12

Regeling van het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop



Sinds 1848 bepaalt de Grondwet dat het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning bij wet wordt geregeld. In het verleden zijn steeds wetten gemaakt ten behoeve van de voorziening in de voogdij voor de situatie dat de wettelijke opvolger gedurende zijn of haar minderjarigheid Koning zou worden. Deze voogdijwetten beperkten zich tot de situatie dat de echtgenoot of echtgenote van de Koning nog in leven was en derhalve belast kon worden met voortzetting van het ouderlijk gezag. Nu dient wederom bij wet te worden voorzien in het ouderlijk gezag over de erfopvolger van de Koning voor de situatie dat het koningschap op haar overgaat, terwijl zij nog minderjarig is en haar moeder met het ouderlijk gezag kan worden belast. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet hierin.

Ten tijde van de in het verleden tot stand gekomen voogdijwetten, werd in de Grondwet en het Burgerlijk Wetboek steeds gesproken van voogdij. Op 2 november 1995 is de Wet van 6 april 1995 tot nadere regeling van het gezag over en van de omgang met minderjarige kinderen in werking getreden (Stb. 1995, 240). Sinds dat moment is de term voogdij voorbehouden aan het gezag dat wordt uitgeoefend door een ander dan een ouder tot wie het kind in familierechtelijke betrekking staat. Ook is de rechtsfiguur toeziende voogdij uit het Burgerlijk Wetboek geschrapt en daarmee is de functie van toeziende voogd vervallen. In 1999 is artikel 34 van de Grondwet aangepast aan de in het Burgerlijk Wetboek gebezigde terminologie.

Het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van Koning Willem-Alexander zal bij zijn eventuele overlijden worden uitgeoefend door Koningin Máxima. Zij wordt daarin bijgestaan door een College van Toezicht. Dit college is samengesteld uit twee bij koninklijk besluit aan te wijzen leden en drie ambtsdragers uit hoofde van hun ambt. Het betreft de vice-president van de Raad van State (tevens voorzitter van het College), de president van de Algemene Rekenkamer en de president van de Hoge Raad der Nederlanden.

De Wet van 10 juni 1981 (Stb. 381), houdende benoeming van een voogd en een regeling van de voogdij over de minderjarige Koning wordt ingetrokken.


Stand van zaken

Het wetsvoorstel (VV 12, 2) is op 3 december 2013 zonder stemming door de Verenigde Vergadering aangenomen.

Het wetsvoorstel werd gezamenlijk met de wetsvoorstellen Benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt (10) en Bepaling van de jaarlijkse uitkering aan de regent (11) behandeld.

De wet is opgenomen in Staatsblad 534 van 17 december 2013.


Kerngegevens

ingediend

30 september 2013

titel

Regeling van het ouderlijk gezag over de minderjarige Koning en het toezicht daarop

schriftelijke voorbereiding

ondertekening

  • minister van Veiligheid en Justitie

inwerkingtreding

Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst


Inbreng geleverd door

Van der Burg (VVD)

Schrijver (PvdA)

Van Bijsterveld (CDA)

Schouw (D66)

Kuiper (ChristenUnie)

Koffeman (PvdD)


Documenten

2