Verslag van de vergadering van 1 april 2014 (2013/2014 nr. 25)
Aanvang: 15.32 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht (33623).
(Zie vergadering van 18 februari 2014.)
De voorzitter:
Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.
Ik breng de Kamer in herinnering dat de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. De voor 4 maart 2014 voorziene stemming over dit wetsvoorstel is op verzoek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij brief van 4 maart 2014 uitgesteld. Op 18 maart 2014 zou op verzoek van de SP-fractie een heropening van de plenaire beraadslaging plaatsvinden, gevolgd door de stemming over het wetsvoorstel. Bij brief van 18 maart 2014 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Kamer geïnformeerd over een aantal zaken die tijdens de plenaire behandeling op 18 februari 2014 aan de orde zijn geweest. Naar aanleiding van de ontvangst van deze brief heeft de Kamer besloten, de heropening van de beraadslaging en de stemming over het wetsvoorstel van de agenda van 18 maart 2014 af te voeren en te verplaatsen naar vandaag, 1 april 2014.
Alvorens te starten met de derde termijn van de kant van de Kamer, verzoek ik de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een toelichting te geven op zijn beide brieven van 4 en 18 maart 2014.
Minister Asscher:
Voorzitter. Dank voor deze procedurele beschrijving van waar we zijn gekomen. Na het debat op 18 februari heb ik gekeken hoe het in tweede termijn ging. We zagen toen dat een aantal partijen al steun heeft uitgesproken voor dit wetsvoorstel, maar dat er bij een aantal andere partijen nog vragen bestonden in die tweede termijn. Onder andere de fracties van de VVD en D66 gaven aan dat het wetsvoorstel en de handhaving daarvan in een bredere context zouden moeten worden geplaatst. Die zorgen neem ik vanzelfsprekend serieus.
Omdat ik hecht aan brede steun voor het wetsvoorstel, heb ik verzocht om uitstel van de stemmingen. Het leek me goed om de Eerste Kamer te informeren over de initiatieven van het kabinet om schijnconstructies aan te pakken en anderszins een goede toepassing en adequate handhaving van de WML te bevorderen. Dat was de reden dat ik de Kamer op 18 maart jongstleden een aanvullende brief heb gestuurd. Daaraan heb ik toegevoegd een schematisch overzicht van de beloning bij werkzaamheden van bijkomstige aard. Eerder al had ik de Kamer op verzoek van de fractie van de VVD een brief doen toekomen over het onderscheid tussen overeenkomst van opdracht aan de ene kant en aanneming van werk aan de andere kant.
Met die aanvullende informatie kan de Kamer het wetsvoorstel op zijn merites beoordelen in het licht van het bredere kader van maatregelen om schijnconstructies tegen te gaan. In de brief van 18 maart en overigens ook in de toelichting op het wetsvoorstel is aangegeven dat de wetswijziging haar oorsprong vindt in de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaardenvorming in de postsector: steeds meer postbezorgers die op basis van een overeenkomst van opdracht werkten en minder dan het wettelijk minimumloon verdienden. In het verlengde daarvan is breder gekeken naar de positie van OVO'ers, die werken op basis van overeenkomst van opdracht op de arbeidsmarkt. Uit die bredere analyse bleek dat een deel van deze OVO'ers sterk afhankelijk is van één of twee opdrachtgevers, een slechte onderhandelingspositie heeft en daarmee ook een kwetsbare positie heeft.
Bestaande criteria op basis waarvan aanspraak op het wettelijk minimumloon kon worden gemaakt, bleken eenvoudig te omzeilen. Men nam in de overeenkomst op dat de arbeid niet persoonlijk hoefde te worden verricht of men bood overeenkomsten aan van korte duur of van weinig uren per week. Dat vindt het kabinet niet acceptabel. Als een regeling omzeild wordt om financieel voordeel te behalen ten koste van degene die het werk doet, moet die regeling worden aangepast. Dat wordt beoogd met het voorliggende wetsvoorstel. Zoals aangegeven in de stukken, moeten we dan ook een eerste stap zetten en ervoor zorgen dat de wijzigingen doorgang vinden waarmee OVO'ers die niet uit hoofde van beroep of bedrijf werken, recht krijgen op het wettelijk minimumloon, om ze zo van een voldoende bestaansbasis te voorzien. Oneigenlijk toepassing van de huidige regelgeving wordt daarmee onmogelijk gemaakt.
Maar daarmee zijn we er nog niet. In het kader van de aanpak van schijnconstructies neem ik maatregelen die beogen dat mensen daadwerkelijk het loon ontvangen waar ze recht op hebben. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het tegengaan van verrekeningen die ertoe leiden dat men minder dan het wettelijk minimumloon krijgt uitbetaald. Het gaat om de verplichting tot het verstrekken van een gespecificeerde loonstrook, zodat werknemer en toezichthouder kunnen vaststellen dat het betaalde loon klopt met datgene waar men recht op heeft. In dit kader past ook het tegengaan van de praktijk dat werkgevers fiscaal voordeel behalen door het betalen van het deel van het loon in de vorm van fiscaal voordelige onkostenvergoedingen. Ook heb ik aangegeven dat de positie van de schijnzelfstandigen in het aankomende wetsvoorstel aanpak schijnconstructies aan bod zal komen. Ten slotte heb ik aangegeven een bredere analyse te zullen maken, die erop gericht is de WML weer goed te laten aansluiten op de huidige arbeidsmarkt en de huidige arbeidsverhoudingen. Daarover wil ik de Kamer nog voor de zomer informeren.
Gegeven de zorgen die er in deze Kamer leven en de nog komende wijziging van de WML om die beter te laten aansluiten op de huidige arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen, kan ik mij er iets bij voorstellen dat partijen, zoals de VVD, in het debat hebben gezegd er moeite mee te hebben om nu al separaat over dit wetsvoorstel te stemmen. De Kamer is zo goed geweest om het debat met mij te willen voortzetten. Op grond van wat de Kamer nu te berde zal brengen, wil ik mij beraden, waarna ik eventueel zal overwegen u, voorzitter, te verzoeken om het wetsvoorstel pas in stemming te brengen in samenhang met de bredere Wet aanpak schijnconstructies. Maar graag hoor ik eerst of de Kamer overtuigd is door alle aanvullende informatie, de schriftelijke informatie en de uitgebreide brief, en of zij er nu mee zou willen instemmen.
De heer Kox i (SP):
Beraden is altijd goed, want dat doe je meestal met je hersens. Ik vind het wel verrassend dat de minister nu met de mededeling komt dat hij zich misschien hierna weer gaat beraden. Dat brengt mij tot de volgende vraag. De minister heeft ons op 4 maart laten weten dat hij zich ging beraden. Was dat met zichzelf? Was dat in het kabinet? Of was dat met een of meerdere fracties in dit huis? Dat is voor ons wel relevant. Waarom heeft de minister in de brief die hij ons heeft geschreven, niet aangegeven dat hij zich weer gaat beraden als dit niet voldoende is voor sommige fracties? Als hij zich weer gaat beraden, is dat dan weer met zichzelf, met het kabinet of met een of meerdere fracties in dit huis? Dan wordt het toch weer erg ingewikkeld voor ons.
Minister Asscher:
Dat is het zeker. Ik begrijp de vraag van de heer Kox op dit punt dan ook heel goed. Natuurlijk had ik liever in het debat van 18 februari met een staande ovatie afscheid van de Kamer genomen. Die staande ovatie kon ik toen niet verkrijgen. Dat hebben we met elkaar geconstateerd. Ik ben dus bij mezelf te rade gegaan wat ik nog zou kunnen doen om vandaag alsnog die staande ovatie te krijgen. Weet ik nu zeker dat die er komt? Nee, dat gaan we nu samen afwachten. Natuurlijk heb ik contact met allerlei partijen. Ik doe wat ik kan doen om die staande ovatie te bevorderen. We zullen kijken waar we vandaag uitkomen. Ik probeer zo ver mogelijk te komen in deze Kamer. Dat was de 18de niet gelukt. Dat werd toen ook duidelijk in het debat. We zullen kijken of het vandaag wel lukt. Ik hoop het zeer.
De voorzitter:
Hiermee zijn we toegekomen aan de derde termijn van de Kamer.
De beraadslaging wordt heropend.
De heer Terpstra i (CDA):
Voorzitter. Wij danken de minister voor zijn heldere uiteenzetting over alle brieven die zijn geschreven. We hebben altijd waardering voor de inzet van de minister om de ideeën die hij zelf heeft, te realiseren. Vanmiddag behandelen wij wederom dit wetsvoorstel. Ik beschouw mijn bijdrage als een soort veredelde stemverklaring. Ik gebruik het woord "veredelde" omdat ik anders vastzit aan de termijn van één minuut. Ik heb mij ingeschreven voor tweeënhalve minuut.
De minister heeft het voorstel heel sterk verdedigd met sociale motieven en met de wens om ongewenste schijnconstructies in diverse sectoren te bestrijden. Deze motivering van de minister kunnen wij geheel volgen en daar hebben wij ook waardering voor. Het verschilpunt is alleen maar de vraag of dit voorstel de juiste methode is om schijnconstructies te verhinderen. Wij hebben zelf de indruk dat dit niet het geval is.
Tevens is onze fractie nog niet overtuigd van de noodzaak het sinds jaar en dag bestaande beloningssysteem in bepaalde sectoren, zoals de dagbladbezorgers en de folderaars, aan te passen aan de systematiek van het minimumloon. Het gaat daarbij over het risico van verdringing op de arbeidsmarkt van ouderen en mensen die moeilijk arbeid kunnen verrichten, en over de uitvoerbaarheid van deze wet. Daarover is de vorige keer al uitgebreid gesproken. Ik zal datgene wat toen is gezegd, niet herhalen.
Naar aanleiding van vragen van de VVD heeft de minister een brief geschreven over de situatie in de bouw. Ook daarvoor hartelijk dank. Maar hierover hebben wij uit de bouw weer brieven gekregen die ook niet allemaal gelijkluidend waren. Wij zijn wel voorstander van een directe bestrijdingsmogelijkheid van schijnconstructies, net als bij de post is gebeurd. Wij zijn voorstander van een meer directe methode dan de methode die met dit wetsvoorstel wordt beoogd. Wij vinden dat iedereen die in een bepaalde sector werkt, zich op termijn aan de cao zal moeten houden.
In Oostenrijk is bij wet bepaald dat iedereen die legaal in Oostenrijk werkt, zich aan de cao moet houden van de bedrijfstak zelf. Nu heeft Oostenrijk ten opzichte van Nederland relatief makkelijk praten omdat de dekkingsgraad van werknemers met betrekking tot de vraag of zij onder de cao vallen, in Oostenrijk veel hoger is dan in Nederland. Daar houd ik dus wel rekening mee, maar ik vind het toch goed hoe de Oostenrijkers het hebben aangepakt. Zij hebben hun wet gelijktijdig ingevoerd met het vrij verkeer van werknemers. Ik zal proberen de wet zonder fouten voor te lezen. Ik lees hem niet helemaal voor, maar alleen de titel. De titel is Lohn- und Sozialdumping-Bekämpfungsgesetz. Die wet is op 1 mei 2011 in werking getreden. Op diezelfde datum werd het vrij verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten geregeld. Uit het betoog van de minister heb ik begrepen dat hij bereid is alle goede dingen te onderzoeken. Is hij bereid om deze Oostenrijkse wet ook toe te passen in Nederland? Dan zou je het wetsvoorstel dat nu voorligt, niet nodig hebben.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter. Met de regering acht de PvdA-fractie het ontoelaatbaar dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt omzeild bij degenen die onder vergelijkbare omstandigheden arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Met de regering vindt mijn fractie het van belang de positie van kwetsbare opdrachtnemers te versterken door oneigenlijk gebruik van de overeenkomst van opdracht aan te pakken. Het voorliggende wetsvoorstel zet hiertoe een belangrijke stap. Dat wil niet zeggen dat wij geen zorgen hadden met betrekking tot dit wetsvoorstel. Wij maakten ons zorgen over de relatie van dit wetsvoorstel met andere wetgeving, over de groep waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, over de aantallen die het betreft, over de benodigde financiële middelen, over de handhaving van het wetsvoorstel en over additionele mogelijkheden. In zijn mondelinge beantwoording en schriftelijke reacties heeft de minister deze zorgen op overtuigende wijze weggenomen. De PvdA-fractie meent dan ook dat de uitbreiding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals deze nu voorligt, een welkome eerste stap is in de aanpak van schijnconstructies. De minister informeert ons in zijn brief over de initiatieven van het kabinet om schijnconstructies verder aan te pakken en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag beter toepasbaar te maken op de huidige arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen. Wij kijken dan ook uit naar het wetsvoorstel over de aanpak van schijnconstructies, als logisch vervolg op het voorliggende wetsvoorstel.
Graag maken wij gebruik van de gelegenheid om de minister één vraag voor te leggen, waar het gaat om additionele maatregelen. Deze betreft de scheefgroei die de laatste jaren is ontstaan in de belastingheffing op werknemers ten opzichte van zelfstandigen. Vanuit het perspectief van werkgevers leidt het grote verschil in belasting- en premiedruk ertoe dat steeds meer bedrijven werknemers in loondienst ontslaan en vervolgens zelfstandigen tegen bodemtarieven inhuren. Het gevolg is een negatieve spiraal, waarin een krimpend aantal mensen in loondienst een steeds groter deel van de belastingen moet opbrengen, waardoor zij nog duurder worden, vergeleken met zelfstandigen. Werknemers financieren zo de uitholling van hun eigen positie en ook de uitholling van het draagvlak onder de sociale verzekeringen. Welke mogelijkheden ziet de minister om deze scheefgroei tegen te gaan, zonder dat zelfstandigen verder worden belemmerd in het treffen van voorzieningen voor risico's als arbeidsongeschiktheid en werkloosheid? De zwaardere belasting van zelfstandigen zou bijvoorbeeld de vorm kunnen krijgen van een premie voor de collectieve voorzieningen. Deze zouden deels door de werkgever betaald kunnen worden, want deze profiteert immers het meest van de lagere kosten die met het inhuren van zelfstandigen gepaard gaan. Is de minister bereid hierover na te denken en de Kamer te informeren over de resultaten daarvan?
Wij kijken uit naar de reactie van de minister.
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn toelichting. Het voorstel is dus ingebed in een bredere aanpak; dat is eigenlijk de portee van de brieven van 26 november en 18 maart jongstleden. Die bredere analyse is ook nuttig voor de beoordeling van de zorgvuldige aanpak. Dan blijft de kernvraag over: is het voorstel zelf daarbij nu beter geworden? Ik zal op dat punt de minister moeten teleurstellen, in ieder geval in onze analyse. Het wordt nog geen staande ovatie als het mijn fractie betreft. Aan het adres van collega Sent zeg ik: het is niet een debat over de intenties die wij nastreven, maar over de wijze waarop dit wetstechnisch is uitgevoerd. Die wetstechnische uitvoering zal in onze analyse geen gunstige arbeidsmarkteffecten hebben, zoals wel is beoogd. De minister heeft in de laatste brief aangegeven dat een aantal relatief eenvoudige verbeteringen in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag opgenomen zullen worden in de Wet aanpak schijnconstructies. Of dat relatief eenvoudige verbeteringen zijn, zouden wij graag zelf willen beoordelen. Daarom zou het voor ons ook aangewezen zijn om de wetsvoorstellen gezamenlijk te behandelen. De minister hintte daar al een beetje op. Als wij dat niet doen, vrees ik dat ik mijn fractie zal moeten adviseren om niet met een positieve stemming mee te gaan vandaag.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Met betrekking tot de arbeidsmarkteffecten vraag ik de heer Backer of hij bekend is met onderzoek waaruit blijkt dat een verhoging van het minimumloon juist positieve arbeidsmarkteffecten kan hebben.
De heer Backer (D66):
Wij bespreken nu een wetsvoorstel met een aantal specifieke doelstellingen. In de toelichting bij deze brief heeft de minister de historie daarvan weer toegelicht, vanuit de postsector. Wij praten dus niet generiek over het belang van het minimumloon en de effecten van het minimumloon op de arbeidsmarkt, maar over sectoren waarin dit wetsvoorstel zou moeten ingrijpen op vermeende schijnconstructies. Daarvan staat dit in mijn ogen niet vast. Wij kunnen daarover natuurlijk van mening blijven verschillen, maar het gaat over toekomstige effecten die wij niet kennen.
Mevrouw Kneppers-Heijnert i (VVD):
Voorzitter. De VVD-fractie heeft veel waardering voor de pogingen die de minister doet om tegemoet te komen aan de bezwaren die volgens ons aan het wetsvoorstel kleven. Wij danken hem voor zijn brief van onder andere 18 maart jongstleden.
Zoals ik in mijn eerste termijn heb benadrukt, onderschrijven wij de primaire doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk om oneigenlijk gebruik of misbruik van de overeenkomst van opdracht tegen te gaan. Wij hebben echter moeite met het feit dat het een generiek voorstel betreft, dat een oplossing moet bieden voor een specifieke situatie. Wij hebben vraagtekens geplaatst bij het effect van de wet op andere sectoren dan de postsector, de sector waarin bovendien al is afgesproken dat de bezorgers wegens een ingroeiregeling in loondienst komen of dat grotendeels al zijn.
Wij hebben over een aantal kwesties nog vragen en horen graag van de minister hoe hij die gaat oplossen. Onze vragen betreffen de afbakening van de zelfstandigheid ten opzichte van de overeenkomst van opdracht, de afbakening van de overeenkomst van opdracht ten opzichte van aanneming van werk, de vrijwilligers en last, but not least, het stukloon.
Ik kom op de zelfstandigheid. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, ontvangt degene die op basis van een overeenkomst van opdracht werkt, het minimumloon, tenzij hij dit doet uit hoofde van een beroep of bedrijf. De VVD-fractie is van mening dat dit onderscheid niet helder is. De minister is van mening dat "beroep of bedrijf" gericht is op het maken van winst en dat het bij een OVO gaat om het beschikbaar stellen van arbeid, om daarmee inkomsten te genereren. De minister zegt dat de VAR-criteria gelden en in de praktijk goed toepasbaar zijn. Daar zit volgens de VVD nu juist het probleem. Als dit zo is, waarom zijn er dan al die problemen met de zogenaamde schijnzelfstandigen en waarom staat de VAR-wuo ter discussie? Zolang de criteria voor zelfstandigheid niet duidelijk zijn of niet worden gehanteerd, biedt het huidige wetsvoorstel geen oplossing, omdat de ontsnappingsroute via de schijnzelfstandigheid blijft bestaan.
De minister heeft in zijn brief van 18 maart aangegeven dat hij verbeteringen voor de handhaafbaarheid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zal opnemen in het wetsvoorstel over de aanpak van schijnconstructies, maar wij zijn van mening dat de handhaafbaarheid van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in deze wet thuishoort en niet in een ander, nog in te dienen, wetsvoorstel. Ik ben dan ook blij met wat de minister zojuist heeft gezegd.
Dan kom ik nu op de aanneming. Ook in de bouwsector worden niet-zelfstandige bouwvakkers onderbetaald. Naar de mening van mijn fractie biedt dit wetsvoorstel daarvoor geen oplossing, omdat in het nieuwe artikel 2, lid 2b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag de aard van de overeenkomst, namelijk een OVO, doorslaggevend wordt voor het in aanmerking komen voor het minimumloon, terwijl dat nu in het huidige artikel 3, lid 1, niet zo is. Daar komt bij dat mijn fractie niet de conclusie van de minister deelt in zijn brief van 21 februari jongstleden, dat alleen de hoofdaannemer een overeenkomst van aanneming heeft en dat de mensen die hij inschakelt, een arbeidsovereenkomst of een OVO hebben. De definitie van aanneming maakt duidelijk dat de aard van de arbeid bepaalt of er sprake is van aanneming. Aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich tegen de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld.
De wetsgeschiedenis is duidelijk over het onderscheidende criterium voor aanneming, namelijk het vervaardigen en/of het bewerken van een stoffelijk voorwerp. Dat doen niet alleen zelfstandige aannemers en zelfstandige onderaannemers — ik bedoel dan echt zelfstandige onderaannemers — maar ook de uitvoerenden in de bouw. Als zij niet op basis van een arbeidsovereenkomst werken, doen zij dat op basis van aanneming en niet op basis van een OVO. Dit wordt bevestigd door de Cao Bouwnijverheid — maar ook door de Cao Afbouw, die vergelijkbare bepalingen heeft — die ook geldt voor niet-werknemers. In artikel 6, sub a, van de Cao Bouwnijverheid is het volgende geregeld. Werknemer is hij die bij een werkgever in Nederland werkzaam is: i. ingevolge een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 610 BW, of ii. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij/zij zelf ondernemer is, of iii. als hulp van de aannemer van werk als onder ii bedoeld. Van de 33.000 opdrachtnemers die volgens de minister in de memorie van toelichting en in zijn genoemde brief van 21 februari — ik geloof dat die uiteindelijk van 4 maart was, maar oké — geen recht hebben op het wettelijk minimumloon, werken er circa 20.000 in de bouw, van wie 20% laaggeschoold en uitvoerend. Dit wetsvoorstel is dus op hen niet van toepassing, omdat zij werkzaam zijn op basis van een overeenkomst van aanneming en niet op basis van een overeenkomst. Zij hebben geen aanspraak op het minimumloon op basis van het nieuwe wetsartikel 2, lid 2b, omdat dit artikel de aard van de overeenkomst bepalend maakt. Graag een reactie van de minister.
Dan de vrijwilligers. Het wetsvoorstel heeft geen consequenties voor allerlei vormen van het verrichten van werkzaamheden die in het maatschappelijke verkeer niet beloond worden of waarvoor geen beloning vereist is, aldus de minister. Hij noemt vriendendienst, burenhulp, vrijwilligerswerk et cetera. Waar het om incidentele burenhulp en vriendendienst gaat — het gras maaien in de vakantie, het oppassen bij ziekte en dergelijke — is dit duidelijk. Regulier vrijwilligerswerk is echter niet zonder verplichtingen. Bovendien is het werk dat vaak ook commercieel gedaan wordt. Hoe zorgt de minister ervoor dat duidelijk is wanneer wel en wanneer niet de wet wordt overtreden? Als zo duidelijk is als de minister zegt wanneer iets vrijwilligerswerk is en wanneer niet, waarom gaat de minister dan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland? Dat betrof vrijwilligers die hebben afgezien van een aanspraak op loon en het geld ten goede hebben laten komen aan een anbi-stichting. De rechter heeft ze in het gelijk gesteld toen zij opkwamen tegen een door de minister opgelegde boete van €31.500.
Last, but — zoals ik al zei — zeker niet least: het stukloon. Het minimumloon is gebaseerd op een tijdseenheid, uur, week, dag, zie artikel 8 van de Wet op het minimumloon. De te verrichten arbeid is een inspanningsverplichting. Stukloon is gebaseerd op een resultaatsverplichting. Opdrachtgevers die nu met stukloon werken, moeten dit via een prestatienorm omrekenen naar een loon op basis van tijdseenheid. Het huidige artikel 12, lid 4 van de Wet op het minimumloon zegt daar ook iets over. Dat is dus niet nieuw, zoals de minister ook zegt. In dat artikel staat namelijk dat indien de arbeidsduur wordt aangemerkt, dat de tijd is die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid. Ik citeer nu wat de minister schreef in zijn brief. "De werkgever moet een prestatienorm hebben, waarin is vastgelegd hoeveel tijd iemand nodig heeft voor een bepaalde klus of hoeveel iemand per uur kan produceren". Het is dus niets nieuws, zegt de minister. De opdrachtgever/werkgever heeft een norm nodig voor de planning van de personeelsbehoefte en de opdrachtnemer/werknemer heeft recht op inzicht in wat wordt verwacht. "Stukloon en prestatienorm vormen geen bedreiging voor degene die langzamer werkt. De werkgever betaalt immers alleen voor het verrichte werk en niet voor de tijd die men heeft gewerkt". Echter, betalen voor het verrichte werk is nu juist stukloon. Waarom komt er dan een prestatienorm, waarin is vastgelegd hoeveel tijd er nodig is voor een klus, als je er ook langer of korter over mag doen dan de norm, en daar toch hetzelfde voor betaald krijgt? Dat is en blijft ons principiële bezwaar. De minister haalt naar onze mening twee systemen door elkaar en daardoor bestaat er veel onduidelijkheid voor het veld.
De heer Kox i (SP):
Voorzitter. Het probleem waarover we nu al lange tijd praten in deze Kamer is al erg lang bekend. De oplossing ook. De oplossing is afkomstig van het kabinet-Rutte I. Dat heeft gezegd: dit is een hiaat in de Wet op het minimumloon en die moeten we dichten. Het gaat over pakweg 50.000 van de 200.000 mensen die werken onder een OVO. Dat zijn hardwerkende Nederlanders die ten onrechte het minimumloon niet krijgen: krantenbezorgers, koeriers, bouwvakkers en postbezorgers. De minister heeft het voorstel van zijn voorganger overgenomen en aan ons voorgelegd. Het is met brede steun aanvaard door de Tweede Kamer en nu maakt de Eerste Kamer hier een groot punt van. Mevrouw Kneppers zegt zelfs, een principieel bezwaar tegen deze aanpak te hebben. Mijn vraag blijft dan toch waarom zij zo laat pas met haar principes voor de dag komt, nu dit al jaren aan het lopen is. Nu blijkt er ineens een principiële reden te zijn om nee tegen dit wetsvoorstel te zeggen en dus ook nee tegen een Feyenoordstadion vol mensen die we nu al sinds jaar en dag beloven dat we het zullen oplossen: u werkt hard, u staat voor dag en dauw op, u doet meestal niet zo aangenaam werk en wij gaan u gewoon het minimumloon garanderen, zoals we u dat nu al een paar jaar lang beloven.
Mevrouw Kneppers-Heijnert i (VVD):
Ik zal u zeggen waarom ik er nu mee kom, namelijk omdat dit wetsvoorstel nu in de Eerste Kamer voorligt. Wat Rutte I betreft: minister Kamp heeft opdracht gegeven tot het doen van een onderzoek en voor de rest is het wetsvoorstel niet van hem afkomstig, maar is het onder deze minister ingediend. Ik snap dat u mij graag iedere keer Rutte I wilt inwrijven, maar dat is niet terecht.
De heer Kox (SP):
U komt mij vertellen dat minister Kamp dit niet beloofd heeft aan bijvoorbeeld de postbezorgers? Volgens mij was hij juist zo'n goede liberaal die zei: ja, natuurlijk ga ik dit probleem oplossen. Het is een ongelijk speelveld en ik ga daarvoor zorgen. Hij werd er populair door bij de postbezorgers bijvoorbeeld.
Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):
Ik denk dat u twee dingen uit elkaar moet houden, namelijk de persoon van minister Kamp en de functie die hij bekleedt. De minister van Sociale Zaken in dat kabinet heeft dat toegezegd. Wij hebben nu een andere minister van Sociale Zaken. Dat heeft dus niets met de persoon te maken. Ik denk dat u functie en persoon moet onderscheiden.
De heer Kox (SP):
Daar heb ik altijd last mee. Als mensen iets zeggen, dan denk ik dat ze het wel zullen menen. Ik begrijp nu dat wat Kamp toentertijd zei, zijn mening was omdat hij een andere functie had dan hij nu heeft. Ik vind het in ieder geval niet te verkopen aan al die mensen die we blij hebben gemaakt met dit plan, dat we het plan op het laatste moment zouden gaan afschieten. Ik begrijp dus eerlijk gezegd het robuuste verzet niet van VVD en D66. Ze zeggen dat er wellicht een betere weg gevolgd had kunnen worden. Dat ben ik graag met ze eens, maar beter is soms de vijand van het goede, en het goede is hier gewoon dat we iedereen die in Nederland vergelijkbaar werk verricht, het recht op een minimumloon geven. Straks gaat het wetsvoorstel het niet halen, omdat de fractie van de PVV, die niet meedoet aan het debat, wel steun zal geven aan D66 en de VVD. We weten niet wat de argumenten van de PVV zijn, althans niet formeel. Ik heb van de fractievoorzitter van de PVV gehoord dat het niet gaat om het minimumloon. Dat vinden ze best. Men maakt zich eerder druk over de vraag wie dat werk dan zou gaan verrichten. Dat acht ik niet zo relevant in dit kader, maar het gaat straks wel voor een meerderheid zorgen waardoor dit wetsvoorstel voor hardwerkende Nederlanders het niet gaat halen. Merkwaardig.
De heer Backer i (D66):
Ik vind het prima dat de heer Kox andere fracties en hun opvattingen erbij betrekt, maar nu hij over ons spreekt, zeg ik misschien ten overvloede nog één keer hoe het zit. We hebben er al drie keer samen over kunnen spreken. Het gaat ons niet om de intentie. Het gaat ons om de uitwerking van dit voorstel, door welke minister dan ook. Wij hebben het gevoel dat het een ingreep is in de vormgeving in het Burgerlijk Wetboek. Het is geen heldere wetgeving en wij denken ook niet dat de uitwerking beter is. Het gaat mij echter vooral om het eerste: het is gewoon geen goede wetgeving.
De heer Kox (SP):
Zoals gezegd, het betere is soms de vijand van het goede. Omdat u zegt dat het geen goede wetgeving is, gaan wij mensen die volgens algemene normen recht hebben op het minimumloon, het minimumloon niet geven. Dan denk ik: waarom komt hij dan niet met een voorstel om er een horizonbepaling in op te nemen en het over drie jaar nog een keer te evalueren? Waarom laat hij toe dat mensen onder het minimumloon worden betaald die nu in alle vroegte onze kranten bezorgen, die onze poststukken bezorgen of die op de bouw het betonvlechtwerk doen? Ik begrijp in dit geval D66 echt helemaal niet. Het is volgens mij prinzipienreiterei. Ik vind dat echt heel tragisch en ik daag de heer Backer ook uit om een oplossing te vinden. De minister is bereid om verder te zoeken. Er moet een oplossing komen, zodat die 50.000 mensen in ieder geval niet onthouden wordt wat wij ze al jaren beloven. Dat is oneerlijk. Dat is niet netjes.
Ik begrijp de positie van de minister, maar ik vind het wel bijna uitlokking tot uitstel. Hij kan natuurlijk zeggen: ik hoor wat deze Kamer zegt, maar soms mag je als minister ook anders reageren, vind ik, als je goede gronden hebt. De minister heeft ons uitgelegd dat dit consistente wetgeving is. Eerder hebben we ook gaten in de Wml gedicht. Dat doen we nu ook nog. Het gaat over 50.000 mensen die recht hebben op het minimumloon. Het is in alle redelijkheid verklaard. Dan moet je op een gegeven moment met de vuist op tafel slaan. Soms mag een minister ook wel tegen fracties in deze Kamer zeggen: u komt wel erg laat met uw opmerkingen. Ik hoor veel principiële argumentatie, maar wie lost het probleem op van die 50.000 mensen die we het minimumloon beloofd hebben? Wie lost het probleem op van de mensen die we dat beloofde minimumloon nu toch niet geven en die wellicht nog tot 2015 of 2016 daarop moeten gaan wachten? Dan vind ik dat de minister van zijn kant mag zeggen dat dat voor hem een belangrijke overweging is om het wetsvoorstel hier neer te leggen.
Voorzitter. Op de dag dat er besloten is, althans in de kern, om 0,5 miljard te geven aan mensen die €40.000 en meer verdienen in dit land, zouden we voor de 15.000 mensen die niet eens het minimumloon verdienen toch ook wat coulanter kunnen zijn.
De heer Backer (D66):
In het vorige debat kwam de minister met de mededeling dat hij 35 extra fte had voor de inspectie om dit te bekijken. De heer Kox schets een beeldend beeld van dat Feyenoordstadion. Zou er op de bestaande wetgeving, met een sterkere controle, hetzelfde effect kunnen worden bereikt, zonder dat de neveneffecten meekomen waar wij nu beducht voor zijn?
De heer Kox (SP):
Ik heb de uitwerking van dat voorstel niet voor mij liggen. Wat nu voorligt, is een wetsvoorstel waarin staat dat wij een minimumloon gaan betalen aan mensen die hard werken en die ten onrechte, door een weeffout in de WML, dat minimumloon niet gekregen hebben. Er zijn altijd betere voorstellen te bedenken, mijnheer Backer, dat ben ik met u eens, en het had ook allemaal mooier gekund. Echter, het gaat er hier in eerste instantie om dat 50.000 mensen gekeken naar de systematiek ten onrechte niet het minimumloon verdienen. Ik kan mij nog steeds niet voorstellen dat D66 als het erop aankomt zou zeggen: omdat wij wetstechnische bezwaren hebben, zullen wij dit voorstel niet steunen. Ik doe een beroep op alle fracties het om nog eens goed te bekijken en ik doe een beroep op de minister om duidelijk te maken hoe groot het belang is dat het kabinet aan dit wetsvoorstel hecht.
De heer De Lange i (OSF):
Voorzitter. Allereerst dank aan de minister voor zijn uitgebreide toelichting. Op 18 februari hebben we een goede discussie gevoerd, resulterend in de afspraak dat er op 4 maart gestemd kon worden. Net voordat die stemming van 4 maart plaats zou vinden, ontving de Kamer een uiterst kort briefje van de minister, waarin stond dat hij graag de stemming uitgesteld zag, omdat verder beraad nodig was. Wanneer en met wie dat beraad zou moeten plaatsvinden werd niet vermeld. Bovendien verscheen de minister niet op het afgesproken uur waarop hij de Eerste Kamer een toelichting had kunnen geven. Dit maakt hem geen kandidaat voor de Prix d'Elegance. Op dinsdag 18 maart zou het plenaire debat heropend worden, op verzoek van de SP. Ongeveer een uur voor die tijd ontvingen wij een uitgebreide brief van de minister. Aangezien de Eerste Kamer geen stempelmachine is, en fatsoenlijk de tijd nodig heeft om nieuwe informatie tot zich te nemen en te verwerken, werd besloten om de zaak naar vandaag door te schuiven. Het zou van meer respect voor deze Kamer getuigd hebben, als de minister zich dit vooraf gerealiseerd had. Opnieuw; de Prix d'Elegance zul je hiermee niet verdienen.
Ik ga van de vorm naar de inhoud. Mijn fractie heeft eerder uitgebreid aangegeven, positief te staan tegenover dit wetsvoorstel en waarom zij dat doet. Ik onderschrijf exact de argumenten die door de heer Kox beeldend naar voren zijn gebracht. Dit standpunt van onze fractie blijft uiteraard overeind, ondanks de bedenkingen over de gevolgde procedure.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Voorzitter. Onze fractie heeft niet zelf meegedaan aan de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel; de fractie van D66 heeft echter mede namens ons destijds een aantal kritische vragen gesteld over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van dit wetsvoorstel. Ook heeft die fractie onze zorgen uitgesproken over de risico's van het vergroten van de discretionaire bevoegdheid en van de interpretatie van de wet door twee verschillende inspectiediensten. De zorgen daarover zijn bij ons nog niet helemaal weg, maar bijvoorbeeld de extra formatie voor de inspectie neemt wel een belangrijk deel van onze kritiek weg.
Het is natuurlijk een illusie om te denken dat alle schijnconstructies met dit voorstel uit de wereld zijn. Daarom vragen wij de minister om alert te blijven op knelpunten in de praktijk. De minister heeft in een recente brief in elk geval overtuigend laten zien dat dit wetsvoorstel slechts een onderdeel vormt van een veel bredere aanpak van misbruik en schijnconstructies. De minister erkent daarmee dat je alleen met een integrale benadering en voldoende capaciteit de praktijk van het ontduiken van het minimumloon effectief kunt bestrijden. Dat is hard nodig, want gelijke behandeling en een adequate bescherming van de rechtspositie van werknemers zouden in ons land eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn.
Alles afwegende geeft voor ons de doorslag dat dit wetsvoorstel het principe versterkt dat iedereen in Nederland recht heeft op het wettelijk minimumloon voor zijn of haar werk. Daarom steunen wij dit wetsvoorstel. Natuurlijk hopen wij ook dat het zo spoedig mogelijk in werking zal treden.
Minister Asscher:
Voorzitter. Dank aan de Kamer voor haar bereidwilligheid om via een inderdaad bijzondere procedure het debat over dit wetsvoorstel zo lang met mij te willen voeren. Zelfs als ik daar geen Prix d'Elegance mee win, ben ik de Kamer daar erkentelijk voor, want het wetsvoorstel en het onderwerp zijn er belangrijk genoeg voor. Ik probeer kort de vragen te beantwoorden en zal dan trachten, concluderend af te ronden.
Als eerste kom ik op de bijdrage van het CDA. Dank voor de steun voor de aanpak van schijnconstructies. Het is jammer dat het CDA zoals het ernaar uitziet dit voorstel niet zal steunen. De concrete suggestie over de Oostenrijkse wet wil ik graag nader onderzoeken en meenemen in de Wet aanpak schijnconstructies. Mocht het Oostenrijkse geval ook voor Nederland soelaas bieden, kan dat dus op dat moment en op die plek.
Ik dank mevrouw Sent van de PvdA voor de steun. Er is reeds correspondentie van de Eerste Kamer over de fiscale behandeling van zzp'ers ten opzichte van gewone werknemers. Het kabinet erkent dat dat kan leiden tot scheefgroei en tot misbruik. Ik zal samen met mijn collega van Financiën reageren op die correspondentie. Ik wil daar niet op vooruitlopen, maar wij zien heel duidelijk het probleem dat hier aan de orde gesteld is.
Ik dank ook de SP voor de steun die is uitgesproken, bij vorige gelegenheden en nu. Hetzelfde geldt voor de OSF, en ook voor de fractie van GroenLinks, die in de vorige ronde nog uitermate kritisch was, bij monde van de heer Backer, maar die nu de andere kant heeft gekozen. Zo zie je dat een debat soms effect heeft.
Het is echter helder dat met name de fracties van D66 en de VVD nog steeds bezwaren hebben. Ik wil die kort behandelen. D66 is bezorgd over de arbeidsmarktgevolgen van de wet. Het kabinet ziet niet wat de negatieve arbeidsmarktgevolgen zouden zijn van het fatsoenlijk belonen van mensen die werken onder overeenkomst van opdracht, behalve als je in een discussie terecht wilt komen over de effecten van het minimumloon. Daarover verschil ik dus oprecht van mening met de heer Backer.
Ik zie ook niet wat er in die zin met de wet mis is. De wet regelt al het minimumloon voor mensen die werken onder overeenkomst van opdracht met een aantal uitzonderingen. Twee van die uitzonderingen worden geschrapt. Daarmee los je niet allerlei andere problemen op, die we ook hebben. Dat is waar. Dit is niet het ultieme wetsvoorstel en ook niet het laatste wetsvoorstel dat ik in de Eerste Kamer hoop toe te lichten. Het regelt dat mensen die werken onder overeenkomst van opdracht recht hebben op het wettelijk minimumloon. Niet meer en ook niet minder.
De VVD geeft aan, op vier punten bezwaren te hebben: de afbakening ten opzichte van de aanneming van werk, de afbakening van de zelfstandige als uitzondering op de wet, de manier van omgaan met vrijwilligers en het stukloon. Als eerste kom ik te spreken over de aanneming van werk. Het kabinet denkt niet dat als gevolg van deze wet veel mensen die nu onder overeenkomst van opdracht werken, alsnog via overeenkomst van aanneming aan het werk zullen worden gezet met als doel de verplichting te ontduiken om het wettelijk minimumloon te betalen. Als dat echter zo zou gebeuren, zijn er twee reacties. In de eerste plaats zou ik dan de inspectie instrueren om daar scherp op toe te zien. In de tweede plaats laat de wet de mogelijkheid toe om, als het toch voorkomt, bij AMvB ook andere overeenkomsten onder de werking van het wetsvoorstel te brengen, bijvoorbeeld de overeenkomst van aanneming.
Mevrouw Kneppers-Heijnert i (VVD):
Heeft de minister zich afgevraagd of het juridisch houdbaar is om de aanneming van werk daaronder te brengen?
Minister Asscher:
Dat kan niet met het huidige wetsvoorstel, maar als dat nodig is, zou dat via AMvB kunnen bij gebleken misbruik van de regeling. Wij regelen nu de overeenkomst van opdracht onder het wettelijk minimumloon (wml). Ik verwacht geen waterbedeffect. Als dat zou optreden, dan kunnen wij daarop reageren.
Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):
Dat was niet mijn bedoeling. Aanneming is per definitie een resultaatsverbintenis voor een bepaald project. Volgens mij kan dat juridisch helemaal niet onder deze wet.
Minister Asscher:
Ook daarover verschillen wij van mening. Het bezwaar van de VVD betrof de afbakening ten opzichte van de overeenkomst van aanneming. Het kan niet allebei waar zijn. Of heel veel mensen die nu onder een OVO werken, kunnen via de overeenkomst van aanneming gedwongen worden onder het wettelijk minimumloon te werken en dan kan dat probleem worden opgelost. Of dat kan niet vanwege de aard van die overeenkomst en dan is dit probleem er niet.
Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):
Die bouwvakkers werken al op een aanneemovereenkomst. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat het werken op een OVO dan oneigenlijk gebruik van de OVO is. Ook uit de cao blijkt dat het aanneming is, omdat zij een bepaald resultaat, een stoffelijk voorwerp, maken.
Minister Asscher:
De aannemer kan zelf werken met werknemers of met opdrachtnemers. Het is aan hem om te besluiten hoe hij zijn werk wil realiseren en dat laat de wet ook toe. Soms doet hij dat met werknemers en soms met opdrachtnemers. Het doel van dit wetsvoorstel is dat die opdrachtnemers voortaan ten minste wettelijk minimumloon betaald krijgen. Ik meen dat wij het eens zijn over dat doel.
Het tweede bezwaar was de afbakening van zelfstandigen. Dat was en is problematisch, maar het verandert hierdoor niet. De verandering is dat de overeenkomst van opdracht onder het wettelijk minimumloon valt. Ook onder de huidige wet is de zelfstandige uitgezonderd. De problemen met de afbakening van die uitzondering zijn er nu al en die zullen er morgen ook zijn. Daar verandert dit wetsvoorstel niets aan. Nee, wij lossen dat niet op, maar wij moeten het wel gaan oplossen. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Ik heb daarvoor voorstellen in aanbouw; ik heb u daarover geïnformeerd. Dit wetsvoorstel regelt niet meer en niet minder dan het onder het minimumloon brengen van de werkers onder de OVO. Ook hiervoor geldt dat als verwacht zou worden dat OVO'ers massaal alsnog onder die schijnzelfstandigheid worden gebracht, wij daarop moeten reageren. Dat doet niets af aan de norm dat het minimumloon verdiend moet kunnen worden met de arbeid die opdrachtnemers verrichten.
Het derde bezwaar ging over de vrijwilligers. Ik heb in de Tweede Kamer en ook in de Eerste Kamer aangegeven dat, als het nu niet valt onder de overeenkomst van opdracht — de vriendendienst, de buurjongen die het grasveld maait, iemand die een avond inspringt bij het oppassen — dat straks ook niet onder de overeenkomst van opdracht valt. Dan heb je ook het probleem van de WML niet. Als het er wel onder valt, bijvoorbeeld omdat er een opdracht wordt gegeven die straks onder de WML valt, dan is dat ook de bedoeling. Het oppassen aan huis gebeurt meestal via de regeling persoonlijke dienstverlening. Daarvoor geldt al de verplichting tot het betalen van het wml. Niet alle werkgevers zijn zich daarvan bewust. Dat is een ander probleem dat wij moeten oplossen, maar dat raakt hier verder niet aan. De uitspraak van de rechtbank Gelderland gaat over een bijzondere casus waarbij arbeid wordt verricht waarvoor normaal loon wordt betaald. Zij hebben afgesproken dat zij dat loon vrijwillig weer afstaan. Het is een vrij specifieke casus waarbij mensen met een heel bijzondere motivering voor die constructie hebben gekozen. De zorg die wij daarbij hebben, is niet zozeer gelegen in die casus waarover de rechtbank zich heeft uitgesproken, maar in de mogelijkheid dat daarmee meer ruimte wordt geboden om via constructies alsnog het wettelijk minimumloon te ontduiken. Het staat los van de problematiek van vriendendiensten, buurjongens en autowasneefjes.
Het vierde bezwaar, over het stukloon, wordt door de VVD als een principieel bezwaar gekenschetst. Dat principiële bezwaar zou dan nu ook moeten gelden voor de vigerende wetgeving. Ook nu is er al stukloon waarvoor het minimumloon verplicht is. Immers, als er geen uitzonderingen van toepassing zijn zoals nu, moet de werkgever kunnen aantonen dat met dat stukloon iemand die in een normaal tempo werkt redelijkerwijs wettelijk minimumloon kan verdienen. De aard van het stukloon betekent niet dat iedereen hetzelfde uurloon verdient. Het betekent dat als je normaal werkt, je er ten minste het wettelijk minimumloon mee kunt verdienen. Iemand die geacht mag worden tien pakken per uur te produceren en daarmee wml te verdienen, kan als hij heel hard werkt er misschien twintig doen. Dan verdient hij twee keer wml. Als hij oud van dagen is of als hij om hem moverende redenen ervoor kiest om het op zijn janboerenfluitjes te doen, doet hij er misschien vijf. Dat is geen overtreding van de wet. Het is overtreding van de wet als je zegt: een normale werknemer moet tien pakken per uur kunnen doen, maar ik verwacht dat je er honderd doet. Dat is evident in strijd met de mogelijkheid om met normaal werk het wml te verdienen en dan is het in strijd met de wet. Het principiële bezwaar zie ik niet, tenzij je van mening zou zijn dat het stukloon als zodanig niet meer past in onze arbeidsmarkt omdat het als zodanig uitlokt tot misbruik, omdat het altijd gevoelig is. Ik geef de VVD gelijk dat je discussie kunt hebben: hoe stel je vast wat redelijkerwijs verwacht mag worden op grond van artikel 12? Het is ook anders als je de post moet bezorgen in een heel drukke stadswijk waar je veel meer brieven in de bus kunt doen dan als je dat moet doen in Oost-Groningen, waar je hele einden moet fietsen en dus niet hetzelfde aantal kunt doen.
Die principiële discussie begrijp ik, maar dan zou het antwoord niet moeten zijn: tegen deze wet stemmen. Dan zou het antwoord moeten zijn: we moeten af van het stukloon. Die discussie speelt ook aan de overkant. Ik heb beloofd om onderzoek te doen naar het gebruik en misbruik van stukloon in het kader van de voorbereiding van de Wet aanpak schijnconstructies. Als hier echter een bezwaar principieel wordt genoemd — dat is zo'n beetje het zwaarste woord dat enige fractie kan gebruiken in enige Kamer — dan heeft dat grote betekenis. Dan heb ik niet de verwachting dat ik ondanks dit betoog de VVD ervan kan overtuigen om dat bezwaar weer in te slikken, ondanks de uitleg over het stukloon. Ik zie ook verder niemand zich naar de interruptiemicrofoon spoeden. Dan moet ik praktisch zijn. Praktisch is: niet opgeven, maar een andere gelegenheid kiezen. Dan zou ik u, voorzitter, eerbiedig willen verzoeken, dit wetsvoorstel aan te houden. Ja, eerbiedig; de voorzitter gaat er meteen recht voor zitten. Dan breng ik het opnieuw in uw Kamer, samen met de Wet aanpak schijnconstructies, als de voorzitter tenminste daarin wil bewilligen. Tenzij ik hier signalen krijg van witte rook of andere aard dat na mijn vlammende betoog zonder staande ovatie wel een stem vóór in de rede ligt, hecht ik eraan om het wetsvoorstel in die zin in leven te houden en het te proberen via de Wet aanpak schijnconstructies.
De heer Kox i (SP):
Ik heb al gezegd dat ik de minister begrijp. Het doel is niet alleen om de wet het te laten halen, maar ook om de wet het zo snel mogelijk te laten halen. Ik vraag de minister of hij dit wetsvoorstel niet eerst mee terug wil nemen voor beraad in het kabinet om daar nog eens goed te bekijken hoezeer het kabinet aan dit voorstel hecht. Ik loop hier een jaar of elf mee. Het maakt soms wel indruk als een minister zegt: u moet dit toch echt aannemen. Dat heb ik de minister nog niet horen zeggen. Wij hebben één constructieve oppositiepartij en wij hebben één constructieve coalitiepartij die de minister daarop kan aanspreken. Hij kan de PVV er niet op aanspreken en het CDA ook niet, maar hij kan die twee andere partijen wel aanspreken op hun politieke verantwoordelijkheid. Er zijn verwachtingen gewekt. De mensen die het gelag betalen, zijn die 50.000 mensen die wij het minimumloon onthouden.
Minister Asscher:
Ik werk altijd via de inhoud. Er zal geen partij zijn die er enige twijfel over heeft dat het kabinet aan dit wetvoorstel hecht. Anders had ik het hier niet tot drie keer toe verdedigd. Ik denk niet dat daar nog heel veel mist over zal zijn. Het kabinet hecht daaraan, maar het heeft ook oren gekregen. Ik hoor dat hier principiële bezwaren worden geuit. Ik heb weliswaar geprobeerd om ze weg te nemen, maar ik zie geen signaal dat dat effectief is gebleken. Dan ga ik gewoon via de inhoud proberen — daarvoor heb ik geen kabinetsberaad nodig — om dit in het bredere kader van de Wet aanpak schijnconstructies bij deze Kamer terug te brengen. Dat moet niet te lang duren; dat ben ik zeer met de heer Kox eens. Wij hopen voor de zomer dat wetsvoorstel in de Tweede Kamer te hebben. Dat bevat bijvoorbeeld ook de ketenaansprakelijkheid; ik denk nog even aan de heer Terpstra. Dat betekent dat het cao-loon inderdaad vanzelfsprekend wordt en dat opdrachtgevers kunnen worden aangesproken, als zij hadden kunnen weten dat verderop in de keten geen cao-loon wordt betaald. Ik hoop dat de wet dan via de inhoud alsnog kan worden aangenomen.
Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):
Namens de VVD-fractie wil ik de minister danken voor zijn voorstel. Wij waarderen dat zeer. Het lijkt ons ook de enige juiste weg. Dank daarvoor.
De heer Kox (SP):
Ik zou toch wel willen weten waaruit de minister afleidt dat de fractie van D66 en met name de fractie van de VVD met haar principiële bezwaren die bezwaren zien verdampen op het moment dat hij hiermee terugkomt in het kader van een meer algehele herziening van de WML. Dan verandert er toch helemaal niks? Dat heeft hij toch keurig uitgelegd? De problemen die de VVD nu schetst bestaan niet, maar in de hoofden van de VVD nog wel. Dus die bestaan toch ook als u met uw volledige wetsvoorstel komt? Ik hoor de VVD-fractie ook niet zeggen: als u het zo doet, dan zullen wij voorstemmen. Anders stellen wij het uit en staat u straks nog steeds met lege handen. U staat bekend als een buitengewoon vriendelijk mens, maar soms moet je ook duidelijk maken wat je echt wilt hebben. Ik vind de terugtocht iets te gemakkelijk.
Minister Asscher:
Zo wordt het door betrokkene niet ervaren. Integendeel. Ik heb de VVD niet horen zeggen "kom nooit meer terug met het wetsvoorstel en scheer je weg". Zo klonk het niet. Ik heb wel de conclusie getrokken dat steun er vandaag niet in zit. Ik wil de Kamer — de prix d'élégance zal ik niet winnen — niet tot sint-juttemis ophouden. Als het nu niet lukt met deze wet op dit moment, baal ik daar gigantisch van, geen misverstand; ik ben geen toneelspeler. Het hoort bij het normale politieke handwerk dat ik dan bekijk wat de volgende logische gelegenheid is om met deze Kamer dit onderwerp te bespreken. Dat is bij de behandeling van de bredere Wet aanpak schijnconstructies. Daar zit heel veel in. Voor elk wat wils, zou ik bijna zeggen. Ik hoop dat het dan lukt om de bezwaren die er vandaag nog leven, weg te nemen. Daar ga ik heel hard voor werken.
De heer Backer i (D66):
Ik zal anders dan collega Kox uitkijken naar de mogelijkheden die er zijn om het met "relatief eenvoudige wijzigingen" — de woorden die de minister gebruikte in de brief — ruimer te interpreteren en te bekijken of er, gehoord de beraadslaging, toch nog iets is waardoor het wetsvoorstel, ook technisch, goed verdedigbaar wordt voor ons. Dan steun ik zeker het voorstel om het hier opnieuw te bespreken in de context die er dan is. Misschien dat het nog een reparatie met zich brengt, maar dat laat ik aan de minister.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de minister verzoekt om het wetsvoorstel aan te houden en op een later moment in het kader van een groot ander pakket, een groter pakket, met het voorstel terug te komen. Heb ik het zo goed begrepen?
Minister Asscher:
Dat hebt u goed begrepen.
De voorzitter:
Goed. Kan de Kamer daarmee instemmen? Ik constateer dat de Kamer ermee kan instemmen. Dan zal het aldus gebeuren. Het wetsvoorstel is dan tot nader order door het kabinet aangehouden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.