30.414

Wet medezeggenschap op scholen



Dit wetsvoorstel vervangt de Wet Medezeggenschap in het onderwijs 1992 (WMO).

Dit voorstel bevat wettelijke regels voor medezeggenschap in de sectoren van het primair en voortgezet onderwijs (VO), waarbij de positie van de medezeggenschapsraden wordt versterkt. Dit was nodig omdat schoolbesturen steeds meer mogelijkheden hebben gekregen voor het voeren van een eigen beleid waarover zij verantwoording moeten afleggen. Een versterkte positie van de medezeggenschapsraden is nodig om te kunnen fungeren als gelijkwaardige overlegpartner voor het schoolbestuur.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel is op 20 juni 2006 aangenomen door de Tweede Kamer. SP, GroenLinks, PvdA, Groep Wilders, D66, VVD, ChristenUnie, CDA en LPF stemden voor. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 28 november 2006 zonder stemming aangenomen. ChristenUnie en SGP is daarbij aantekening verleend. Tijdens de plenaire behandeling is de Motie-Linthorst (PvdA) c.s. inzake een voorstel om in de ontbrekende controle- en interventiemogelijkheden te voorzien (30.414, G) ingediend. De motie is op 5 december 2006 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. ChristenUnie en SGP stemden tegen.

De wet is opgenomen in Staatsblad 658 van 19 december 2006.

De inwerkingtreding is opgenomen in Staatsblad 689 van 20 december 2006.


Kerngegevens

ingediend

20 december 2005

titel

Nieuwe bepalingen met betrekking tot medezeggenschap op scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (Wet medezeggenschap op scholen)

schriftelijke voorbereiding

inbreng geleverd door

ondertekening

  • minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

inwerkingtreding

Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip


Hoofdlijnen

  • Medezeggenschap blijft een zaak van personeel, ouders en leerlingen gezamenlijk. Er is uiteindelijk niet gekozen voor een gescheiden medezeggenschap, zoals de ondernemingsraad. Binnen het VO en het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) krijgen de leerlingen een eigen leerlinggeleding. De geleding van personeel is in aantal gelijk aan de geleding van ouders en leerlingen gezamenlijk;
  • Naast een pakket van gezamenlijke medezeggenschapsbevoegdheden wordt voor geledingen (personeel, ouders en leerlingen) een reeks van zelfstandige instemmingsbevoegdheden geïntroduceerd, zoals bij arbeidsvoorwaarden, de hoogte van de ouderbijdrage en het leerlingenstatuut;
  • Indien twee derde van de leden van de medezeggenschapsraad (MR) dat wenst,

    worden de besprekingen over schoolaangelegenheden gevoerd door middel van overleg met elke geleding afzonderlijk;

  • De huidige mogelijkheid op godsdienstige of levensbeschouwelijke gronden een ontheffing te krijgen van de wetgeving, komt te vervallen. Iedere school moet voldoen aan de voorgestelde basisstructuur;
  • De Gemeenschappelijke MedezeggenschapsRaad (GMR) op bovenschools niveau is niet langer afhankelijk van de MR op schoolniveau voor de overdracht van onderwerpen;
  • Een lid van de GMR hoeft niet gelijktijdig lid te zijn van de MR. Wel moeten GMR-leden een band met de school hebben (als ouder, leerling of personeelslid). De MR maakt uit wie hij als vertegenwoordiger stuurt;
  • Om tegemoet te komen aan enkele geuite bezwaren is in het wetsvoorstel opgenomen dat, met twee derde steun van de (G)MR, onder bepaalde voorwaarden de instemmingsbevoegdheden van de (G)MR onder het adviesrecht kunnen worden gebracht.


Documenten

22