Verslag van de vergadering van 24 maart 2015 (2014/2015 nr. 25)
Aanvang: 10.20 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling (Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten) (33981).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Terpstra i (CDA):
Voorzitter. Op 24 juni vorig jaar hebben wij de wijziging van de Wet werk en bijstand en de invoering van de Participatiewet behandeld. Bij deze behandeling hebben wij ons positief uitgesproken over de afspraak in het sociaal akkoord uit 2013 om 125.000 banen extra te scheppen voor de doelgroep waar we het vandaag over hebben. In dat debat hebben wij ook de stelling verdedigd dat de partijen die een grote rol hebben gespeeld bij de opbouw van onze verzorgingsstaat, ook een grote verantwoordelijkheid hebben om de noodzakelijke maatregelen te nemen indien het systeem moet worden aangepast. Een belangrijke wijziging in het beleid is dat wij nu uitgaan van wat mensen wel kunnen in plaats van wat mensen niet kunnen. Na een interruptiedebatje met de voorzitter van de fractie van GroenLinks hebben we toen afgesproken om niet meer te spreken over de zogenaamde onderkant van de arbeidsmarkt, maar over de meest kwetsbare groepen in de maatschappij en specifiek op de arbeidsmarkt. Deze term wil ik vandaag ook gebruiken.
Vanmorgen behandelen wij een wetsvoorstel dat tot doel heeft om de positie van mensen met een arbeidsbeperking, een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt, te versterken. Om dit te bereiken zijn al veel mogelijkheden geschapen en/of voorgesteld. Tijdens het kabinet-Rutte I werd voorgesteld om onder bepaalde voorwaarden het minimumloon te verlagen. In de Participatiewet is overgegaan op een systeem van loonkostensubsidie. In het regeerakkoord van Rutte II wordt voorgesteld om deze groep te helpen door werkgevers te verplichten, een bepaald aantal leden van de doelgroep in dienst te nemen. Lukt dat niet dan moet men een heffing betalen. In het sociaal akkoord uit 2013 hebben werkgevers en werknemers afgesproken om 125.000 extra banen voor de doelgroep te scheppen. Als dat niet lukt, dan komt de quotumheffing weer om de hoek kijken.
Het voorliggende wetsvoorstel probeert deze beide laatstgenoemde gedachten in één wet te regelen. Heeft de regering overwogen om beide onderdelen in aparte wetsvoorstellen op te nemen, mede gelet op het feit dat het idee van een heffing pas gaat spelen in 2017? Het CDA ziet dit wetsvoorstel als een aanvulling op de Participatiewet en een invulling van de afspraken in het sociaal akkoord. Wij zijn zeer ingenomen met de afspraak in het sociaal akkoord om 100.000 banen te scheppen in de marktsector en 25.000 in de collectieve sector.
Uiteraard is het voor het volgen van deze afspraak noodzakelijk na te gaan hoe de stand van zaken op dit moment is. Ik meen dat de nulmeting is gebaseerd op de situatie in 2013. Daaruit blijkt dat er nu ongeveer 33.000 leden van de doelgroep een vaste baan hebben in de marktsector en iets meer dan 4.000 in de collectieve sector. De cijfers voor ingeleende werknemers zijn respectievelijk bijna 27.000 voor de marktsector en 8.500 voor de collectieve sector. Mijn ruwe interpretatie is dat de marktsector het relatief iets beter doet dan de collectieve sector, zowel qua aantallen als qua relatie vast dienstverband versus ingeleend. Ziet de staatssecretaris hierin nog een extra taak weggelegd voor de minister voor de Rijksdienst?
Cruciaal in het volgen van de vorderingen is de databank bij het UWV. Op grond van de tot nu toe verkregen informatie gaan wij ervan uit dat deze databank op tijd klaar is en niet zal leiden tot extra lasten voor het bedrijfsleven. Kan de staatssecretaris bevestigen dat onze indruk juist is?
In de Tweede Kamer is de doelgroep uitgebreid met een groep jongeren die voor hun achttiende jaar medische problemen heeft gekregen waardoor deze jongeren niet zonder voorzieningen het minimumloon kunnen verdienen. Deze uitbreiding geldt niet voor de banenafspraak, maar wel voor de quotumregeling. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom dit geen probleem is? De quotumregeling gaat in als de banenafspraak niet wordt gerealiseerd. Deze groep valt niet onder de banenafspraak, maar wel onder de quotumregeling. De staatssecretaris heeft deze vraag van mij al eens beantwoord, maar na lezing van het antwoord was ik nog niet overtuigd. Kan zij nog eens helder uiteenzetten waarom het geen enkel probleem is als je een groep niet in de banenafspraak opneemt maar wel in de quotumregeling?
Het CDA is het ermee eens dat de doelgroep niet automatisch wordt uitgebreid met alle leerlingen op het speciaal onderwijs, zoals door de ChristenUnie in de Tweede Kamer is bepleit. Wij hebben in ons land al stempels genoeg. Een automatische verlenging van een eenmaal ontvangen stempel lijkt ons niet gewenst. Ook hier bepleiten wij maatwerk.
In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II wordt voorgesteld om de werkgevers te verplichten, een bepaald deel van de doelgroep in dienst te nemen. Soortgelijke voorstellen zijn in het verleden ook gedaan voor allochtonen in de Wet bevordering evenredige deelname allochtonen op de arbeidsmarkt. Ook nu weer is er een discussie gaande om iets dergelijks te doen voor vrouwen in het bedrijfsleven, vooral aan de top. Tot nu toe zijn wij als CDA geen voorstander geweest van dergelijke quotumregelingen. De overheid moet discriminatie op de arbeidsmarkt streng aanpakken en de desbetreffende groepen moeten alle mogelijkheden aangrijpen om hun positie te verbeteren. Naar aanleiding van recente cijfers over het verschil in arbeidsparticipatie tussen allochtonen en autochtonen zijn wij het met minister Asscher eens dat er op dit gebied veel meer moet gebeuren. Na Zweden scoren wij in Europa het slechtst. Overleg met de Stichting van de Arbeid lijkt ons op dit punt zeer gewenst.
Nu weer naar het voorliggende wetsvoorstel. Het is ons opgevallen dat bij de uitvoerige debatten in de Tweede Kamer relatief weinig aandacht is besteed aan de afspraken in het sociaal akkoord en relatief veel aan de quotumregeling en quotumheffing; onderdelen van de wet waarvan wij hopen, dat die niet toegepast hoeven te worden. Tijdens het debat in de Tweede Kamer heeft het CDA voorgesteld om de voorziene heffing in het geval dat de afspraak in het sociaal akkoord niet wordt gehaald, te vervangen door een beloning van die ondernemers, die de afspraak wel hebben gehaald; een soort bonusregeling in plaats van de in de wet opgenomen malusregeling. In het debat vond de staatssecretaris dit een sympathieke gedachte maar geen alternatief voor de heffing op dit moment. Zijn de bezwaren van de staatssecretaris van financiële of ook van technische aard?
Uit de beantwoording van onze vragen in het verslag blijkt dat zes landen in de Europese Unie met een soort quotumregeling werken: Ierland en België alleen voor de collectieve sector, en Duitsland, Oostenrijk, Italië en Spanje voor alle werkgevers. Van deze landen controleren alleen Duitsland en Oostenrijk of de afspraken worden nageleefd. Voor Duitsland geldt voor 2010 dat bijna 23% van alle werkgevers met meer dan twintig werknemers aan de regels voldoet. Bijna 27% heeft geen enkele gehandicapte in dienst, terwijl de anderen gedeeltelijk aan de norm voldoen.
Ondanks onze bezwaren tegen quotumregelingen in het algemeen en de ook niet al te positieve ervaringen in het buitenland, hebben wij besloten om voor de onderhavige doelgroep een uitzondering te maken. Wij hechten er namelijk zeer aan dat de doelstellingen uit het sociaal akkoord worden gehaald, zodat steeds meer mensen met een handicap op verjaardagen trots kunnen vertellen dat ze bij Albert Heijn werken of bij een andere bekende onderneming in hun dorp. En misschien helpt een stok achter de deur dan wel een beetje. Tevens hebben de werkgevers er zelf mee ingestemd als onderdeel van het sociaal akkoord, misschien wel als gevolg van een soort Seelenmassage door de regering. Tot slot gaat het hier om een doelgroep die wel een steuntje in de rug kan gebruiken.
Wij zijn ingenomen met de mogelijkheid dat banen die ondernemers scheppen bij anderen door directe financiering, ook mee kunnen tellen bij het vaststellen van de vraag of men voldoende heeft gedaan, zodat die ondernemers geen heffing hoeven te betalen. Dit achten wij van groot belang voor het mkb en voor gespecialiseerde bedrijven.
Het onderzoek naar de vraag in de motie-Heerma of het afnemen van diensten bij bedrijven ook mee mag tellen, wachten wij gelovig en met belangstelling af. Deze belangstelling geldt ook voor de antwoorden van de staatssecretaris.
De heer Elzinga i (SP):
Voorzitter. De SP-fractie heeft lang uitgekeken naar het moment waarop we een wetsvoorstel voor een quotumregeling ten behoeve van arbeidsbeperkten, met een sanctiemogelijkheid richting werkgevers, zouden kunnen invoeren. Het voorstel voor een Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten zou dan ook door de SP gevierd behoren te worden. De SP pleit immers al sinds haar entree aan het Binnenhof voor zo'n quotumregeling, al stonden we destijds nog helemaal alleen met onze wens om daar, net als in Duitsland, een sanctie aan te koppelen voor werkgevers die niet meewerken. Omdat we de steun voor dat principe wel zagen groeien, werd drie jaar geleden door onze Tweede Kamerfractie een initiatiefwetsvoorstel met een dergelijke quotumregeling gelanceerd. Al zou zo'n regeling het sluitstuk van inclusief arbeidsmarktbeleid moeten zijn, het principe van een quotumregeling met sanctiemogelijkheid heeft zeker onze steun.
Het gaat bij de beoordeling van het wetsvoorstel vanzelfsprekend om de uitwerking en om de context van vigerend beleid, de praktijk en de veranderingen hierin. De SP heeft vooral problemen met de contextuele veranderingen die met dit wetsvoorstel samenhangen, ook al hebben we ook over de uitwerking van dit wetsvoorstel vragen en twijfels.
Het wetsvoorstel is een uitwerking van een afspraak die deel uitmaakte van het sociaal akkoord met werkgevers en werknemers in 2013. Vanwege de mooie afspraken die het akkoord zeker ook bevatte, had dat akkoord in principe de steun van de SP, zelfs voorzien van een aanbod aan de regering om bij de uitwerking en het realiseren ervan te helpen. We weten inmiddels — dat is geschiedenis — dat het kabinet voor de uitwerking koos voor een coalitie met D66, de ChristenUnie en de SGP en bovenal — tegen de afspraak met werkgevers en werknemers in — verderging met economisch schadelijk bezuinigingsbeleid. De banenafspraken in het kader van deze wet zijn daardoor volgens de sociale partners en volgens de SP-fractie een stuk onzekerder geworden en door het bezuinigingsbeleid zijn direct en indirect vele banen vernietigd.
Vanwege de goede afspraken die ook voor werknemers in het sociaal akkoord zaten, trokken de vakbonden na de onfatsoenlijke en eenzijdige aanpassing niet direct de stekker uit dat akkoord, maar het mag duidelijk zijn dat deze uitwerking niet de uitwerking was die de SP voor ogen had. We bekijken het voorstel daarom niet als een onderdeel van dat totale pakket, maar — zoals altijd — op de eigen merites en steunen het als het per saldo positief is volgens onze maatstaven.
De pijn voor de SP maar, veel belangrijker, ook voor alle mensen met een arbeidsbeperking zat en zit vooral in de Participatiewet, zoals de Wet werken naar vermogen door dit kabinet is gedoopt. Deze Wet werken naar vermogen werd terecht ook door de partij van de staatssecretaris, zij aan zij met de SP, bestreden in de vorige kabinetsperiode, want volgens de PvdA werkte de Wet werken naar vermogen niet, was de wet gebaseerd op drijfzand en bood de wet geen enkel zicht op een baan voor arbeidsbeperkten. De plannen om de sociale werkvoorzieningen te sluiten, werden niet, zoals voor de verkiezingen beloofd, teruggedraaid, maar werden wat verzacht door de sociale werkvoorzieningen alleen voor nieuwe gevallen te sluiten en zo een sterfhuis te maken. Onder het huidige kabinet heeft de SP het verzet tegen de Participatiewet dan ook voortgezet. Ik zal het debat dat wij hierover vlak voor de zomer hadden, nu niet overdoen, maar als Participatiewet heeft de Wet werken naar vermogen, nu met steun van de PvdA, de eindstreep gehaald en is de wet inmiddels ingevoerd.
Het voorliggende wetsvoorstel is een uitwerking van de in het regeerakkoord aangekondigde quotumregeling die ervoor moet helpen zorgen dat arbeidsgehandicapten in plaats van in een SW-bedrijf bij reguliere werkgevers aan het werk kunnen. Het regeerakkoord schrijft hierover: "We zorgen ervoor dat niemand tussen wal en schip valt. Naarmate het aantal plaatsen in de sociale werkvoorziening afneemt, neemt het aantal reguliere plaatsen voor arbeidsgehandicapten toe. De quotumregeling wordt vanaf 1 januari 2015 in zes jaar stapsgewijs ingevoerd."
Het eerste teleurstellende aan het voorliggende wetsvoorstel is wellicht dat zowel de ingangsdatum als de invoeringstermijn niet is gehaald. De quotumregeling wordt nu voorgesteld als een stok achter de deur, ter ondersteuning van de afspraken tussen werkgevers, vakbonden en overheid over het creëren van 125.000 banen voor mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, over een periode van ruim tien jaar. De twijfel van mijn fractie zit bij de ambitie en de haalbaarheid van deze afspraken, de effectiviteit van dit wetsvoorstel om deze afspraken kracht bij te zetten, de afbakening van de doelgroep en het risico op verdringing door het wetsvoorstel van mensen die om welke reden dan ook net buiten de doelgroep vallen. Als je weet dat er 1,5 miljoen mensen met een arbeidsbeperking zijn, van wie er ongeveer 1 miljoen op dit moment niet in staat zijn om mee te doen in een betaalde baan, is een banenafspraak van 125.000 bij reguliere werkgevers, inclusief de overheid, over ruim tien jaar, wel erg mager. En of dat aantal gehaald zal worden en in een tempo dat het verlies aan banen bij SW-bedrijven als gevolg van de Participatiewet kan bijbenen, is gezien de nog voortslepende crisis, hoge werkloosheid en nog velen banen kostende, reeds ingeboekte bezuinigingen, hoogst twijfelachtig. De eerste signalen zijn in elk geval nog niet erg hoopgevend. Volgens een analyse van bijna 110.000 vacatures in de maand januari waren er slechts 20 gericht op de doelgroep van de Participatiewet. In dit tempo duurt het ruim 500 jaar voordat we 125.000 banen hebben gevuld, vooropgesteld dat alle vacatures een match opleveren en iedereen het ook 500 jaar in de aangeboden baan volhoudt.
In 1947 werd de Wet plaatsing mindervalide arbeidskrachten ingevoerd. Die wet bevatte al een quotumbepaling. Voor collega Terpstra van het CDA merk ik op dat het CDA in het algemeen misschien wel geen voorstander is van quotumbepalingen, maar dat ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat in ieder geval delen van het CDA bij deze wet betrokken waren. Maar omdat de wet geen sanctie zette op het niet nakomen van het quotum, werd de wet geen succes. Mede daarom werd al in 1950 de Gemeentelijke Sociale Werkvoorziening ingevoerd, gevolgd door de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in 1969. De facultatieve, sanctieloze quotumregeling van de WPMV, zoals die wet afgekort heette, ging in 1986 over op de WAGW, en in 1998 op de Wet REA, die met de invoering van de WIA uiteindelijk werd opgeheven.
Dat een quotumregeling zonder sancties niet werkt, weten we dus al heel lang. Dat we desalniettemin zonder te weten of het met een sanctie-instrument wel gaat werken, de WSW op slot zetten voor nieuwe instroom en daarmee een beproefd middel opgeven voor een experiment, vindt de SP erg onverstandig. Pas als eind volgend jaar blijkt dat de banenafspraak niet op schema zit, zal in overleg met werkgevers en werknemers mogelijk de sanctie worden ingevoerd. En als de werkgever ervoor kiest de sanctie te accepteren in plaats van het gedrag aan te passen, gebeurt er niets. Dan betaalt de werkgever een bescheiden boete en zit de werkzoekende met arbeidsbeperking nog steeds thuis.
Dat de hoogte van de sanctie niet variabel is en niet eenvoudig aan te passen, maakt sturing hierop lastig. Het lijkt de SP-fractie voor veel werkgevers niet erg afschrikwekkend, €5.000, vooral omdat het grote werkgevers betreft. Op kleine werkgevers is de wet immers niet van toepassing. De SP-woordvoerder in de Tweede Kamer sprak in dit verband van "een lollystokje achter de deur". Waarom heeft de regering eigenlijk een vast bedrag in het wetsvoorstel opgenomen? Betekent dit dat uitvoering van het dictum van de motie-Van Ojik/Kerstens alleen kan met een wetswijziging? Is de regering van plan om elk jaar een wetswijziging voor te stellen om het boetebedrag te corrigeren voor inflatie? Ziet de staatssecretaris ook dat het vastleggen van het boetebedrag wellicht wat onhandig is om te sturen als de boete bedoeld is instrumenteel te zijn om gedrag te beïnvloeden? Het wetsvoorstel richt zich op grotere werkgevers, althans, werkgevers met meer dan 25 werknemers. Echter, ook kleinere bedrijven kunnen werknemers met een arbeidsbeperking in dienst hebben en het zou goed zijn, ook actief beleid te maken om deze kleinere werkgevers te stimuleren om mensen uit het doelgroepenregister in dienst te nemen en hen te wijzen op alle mogelijke voorzieningen die er ten aanzien van deze groep bestaan. Dat moet de staatssecretaris toch met me eens zijn? Zonder stok, zo heeft de ervaring ons geleerd, zal niet elke werkgever te overtuigen zijn. Maar zouden we niet ten minste proberen om ook de kleinere werkgever te verleiden?
Tot slot heeft mijn fractie twijfels over de afbakening van de doelgroep en de mogelijke verdringing van mensen die buiten de doelgroep vallen, door mensen die er net binnen vallen. Bij een andere afbakening vinden de grenseffecten plaats op een andere plek. De Raad van State wijst al op de mogelijke verdringing van werknemers met een WIA-uitkering. De regering wil dit monitoren, maar wat kan en zal zij doen als uit monitoring blijkt dat deze verdringing toch plaatsvindt? En onderschrijft de regering het risico dat vooral de kosten van een noodzakelijke voorziening een groot nadeel in de competitie om een beperkt aantal banen zal opleveren?
De regering wil prioriteit maken van de lastige doelgroep van de Participatiewet, de Wajong en de Wsw die niet in staat is het wettelijk minimumloon op eigen kracht te verdienen. De Tweede Kamer heeft de doelgroep al een beetje uitgebreid, namelijk tot mensen onder de 18 die een voorziening nodig hebben om zelfstandig het minimumloon te kunnen verdienen. Dat lijkt de SP-fractie positief. Maar waarom vallen niet alle personen die met een structurele functionele arbeidsbeperking tot de doelgroep van de Participatiewet behoren onder de doelgroep van de Quotumwet? En waarom zijn noodzakelijke voorzieningen voor deelname aan het arbeidsproces eigenlijk geen gegarandeerd recht?
Is de staatssecretaris van plan om deze wet, als hij wordt ingevoerd, na een jaar of twee te evalueren op basis van de gevolgen voor gedrag van werkgevers, eventuele verdringingseffecten en overige belemmeringen tot toetreding tot het arbeidsproces? Zo ja, is de staatssecretaris dan bereid om boetebedrag, doelgroep en ondersteunend instrumentarium nog eens kritisch tegen het licht te houden?
De heer Terpstra i (CDA):
Bij discussies over het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie van een bepaalde groep is verdringing altijd een belangrijk argument voor de SP. Maar geldt het probleem van verdringing niet voor alle maatregelen, ook maatregelen waar de SP zelf voor is? Als je ogenblikkelijk een quotumheffing invoert, met heel hoge bedragen, krijg je volgens mij ook verdringing. Ik denk dan ook dat verdringing altijd een rol speelt. Waarom gebruikt de SP altijd het argument van verdringing tegen het idee om een maatregel te nemen, als zodanig, terwijl het overal speelt?
De heer Elzinga (SP):
Als collega Terpstra goed heeft geluisterd, dan heeft hij gehoord dat ik die opmerking zelf ook heb gemaakt. Ik heb gezegd dat als je de grens van de doelgroep ergens anders legt, elders ook verdringing plaatsvindt. Als de doelgroep strak wordt gedefinieerd, het aanbod van banen beperkt is en het aantal mensen dat om die banen moet concurreren groter is, zal er altijd ergens een grenseffect plaatsvinden. Daarom heb ik ook vragen gesteld over de manier waarop we de doelgroep van deze wet beoordelen en monitoren. Zijn er nog andere middelen nodig om belemmeringen weg te nemen? Denk aan het recht op voorzieningen die toetreding tot de arbeidsmarkt mogelijk maken.
De heer Backer i (D66):
Ik was even gealarmeerd door het citaat van de collega van de heer Elzinga uit de Tweede Kamer. Ik heb de Handelingen ook gelezen en ik dacht dat er nog meer citaten zouden komen. De toon van uw bijdrage, mijnheer Elzinga, is echter anders; gelukkig. De Participatiewet is nu eenmaal een feit. Hij bestaat. Er zijn verdringingsproblemen. Die constateren we allemaal. De kern van het debat is eigenlijk: is het betere niet de vijand van het goede? Zou voor de SP-fractie het goede in de voorstellen in elk geval een goed startpunt kunnen zijn? Dat is mijn eerste vraag. Ik wil er nog een tweede aan verbinden. De heer Elzinga zit wat dichter bij de vakbeweging en ik kan mij voorstellen dat het voorstel zijn licht vooruitwerpt op de cao-onderhandelingen. Wat is zijn visie hierop? Heeft dit een positief effect? Zijn er al resultaten geboekt? Zo ja, zou dat geen extra pleidooi kunnen zijn voor een positievere benadering?
De heer Elzinga (SP):
Om met de eerste vraag te beginnen: helaas is de Participatiewet dankzij deze coalitie en de steun van de fractie van de heer Backer inderdaad een feit. In het geheel van de Participatiewet en de Quotumwet zat daar de grootste pijn voor onze partij. Een quotumregeling, waar wij al jaren voor pleiten — ik zei het al eerder — zou het sluitstuk moeten zijn voor een inclusief arbeidsmarktbeleid en geen schaamlap voor bezuinigingsmaatregelen met ernstige discriminerende effecten. U hebt echter goed gehoord dat wij het principe van een quotumregeling niet afwijzen. We herkennen daar een aantal goede dingen in. Ons gaat het om de uitwerking. Daarover hebben we nog de nodige twijfels. We kunnen er nog steeds niet met onze pet bij dat de coalitie met zo'n brede steun het wetsvoorstel over de Participatiewet ten koste van de doelgroep door beide Kamers heeft gekregen. Los van het principiële debat gingen de vragen en de twijfels in beide debatten vooral over de uitwerking. Afhankelijk van de uitkomsten van dit debat zullen we ons in de fractie beraden over ons standpunt. Dat kunnen we natuurlijk niet voorafgaand aan het debat doen.
Wat de tweede vraag betreft: de quotumregeling is een instrument, een stok achter de deur voor het geval een en ander wordt ingevoerd. De vakbeweging zit er net als de werkgeverskoepel bij, omdat het instrument pas na overleg met de sociale partners zal worden ingevoerd. In eerste instantie gaat het om het uitvoeren van de afspraken tussen de sociale partners ten aanzien van het realiseren van 125.000 banen. De vakbonden zaten daarbij aan tafel. Ze zitten ook elders aan tafel, met de SER en bij de cao-onderhandelingen met de werkgevers. Ze zullen deze afspraak in hun achterhoofd houden. Ik neem aan dat ze regelmatig vragen zullen stellen en de werkgevers, de grotere voorop, zeker zullen aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de tripartite gemaakte afspraken na te komen.
Ik was aan het einde van mijn betoog gekomen. De SP-fractie heeft voorlopig nog veel twijfel, zoals ook wel bleek uit de interrupties, en ziet zeker uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Voorzitter. De Quotumwet die we vandaag behandelen, is natuurlijk nauw verbonden met de Participatiewet, zoals ook voorgaande sprekers hebben gezegd. Die wet gaat gepaard met een enorme bezuiniging van maar liefst 1,8 miljard euro. De bedoeling is dat mensen met een arbeidsbeperking in plaats van bij de sociale werkvoorziening — die blijft alleen bestaan voor wie er nu al werkt — op de reguliere arbeidsmarkt aan de slag gaan. Dat is het streven. Het zou op zich geweldig zijn als veel meer mensen op de reguliere arbeidsmarkt een plek zouden vinden. Het kabinet schat — zo las ik althans — dat in 2026 ongeveer 250.000 mensen met een arbeidsbeperking op zoek zullen zijn naar een plek op de arbeidsmarkt. Via het banenakkoord tussen de sociale partners en de overheid moeten er voor deze mensen in 2026 125.000 arbeidsplaatsen zijn gecreëerd. Dat is natuurlijk veel te weinig. De heer Elzinga noemde zelfs nog hogere getallen van mensen die zonder werk zitten. De doelstelling is relatief laag. Het kabinet heeft gezegd dat het hiervoor een stok achter de deur nodig heeft. Dat is de quotumwet die kan worden geactiveerd als werkgevers niet aan hun verplichtingen voldoen; dan zal een heffing worden opgelegd.
De leden van de fractie van GroenLinks steunen uiteraard het doel om veel meer mensen met een arbeidsbeperking op de reguliere arbeidsmarkt aan het werk te krijgen. Iedereen moet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving, en arbeid is een belangrijk middel daartoe. Maar wij hebben grote bezwaren tegen de wijze waarop het kabinet dit geheel wil regelen.
Het uitgangspunt van het kabinet is dat er op de reguliere arbeidsmarkt voldoende banen voor deze groep zijn. Daar hebben wij zeer grote twijfels bij. Wij zien het aantal banen voor bijvoorbeeld, in brede zin, de laagopgeleiden alleen maar verder teruglopen. De overheid doet daarbij een flinke duit in het zakje door op dit moment als de grootste banenvernietiger op te treden. Zo verdwijnen er onder andere tienduizenden banen voor lager opgeleide thuiszorgmedewerkers. Allerlei banen "in de luwte", zoals wij die in het verleden kenden, zijn er niet meer. Die zijn wegbezuinigd, geautomatiseerd of naar callcenters verdwenen. Dit zegt dus ook veel over de kansen voor de mensen met een arbeidsbeperking en zeker voor hen die een lagere opleiding hebben genoten. Iedereen moet straks in dezelfde vijver vissen als hij een baan zoekt, maar die vijver wordt niet groter, die wordt zelfs eerder kleiner. Daar zitten wij mee. Kan de staatssecretaris toelichten hoe dit kan gaan werken, zeker nu er ook nog eens een bezuiniging van 1,8 miljard overheen wordt gegooid? Ik zou zelfs de vraag kunnen stellen of het kabinet wel gelooft dat dit zal lukken. Moet deze quotumwet er daarom komen?
Overigens is het interessant en belangrijk om over zo'n instrument na te denken. Ik trek het iets breder. Op dit moment zitten 625.000 mensen in de WW en bijstand; zij hebben allen een sollicitatieverplichting. Dit getal blijft tot ver in 2017 zo hoog ondanks de gunstigere economische vooruitzichten. Er komen wel vacatures vrij, maar dat zijn vervangingsvacatures en geen extra vacatures. Er zijn dus kortom veel te weinig banen voor een enorme groep werkzoekenden. Dan zijn er vier groepen die het heel moeilijk hebben: de mensen met een arbeidsbeperking over wie wij vandaag spreken, de lager opgeleiden, de ouderen en de mensen met een allochtone achtergrond. Dit weekend bleek dat deze laatste groep het moeilijker heeft om werk te vinden in Nederland dan in andere Europese landen. Dit zou erop kunnen duiden dat er iets fundamenteel mis is met de arbeidsmarkt in Nederland. Blijkbaar sluiten wij mensen uit in plaats van dat wij hen kansen bieden en hen insluiten. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Hoe ziet zij dit probleem dat er blijkbaar structureel te weinig werk is en groepen mensen structureel worden uitgesloten? Wat doet het kabinet hieraan? Dat is het fundament op basis waarvan wij de kansen voor mensen met een arbeidsbeperking kunnen vergroten.
Tot nu toe lukt dat niet goed. Velen van hen zitten thuis terwijl ze dolgraag willen werken. Van de Wajongers heeft maar 25% werk. Bovendien is het aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking afgenomen in plaats van toegenomen. In dit licht is het banenakkoord belangrijk, maar het levert te weinig banen op — ik zei het eerder — en het duurt allemaal wel verschrikkelijk lang. Uiteindelijk zullen die 125.000 banen pas in 2026 zijn gerealiseerd. Oorspronkelijk zouden er in 2020 al 170.000 banen zijn gecreëerd; dit is het oorspronkelijke percentage van 5 in het regeerakkoord. Die doelstelling is dus behoorlijk afgezwakt.
De staatssecretaris zei eerder dat er zonder quotum geen bezuiniging op de sociale werkplaatsen zou komen. Maar zie: vooruitlopend op het realiseren van die extra arbeidsplaatsen voor deze groep, wordt de sociale werkvoorziening alvast gesloten voor nieuwe instroom en wordt die enorme bezuiniging van 1,8 miljard met de Participatiewet ingevoerd. Daarvan moet een bedrag van 850 miljoen op de sociale werkvoorziening worden bezuinigd. Het is bekend dat GroenLinks om die reden tegen de Participatiewet heeft gestemd, want zij is van mening dat die wet die naam helemaal niet verdient.
Vandaag spreken wij over de quotumwet. Het is mij opgevallen dat in de memorie van toelichting staat dat als de extra banen in enig jaar niet zijn gerealiseerd, de quotumheffing na overleg met de sociale partners en gemeenten geactiveerd kán worden. Dat kan dus, maar is het zeker dat het gebeurt? Ik hecht er zeer aan dat de staatssecretaris bevestigt dat dit hoe dan ook gaat gebeuren. Voorkomen moet worden dat het overleg tussen de sociale partners en gemeenten ertoe leidt dat er weer een aantal jaren extra wordt genomen en het nog eens wordt geprobeerd zonder dat die heffing wordt ingevoerd. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Mijn fractie betwijfelt of die heffing wel zal werken. Is de heffing voldoende hoog en effectief zodat die extra banen er echt komen? De quotumheffing mag niet als een verkapte afkoopsom werken waar mensen met een arbeidsbeperking niets aan hebben. Ook op dit punt krijg ik graag een heldere reactie van de staatssecretaris.
De fractie van GroenLinks in de Tweede Kamer heeft een aantal voorstellen gedaan om de heffing doeltreffender te maken. Zo is geopperd om de heffing hoger te maken per niet-vervulde arbeidsplaats. Werkgevers die veel arbeidsplaatsen kunnen en zouden moeten vervullen en daarin schromelijk tekortschieten, zouden per plaats uiteindelijk een hogere boete moeten betalen. Verder is voorgesteld om de heffing te verhogen naarmate de werkgever langdurig, jaar na jaar, in gebreke blijft en voortdurend niet aan die verplichting voldoet. De staatssecretaris heeft eerder gezegd dat zij hier niets voor voelt, omdat voor haar iedere baan even zwaar telt. Bovendien stelt zij dat de heffing niet als een punitieve sanctie gezien mag worden. Eerlijk gezegd begrijp ik daar niets van. Het gaat toch echt om een boete voor werkgevers die niet doen wat zij zouden moeten doen en die zich niet aan de afspraak houden? Wij willen toch dat zij die afspraak juist wel nakomen? Het mag niet voorkomen dat werkgevers denken: ik betaal netjes en dan ben ik ervan af. Zo zit het toch niet in elkaar?
Wat gaat de staatssecretaris doen als jaar na jaar zichtbaar wordt dat het niet werkt en er zelfs met die heffing te weinig banen worden gecreëerd? Welke middelen heeft zij dan achter de hand? Is zij dan wel bereid om die heffing te verhogen of op andere wijze effectiever te maken? De staatssecretaris voelt er weinig voor om bijvoorbeeld publiek te vermelden welke werkgevers niet voldoen aan deze verplichting. Zij ziet de heffing als een soort belasting en de Belastingdienst doet dat soort dingen niet. Ook dit kan ik niet volgen. Dit is toch een heel speciale wet met een heel speciale heffing voor een heel gericht doel? Als het effectiever is als werkgevers met de kop in de krant komen als zij jaar na jaar niet doen wat is afgesproken, waarom zou de staatssecretaris dat dan niet doen?
Bij overheidsopdrachten zou de staatssecretaris kunnen overwegen om het feit dat een werkgever jaar na jaar niet voldoet aan de afspraken, een rol te laten spelen in het minder of niet meer gunnen van opdrachten of in de kans op het verkrijgen van dergelijke opdrachten. Daarnaast is het de vraag wat de overheid doet. Zij moet het goede voorbeeld geven; zij moet in 2024 25.000 banen hebben gecreëerd. Ligt dit op schema? Gaat dat lukken?
Ik sluit mij overigens graag aan bij de heer Elzinga die erop aandringt om al snel, na twee jaar, te evalueren of het allemaal wel werkt, of de heffing het gewenste resultaat heeft en het allemaal voldoende is. De staatssecretaris kan dit niet te lang op zijn beloop laten.
Ik heb nog een vraag over de doelgroep. Het is begrijpelijk en reëel dat het kabinet zich vooral richt op de groep mensen met een verdienvermogen onder het minimumloon. Dit neemt niet weg dat anderen die op grond van hun opleiding geacht worden wel zelfstandig het minimumloon te verdienen, buiten het quotum vallen. Zij kunnen wellicht nadelige gevolgen ondervinden van dit beleid doordat zij misschien nog moeilijker aan de slag kunnen komen of zelfs kunnen worden ontslagen omdat de werkgever redeneert: u telt niet mee voor het quotum en ik kies voor iemand die wel meetelt. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de doelgroep te verruimen? De fractie van GroenLinks is van mening dat dan ook het quotum moet worden verhoogd, want als de groep mensen groter wordt, moet de verplichting ook worden uitgebreid. Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel van de gezamenlijke cliëntenorganisaties voor een gewogen quotum? Dat wil zeggen: hoe minder de verdiencapaciteit van een arbeidsbeperkte, hoe zwaarder hij meetelt voor het behalen van het quotum. Ik vind dat wel een interessante gedachte. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Iemand die onder de quotumwet valt, een baan vindt en er mede dankzij de begeleiding van de werkgever in slaagt zelfstandig het minimumloon te gaan verdienen — wat natuurlijk geweldig is — valt niet langer onder de doelgroep. Deze persoon telt dan nog twee jaar mee voor het quotum, dus er is nog even respijt, maar na die twee jaar kan de werkgever zeggen: ik heb niets aan u om aan mijn verplichting te voldoen en daarom zoek ik iemand anders. Ook dat zou natuurlijk een pervers effect zijn. Dat zou niet mogen gebeuren. Ik vraag de staatssecretaris daarom of zij niet serieus wil overwegen om op z'n minst die periode van twee jaar, waarin je nog meetelt voor het quotum, te verlengen naar vijf jaar. Dat zou al een flinke verbetering zijn.
Wij hebben zorg over het functioneren van het doelgroepenregister, dat al sinds 1 januari bestaat. Wij hoorden via de VNG dat er nog maar een kleine 70 mensen zijn geregistreerd in dit doelgroepenregister, terwijl het UWV erop had gerekend om 1.000 mensen per maand te registreren. De vraag is waar al die mensen zijn gebleven. Wat gaat er gebeuren? Als dit niet op gang komt, gaat het gewoon niet lukken. Wij vinden dit zorgwekkend. Ook graag op dit punt een reactie van de staatssecretaris.
De staatssecretaris is daarnaast een no-riskpolis voor werkgevers aan het voorbereiden om het risico bij ziekte, dat onder deze groep hoger lijkt te zijn, af te dekken. Dat vinden wij een goede zaak. Heeft de staatssecretaris al stappen gezet? Zal die no-riskpolis per 1 januari van kracht zijn?
De middelen die de heffing moet opbrengen worden in het arbeidsongeschiktheidsfonds gestort, waaruit ook de WAO en de WIA worden betaald. Die middelen kunnen uiteindelijk wel overgeheveld worden en besteed worden aan re-integratie en versterking van de arbeidsmarktpositie van de doelgroep, maar wij vinden het toch een heel ingewikkelde omweg. Waarom zorgt de staatssecretaris er niet voor dat de opbrengst van de heffing rechtstreeks ten goede komt aan de re-integratie van de groep waar het vandaag om gaat? Ook de Raad van State vindt dit geen verstandige route. De Raad van State vindt dat het rechtstreeks ten goede moet komen aan de doelgroep. Is de staatssecretaris bereid om daar nog eens naar te kijken en ervoor te zorgen dat het geld rechtstreeks ten goede komt aan die groep?
Ik zie dat ik bijna aan het einde van mijn spreektijd ben. Ik heb nog een belangrijke opmerking waar ik mee afsluit. Wij hebben met name moeite met de context waarbinnen deze quotumwet wordt voorgesteld. Wij vinden het onbegrijpelijk dat de staatssecretaris vandaag de dag met een nog steeds beroerde arbeidsmarkt — een situatie die nog jaren zal duren, ondanks economische verwachtingen — deze enorme bezuiniging doorzet. Het gaat om mensen die moeilijk aan het werk komen. De afgelopen jaren is er al enorm bezuinigd op gelden die beschikbaar zijn voor re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking. In 2002 was er nog ruim 3 miljard beschikbaar voor re-integratie en scholing van die mensen. In 2007 was dit al teruggebracht tot 2 miljard. Dit jaar gaat het terug naar 0,8 miljard. Dat is een gigantische terugloop van middelen die wij investeren in de groep mensen die zo moeilijk aan de slag komt. Hoe kan de staatssecretaris nu verwachten, met de beroerde arbeidsmarkt, dat haar plan gaat lukken en dat mensen met een arbeidsbeperking, de meest kwetsbare groep, aan de slag komen? Ik zou zeggen: het is toch bijna een illusie, staatssecretaris. Dat is het wrange gevoel dat wij bij deze heel mooie quotumwet hebben. Zij kan dit wel inzetten, maar er moeten wel banen zijn. Zij zou alles op alles moeten zetten om deze groep te ondersteunen om aan het werk te gaan.
Stel nu dat dit najaar blijkt dat er financiële ruimte is op de begroting, dan vragen wij de staatssecretaris dringend of zij bereid is om haar uiterste best te doen om extra gelden beschikbaar te krijgen voor re-integratie en scholing van de groep mensen die ongelofelijk moeilijk aan het werk komen, onder anderen mensen met een arbeidsbeperking. Dat antwoord wachten wij met spanning af. Dat is voor mijn fractie van groot belang.
De heer Kok i (PVV):
Voorzitter. Als sluitstuk op de Participatiewet is zekerheidshalve de quotumdreigwet maar van de plank gehaald om als de bekende stok achter de deur de afspraken af te dwingen om op termijn 125.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking te realiseren. De papieren vrijwillige afspraken uit het sociaal akkoord van 11 april 2013 worden bepaald niet hoog ingeschat. Niettemin hoopt het kabinet toch dat er met "het quotum banen ontstaan", zoals ook te lezen is in de contourenbrief van SZW van eind 2012. Het gaat dan ook nog om wat heet "echte en betekenisvolle banen", die ook nog als extra banen zullen worden gekwalificeerd. Voorwaar een hele opgave!
De kernvraag is of deze quotumwet — een tamelijk onzinnige benaming overigens — daadwerkelijk deze extra banen genereert of juist het tegenovergestelde bereikt. Hoe realistisch is het te veronderstellen dat juist deze wet de grote groep mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt echt aan een baan helpt? En wordt hier per saldo niet gesold met de fundamentele belangen van een kwetsbare groep, die minder in staat is voor zichzelf op te komen? Achterliggende vraag is ook of de werkelijkheid zich laat modelleren naar de maakbaarheidsvisie van dit kabinet. Dat dit wetje er moet komen is geheel en al een direct gevolg van de Participatiewet; een wet die de pretentieuze ambitie heeft om de ontschotte doelgroepen, zo'n ruim 650.000 mensen, onder te brengen in de verhevenheid van een inclusieve arbeidsmarkt, die immers de gelegenheid moet bieden om volwaardig mee te doen. Die inclusieve arbeidsmarkt zou meer kansen moeten geven op een reguliere baan, onder de impliciete suggestie dat de groep er baat bij zou hebben om — althans verbaal — de onderkant van de arbeidsmarkt te ontstijgen ten gunste van die ideaaltypische volwaardige, reguliere baan, zoals in het vooruitzicht wordt gesteld door dit kabinet, kennelijk in een vlaag van overambitie.
Achter deze etikettenwissel schuilt de opportunistische gelegenheidsargumentatie dat deze megaoperatie een bezuiniging moet opbrengen van ruim 1,8 miljard op diezelfde onderkant. De uitvoering wordt gemakshalve maar naar de gemeenten geschoven, die dit klusje in het kader van de grote voorwaartse decentralisatiesprong mogen opknappen met aanzienlijk minder geld.
Vergeten lijkt te zijn dat het initiële rapport "Werken naar vermogen" uit 2008 juist de bedoeling had om "meer mensen te helpen voor hetzelfde geld". De geestelijk vader van dit rapport, voormalig minister Bert de Vries, gaf al eerder te kennen dat "zijn rapport misbruikt is om de zaak over de schutting van de gemeenten te gooiden en 1,8 miljard te besparen". Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze kritiek en kan ze ook aangeven waar die 1,8 miljard concreet gevonden wordt?
Opmerkelijk is dat de conceptuele onderbouwing van de operatie ook niet meer wordt gehoord; het gebruikte gelegenheidsjargon variërend van "vertrouwen in burgers en loslaten in vertrouwen tot de Doe-democratie als niet te stuiten ontwikkeling" is gelukkig bijgezet in het kabinetje van platitudes over een participerende samenleving. Helaas heeft de kritiek uit eigen kring, met name die van de staatssecretaris zelf, als ook die van de Raad van State niet kunnen verhinderen dat de wet is aangenomen. De Raad van State had fundamentele bezwaren waar het het doel van de decentralisaties betreft, de diversiteit aan doelgroepen, de adequaatheid van in te zetten middelen en met name de afhankelijkheid van veranderingen op de arbeidsmarkt en daarmee de kans op succes voor deze groep. Het mocht helaas niet baten.
De kritiek die mijn fractie eerder had, is tevens medebepalend voor onze appreciatie van de quotumwet. De samenhang is evident. Zo heeft een heldere analyse om de gratuite doelstelling van "zo veel mogelijk mensen met een arbeidshandicap aan de slag te helpen" te onderbouwen, ontbroken. En evenmin de noodzaak van ontschotting van zo verschillende doelgroepen en samenvoeging van budgetten. Niet ontkomen kan worden aan de indruk dat de budgettaire taakstelling de enige bepalende factor was voor deze risicovolle operatie.
Meer in het bijzonder is gewezen op de bijkans onmogelijke positie van de gemeenten om zo diverse groepen met minder geld middels een evenwichtige verdeling te bemiddelen naar regulier werk, laat staan in de vorm van maatwerk. Voorrangsbehandeling en verdringing zijn niet denkbeeldig. De sterk veranderende arbeidsmarkt is niet direct toegesneden op de nieuwe doelgroep als het gaat om gepast aanbod; nog afgezien van krimp en het verdwijnen van lager gekwalificeerd werk, alsook EU-instroom. Een reëel gevaar is het ontstaan van een werklozencarrousssel.
De conclusie kon niet anders luiden dan dat grote groepen onder de noemer van participatiegroep bewust zijn weggedefinieerd en onder het bijstandsregime zijn geschoven, met een grote kans op een lager bijstandsniveau of, vaker, helemaal geen bijstand. De Participatiewet, kortom, als doorgeefluik naar de bijstand zonder perspectief op werk. En dat terwijl deze staatssecretaris nog optimistisch opmerkt dat "we gehandicapten niet langer aan de kant laten staan". Is zij nog steeds van mening dat deze wet hier verandering in brengt?
Samenvattend: een contraproductieve sanering van de onderkant van de samenleving, enkel en alleen ter wille van een ingeboekte bezuiniging.
Duidelijk is dan ook dat de reden om nu al de Quotumwet in te zetten uitsluitend is gelegen in het simpele feit dat de Participatiewet uit zichzelf niet zal werken, dat wil zeggen arbeidsgehandicapten niet aan het werk helpt. Sterker nog: het tegendeel gebeurt al, getuige onder meer de trend bij gemeenten om de sociale werkplaatsen al te sluiten omdat deze voorziening het participatiebudget al bijna volledig opslokt.
Mijn fractie constateert dat waar al zichtbaar is dat de banenafspraak op vrijwillige basis niet gaat lukken, deze dreigwet al vroegtijdig moet worden ingezet om de in de taakstelling opgenomen reguliere banen te creëren. Te voorzien was dat de vrijwillige aanpak op voorhand kansloos zou zijn en dat de verplichtende aanpak dit zou moeten repareren. Het geheel is niet meer dan een volstrekt instrumenteel verhaal dat ver af staat van de realiteit. Het lost het grote maatschappelijke probleem, dat er simpelweg te weinig banen voor de doelgroep zijn, niet op. De opmerking van het kabinet dat de afspraak is gemaakt in een economisch slechte periode en is gericht op een langetermijnontwikkeling, is hooguit te kwalificeren als een ongefundeerde hypotheek op een onzekere toekomst. Niet meer dan wishful thinking.
De gedachtegang achter beide wetten klopt niet: de bedoeling is mogelijk goed maar onhaalbaar, en dat om meerdere redenen. Onderkend moet worden dat de arbeidsmarkt al decennialang steeds minder plaats biedt aan de groep arbeidsgehandicapten. De arbeidsdeelname van deze groep is vooral sinds 2000 relatief harder gedaald, de werkloosheid ligt structureel veel hoger dan die van de niet-arbeidsgehandicapten en de kans op ontslag is veel hoger, zelfs voor degenen die wel het minimumloon kunnen verdienen. Alleen dit laat al zien dat de beleidsuitdaging om de quotumdoelgroep te integreren op de reguliere arbeidsmarkt sowieso al buitengewoon fors is. Persoons- en baankenmerken maken deze groep kwetsbaar, zeker in tijden van crisis en transitie. De sectoren waarin men werkzaam was of is, zijn sterk gekrompen. De arbeidsmarktpositie is gewoon slecht te noemen. Sinds de jaren zeventig is de vraag naar lager geschoold werk constant aan het afnemen.
Het werken onder niveau heeft geleid tot verdringing van lager opgeleiden, niet gerekend de afname van de categorie middenbanen. Illustratief voor de kansen op werk is het feit dat van de 110.000 vacatures in januari 2015 voor 1,5 promille, dat wil zeggen in 160 gevallen, werd verwezen naar de Participatiewet; 140 keer ging het om een beleidsmedewerker voor de uitvoering daarvan. Is de staatsecretaris op de hoogte van deze feiten?
De context van beide wetten is daarnaast te beperkt; voorbij wordt gegaan aan een groter kader waarin beleidswijzigingen in de aanbod- en vraagkant van de arbeidsmarkt aan de orde worden gesteld teneinde werkelijk de positie van de doelgroep te verbeteren. Het feit dat een business case nog moet aantonen "hoe het economisch rendabel is om mensen uit de doelgroep aan de slag te helpen" is veelzeggend. Wat rest, is de ongefundeerde hoop op een betere toekomst, waarin de economie aantrekt en er meer banen naar verwachting bij zullen komen. De huidige werkloosheid van zo'n 635.000 personen is een slecht teken in dat kader.
Duidelijk mag zijn dat de langjarige daling van de arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten zich niet simpel laat keren door banen af te dwingen bij werkgevers. De dynamiek op de arbeidsmarkt laat zich niet ondervangen met een enkel dreigwetje. En recente signalen van het werkgeversfront zijn bepaald niet positief: ruim de helft — 56% — zegt er niets voor te voelen deze groep in dienst te nemen: te bewerkelijk en te intensief, ook qua begeleiding.
Het UWV meldt in een kennisverslag dat slechts 4% van de grotere bedrijven zich iets zal aantrekken van een eventuele boete; werkgevers in de relevante sectoren als land- en tuinbouw zullen zich helaas niet extra inspannen. Slechts 35% is bereid zich wat meer in te spannen voor werkplekken, met dien verstande dat extra maatregelen nodig zijn. Het is nog maar de vraag of de inzet van de diverse ondersteunende instrumenten om de werkgevers deels te compenseren voor een verminderde productiviteit en anderzijds te ontzorgen, wel zullen opwegen tegen de lagere productiviteit en het vermijden van een mogelijke boete.
Kennelijk is na de euforie van het ooit gesloten sociaal akkoord de realiteit inmiddels een andere dan deze staatsecretaris nog steeds voor ogen staat. Tijd voor een wake up call, maar mijn fractie denkt dat het point of no return in dit heilloze bezuinigingsspel al is gepasseerd, ten koste van deze kwetsbare groep. Krampachtig doorgaan lijkt nog de enige optie.
De zelf aangebrachte tijdbom onder het participatiegebeuren tikt langzaam weg. Mogelijk is dit ook een gevalletje van "koers houden", zoals dat genoemd wordt?
De gang naar reguliere en betekenisvolle banen lijkt te verworden tot het gedwongen creëren van kunstmatige banen met een beperkte houdbaarheid en tot een voor de doelgroep zelf heilloze weg.
Ik noem nog een aantal kritische aspecten in willekeurige volgorde.
Gekozen is voor een beperkte definitie van de doelgroep die met voorrang aan een garantiebaan moet worden geholpen. Mensen met een WAO- of WIA-indicatie, gehandicapten die nog wel het minimumloon kunnen verdienen of überhaupt niet geregistreerd staan, maken geen kans. En hoe met de langdurig zieken om te gaan, een vergeten groep? Wat zijn de overwegingen tot opknippen van de diverse groepen? Zijn dat budgettaire overwegingen geweest?
Verder is het weinig realistisch om de gemeenten als uitvoerder van een wel heel brede decentralisatieagenda ermee op te zadelen om ook nog met minder geld deze grotere en meer diverse groep adequaat te re-integreren. De kans is groot dat binnen die ruime mate van beleidsvrijheid alleen de makkelijkste gevallen uit het beperkte doelgroepenregister aan het werk worden geholpen, ten koste van de minder kansrijke, laat staan alle niet-voorrangsgerechtigden die nu niet in het register staan. Hoe wil een gemeente met een krap budget hier nog iets voor kunnen betekenen? Het bieden van een evenwichtig aanbod lijkt zo toch een illusie?
Niet alleen naar buiten toe, maar ook binnen de grotere groep met afstand tot de arbeidsmarkt vindt zo in feite ongewenste concurrentie en verdringing plaats. Zijn dat ingecalculeerde neveneffecten? Helaas wordt letterlijk toegegeven dat "het instellen van een quotumheffing en de afbakening van de specifieke doelgroep van de banenafspraak, (…) zonder uitzondering effecten zal hebben". Kan de staatssecretaris hier nu eens concreet toelichten wat precies bedoeld is met die neveneffecten?
Kortom, nog afgezien van de kans dat de quotumgroep waarschijnlijk nimmer in de gewenste mate in een echte baan aan de bak zal komen en dat mitsdien de wet nauwelijks zal werken, is wel op voorhand zeker dat ook de "collateral damage" groot zal zijn. Het gaat hier in feite om een stukje illusiepolitiek.
Ten slotte komen we dan uit bij het sanctioneren in het geval dat de banenafspraak niet wordt gerealiseerd. Dat lijkt gezien alle geluiden zeer waarschijnlijk.
De heer Backer i (D66):
Ik ken collega Kok inmiddels van een aantal debatten. Ik vraag me wel eens af hoe hij naar het weerbericht kijkt. Als er zon wordt voorspeld, zal hij waarschijnlijk zeggen: het zal wel weer regenen. Als ik hem zo beluister — hij documenteert dit zeer grondig — gaat het allemaal niet werken. Bovendien is het allemaal vrij zwaar aangezet, met termen als "tijdbom" enzovoort. Als wij allebei de goede doelstellingen nastreven, hoe zien de heer Kok en zijn partij dan wat er wel zou kunnen of moeten gebeuren? Dit plenaire debat is er namelijk ook voor bedoeld om mogelijkheden te bekijken die wel kunnen werken. Heeft hij daar voorstellen voor in gedachten? Ik heb die namelijk nog niet beluisterd.
De heer Kok (PVV):
Ik denk dat mijn fractie een buitengewoon realistische kijk heeft op de weersomstandigheden. Dat is volgens mij niet al te moeilijk, zeker in een tijd waarin we te maken hebben met 635.000 werklozen en waarin de economie ook niet echt aantrekt. We moeten ten fundamentele terug naar de inclusieve arbeidsmarkt, maar ik denk dat die inclusieve arbeidsmarkt voor heel veel groepen niet gaat werken. Er moet ook te veel gebeuren. Als ik terugkijk naar de kritiek van de Raad van State en van anderen die aan de wieg hebben gestaan van de Participatiewet — die gedachten zijn al lang losgelaten; waarschijnlijk hadden zij de functie om dit wetje naar voren te brengen — dan kan ik alleen maar constateren dat het feit dat er minder geld is voor al degenen die blootgesteld worden aan het risico dat zij geen baan kunnen krijgen, een buitengewoon ongewenste ontwikkeling is. Of D66 dit nog mooi weer wil noemen, laat ik aan de heer Backer. Wij zien dit als "bewolkt, met kans op regen", om het in de termen van de heer Backer te zeggen.
De heer Backer (D66):
Ik beluisterde zware stormen, maar het is dus wat positiever. Ik herinner er overigens aan dat de voorganger van de Participatiewet de Wet werken naar vermogen was. Daar heeft uw fractie volgens mij ook aan meegewerkt: u hebt het in ieder geval gedoogd. Wat zou evenwel de benadering moeten zijn om die inclusieve arbeidsmarkt die wij allebei willen, te bereiken? Het zou voor het debat of voor volgende uitvoeringswetgeving nuttig kunnen zijn om van u te horen wat er dan nog bij zou kunnen komen of wat beter zou moeten, zodat de zon gaat schijnen.
De heer Kok (PVV):
Ik vraag mij in gemoede af of die inclusieve arbeidsmarkt — kennelijk wordt die voorgeschoteld als een soort heilstaat waar iedereen heel gelukkig van wordt — überhaupt bereikbaar is en of wij die gedachte niet moeten loslaten. De goede bedoelingen spatten van het wetsvoorstel en het naar voren brengen van de zogenoemde inclusieve arbeidsmarkt af. Ik gun ook iedereen het beste, zeker deze groep, maar er moet wel een reële kans zijn dat ze daadwerkelijk aan de bak komen. Het moet niet zo zijn dat ze met minder geld geloosd worden in banen die kunstmatig voor hen gecreëerd worden. Bovendien is de doelgroep op zichzelf ook heel beperkt. Er zijn andere groepen die misschien net het minimumloon kunnen verdienen, maar die door verdringing weer terugvallen en dan geen kans meer hebben. Dus er zitten veel te veel haken en ogen aan om dit tot een succes te kunnen maken. En dan heb ik het nog niet eens over het pièce de résistance waar wij het nu over hebben: de quotumwet waarmee dat opgelegde quotum gesanctioneerd en geactiveerd wordt. Dat is een verhaal op zichzelf, waar ik hopelijk zo meteen aan toe kom.
De heer Backer (D66):
Ik zal mijn eigen termijn gebruiken om mijn visie hierop uiteen te zetten.
De heer Kok (PVV):
Voorzitter. Komen we ten slotte uit bij het sanctioneren in het geval dat de banenafspraak niet wordt gerealiseerd. En dat lijkt gezien alle geluiden zeer waarschijnlijk. De gedachte dat de noodzaak van een cultuuromslag alom wordt onderschreven als basis van de vrijwillige banenafspraak, lijkt immers meer te berusten op een bezwering van het moment van afspraak dan op een werkelijke intentie. De realiteit zal eerder zijn dat werkgevers een boete zullen zien als een afkoopsom onder het motto: "a fine is a price". Opmerkelijk is dat activering van de quotumheffing, op z'n vroegst pas vanaf 2017, niet direct automatisch wordt opgelegd, maar eerst na uitvoerig polderoverleg met alle partijen; het gaat immers om een besluit met "aanzienlijke gevolgen". Dat geldt in ieder geval al wel direct voor de betrokkenen die niet aan die betekenisvolle baan zijn geholpen. Het uiteindelijke politieke besluit mag even duren; eventuele "verklarende factoren" voor het niet-halen van de banenafspraak kunnen zomaar leiden tot het niet activeren. Criteria zijn onbekend en de black box is groot. De ontsnappingsclausule is al op voorhand ingebouwd. De hele bureaucratische procedure lijkt sterk op deelnemen aan het WK tegen de wind in fietsen op de Afsluitdijk; je weet eigenlijk al op voorhand dat je het doel nooit zal bereiken. Een bijkomend probleem is dat op hoog macroniveau wordt bezien of de beide sectoren de banenafspraak hebben gehaald. Het is zeer de vraag of de respectieve werkgevers wel een gemeenschappelijk belang onderkennen. Hoe denkt de staatssecretaris om te gaan met alle freeriders die dit prisoner's dilemma gratis aangeboden krijgen? Is dit ook een ingebouwde ontsnappingsclausule?
Ik ga afronden met een eerste conclusie. De beide samenhangende wetten zijn een ongelukkig samenstel van goede bedoelingen en wensdenken, waarbij het fraaie inclusieve arbeidsmarktconcept de ingeboekte bezuiniging moet verpakken. Ik heb dat net al op de interruptie van de heer Backer gezegd. Per saldo is de gehele operatie niet meer dan het massaal omboeken van een kwetsbare groep naar de tucht van de markt in de illusie dat deze vrijwillig zal meewerken aan reguliere en ook nog extra banen. Kenmerkend is dat de voorzitter van VNO-NCW al over "chantage" sprak, een zwaar woord. Wat uiteindelijk resteert, is een technisch monstrum van een wet en een bureaucratisch circus, waarin alleen nog de uitvoerders participeren. Dit was mijn eerste termijn.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
In aansluiting op de heer Backer moet ik zeggen dat ik u werkelijk geen enkel voorstel hoor doen hoe het wel moet. Eerlijk gezegd, bekruipt mij het zware gevoel dat u buitengewoon cynisch bent. Is dat een juiste conclusie of hebt u toch nog enige hoop dat er iets ten positieve kan gebeuren voor de mensen met een arbeidsbeperking?
De heer Kok (PVV):
Ik keer nog even terug naar het spreekgestoelte.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U krijgt de kans om uw eigen plan toe te lichten, want tot nu toe heb ik eigenlijk alleen maar cynisme gehoord van uw kant.
De heer Kok (PVV):
Nou cynisme, het is meer een inschatting hoe een en ander in realiteit zal uitpakken. Ik heb net al gezegd dat de gedachte van de inclusieve arbeidsmarkt mooi is, maar ik denk niet dat die haalbaar is. Ik heb daar net voorbeelden en cijfers van gegeven. Bovendien is de definitie van de groep beperkt. U hebt zelf ook al gezegd dat er veel verdringing plaatsvindt en dat er nu weer andere groepen buiten de boot vallen. Het hele arbeidsmarktgebeuren is niet goed onderzocht. Ik denk er heel veel factoren zijn — denk aan terugval van banen en het innemen van lager betaalde banen door middengroepen — waardoor de kans juist kleiner wordt dat deze groep op een zinvolle manier aan de slag komt. Want daar gaat het om: het moeten betekenisvolle, extra reguliere banen zijn. En of je het nu cynisch vindt of niet, gezien het vertrekpunt van de Participatiewet verwacht ik niet dat het zo uitwerkt, ondanks alle goede bedoelingen. Natuurlijk zou ik het toejuichen als er wel 125.000 extra banen worden gerealiseerd. Ik geef de staatssecretaris dan ook graag de gelegenheid om binnen twee jaar middels een evaluatie de voortgang te illustreren. Ik lees nu dat werkgevers er absoluut niet van geporteerd zijn om überhaupt dit soort banen aan te bieden en ik vraag mij dan ook af waar wij in godsnaam mee bezig zijn
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik deel uw visie dat het buitengewoon lastig is en dat allerlei dingen door het kabinet juist de verkeerde kant op worden geholpen. Maar we zitten toch in de politiek om dingen beter te maken? U zit hier toch ook om juist voor die mensen de kansen te vergroten? Ik ben buitengewoon teleurgesteld dat u uw kritiek niet verbindt aan een plan en een inzet van de PVV om ervoor te zorgen dat die inclusieve banen er wel komen.
De heer Kok (PVV):
Ik vind dat een heel gemakkelijke vraag en een heel gratuite opmerking.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Daar gaat het toch om in ons werk ...
De heer Kok (PVV):
We zijn nu ongeveer zes jaar na het bedenken van de Participatiewet. Hele volksstammen hebben zich daarover en over de voortgang ervan gebogen. Je zou zeggen dat er uiteindelijk sprake is van voortschrijdend inzicht. Ik zie meer het resultaat van een tunnelvisie. We gaan gewoon door op de ingeslagen heilloze weg naar de heilstaat van de inclusieve samenleving, maar naar mijn visie komt die er gewoon niet. Je kunt je dus afvragen of de leidende gedachte wel goed is geweest of dat men tussentijds had moeten terugkeren. Ik denk persoonlijk dat dat een betere weg geweest zou zijn. Nu gaan we alleen maar vooruit en gaan we later evalueren wat er hopelijk wel goed is gegaan. Naar mijn inschatting zal het allemaal echter niet zo verlopen als nu gewenst wordt. Ik heb trouwens ook niet een concept klaar liggen waarmee het opeens wel zou kunnen. Ik wil hier niet pretenderen dat ik opeens de oplossing heb voor dit moeilijke probleem, want het is nu eenmaal een breder arbeidsmarktprobleem waarbij veel meer factoren spelen die ook niet onderzocht zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Vos, u hebt uw punt gemaakt. Het woord is aan de heer De Lange.
De heer De Lange i (OSF):
Voorzitter. Het is mij een genoegen deze bijdrage ook uit te mogen spreken namens de Partij voor de Dieren. Of mijn bijdrage olie op het vuur of op de golven is, zullen we zien.
Werkloosheid in Nederland en in de meeste landen van de eurozone is nu al jarenlang een ernstig en hardnekkig probleem. Momenteel bestaat er geen twijfel meer dat juist door het krampachtig vasthouden aan de euro de werkloosheid tot ongekende proporties gegroeid is. Helaas is massawerkloosheid daardoor werkelijkheid geworden. Met een jeugdwerkloosheid van boven de 50% in diverse Zuid-Europese landen en een staatsschuld die de draagkracht van die landen ver te boven gaat en nooit ingelost zal worden, eisen niettemin de Shylocks van de Europese Commissie, van de ECB, van de eurogroep en zelfs van de Nederlandse regering hun laatste pond vlees. Dat je geen bloed uit een steen kunt persen, is onze kortzichtige eurocraten helaas ontgaan. Door het volkomen gebrek aan realiteitszin over de splijtzwam die euro heet en door het contraproductieve bezuinigingsbeleid is ook ons eigen land zwaar getroffen en betalen werklozen, eenvoudige belastingbetalers, spaarders, en huidige en toekomstige gepensioneerden het gelag van dit treurige wanbeleid. De situatie in Nederland kan niet los gezien worden van deze internationale ontwikkelingen. Als wij die ontwikkelingen niet in een rationeler licht plaatsen dan helaas tot dusverre is gebeurd, kunnen wij weinig goeds verwachten van de oplossingen voor de werkloosheid. Dat is misschien een steuntje in de rug voor de heer Kok. Werkloosheid komt onder allerlei groepen van de bevolking voor, met name onder ouderen, jongeren, allochtonen en arbeidsbeperkten. Ouder ben je in Nederland trouwens al als je 45 bent. Hier ligt feitelijk de grootste uitdaging voor een passend sociaaleconomisch beleid van deze regering. Pakt men de problematiek aan? Zo ja, hoe dan wel en hoe effectief is dat?
Bestrijding van een hardnekkige werkloosheid die zo veel verschillende groepen treft, vereist een brede aanpak waarbij diverse beleidsmaatregelen voor de verschillende groepen goed op elkaar zijn afgestemd. Als dat niet het geval is, bestaat er een levensgroot risico dat er verdringingseffecten gaan optreden die de problemen eerder groter dan kleiner maken. Te veel bestaat bij het huidige kabinetsbeleid het gevoel dat het om niet al te goed gecoördineerde hapsnapmaatregelen gaat die het werkloosheidsprobleem niet in de kern aanpakken. Dat maakt onze fracties bezorgd.
Het voorliggende wetsvoorstel richt zich op één enkele groep, die van de arbeidsbeperkten. Het is evident dat deze groep ernstige problemen op de arbeidsmarkt ondervindt en dat alleen samenhangende ondersteunende maatregelen hier soelaas kunnen bieden. Ondanks het feit dat men sympathie kan hebben voor de doelstellingen van het wetsvoorstel, rijst niettemin de vraag of het voldoende effectief zal blijken te zijn. Diverse elementen ervan geven aanleiding tot grote twijfels. Op die elementen gaan wij nader in.
Uitgangspunt voor het wetsvoorstel is een vrijwillige banenafspraak die gemaakt is met de sociale partners om voor mensen met een arbeidsbeperking in de komende tien jaar een totaal van 125.000 banen te scheppen; 100.000 in de marktsector en 25.000 bij de overheid. Het is terecht dat de overheid gelukkig is met deze vrijwillige afspraak, hoewel beloven en in de praktijk realiseren heel verschillende zaken zijn. Het is dus begrijpelijk dat de overheid door middel van ondersteunend beleid probeert, de gedane toezeggingen gerealiseerd te krijgen. Worden daarvoor de goede methoden gekozen?
Uitgangspunt is dat het in dienst nemen van mensen met een beperking op uitsluitend economische gronden doorgaans niet rendabel is wegens hun geringere arbeidsproductiviteit. Niettemin hebben in een samenleving zoals die de meesten van ons voor ogen staat, werkgevers en overheid een morele plicht om ook deze categorie mensen mogelijkheden op een zinvol leven te bieden. In die zin verdient het vrijwillige initiatief zeker waardering en steun. Vraag is wat de overheid vervolgens onderneemt om de bijbehorende economische problematiek te verkleinen. Met name de gemeenten en het UWV kunnen hierin een rol spelen middels loonkostensubsidie en loondispensatie, door een no-riskpolis in te voeren als compensatie voor extra kosten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, en door het verlenen van subsidies voor werkplekaanpassingen en begeleiding. Dat zijn zinvolle zaken.
Niettemin is de overheid achterdochtig en vertrouwt zij er niet op dat het vrijwillig afgesloten sociaal akkoord zonder meer tot het beloofde resultaat zal leiden. En dat gebrek aan vertrouwen in een goed resultaat is de belangrijkste aanleiding voor het voorliggende wetsvoorstel. Want als vrijwilligheid niet tot de afgesproken resultaten leidt, introduceert de overheid dwang. Het curieuze is dat de afspraken met de sociale partners op collectief niveau gemaakt zijn, maar dat na enige tijd, bij het eventueel niet nakomen van de afspraken, boetes worden opgelegd aan individuele werkgevers met 25 werknemers of meer. Waar de overheid zoals altijd de keuze heeft tussen de methoden van de wortel en die van de stok, wordt hier voor de stok gekozen. In het algemeen is dat niet de beste manier om doelen te bereiken, omdat het vooral ook irritatie bij betrokkenen oproept. Bovendien rijst de vraag of de stok wel dik genoeg is om effectief te zijn. Ook zet deze aanpak de deur open voor een bureaucratisch festijn met databases en monitoring, terwijl geen rekening wordt gehouden met het feit dat het economische speelveld voor werkgevers in de Randstad en dat in krimpgebieden vaak ongelijk is. Het is daarom niet te verwachten dat een globale economische strafmaatregel voor alle werkgevers evenwichtig zal uitwerken. Het gevaar is dan ook levensgroot dat het draagvlak dat nu nog voor de vrijwillige afspraak bestaat, snel ondermijnd zal worden.
Het is niet al te moeilijk voor werkgevers om, ongeacht het feit dat er collectieve afspraken gemaakt zijn, toch op individueel niveau die afspraken te ontduiken. "Free rider"-gedrag ligt op de loer en het quotum kan gemakkelijk omzeild worden door het inzetten van flexwerkers. Voor een werkgever met iets meer dan 25 werknemers wordt het aantrekkelijk om dit aantal iets te reduceren om onder de gestelde grens te blijven. Dat de werkgeversorganisaties in staat zouden zijn om rekening te houden met branches, sectoren, organisaties en verschillende arbeidsmarktregio's om te garanderen dat alle werkgevers naar draagkracht bijdragen, lijkt ons een illusie die niet waargemaakt kan worden, met opnieuw risico's voor het draagvlak. Ervaringen met andere landen met een vergelijkbaar boetesysteem stemmen evenmin optimistisch. In Duitsland is de regeling bepaald geen succes, en in Italië en Spanje bestaat wel een regeling, maar op de overbekende Zuid-Europese wijze wordt er niet gecontroleerd. Te vrezen valt dat het effect van de wet, indien ingevoerd, vooral lastenverzwaring en meer bureaucratische rompslomp voor het bedrijfsleven zal betekenen, zonder dat de doelgroep van mensen met een arbeidsbeperking er voldoende mee geholpen wordt. We weten helaas maar al te goed waar de spreekwoordelijke goede bedoelingen dikwijls toe leiden. Ook het feit dat veel van de uitvoering aan gemeenten wordt overgelaten die toch al dreigen te verdrinken in de decentralisatievloedgolven is een bijkomende reden tot grote zorg.
Een ander curieus gevolg van deze wet verdient nadere beschouwing en dat betreft de positie van sociale werkplaatsen. Het kabinet-Rutte 1 besloot tot een forse bezuiniging van 700 miljoen euro. In 2010 werkten er 100.000 mensen in de sociale werkvoorziening. Volgens het CPB zal door deze maatregel dit aantal in tien jaar dalen met 65% en zullen zo'n 40.000 mensen noodgedwongen in de bijstand verdwijnen. Deze trieste maatregel krijgt extra cachet als we in de memorie van toelichting van 24 februari 2015 lezen dat de regering er geen enkel probleem mee zou hebben als werkgevers een gezamenlijke arbeidspool zouden opzetten teneinde mensen aan de slag te helpen. Effectief zou dit simpelweg betekenen dat de opgedoekte sociale werkplaatsen waarvoor de overheid niet langer de verantwoordelijkheid wilde nemen, geprivatiseerd worden en nu onder verantwoordelijkheid van de werkgevers komen; uiteraard zonder enige garantie voor hun voortbestaan. Onze fracties vinden deze mogelijke ontwikkeling bizar.
Een laatste aspect dat wij aan de orde willen stellen, zijn de mogelijke verdringingseffecten. Werkloosheid is een wijdverbreid fenomeen waaronder niet alleen mensen met een arbeidsbeperking lijden. In hoeverre gaan de aandacht en de middelen die aan deze groep besteed worden ten koste van hele cohorten andere werklozen? De regering heeft over deze belangrijke vraag verrassend weinig te melden. In een volzin met een zeer hoog opendeurgehalte stelt de regering dat het geven van prioriteit aan een bepaalde groep een zeer zorgvuldige afweging vergt. Ook verklaart de regering in te zien dat er andere groepen burgers zijn die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Eigenlijk is dit soort loos gebabbel, waaruit geen enkele visie spreekt op hoe een cruciaal probleem in onze samenleving aangepakt moet worden, een aanfluiting. Aan dit soort vrijblijvendheid houden onze fracties een bittere smaak over.
Ik kom tot een afronding van de eerste termijn. Het wetsvoorstel beoogt een ernstig probleem in de samenleving, namelijk werkloosheid onder de zeer specifieke groep van mensen met een arbeidsbeperking, aan te pakken.
De heer Terpstra i (CDA):
Ik heb een vraag voor de heer De Lange, die altijd heldere standpunten heeft. Speelt het probleem van vrijblijvendheid en verdringing op de arbeidsmarkt niet zodra wij de gulden weer hebben?
De heer De Lange (OSF):
Zegt u dat nog een keer, mijnheer Terpstra?
De heer Terpstra (CDA):
Speelt het probleem van vrijblijvendheid van afspraken van werkgevers en verdringing op de arbeidsmarkt niet zodra wij de gulden weer zouden hebben?
De heer De Lange (OSF):
Ja, dat probleem zal altijd in zekere mate spelen, maar als we een groep eruit lichten zonder dat helder is hoe met andere groepen wordt omgegaan en zonder dat er een samenhangend beleid is, leidt dat in elk geval tot grote problemen. Een bijkomend punt is uiteraard dat het van het grootste belang is om de hele arbeidsmarktsituatie te verbeteren. In het vervolg kun je dan hopen dat het makkelijker is om de individuele groepen beter te bedienen. U hoort mij niet zeggen dat verdringingseffecten nooit zullen optreden, maar als je een wetsvoorstel maakt voor één enkele groep, terwijl over andere groepen waarbij de problemen van vergelijkbare grootte zijn — laat ik het voorzichtig zeggen, want daar kun je heel lang over twisten — weet je van tevoren dat het heel problematisch zal zijn. Ik neem aan dat ik de heer Terpstra er niet van hoef te overtuigen dat heel veel andere groepen enorme problemen op de arbeidsmarkt hebben.
Uiteraard bestaat er heel veel sympathie voor het streven naar het verkleinen van de werkloosheid onder mensen met een arbeidsbeperking. Daar gaat het debat niet over. Bij onze fracties bestaan over de effectiviteit van die aanpak echter de grootst mogelijke twijfels. Die twijfels worden niet weggenomen door de retoriek die de regering meent te moeten inzetten daar waar een zakelijke en feitelijke onderbouwing van de te verwachten effectiviteit grotendeels ontbreekt.
We zien de beantwoording door de staatssecretaris op de diverse aangeroerde punten uiteraard met belangstelling tegemoet. Het is echter onwaarschijnlijk dat meer retoriek tot vermindering van onze huidige zorgen zal leiden.
De heer Beckers i (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Namens mijn fractie wil ik de staatssecretaris dankzeggen voor de uitvoerige beantwoording van de schriftelijk gestelde vragen, doch niet alle antwoorden hebben tot overtuiging geleid. Derhalve kom ik daar in dit betoog op terug.
Twee jaar geleden, in april 2013, sloten de sociale partners met het kabinet het inmiddels breed bekende sociaal akkoord. Dat akkoord voorziet in diverse afspraken, waaronder een afspraak tussen werknemers en werkgevers over het vervullen van 125.000 extra banen door mensen met arbeidsbeperkingen, zowel in de markt als bij de overheid. Maar zij spraken nog meer af. Er werden onder andere akkoorden gesloten over het ontslagrecht, de WW-duur, de positie van flexwerkers, de transitievergoeding enzovoorts. Van al deze afspraken uit het akkoord verwachten partijen die de afspraken moeten nakomen en uitvoeren, van elkaar dat zij dit op correcte en volledige manier doen. Maar opvallend is dat er op het punt van de banenafspraak die door de werkgevers in de markt en bij de overheid uitgevoerd moet worden, argwaan bestaat ten aanzien van de realisatie van die extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De vraag is of deze argwaan terecht is. Naar mijn mening niet. Alle betrokken partijen laten zien dat ze deze opdracht zeer serieus nemen en tot resultaat willen brengen. Regionale werkbedrijven worden opgericht, werkgeversservicepunten worden ingericht en werkgevers zijn in de eigen organisatie druk doende, vaak met ondersteuning door het UWV, met het selecteren van geschikte functies en het zo mogelijk vergroten van het aantal geschikte functies door middel van jobcarving. Ook kunnen we constateren dat veel Wajongers die thans reeds bij een werkgever aan de slag zijn, dat doen onder begeleiding van een jobcoach. Driekwart van de huidige werkgevers met een Wajonger in dienst heeft daarvoor extra ondersteuning georganiseerd en twee derde van deze werkgevers heeft nu reeds functies aangepast om deze medewerkers met enige arbeidsbeperking een geschikte werkplek te geven. Vervolgens lezen we in de Monitor Arbeidsparticipatie 2014 dat het aandeel werkgevers met een Wajonger of WGA'er in dienst in 2013 is toegenomen. Dit zijn allemaal verschijnselen die duiden op een grote mate van betrokkenheid bij dit specifieke werkgelegenheidsprobleem en op een grote bereidheid en zelfs overtuiging dat het wenselijk is om eenieder met arbeidsvermogen aan het arbeidsproces te laten deelnemen.
Hetgeen ik hier schets, is een overtuigend antwoord op de vraag hoe de meeste werkgevers met dit probleem willen omgaan. Zij willen dus een positieve bijdrage leveren aan de realisatie van de banenafspraak. Als deze geschetste positie onderschreven wordt en als de gegevens uit de vermelde monitor van het UWV erkend worden, vragen de leden van de VVD-fractie zich af wat de noodzaak is van het indienen van het quotumdeel van deze wet. Wij hebben dit onderwerp in de schriftelijke vragenronde ook aan de orde gehad, maar hebben daarbij geen overtuigend en bevredigend antwoord gekregen. In haar argumentatie komt de staatssecretaris niet verder dan dat de quotumwet "zo'n goede stok achter de deur" is. Een stok achter de deur is doorgaans niet stimulerend en niet motiverend. Integendeel zelfs: zo'n houding ontneemt heel vaak animo en creativiteit.
Juist deze elementen zijn nodig, nu we van werkgevers vragen om een bijdrage te leveren aan het sociaal-maatschappelijk probleem van te weinig werkgelegenheid voor mensen met een beperkte arbeidscapaciteit. De staatssecretaris geeft zelf ook herhaaldelijk aan dat zij er alle vertrouwen in heeft dat de werkgevers de verplichtingen op het punt van de banenafspraak zullen realiseren. Dat vertrouwen, samengevoegd met de positieve instelling van werkgevers zoals ik die heb geschetst, brengt ons nogmaals tot de vraag: waarom denkt de staatssecretaris dat dit quotumdeel in de wet nodig is en waarom nu?
Op zijn vroegst treedt dit onderdeel in werking per 2017. Ik zou zeggen: stimuleer werkgevers tot nakoming van de afspraken, geef hun vertrouwen en spreek hen daarop aan. Spreek hen eveneens aan op de verwachting die wij allen mogen hebben dat zij die 125.000 banen realiseren. Met die aanpak kan een overmaat aan regelgeving achterwege blijven. De VVD-fractie ontvangt hierop graag een overtuigend antwoord van de regering.
Naast deze twijfel over het nut en de noodzaak van het quotumdeel van deze wet hebben de leden van de VVD-fractie nog vragen over diverse onderdelen van deze wet. Voor het realiseren van de banenafspraak wordt een beroep gedaan op alle werkgevers in ons land, zowel door facilitering als door dwang, zoals hiervoor aangegeven. Deze regeling, die banenafspraak, is dus een algemeen geldende regeling, in tegenstelling tot de daaropvolgende quotumregeling, die specifiek is. De grote werkgevers worden bij niet of onvoldoende realisatie van het aantal banen geconfronteerd met de quotumheffing, maar dat geldt niet voor de kleine werkgevers. Wat is de reden van dit onderscheid en waarom heeft de regering de grens gelegd bij 25 medewerkers? Is hier in voldoende mate sprake van gelijke behandeling in vergelijkbare omstandigheden? Hoe wil de staatssecretaris de categorie kleine werkgevers enthousiasmeren en overtuigen om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, nu voor hen de quotumheffing niet geldt? Juist bij de kleinere werkgevers in het mkb zijn vaak eenvoudige werkzaamheden te vinden en is het arbeidsklimaat meer individueel gericht. Daar liggen dus kansen voor werknemers met een beperkte arbeidscapaciteit. Graag de visie van de staatssecretaris hierop.
We weten allemaal dat de regering een kleinere overheid wil realiseren. Binnen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leeft echter ook de gedachte om diverse logistieke functies bij de overheid die thans door de markt worden vervuld, terug te halen naar de overheid. Werkt de banenafspraak, met name de verplichting voor de sector overheid, niet sterk in de hand dat die banen worden overgeheveld naar de overheid? Tellen deze banen, ook al bestaan ze inhoudelijk nu reeds, mee voor het realiseren van de banenafspraak in de sector overheid? Komen ze in mindering op de nulmeting van de sector markt? De vraag is ook hoe de bestaande werkzaamheden worden herkend als ze, vormgegeven in een andere baan, in de andere sector verschijnen.
De staatssecretaris geeft in eerdere antwoorden wel aan dat de banenafspraak moet passen binnen de financiële begrotingskaders, maar die kaders worden medebepaald door eigen personeel en ingehuurde arbeidscapaciteit. Een verschuiving van inhuur naar eigen medewerkers verhoogt dan wel de omvang van het overheidspersoneelsbestand, maar de vraag is of die verschuiving effect heeft op het nakomen van de banenafspraak. Wat is dat effect dan, zowel bij de overheidssector als in de markt?
Bij de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel heeft mijn fractie ook gevraagd hoe moet worden omgegaan met het opleggen van de quotumheffing aan bedrijven die weliswaar geschikte functies voor mensen uit de doelgroep hebben, maar waarvoor in het bestand van het UWV geen gegadigden zijn. De staatssecretaris geeft aan dat er aan beide kanten flexibiliteit moet bestaan om functie en gegadigde met elkaar te matchen. Dat lijkt me vanzelfsprekend bij het vervullen van functies, maar het door mijn fractie geschetste probleem is van kwantitatieve aard. Wat gebeurt er met de quotumheffing als er voor de vacatures in een bedrijf geen bekwame en geschikte gegadigden of überhaupt geen gegadigden uit de doelgroep te vinden zijn in de regio van het betreffende bedrijf? Worden deze bedrijven vrijgesteld van de heffing wegens overmacht? Zo ja, hoe en door wie worden bekwaamheid en beschikbaarheid dan vastgesteld? Zo nee, is het niet onrechtvaardig om een heffing op te leggen onder omstandigheden die door de betrokkenen niet te beïnvloeden zijn?
Zijn er naar de mening van de staatssecretaris nog meer situaties denkbaar waarin de oorzaak van het niet realiseren van de banenafspraak buiten de invloed van de werkgever gelegen is? Is de regering voornemens om in dergelijke situaties steeds een vrijstelling van de quotumheffing te verlenen? Zo ja, hoe gaat die vrijstellingsregeling er dan uitzien? Graag een uitvoerig antwoord van de staatssecretaris, aangezien dit voor mijn fractie een ernstige afweging is.
De regering geeft ook aan dat de quotumheffing pas wordt geactiveerd na zorgvuldig overleg tussen de sociale partners en gemeenten en dat eventuele verklarende factoren die kunnen leiden tot het niet realiseren van de banenafspraak, in overleg aan de orde komen. De leden van de VVD-fractie vernemen graag wat de regering met deze zin bedoelt. Is het de bedoeling dat dit overleg gericht is op het bereiken van overeenstemming, op het nemen en formuleren van een gezamenlijk besluit? Is het een advies aan de regering? Moet dat advies dan eenduidig zijn? Wat gebeurt er als er geen besluit wordt genomen of geen gezamenlijk standpunt wordt ingenomen? Wat gebeurt er bij fundamentele verschillen ten aanzien van de genoemde verklarende factoren? Welke argumenten kunnen hierbij een rol spelen? Welk gewicht kan aan deze argumenten worden gegeven? Welke waarde kan of moet worden toegedacht aan economische ontwikkelingen die een negatief effect hebben op de omvang van werkgelegenheid en het aantal banen?
Zo zijn er wellicht nog andere factoren die een rol spelen bij het al dan niet geheel nakomen van de banenafspraak. Welke factoren zijn dat? Welk gewicht wordt daaraan toegekend bij het overleg tussen sociale partners en VNG?
Om tot een goede match tussen vraag en aanbod van arbeidscapaciteit te komen, behoeven werkgevers informatie omtrent de leden van de doelgroep. Hoe komt een werkgever aan de benodigde informatie? Wat mag en kan de werkgever daarmee doen? Welke gegevens uit de doelgroepregistratie kunnen niet worden verstrekt op grond van de bescherming van persoonsgegevens? Welke aan de persoon gebonden informatie mag het UWV verstrekken? Mogen dat ook gegevens omtrent de arbeidsbeperking zijn?
Uit antwoorden op eerdere vragen kan worden geconcludeerd dat informatie over leden uit de doelgroep niet verder mag gaan dan dat ze tot de doelgroep behoren. Een goede bescherming van kwetsbare mensen is vereist. Anderzijds is er voor werkgevers goede informatie nodig om te kunnen selecteren, te begeleiden, te ontwikkelen, te scholen en eventueel verder op te leiden. Wij vernemen graag het standpunt van de staatssecretaris hieromtrent.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter. Iedereen verdient de kans om aan het werk te komen. Want werk zorgt voor zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en levert een bijdrage aan de economie, alsmede aan de sociale cohesie. Maar niet iedereen krijgt die kans om aan het werk te komen. Zo is de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking laag. De Participatiewet was daarom voor mijn fractie een goede stap. Die helpt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt om mee te doen. Liever spreken we hier van het fundament van de arbeidsmarkt. Het sociaal akkoord plaatst dat op stevige pijlers met de afspraak minimaal 125.000 banen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te realiseren.
Met de banenafspraak uit het sociaal akkoord en de quotumheffing als stok achter de deur wordt beoogd, de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking te verhogen en werkgevers aan te spreken op hun verantwoordelijkheid op dit vlak. Werkgevers hebben toegezegd tot 2026 100.000 extra banen te creëren en de overheid voegt hier 25.000 banen aan toe. Dit zijn geen vrijblijvende afspraken. Komen werkgevers in de private en publieke sector hun banenafspraken op macroniveau niet na, dan zal er een wettelijk quotum voor individuele werkgevers geactiveerd worden. Dit alles om de benodigde omslag naar een meer inclusieve arbeidsmarkt te bevorderen.
De PvdA is een warm voorstander van een meer inclusieve arbeidsmarkt. Deze levert volgens mijn partij een belangrijke bijdrage aan een betere en rechtvaardigere samenleving. Los daarvan betekent het voor de doelgroep heel veel om gewoon mee te kunnen en mogen doen. Wij steunen de banenafspraak uit het sociaal akkoord dan ook van harte. Wij hopen dat de quotumheffing nooit in werking zal hoeven treden, omdat iedereen van harte en vol overtuiging meewerkt aan het nakomen van de banenafspraak.
Graag maken wij gebruik van de gelegenheid om de staatssecretaris gedurende deze plenaire zitting een aantal vragen te stellen over de verwachte werking van het voorliggende wetsvoorstel. Allereerst vraag ik graag aandacht voor de banenafspraak. De regering heeft er het volste vertrouwen in dat deze afspraak betekent dat er een substantieel aantal extra banen beschikbaar komt voor een groep die nu nog moeilijk aan de slag komt. Waarop baseert de regering dat vertrouwen eigenlijk? Het is immers een afspraak op macroniveau. Waarom zouden individuele bedrijven die zich niet aangesproken voelen op hun verantwoordelijkheid, zich hiervoor inspannen? Als geen van de bedrijven op microniveau actie onderneemt om bij te dragen aan de afspraak op macroniveau, dan zal die afspraak ook niet nagekomen worden. Kortom, is hier geen sprake van een klassiek prisoner's dilemma? Waarop baseert de staatssecretaris haar vertrouwen in het nakomen van de banenafspraak?
Mijn fractie acht het dan ook niet onwaarschijnlijk dat het overeengekomen aantal extra banen niet wordt gerealiseerd. Zij is er een warm voorstander van om dan de in het wetsvoorstel beschreven quotumheffing in werking te laten treden. Zij acht dit een belangrijke stok achter de deur. Ik leg de staatssecretaris een aantal vragen voor uit de wens dit instrument zo effectief mogelijk te maken.
Het eerste punt betreft de onderbouwing van deze quotumheffing. De quotumheffing is €5.000 per niet gerealiseerde baan. Dit bedrag komt uit het regeerakkoord en is overeengekomen in het sociaal akkoord. In de memorie van antwoord stelt de regering dat zij de hoogte van de heffing niet heeft gestoeld op een cijfermatige onderbouwing, maar op de veronderstelling dat dit bedrag voldoende hoog is om te stimuleren dat werkgevers meer arbeidsplaatsen voor mensen uit de doelgroep beschikbaar stellen. Maar waarop is die veronderstelling dan gebaseerd? Kan de staatssecretaris cijfermatig onderbouwen dat het voor werkgevers economisch rendabeler is om mensen uit de doelgroep aan te nemen in plaats van de heffing te betalen? Mijn fractie is er vooralsnog niet van overtuigd dat een bedrijf dat geen behoefte heeft om te voldoen aan de eisen van het quotum, niet liever de quotumheffing betaalt. In de memorie van antwoord lezen wij dat de regering hier niet van uitgaat, maar een cijfermatige onderbouwing van die verwachting ontbreekt.
En hoe zit het met werkgevers in de overheidssector? Ook zij krijgen jaarlijks een quotumheffing van €5.000 per volledige, niet gerealiseerde baan opgelegd als ze het aantal banen niet halen dat ze op grond van het quotumpercentage hadden moeten realiseren. Begrijpt mijn fractie het goed dat de opbrengst van die heffing vervolgens via de Belastingdienst in de schatkist vloeit? Hoe voorkomt de staatssecretaris dan dat de stok achter de deur een slap twijgje is waar het de overheidssector betreft?
Ik vraag verder aandacht voor de samenhang met andere wetgeving waar het gaat om kleine bedrijven. Het quotum geldt niet voor kleine bedrijven, dat wil zeggen niet voor werkgevers met minder dan 25 werknemers. Deze bedrijven hoeven als gevolg van een amendement op de Wet werk en zekerheid ook minder transitievergoeding mee te geven als het bedrijfseconomisch slecht gaat met het bedrijf. Voorts hoeven kleine bedrijven slechts een vereenvoudigde balans, en winst- en verliesrekening te publiceren. Accountantscontrole is in dat geval niet vereist. Mijn fractie vreest voor een prikkel om bedrijven op te knippen tot kleine bedrijven met minder dan 25 werknemers om zo onder wetgeving uit te komen. Deelt de staatssecretaris deze zorg? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke consequenties verbindt zij daaraan? Daarbij hoor ik ook graag van haar op welke manieren zij bedrijven met minder dan 25 werknemers stimuleert om arbeidsbeperkten aan te nemen.
Voorts ontbreekt er samenhang in de definitie van "klein". Zo wordt in het voorliggende wetsvoorstel uitgegaan van minder dan 25 werknemers. Echter, in de wetgeving omtrent de jaarrekening is een bedrijf "klein" als het twee achtereenvolgende jaren aan ten minste twee van de volgende drie criteria heeft voldaan. Ik zal ze zo opnoemen.
De heer Terpstra i (CDA):
Mevrouw Sent is in het begin van haar betoog lovend over de afspraken, zo lovend dat zij hoopt dat de quotumheffing nooit zal worden ingevoerd. In de rest van haar betoog trekt zij onderdelen van het sociaal akkoord in twijfel. Zij wijst op de mogelijkheid dat veel werkgevers individueel andere dingen zullen doen dan VNO heeft afgesproken, dat zij een andere berekening zullen maken van die €5.000, of dat zij hun bedrijf zullen opsplitsen in kleinere bedrijven met 24 werknemers per onderneming. Voor welk onderdeel van het sociaal akkoord blijft haar lof overeind?
Mevrouw Sent (PvdA):
Mijn fractie heeft over het geheel een positieve verwachting van de uitwerking van het sociaal akkoord. Het belang van deze Kamer is om aandacht te besteden aan de mogelijk onbedoelde gevolgen ervan. Ik hoop dat de staatssecretaris ons gerust kan stellen en dat die onbedoelde gevolgen zich niet zullen voordoen. Ik hoop verder dat de uitvoering wordt gemonitord opdat er actie kan worden ondernomen indien die onbedoelde gevolgen zich toch voordoen.
Ik sprak over de criteria waaraan een onderneming moet voldoen om als een klein bedrijf te worden aangemerkt. Bedrijven zijn klein als zij in twee achtereenvolgende jaren aan ten minste twee van de volgende drie criteria hebben voldaan: de waarde van de activa bedraagt niet meer dan 4,4 miljoen, de netto-omzet is niet meer dan 8,8 miljoen en het personeelsbestand is kleiner dan 50 personen. Waarom is bij het voorliggende wetsvoorstel niet aangesloten bij deze definitie?
Ook de samenhang met gelijkebehandelingswetgeving roept vragen op bij de PvdA. Bescherming op basis van deze wetgeving kan worden ingeroepen bij discriminatie op bijvoorbeeld het terrein van arbeid zoals bejegening op het werk, bij de werving en selectie, et cetera. Een werkgever mag voorts onderscheid maken op grond van handicap of een chronische ziekte door een voorkeursbeleid te voeren. Dit voorkeursbeleid moet aan vier criteria voldoen. 1. De achterstand van de te bevoorrechten groep moet in het concrete geval aannemelijk worden gemaakt; de eis van aantoonbare achterstand. 2. Bij de aanbieding van een functie moet duidelijk worden vermeld dat een voorkeursbeleid wordt gevoerd en dat de vacature voor iedereen open staat; het kenbaarheidsvereiste. 3. Er moet een objectieve beoordeling van alle kandidaten plaatsvinden waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin ieder van de kandidaten aan de functie-eisen voldoet. Benoeming van een kandidaat uit de voorkeursgroep kan alleen plaatsvinden bij gelijke geschiktheid van de kandidaat; het zorgvuldigheidsvereiste. 4. De zwaarte van de voorkeursmaatregel moet kunnen worden gerechtvaardigd door de mate van achterstand; het evenredigheidsvereiste.
Graag verneem ik van de staatssecretaris hoe het voorliggende wetsvoorstel zich tot deze vier vereisten verhoudt. Wat nu als de kandidaat uit de voorkeursgroep geen gelijke geschiktheid heeft? Hoe kunnen werkgevers hun voorkeursbeleid behorende bij het voorliggende wetsvoorstel, op zodanige wijze vormgeven dat zij voldoen aan de gelijkebehandelingswetgeving?
De doelgroep voor de banenafspraak omvat mensen met een Wajong-uitkering, een Wsw-indicatie, of een Wiw- of ID-baan en mensen uit de doelgroep van de Participatiewet die niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen. In de Werkkamer is afgesproken dat Wajongers en WSW'ers op de wachtlijst de eerste jaren voorrang krijgen bij plaatsing. Hoe verhoudt deze afspraak zich tot de gelijkebehandelingswetgeving?
Naar de leden van de PvdA-fractie vurig hopen, zal het VN-verdrag met betrekking tot personen met een beperking spoedig ook voor Nederland van kracht worden. Ook dit verdrag zet de statenpartijen aan tot een betere integratie van mensen met een beperking in de arbeidsmarkt. Is het thans voorliggende wetsvoorstel reeds in overeenstemming met de letter en geest van dit belangrijke VN-verdrag?
Voorts vraag ik namens de PvdA graag aandacht voor een aantal additionele, potentiële, onbedoelde gevolgen van de quotumheffing. Zo zouden bedrijven ervoor kunnen kiezen om zelf een soort sociale werkplaats te creëren om zo te voldoen aan de quotumafspraken. In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat het opzetten van een gezamenlijke arbeidspool waaruit mensen aan de slag kunnen bij deelnemende bedrijven, past binnen de afspraken, mits dat op macroniveau resulteert in de afgesproken aantallen extra banen. Is dat de inclusieve arbeidsmarkt die de staatsecretaris voor ogen heeft? Draagt dit bij aan het gevoel van eigenwaarde en aan de sociale cohesie?
Dezelfde vragen leg ik de staatssecretaris voor over het meetellen van inleenverbanden bij inlenende werkgevers. Vreest zij met mijn fractie dat arbeidsbeperkten eindeloos in detacheringsconstructies aangesteld worden? Acht zij dit met haar een onwenselijke situatie uit het perspectief van de arbeidsbeperkten? Dit kan toch ook niet de inclusieve arbeidsmarkt zijn die de staatssecretaris voor ogen heeft? Dit draagt toch ook niet bij aan het gevoel van eigenwaarde en aan de sociale cohesie? Voorts heeft de regering eerder aangegeven dat er praktische uitvoeringsoverwegingen bestaan tegen het meetellen van inleenverbanden bij inleners. Waarop baseert de staatssecretaris dan haar vertrouwen dat dit uitvoerbaar is? Ook zou het zo kunnen zijn dat werkgevers meer zelfstandigen zonder personeel en flexwerkers aantrekken om het quotum te omzeilen. In de memorie van antwoord geeft de regering toe dat dit in theorie mogelijk is. Waarom meent de staatssecretaris dan dat dit in de praktijk niet zal gebeuren?
Meer in het algemeen vraagt de PvdA graag de aandacht van de staatssecretaris voor discriminatie, uitsluiting en stigmatisering op de arbeidsmarkt. Graag vernemen wij van haar wat zij onderneemt of voornemens is te ondernemen om deze discriminatie aan te pakken. Is zij bereid met werkgevers in overleg te gaan over de vereiste mentaliteitsomslag en hen daarbij te wijzen op hun maatschappelijke rol?
Waar de banenafspraak op macroniveau geldt, is de quotumheffing per individueel bedrijf geregeld. Dit betekent dat elk individueel bedrijf moet voldoen aan het quotum. Het komt mijn fractie als buitengewoon opmerkelijk, wellicht zelfs onredelijk, voor dat individuele bedrijven geen beroep kunnen doen op bijzondere omstandigheden. Deelt de staatssecretaris deze beoordeling?
Zo zouden er bedrijven kunnen zijn die door de aard van hun werkzaamheden of hun regionale ligging zelf geen mogelijkheden hebben tot het bieden van een werkplek voor arbeidsgehandicapten, maar die er wel voor zorgen dat partijen waarmee zij samenwerken dat doen. Graag vernemen wij van de staatssecretaris waarom zij meent dat deze bedrijven met een quotumheffing geconfronteerd dienen te worden.
Ik rond af. Met het voorliggende wetsvoorstel zouden naar de mening van mijn fractie belangrijke stappen richting een inclusief en activerend arbeidsmarktbeleid gezet kunnen worden. De aandachtspunten van mijn fractie betreffen de onderbouwing van de verwachte uitkomsten, de samenhang met andere wetgeving, potentieel onbedoelde gevolgen en de redelijkheid van de quotumheffing voor een aantal individuele bedrijven. Ik hoop dat ik hiermee voor de heer Terpstra heb opgesomd hoe wij in dit debat staan. Gegeven deze aandachtspunten vragen wij de staatssecretaris dan ook om ons toe te zeggen, de werking van de quotumheffing op deze punten een jaar na de eventuele invoering te evalueren en de resultaten daarvan met deze Kamer te delen.
Uiteraard hopen wij met de staatssecretaris dat aan de banenafspraak op macroniveau zal worden voldaan zodat niet gegrepen hoeft te worden naar het middel van de quotumheffing op microniveau. Wij kijken dan ook niet alleen uit naar haar antwoorden, maar vooral naar werkgevers in de private en publieke sector die hun verantwoordelijkheid voor het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt nemen.
De heer Ester i (ChristenUnie):
Voorzitter. De ChristenUnie-fractie is een overtuigd pleitbezorger van het adagium van een inclusieve en activerende arbeidsmarkt; een arbeidsmarkt waar voor iedereen plek is. Onze aandacht gaat daarbij vooral uit naar werknemers die graag willen werken, maar extra zorg behoeven vanwege een arbeidsbeperking om de stap naar de arbeidsmarkt te maken. Werknemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt redden zichzelf wel, maar voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt is dat een ander verhaal. Mensen met een arbeidsperking hebben steun nodig. Een solidaire samenleving biedt deze steun en zonder daarbij te vervallen in allerlei mitsen en maren. De ChristenUnie was dan ook blij met het sociaal akkoord waarin de sociale partners zich verplicht hebben tot 100.000 extra banen voor arbeidsgehandicapten in de marktsector. Het kabinet koppelde hieraan de bekende verplichting toe van 25.000 extra banen in de overheidssector voor mensen met een arbeidsbeperking.
Bij de behandeling van de Participatiewet hebben wij hierover weliswaar kritische vragen gesteld, met name wat de uitvoering betreft, maar onze grondhouding was zonder meer positief. Het is goed dat alle partijen, sociale partners en overheid, gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben genomen om deze kwetsbare groepen aan het werk te helpen. Het gaat daarbij om alle Wajongers, met uitzondering van hen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, mensen met een WSW-indicatie die op de wachtlijst staan, zij die nu in een WIW- of ID-baan werken, en uitkeringsgerechtigden die op grond van de Participatiewet niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen.
Of het bij een werkloosheid van 645.000 personen gaat werken om werkgevers te verleiden tot het creëren van extra banen voor deze groep met een zwakke arbeidsmarktpositie is natuurlijk de vraag. Het kabinet is er kennelijk ook niet gerust op dat de gesloten akkoorden tot de beoogde doelrealisatie zullen leiden. Vandaag bespreken we immers het wetsvoorstel dat een quotumheffing introduceert voor werkgevers in markt- en overheidssector die zich onttrekken aan de verplichting om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Ik wil mijn bijdrage dan ook tot deze heffing beperken. We moeten het debat over de Participatiewet hier vandaag niet overdoen.
Allereerst de hoogte van de heffing. Mevrouw Sent wees daar ook al op. Ook uit de memorie van antwoord wordt nog steeds niet duidelijk waar het maximumboetebedrag van €5.000 nu eigenlijk op gebaseerd is. Is het een slag in de lucht of liggen er meer inhoudelijke argumenten aan ten grondslag? Hoe verhoudt de boete zich tot vergelijkbare heffingen in de markt- en overheidssector? Is de heffing eigenlijk wel hoog genoeg om als stok achter de deur effect te sorteren? Kunnen bedrijven die weinig op hebben met het bieden van werk aan mensen met een arbeidsbeperking dit niet makkelijk afkopen? Dat zijn de wezenlijke vragen.
Overigens, laat er geen misverstand bestaan over de noodzaak van de heffing zelf. Mijn fractie deelt deze noodzaak. Wel willen we een steviger balans tussen negatieve en positieve prikkels. De ChristenUnie-fractie pleit er voor om bedrijven die sociaal ondernemerschap hoog in het vaandel hebben, te belonen voor het in dienst nemen van kwetsbare groepen mensen met een arbeidshandicap. Een goede balans dus tussen positieve en negatieve prikkels. Gelukkig kennen we die bedrijven ook die dat doen. Wij denken dat de herziening van het belastingstelsel een uitgelezen kans is op een positieve prikkel, waarvoor wij een pleidooi willen houden. De Tweede Kamer nam hierover een motie van ChristenUnie en PvdA aan en de staatssecretaris zegde toe dit bij haar collega Wiebes aan te kaarten. Zij trok het zelfs breder en zou, ik citeer, het "aan de orde te stellen in de boezem van het kabinet". Veel dieper kan het niet. Mijn fractie hoort graag of de staatssecretaris deze actie al heeft ondernomen en wat de reacties waren. Hoe sterk gaat zij zich maken voor deze positieve fiscale stimulering van sociaal ondernemerschap? Wil zij hierop worden aangesproken door deze Kamer?
De overheid zelf heeft 25.000 extra banen toegezegd. Het begrotingsakkoord 2014 heeft dit aangescherpt. De minister van Binnenlandse Zaken heeft hierin een coördinerende rol. In zijn brief van 29 maart vorig jaar zijn de quota van extra te realiseren banen verdeeld naar sector en jaar verdeeld. Dit brengt mijn fractie tot de volgende twee vragen. Allereerst: hoe is de regiefunctie precies belegd tussen de staatssecretaris en de minister in dit dossier? Verloopt dit spanningsvrij? Wie is de eindverantwoordelijke bewindspersoon? Ten tweede: wat gebeurt er concreet indien de overheidssector de zelfopgelegde target van 25.000 extra banen niet haalt? Wat gebeurt er indien individuele overheidsorganisaties de verkavelde quota niet realiseren? De memorie van antwoord is op dit punt wel erg slapjes. Ik citeer: "Bij een eventuele quotumheffing worden overheidswerkgevers individueel aangesproken op hun verplichting door middel van een verplichte heffing, indien niet wordt voldaan."
Dat "aanspreken" zal het werkelijke verschil niet maken. De ChristenUnie-fractie wil de staatssecretaris dan ook uitdagen om hier een steviger standpunt over in te nemen en een meer daadkrachtig signaal af te geven. Het kan niet zo zijn dat de overheid in gebreke blijft als het de toezegging van 25.000 extra banen niet gestand kan doen. Het zou bepaald een negatief effect hebben op de houding van de sociale partners die het leeuwendeel van de extra banen voor kwetsbare groepen voor hun rekening nemen. Graag een reactie van de staatssecretaris. Bij de banen die aan de mensen met een arbeidsbeperking zullen worden aangeboden, gaat het via de verloningsformule om banen van zo'n 25,5 uur per week, althans als standaard. Op onze vragen over de formele baanvereisten antwoordde de regering dat er geen specifieke eisen aan de arbeidsduur of de aard van de dienstbetrekking worden gesteld die werkgevers aanbieden aan mensen uit de doelgroep voor de banenafspraak. Hier raken echter de macro-afspraken rond de quota de micro-uitwerking op bedrijfsniveau, en wel in zeer directe zin. Vreest de staatssecretaris niet dat dit tot een zekere willekeur kan leiden, tot een stroom aan oneigenlijke en tijdelijke contracten? Het gaat hier om kwetsbare groepen met een kwetsbare onderhandelingspositie. Kan de staatssecretaris op dit punt de relatie verduidelijken met de Wet werk en zekerheid die we vorig jaar in dit huis aannamen?
Dan nog kort een laatste punt over de mogelijke verdringingseffecten die zich kunnen voordoen als gevolg van dit wetsvoorstel. Dit is naar de mening van mijn fractie nog onvoldoende uitgediscussieerd. En het gaat om een heikel punt, laten we dat niet vergeten: een mogelijke concurrentieslag tussen groepen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie die om uiteenlopende redenen aan de zijlijn staan. Het gaat dan om personen die niet direct onder het doelbereik van het wetsvoorstel vallen, mensen in de ziektewet, de WGA, oudere werklozen of personen die net een klein beetje meer dan het wettelijk minimumloon verdienen. Blijft er voldoende aandacht voor de lastige positie op de arbeidsmarkt van ook deze groeperingen? Nu er een wettelijke boeteregeling ontstaat over het in dienst nemen van arbeidsbeperkten is de vraag of werkgevers zich in hun aannamebeleid niet zullen beperken tot de directe doelgroep van de Quotumwet. Bij het niet halen van de quotumafspraken worden ze immers afgerekend op de arbeidsdeelname van mensen uit de vastgestelde doelgroep en niet uit de aanpalende groepen. Wat doet dat met de positie van andere kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt?
Hoe gaat de staatssecretaris om met dit netelige probleem? Deelt zij het mogelijke gevaar van verdringingseffecten? Welk beleid is hier voorzien, ook voor de eigen overheidssector zelf?
Ik sluit af. De ChristenUnie-fractie ziet de meerwaarde van dit wetsvoorstel om een quotumheffing in te stellen. Wij hebben daarover wel een aantal fundamentele vragen. Wat zou het overigens mooi zijn indien de heffing niet geactiveerd hoeft te worden, omdat bedrijven en overheid de streefcijfers glansrijk halen. Wat zou het mooi zijn dat zij onze arbeidsmarkt aantoonbaar tot een inclusieve en activerende arbeidsmarkt weten om te vormen. Dat biedt mensen met een arbeidsbeperking echt perspectief en het idee volwaardig te participeren.
Mijn fractie kijkt uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. Om als laatste spreker beknopt te kunnen zijn, helpt het dat de memorie van antwoord uitvoerig en helder was en ons ook nog tijdig heeft bereikt.
Het helpt verder dat er zeer uitvoerig in de Tweede Kamer is gedebatteerd. Er is een aantal verbeteringen aangebracht en er is ook een aantal belangwekkende zaken door de vorige sprekers zojuist aan de orde gesteld, onder anderen door collega Ester, die gelukkig weer terug is in ons midden.
Ik heb drie onderdelen in mijn betoog: de toeleiding tot de arbeidsmarkt; de vraag of dit nu een uniek Nederlands vraagstuk is en de vraag of positieve actie rechtmatig is.
Wat de toeleiding tot de arbeidsmarkt betreft, is het, zoals vandaag al vaker is gezegd, voor iemand met een arbeidsbeperking een uiterst moeilijke weg om een baan te vinden. Door de aard van de situatie staat hij of zij op achterstand in een arbeidsmarkt die door vraag en aanbod wordt beheerst. Wij spreken dan wel over een markt, maar zoals heel veel markten zijn er natuurlijk toetredingsbelemmeringen en verstoringen. Dat geldt zeker voor deze toetreders. Er is dus de facto niet sprake van gelijke kansen. Mijn collega Vos bracht dat ook al op in haar bijdrage.
Gelukkig is in de Participatiewet, per 1 januari van dit jaar van kracht geworden, wel de juiste conclusie getrokken, namelijk dat de achterstand zo min mogelijk permanent moet worden geformaliseerd in wat mijn fractie dan toch een paternalistische uitkeringsregeling zou noemen. De regelingen die die achterstanden fixeerden, boden ook weinig kans om de eigen kracht van mensen aan te spreken. Nu is de focus veel meer komen liggen op de vraag hoe eigen kracht kan worden gebruikt met ondersteunende faciliteiten en hoe arbeidspotentieel werkelijk gerealiseerd kan worden.
De kritiek op de Participatiewet was dat het voorstel bestaande rechten ontnam. Inderdaad, we gaan het debat daarover niet overdoen, maar het is vandaag al een aantal keren genoemd dat de positieve kant van de Participatiewet was — dat was voor ons doorslaggevend — dat er kansen terugkomen om te participeren. Dat is belangrijk.
De tekst van het sociaal akkoord en de inzet van de herziening van de regelingen, culminerend in de banenafspraak en de Participatiewet, illustreren dat er iets anders aan de hand is, namelijk bewustwording in de samenleving dat positieve actie noodzakelijk is om die andere kant van de medaille ook werkelijk waar te maken voor mensen met een arbeidsbeperking en dat dat niet een zorg is die gewoon is uitbesteed aan de overheid maar een maatschappelijke verantwoordelijkheid die veel breder moet worden gedragen en die ons allemaal aangaat.
Het wetsvoorstel moedigt de werkgevers aan om na te denken over het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking met behulp van de regionale werkbedrijven en om zich te verdiepen in de opties die op dit gebied mogelijk zijn.
Er is veel potentieel voor ontplooiing vanuit die eigen kracht, maar met begeleiding. Dat is de menselijke kant, maar er is ook arbeidspotentieel dat ontsloten kan worden. Dat is gewoon de economische kant in een markt waar de demografische ontwikkeling de kant op gaat dat er steeds meer vergrijzing optreedt.
De banenafspraak en het voorliggende voorstel vormen een uitnodiging aan alle betrokkenen om opnieuw te kijken naar de arbeidsorganisaties binnen bedrijven en de overheid. Maar ook in brede zin, in de organisatie van participatie in de samenleving. Hoe kan bijvoorbeeld zelfstandig ondernemen worden bevorderd? Waar kunnen productie en dienstverlening anders worden ingericht? Waar zijn nieuwe creatieve oplossingen mogelijk? In een arbeidsmarkt waar de fysieke arbeid een steeds geringere plaats inneemt, is er ook in relatieve zin meer mogelijk voor mensen met een fysieke handicap om deel te nemen. Tot zover over de toetreding.
Het tweede onderdeel van mijn betoog is de vraag of dit nu een uniek Nederlandse aanpak is. Dat kwam al even ter sprake. De EU-richtlijn 2000/78/EG laat zowel quota- als discriminatieverboden toe aan de lidstaten. We kennen ook het VN Gehandicaptenverdrag, dat net al even in het betoog van mevrouw Sent ter sprake kwam.
Laten we even om ons heen kijken in Europa. In 20 van de 28 landen bestaat een vorm van quota of heffing. Het fenomeen van quota in andere Europese landen is wel onderzocht, zoals ik ook lees in de memorie van antwoord, maar er zijn weinig empirische gegevens over bekend. Ik heb zelf nog eens nagekeken of er nog wat te vinden was. Er is een studie van het European Centre for Social Welfare Policy and Research in Wenen. Dat concludeert dat maatregelen, gebaseerd op anti-discriminatie, dus de civielrechtelijke kant, of strafrechtelijke bepalingen ongeveer evenveel voorkomen als quotaregelingen. Ik vond nog een TNO-rapport uit 2012 en een OECD-studie, maar het nadeel van al die studies is dat zij heel vaak onvergelijkbare regelingen in onvergelijkbare arbeidsmarkten aan de orde stellen.
Daardoor is het als je kijkt naar de omgeving toch wel een beetje gissen wat nu doorslaggevend is voor werkgevers om op basis van empirie aan hun banenafspraak of aan hun quotum te voldoen. Is dat een intrinsieke motivatie? Is het geloof in gelijke kansen? Is het maatschappelijk verantwoord ondernemen? Of is het naming-and-shaming als je het niet doet?
Wat mijn fractie intrigeert, is of er in de EU ook overleg over dit onderwerp is, ook recent nog en, zo ja, wat de status daarvan is. Zijn er best practices en, zo ja, zijn die ergens in de voorstellen verwerkt? Ik lees er eigenlijk niets over, terwijl dat toch wel relevant is in een Europese markt.
Ook de antwoorden op vragen van de collega's van het CDA over Duitsland en andere landen zijn slechts beschrijvend. Er worden geen conclusies getrokken over lessons learned. Ik nodig de staatssecretaris uit om daar vandaag nog wat specifieker op in te gaan. Vanwege het ongemak dat velen hebben over een heffingsregeling is dat namelijk toch wel van belang. Verder wil ik weten of er nog recentere studies zijn die ik wellicht over het hoofd heb gezien.
Een belangrijke bijvangst van het wetsvoorstel — misschien blijkt het over een paar jaar wel de hoofdvangst te zijn — is dat er een instrumentarium komt dat leidt tot een beter inzicht in de arbeidspool, een verbeterde organisatie met een rol voor gemeenten en contacten via de werkbedrijven en niet in de laatste plaats de no-riskpolis. We hebben natuurlijk ook de proefplaatsing en de loonkostensubsidie, maar ik denk dat de no-riskpolis ongelofelijk belangrijk is voor de zekerheid die werkgevers zoeken. Ik begrijp van de website van het ministerie dat er nu een voorstel is. Mevrouw Vos vroeg hier net ook al naar. Is dat op tijd beschikbaar? Wanneer treedt een en ander in werking? Loopt dit parallel met de invoering van deze regelingen in 2016 en 2017? Ik had het over bijvangst, maar ik zal de parallel met de visserij niet verder doorvoeren.
Mijn volgende punt betreft de vraag of positieve actie rechtmatig is. Ook al is vooraf niet exact duidelijk wat de impact is — dat is wel vaker zo met sanctieregelingen — dit voorstel kent naar het oordeel van mijn fractie wel een bijzondere gemeenschappelijke rechtvaardigingsgrond voor een zekere mate van positieve discriminatie. Dit aspect is merkwaardigerwijze eigenlijk in de hele wetsbehandeling niet aan de orde geweest, totdat college Sent zojuist sprak. Het lijkt mij een zaak van de Eerste Kamer om de vraag of positieve discriminatie rechtmatig is, toch even aan te stippen. We hebben het gehad over verdringing. Door banenafspraken en quota voor de ene groep worden andere groepen uitgesloten, ook al noemen we het een inclusieve arbeidsmarkt. In de prioritering zit natuurlijk ook een voorkeursactie. Leidt dit dan niet tot blokkades? De beschikbare loonsom blijft immers vaak hetzelfde. En hoe wordt die dan verdeeld? Dit onderwerp is wel aan de orde geweest in de Tweede Kamer en op dit punt is ook het amendement-Van Weyenberg ingediend. Verder is er behalve door het College voor de Rechten van de Mens eigenlijk niet over gesproken. Er zijn in het verleden wel precedenten geweest — collega Elzinga zei dit al — maar die gaan vrij ver terug. Ik noem de WAGW in 1998 en later de Wet REA. Daar zat een quotum in, maar dat is nooit geactiveerd.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich uitgesproken over het beginsel van gerechtvaardigde discriminatie. In de zaken van Stec tegen het Verenigd Koninkrijk en van Runkee en Whitebesliste het Hof te Straatsburg dat het instellen van een verschillende behandeling — het ging daarbij om de ingangsdatum van invaliditeitspensioen op basis van geslacht — om een sociaal wenselijk doel te bereiken, niet alleen het discriminatieverbod niet schendt, maar dat in bepaalde gevallen het nalaten om dergelijke maatregelen van positieve discriminatie in te voeren, het gelijkheidsgebod schendt. Dat past ook wel een beetje bij het gehandicaptenverdrag.
Het EHRM stelt daarbij dat het reasonably en objectively justified moet zijn. Dit kan meespelen in de discussie om de heffingen al dan niet van kracht te laten worden. In die discussie zou mijn fractie ook graag het gewogen quotum aan de orde zien komen. Ik begrijp dat dit in deze fase van de behandeling geen onderdeel meer kan uitmaken van de wetgeving, maar het zou bij de beoordeling en herziening van de doelgroep in 2017 aan de orde kunnen komen. Mijn vraag is of de staatssecretaris dit uitsluit of dat het wel mogelijk is.
Misschien is de activering van de heffing niet eens nodig. Mogelijk is het enkele feit van het vooruitzicht dat werkgevers overgehaald kunnen worden genoeg. Hierbij is het wellicht een voordeel dat het een getrapt systeem van invoering is. Het is in feite een "reeds nu voor alsdan"-regeling. Zij gaat pas in na overleg en na evaluatie. Sommigen vinden dat een nadeel omdat er dan geen sprake is van een automatisme. Ik vind het evenwel een voordeel omdat wij dan werkelijk op feiten gebaseerd een besluit nemen dat veel impact heeft.
Ik las tot mijn genoegen in de memorie van toelichting over allerlei mogelijkheden tot samenwerking door werkgevers in een gemeenschappelijke pool of het uitbesteden van een quotum. In eerste instantie vraag je je af of dit niet raakt aan de spirit van de regeling, maar de vraag of uiteindelijk bereikt wordt dat mensen weer kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, zou doorslaggevend moeten zijn. Ik ben op dat punt minder bezorgd en ik zie de zon iets meer schijnen. In de brochure "Werkgevers gaan inclusief" van het AWVN, VNO-NCW en het mkb wordt heel sterk ingezet op deze regeling. Als grote ondernemingen zich daar eenmaal toe verklaren en dat ook gaan publiceren, dan heeft dat toch betekenis voor hun directies en hun raden van commissarissen. Ik denk evenwel dat het helpt als het eenmaal zwart op wit staat, alhoewel die brochure in kleur is. Ik ben niet goedgelovig, maar dit is geen loos bericht.
Al dergelijke pragmatische oplossingen hebben ons wel wat milder gestemd, ook al blijft het een gekke regeling. Het is een collectieve afspraak die je als werkgever maar ten dele kunt beïnvloeden, maar het is een individuele heffing die als straf over je heen komt. Dat ongemak is voor ons nu wat gemitigeerd.
Een andere geruststelling vind ik dat er geen budgettaire incentive is om de heffingen te verhogen. Er is een motie-Van Ojik/Kerstens, maar die betreft meer een strafverhoging dan iets anders. Er is geen sprake van dat de heffingshoogte noodzakelijk is om het fonds van de loonsubsidie te vullen. Dat zou ik ook geen goed mechanisme vinden.
Tot slot kom ik op de wenselijkheid van deze "reeds nu voor alsdan"-regeling of, huiselijker, stok achter de deur. Mijn fractie heeft zich hier bij de behandeling van de Participatiewet al over uitgesproken. Uit mijn bijdrage van vandaag valt af te leiden dat ik wel een aantal vraagpunten heb —ik wil straks ook nog even terugkomen op de mogelijkheid van zelfstandig vestigen door mensen met een beperking — maar een gedegen beantwoording door de regering kan het mij mogelijk maken, mijn fractie positief te adviseren. Voorzitter. Het spijt mij dat ik iets over mijn spreektijd heen gegaan ben, maar het is een belangrijk onderwerp.
De voorzitter:
Daarom heb ik het ook toegestaan.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.38 uur tot 13.38 uur geschorst.