Dit wetsvoorstel verklaart dat er grond bestaat de grondwetsbepaling met betrekking tot de benoemingsprocedure van de burgemeester en de commissaris van de Koning te wijzigen. Met deze wijziging wordt de aanstellingsprocedure overgelaten aan de gewone wetgever en kan sneller worden ingespeeld op nieuwe inzichten.
Het voorstel vervangt het op 18 december 2000 ingetrokken wetsvoorstel 25.620 dat beoogde de betreffende bepaling in zijn geheel te schrappen uit de Grondwet. Ingevolge het standpunt op het rapport van de commissie Elzinga hecht de regering er nu aan dat de aanstellingswijze van deze ambten een grondwettelijke basis heeft en stelt daarom voor de bepaling te wijzigen en niet te schrappen.
Dit is de eerste lezing van deze Grondwetswijziging. Wetsvoorstel 28.509 bevat de tweede lezing van deze Grondwetswijziging.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 19 juni 2001 door de Tweede Kamer aangenomen. SP, GroenLinks, PvdA, D66 en VVD stemden voor.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 22 januari 2002 zonder stemming aangenomen. CDA, ChristenUnie en SGP is daarbij aantekening verleend.