T02211

Toezegging Verhouding NPO en omroeporganisaties (34.264)



De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Atsma (CDA), Schnabel (D66), Gerkens (SP), Sent (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks), Bikker (ChristenUnie) en Schalk (SGP), toe in het aanvullende wetsvoorstel de sturende rol van de NPO ten opzichte van de omroepen duidelijker vast te leggen. Ook wordt vastgelegd dat de NPO artikel 2.88 Mediawet in acht moet nemen en moet toetsen aan concessiebeleidsplan, prestatieovereenkomst, profielen van de aanbodkanalen, de begroting, afspraken met de omroeporganisaties en het coördinatiereglement.


Kerngegevens

Nummer T02211
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden J.J. Atsma (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
A.M.V. Gerkens (SP)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
P. Schalk (SGP)
Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen coördinatie
NPO
sturing
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 2

De heer Atsma (CDA): We hebben dus veel vragen over de invloed van de NPO. Daar hebben we het over. Ledenorganisaties moeten zich van elkaar kunnen onderscheiden door ook zelf te produceren. Ook dat is een van de uitgangspunten van ons mediabestel. Ze moeten zelf programma's kunnen maken. Ook dat blijkt door het snijden in en het schuiven met budgetten opnieuw onder druk te komen staan, voor de zoveelste keer. De staatssecretaris zegt dat het wat hem betreft de laatste keer is dat dit type wetgeving aan de orde is. Nu zou het klaar zijn. Hij voegt daar echter fijntjes aan toe: "in deze concessieperiode". Hoezo geeft dat zekerheid en duidelijkheid voor de lange termijn?

Bovendien is dat voorafgaand toezicht, dat door vele voorbeelden uit verschillende omroephuizen in Hilversum wordt geïllustreerd, wat ons betreft een brug te ver, misschien wel twee of drie bruggen. Dat zeg ik naar aanleiding van wat ik zojuist al heb gezegd: wat kan wel en wat kan niet worden geplaatst? Overigens vinden we ook het weigeren van presentatoren, met het argument dat ze niet in het zenderprofiel zouden passen, absoluut niet kunnen. Dan kunnen we net zo goed artikel 2.88 van de Mediawet onmiddellijk schrappen. Kortom, ook hier is toch de hand van de wetgeving, vertaald via de NPO, nadrukkelijk te voelen.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 10

Mevrouw Sent (PvdA): De verhouding tussen de NPO en omroepen roept de nodige vragen op, vooral gezien de indruk dat de bemoeienis van de NPO zich als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel steeds meer richting de inhoud lijkt te bewegen. Dat geldt zeker wanneer omroepen, samen met een externe partij, wijzigingen willen aanbrengen, maar dit alleen mogen indien ze meteen teruggaan naar de NPO voor goedkeuring. De verantwoordelijkheid voor coördineren en programmeren hoort bij de NPO en de verantwoordelijkheid voor vorm en inhoud bij de omroepen, zo meent mijn fractie. Wij hebben de regering dan ook gevraagd om de toezegging te respecteren dat omroepen de vrijheid hebben om vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod te bepalen en dat hierbij geen plaats is voor bindende, inhoudelijke kaders.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 21

De heer Schalk (SGP): De SGP ziet dit als een uitholling van het systeem en een directe beïnvloeding vanuit de Staat via de NPO naar het publieke bestel, of in ieder geval als een groot risico waar zelfs de Raad van State tegen waarschuwt. Die waarschuwing klinkt ook bij andere onderdelen zoals het vervallen van zendtijdgaranties en bij de taak van de NPO om initiatieven van externe partijen toe te laten. Daarbij zijn de omroeporganisaties verantwoordelijk voor de redactionele vorm en inhoud van een programma, maar dat moet binnen de kaders die de NPO heeft gesteld, bijvoorbeeld over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten. Zo kan de NPO sturen op de pluriformiteit van de programmering en ontstaat een sterke machtspositie voor de NPO, een instituut dat vanuit de Staat wordt benoemd. Waarom kiest de overheid voor de macht bij de NPO in plaats van bij het democratische systeem van de omroeporganisaties? Hoe denkt de regering te voorkomen dat een veel te sterke invloed van de NPO ontstaat door een te sterke regierol? Hoe is dat te rijmen met de roep om participatie door de burger? Hoe ziet de staatssecretaris deze uitschakeling van het maatschappelijk middenveld? Kortom, de SGP is nog wel op zoek naar het juiste evenwicht tussen de verantwoordelijkheid van de overheid, de onafhankelijkheid van de NPO, het functioneren van de omroeporganisaties en het belang van het maatschappelijk middenveld.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 23

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Er klonken voorbeelden van bemoeienis door de NPO met de inhoud. Hoe wordt voorkomen dat het oordeel over de vraag of een programmavoorstel in een genre of netprofiel past, wordt opgerekt tot een oordeel over de inhoud? Welke elementen bepalen of een voorstel voldoet? Hoe verhoudt zich dat dan tot de vrijheid die de omroepen hebben aangaande de vorm en inhoud van het programma? Is het NPO-oordeel bindend? Wat zijn de checks-and-balances? Terughoudendheid en bescheidenheid is de norm, meer dan dat vraagt om uitleg. Dat principe moet het uitgangspunt zijn. Bevestigt de staatssecretaris dat?

De ChristenUnie vindt artikel 2.88 Mediawet hier echt het uitgangspunt. Dat moet geen lege huls worden. Garandeert de staatssecretaris een terughoudende opstelling van de NPO? Hoe blijft artikel 2.88 Mediawet het uitgangspunt? Inhoudelijk heb ik de vraag of buitenproducenten straks beter af zijn. Geeft de huidige situatie van zelf een idee voorleggen bij een omroep inhoudelijk eigenlijk niet meer ruimte? De externe partij kiest zelf, kan nog naar een andere omroep stappen als het inhoudelijk geen goed huwelijk blijkt. Nu is er één loket: de NPO.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 25

De heer Lintmeijer (GroenLinks): In veel van de reacties die wij vanuit de omroepen op dit wetsvoorstel hebben gekregen wordt de sturende rol van de NPO als bestuursorgaan op de inhoud van de programmering als knellend ervaren. Veel fracties hebben daar al op gewezen. Het door Omroep MAX gevraagde juridische advies van Stibbe ziet, in combinatie met het benoemingsrecht van de minister, strijdigheid met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Wij willen van de staatsecretaris graag heel precies horen waarom Stibbe ongelijk heeft en waarom de omroepen spoken zien. Voor ons is ook dat cruciaal voor de beoordeling van dit wetsvoorstel.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 27-28

Mevrouw Gerkens (SP): De staatssecretaris zegt dat de rol van de NPO niet wezenlijk verandert. De NPO zal niet inhoudelijk toetsen en kan alleen maar het initiatief nemen tot het zelf tot stand laten komen van een programma van een externe producent. Dan kan de NPO overigens wél de inhoud medebepalen. Ook wat de financiën betreft, gaat de NPO nu sturen. Daar waar hij voorheen de doelmatigheid moest bevorderen, gaat hij die nu realiseren. Ik probeer dat te begrijpen. De NPO is er dus voor de coördinatie, de invulling van de programmering, het zorgen voor bezuinigen en het zelf initiëren van programma's, maar hij heeft geen inhoudelijke invloed. Ik vraag de staatssecretaris of dit klopt. Doet hij dit alleen omdat de nodige wijzigingen zo kunnen worden doorgevoerd? Ik lees namelijk in de beantwoording van de staatssecretaris de suggestie dat die vernieuwing nooit van de omroepen zal komen. Is dit inderdaad de mening van de staatssecretaris? Zo ja, waarom denkt hij dat de NPO dan wél met verandering zal komen? Graag krijg ik een toelichting daarop.

De staatssecretaris zegt ook dat de NPO alleen een coördinerende rol heeft bij de invulling van een programma, om zo tot een goed afgewogen aanbod te komen. De inhoudelijke invulling komt van de omroepen. Die gaan vervolgens in het dynamische spel met de zendercoördinatoren, de genrecoördinatoren en de NPO aan de slag om tot een goed afgewogen aanbod te komen. De crux van dit verhaal is de vraag wie de doorslaggevende stem heeft. Dat is en blijft toch de NPO? Als die zegt "wel dit programma maar niet die presentator", dan is hij toch per definitie met de inhoud bezig? Datzelfde geldt voor "wel dat interview maar niet met die gast". Dan komt de journalistieke onafhankelijkheid toch in het gedrang? Graag hoor ik de visie van de staatssecretaris hierop.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 29

De heer Schnabel (D66): Het belangrijkste artikel in het wetsvoorstel is dan ook artikel 2.2, dat voorziet in een verandering van de NPO van een samenwerkings- en coördinatieorgaan tot een sturings- en samenwerkingsorgaan. Het is al vele malen geconstateerd: het bestuur van de NPO krijgt in feite de zeggenschap over het hele aanbod van de publieke omroep. De regie ligt daar, de producenten worden daar uitgekozen, de middelen worden voor een groot deel daar toebedeeld, de programmakeuzes worden daar voorbereid en de plaatsing van het media-aanbod op de verschillende kanalen wordt daar bepaald. Het is niet toevallig dat er bij de verandering van de terminologie eerst sprake is van sturing en dan pas van samenwerking, nog versterkt door de toevoegingen: "het geven van sturing" en "het bevorderen van samenwerking". Het betekent dat anderen, vooral de omroeporganisaties, door de raad van bestuur van de NPO worden aangestuurd om met anderen, vooral externe producenten, samen te werken. Hier is niet langer meer sprake van de verdeeldheersenpolitiek van de traditionele omroepverenigingen en zelfs niet meer van de verdeel-en-heerspolitiek die al in de Mediawet van 2008 besloten lag. Het is nu echt heers-en-verdeel geworden: de NPO zendt niet zelf uit — "nog niet", zeg je dan bijna — maar bepaalt wel wie, wat, waar, wanneer en waarom mag uitzenden, en dus ook wie dat niet mag.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 46

Staatssecretaris Dekker: De meeste fracties hebben gesproken over de positie van de omroeporganisaties. Een meer sturende rol van de NPO heeft gevolgen voor de verhouding tussen de NPO en de omroeporganisaties. In dit debat zijn daarover vragen gesteld. Ik zou graag willen benadrukken dat de bevoegdheden van de NPO stevig ingekaderd zijn en wat mij betreft ook blijven. Om dat concreet te maken is het goed om te beginnen met de waarborgen die er in de wet zijn. De eerste waarborg is — een aantal van u heeft daar al op gewezen — artikel 2.88. Mevrouw Bikker vroeg daar bijvoorbeeld naar. Artikel 2.88 verzekert de redactionele autonomie die de omroeporganisaties van oudsher hebben. Daar verandert dit wetsvoorstel niets in. Dit is en blijft vastgelegd in de Mediawet.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13 - blz. 2-3

Staatssecretaris Dekker: Ik wil ingaan op de verhouding tussen de NPO en de omroeporganisaties. Dat is immers een thema dat heel veel woordvoerders tijdens het debat hebben benoemd. De Kamer vroeg om een verduidelijking in de verhoudingen. De regering ziet het versterken van de rol van de NPO, uiteraard met het behoud van de unieke kracht van de omroeporganisaties, als een voorwaarde om meer gemeenschappelijkheid te bereiken. Dat is een belangrijk uitgangspunt in het wetsvoorstel. Ik ben het er tegelijkertijd mee eens dat er geen onduidelijkheid mag zijn over de kaders waarbinnen de NPO zijn sturende taak uitvoert en de verhouding tot de verantwoordelijkheden van de omroepen. Daarom ben ik bereid om dit in de wet te verduidelijken. Ik stel voor om in de wet op te nemen dat de NPO zijn sturende rol verricht op basis van de gezamenlijke afspraken en strategie. Deze worden beschreven in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, de profielen van de aanbodkanalen en het coördinatiereglement waaronder de jaarplannen vallen. Bij de totstandkoming van al deze kaders en documenten zijn ook de omroeporganisaties betrokken.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): De staatssecretaris zegt dat hij op dat punt een aanpassing van de wet wil. Ik neem aan dat hij die aanpassing doet om te voorkomen dat we steeds weer discussie hebben over de inhoud van het begrip "sturing" en over het feit dat het steeds meer kan worden. Het tweede deel van de discussie is telkens de vraag waar de omroepen over gaan. Hoe borgt de staatssecretaris artikel 2.88, dat gaat over de zelfstandigheid van de omroepen, als het gaat om de inhoud en de vorm? Ook als het begrip "sturing" wordt ingekaderd, waar hij nu een begin mee maakt, kan de kant van de omroepen nog steeds verwateren.

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Bikker noemt een terecht punt. Ik stelde daarnaast voor dat in de wet geëxpliciteerd wordt dat de NPO rekening moet houden met de vrijheid en de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties voor de vorm en de inhoud van het media-aanbod. Dit kan door op te nemen dat de NPO artikel 2.88 van de Mediawet in acht moet nemen. We kaderen de verhoudingen dus eigenlijk wat duidelijker in. We vertellen waar de NPO over gaat, maar ook waar zijn verantwoordelijkheid ophoudt en wanneer hij het stokje moet overdragen aan de omroepen. De NPO gaat over inhoudelijke kaders aan de voorkant, maar als er een goede afspraak over gemaakt is, is het de verantwoordelijkheid van de omroep om er een mooi programma van te maken.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 5-6

In het aanvullende wetsvoorstel wordt duidelijker vastgelegd wat de kaders en reikwijdte zijn van de sturende rol die de NPO als sturings- en coördinatieorgaan krijgt. In het aanvullende wetsvoorstel wordt opgenomen dat de sturende taken van de NPO worden verricht op basis van de afspraken en strategie zoals beschreven in concessiebeleidsplan,

prestatieovereenkomst, profielen van de aanbodkanalen, de begroting, afspraken met de omroeporganisaties en het coördinatiereglement (waaronder ook de jaarplannen vallen). Bij de totstandkoming van al deze documenten zijn de omroeporganisaties betrokken.

Tijdens het debat vroeg de ChristenUnie-fractie naar de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties voor de vorm en de inhoud van het media-aanbod. In het aanvullende wetsvoorstel wordt daarom tevens geëxpliciteerd dat de NPO rekening moet houden met de vrijheid en verantwoordelijkheid van omroeporganisaties voor vorm en inhoud van het media-aanbod, door op te nemen dat de NPO artikel 2.88 in acht moet nemen bij de totstandkoming van het media-aanbod.

Bovendien wordt in het aanvullende wetsvoorstel benadrukt dat de NPO bij de uitvoering van zijn specifieke taak van coördinatie en ordening van het media-aanbod op en tussen de aanbodkanalen, moet toetsten aan wat in de bovengenoemde plannen en documenten is vastgelegd.


Brondocumenten


Historie