De vaste commissies voor Justitie en voor de JBZ-Raad van de Eerste Kamer hebben op dinsdag 1 december met ontstemming kennis genomen van het bericht dat Minister van Justitie Hirsch Ballin zonder de wettelijk vereiste instemming van de Eerste Kamer akkoord is gegaan met een tweetal ontwerpbesluiten tijdens een vergadering van de Raad van Ministers van de EU. Het betreft een ontwerp-Raadsbesluit inzake het gebruik van informatietechnologie voor douanedoeleinden en een ontwerpbesluit betreffende de oprichting van een Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (ENCP) (dossier E090263). De genoemde Raadsvergadering, op maandag 30 november 2009, was de laatste voordat het Verdrag van Lissabon in werking trad.
Onder het nieuwe verdrag worden de bevoegdheden van het Europees Parlement aanzienlijk uitgebreid. In principe kan het Europees Parlement nu ieder Europees wetsvoorstel tegenhouden. Onder de voorgaande verdragen – die van Maastricht, Amsterdam en Nice – had de Raad van Ministers in veel gevallen het laatste woord. Om dit democratisch tekort te verkleinen is in de goedkeuringswetten bij genoemde verdragen bedongen dat de Nederlandse regering de instemming van de beide Kamers der Staten-Generaal nodig heeft voordat zij in een vergadering van de Raad akkoord kan gaan met een ontwerp van een zogenaamd ‘Koninkrijkbindend besluit’. De goedkeuringwet bij het Verdrag van Lissabon laat dit instemmingsrecht grotendeels vervallen: nu het Europees Parlement vrijwel volledig medebeslissingsrecht heeft, is het niet langer nodig. Op 30 november was het instemmingsrecht echter nog onverkort van kracht.
De Eerste Kamer had op 24 november 2009 instemming onthouden op zogenaamde ‘formele gronden’. Daarmee bestendigde de Kamer een lijn die jaren geleden al werd ingezet: documenten moeten tijdig aan haar worden voorgelegd, de documenten moeten openbaar zijn en de tekst dient (mede) in het Nederlands te zijn gesteld. Met deze randvoorwaarden heeft de Kamer voldoende tijd om de nieuwe regels te bestuderen, en bestaat eveneens de mogelijkheid om er nog een publiek debat over te voeren. In dit geval waren de relevante voorstellen echter te laat aangeboden en/of niet openbaar. Het voorstel over informatietechnologie voor douanedoeleinden was zelfs pas op 24 november binnengekomen, de dag dat de Kamer er een beslissing over moest nemen. Omdat het voorstel volstrekt nieuw was voor de Senaat, en 53 pagina’s besloeg, konden de Kamerleden het redelijkerwijs niet meer bestuderen, waarop besloten werd geen instemming te verlenen.
Dit besluit heeft de minister naast zich neergelegd. Dat heeft hij de voorzitter van de commissie voor de JBZ-Raad, Tiny Kox, het afgelopen weekend al per telefoon laten weten. Dhr. Kox bracht op 1 december van het gesprek verslag uit in de gezamenlijke vergadering van de vaste commissies voor Justitie en de JBZ-Raad, waarop besloten werd de minister onmiddellijk om opheldering te vragen. Nog dezelfde dag ging een brief uit, en het is mogelijk dat deze gevolgd wordt door een interpellatiedebat en een motie. De Kamer is te meer ontstemd door het handelen van de minister omdat zij afgelopen zomer ook al eens geconfronteerd werd met het niet naleven van het instemmingsrecht. Toen betrof het volgens de minister een ‘miscommunicatie’. Hij kondigde ook aan maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden om vlak voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon nog akkoord te gaan met twee ontwerpbesluiten zonder de vereiste instemming van de Eerste Kamer.
Deel dit item: