Plenair Koning bij behandeling Wet hervorming kindregelingen



Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.19 uur


Mevrouw Koning i (PvdA):

Voorzitter. Vandaag behandelen wij het wetsvoorstel waarmee de versobering en hervorming van de kindregelingen zijn uitgewerkt. De Partij van de Arbeid steunt deze twee hoofddoelstellingen en ook de drie lijnen die gebruikt zijn bij het uitwerken van het voorstel. De drie lijnen zijn: het tegengaan van een armoedeval bij alleenstaande ouders die gaan werken, het verminderen van het aantal afzonderlijke regelingen en inkomensondersteuning gericht op lagere inkomens. Op het laatste punt komen wij nog terug.

Allereerst willen wij de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen uit de Eerste Kamer. Door deze beantwoording is onzes inziens een belangrijk stuk toegevoegd aan de wetsgeschiedenis, namelijk daar waar het de relatie van dit wetsvoorstel en de internationale verdragen IVESCR en IVRK betreft. De verantwoordelijkheid van de overheid om te voorzien in bijstand aan gezinnen en een behoorlijke levenstandaard wordt mede met deze kindregelingen vormgegeven. Het doet ons deugd dat de relatie tussen de genoemde verdragen en het voorliggende wetsvoorstel hiermee inmiddels is vastgelegd. Hopelijk kan die in toekomstige gevallen reeds in de memorie van toelichting worden meegenomen.

Uit de vragen die onze fractie heeft gesteld in nadere verslagen, is af te leiden dat wij ons zorgen maken over de inkomenspositie van alleenstaande ouders en hun kinderen die leven van een minimuminkomen. In de meeste gevallen betekent dit dat zij leven van de bijstand. De Partij van de Arbeid is ervan overtuigd dat werk de beste oplossing biedt voor een duurzame toekomst. Wij zijn dus verheugd dat dit wetsvoorstel een financiële prikkel om te gaan werken bevat. Het aanvaarden van werk vanaf 28 uur per week tegen het minimumloon betekent geen achteruitgang in inkomen meer. Wij realiseren ons echter dat het desondanks niet iedere alleenstaande ouder in de bijstand zal lukken om een baan te vinden, zeker niet in deze tijd. Voor de groep alleenstaande ouders op het minimum blijken de inkomenseffecten van dit wetsvoorstel negatiever dan het mediane effect voor alle andere inkomensgroepen. Waar dat mediane effect -0,75% is voor die andere inkomenseffecten is dat voor alleenstaande ouders op het minimum -1,25%, terwijl voor deze groep echt elke euro telt.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik hoor mevrouw Koning zeggen dat zij verheugd is dat deze versobering leidt tot meer prikkel om te gaan werken. Dat betekent toch mutatis mutandis dat zij denkt dat, wanneer er niet wordt versoberd, de inkomensachteruitgang zo groot is als gevolg van de armoedeval dat het mensen weerhoudt om aan de slag te gaan? In die zin zit mevrouw Koning ideologisch toch in hetzelfde schuitje als de VVD? Dat kan goed zijn omdat die partijen samen het kabinet vormen, maar ik vind het opmerkelijk dat een woordvoerder van de sociaaldemocratie dit hier zegt.

Mevrouw Koning (PvdA):

Daarom wil ik daar graag op reageren. Het is waar wat de heer Thissen schetst. Volgens mij is de heer De Grave daar ook op ingegaan. Je kunt zo'n verschil op twee manieren oplossen, of door de bijstandsuitkering heel erg laag te maken, of door ervoor te zorgen dat er meer belasting wordt geheven op vermogen dan op arbeid. De PvdA is een partij van de nuance, niet gelijk zwart-wit. Wat ons betreft is een aantal voorstellen in de richting van het meer lonend maken van werk, ook voor lagere inkomens, een heel belangrijke stap. Ik vind het alleen niet passen bij dit wetsvoorstel om die kwestie nu ook te bespreken. De lijn die de heer Thissen neerlegt en die de heer De Grave ook heeft benoemd, namelijk dat we ervoor moeten zorgen dat minder betaalde arbeid loont en dat het voor bedrijven gemakkelijker wordt om mensen aan te nemen, draagt de PvdA ook uit.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het is een graat in mijn keel als ik mevrouw Koning hoor zeggen dat deze versobering leidt tot een prikkel om aan de slag te gaan. Daarmee zegt zij eigenlijk dat, als er niet wordt versoberd, mensen die nu werkloos zijn en vanwege de overheid in aanmerking komen voor allerlei inkomensondersteunende maatregelen liever werkloos blijven dan aan de slag gaan. Dat vooroordeel vind ik niet passen als dat uit de mond komt van een woordvoerder van de PvdA.

Mevrouw Koning (PvdA):

Nu begrijp ik waar de heer Thissen op aanstuurt. Het gaat er niet om hoe je stimuleert dat mensen een baan kunnen aanvaarden. Het gaat er meer om dat de woorden "financiële prikkel" zijn inziens suggereren dat mensen de situatie nu eigenlijk wel fijn vinden en eigenlijk niet willen werken. Dat heb ik niet willen zeggen. Het is goed dat de heer Thissen mij de gelegenheid geeft om dat recht te zetten. Ik heb gezegd dat het niet alleen gaat om de optelsom in inkomen. Het gaat er ook om of je überhaupt een baan kunt vinden. Wij denken ook dat mensen willen werken, niet alleen vanwege het geld, maar ook omdat dit heel andere effecten heeft. Daarom noemen wij werken de enig duurzame oplossing. Ik ben blij dat ik mocht rechtzetten dat ik niet denk dat mensen nu alleen een prikkel nodig hebben om te gaan werken. Dat was niet wat ik probeerde te zeggen.

De heer De Lange i (OSF):

Mevrouw Koning stelde dat bij de PvdA het idee leeft dat wellicht niet elke bijstandsmoeder die op zoek is naar werk dat zal krijgen. Je kunt werkelijkheden op heel veel manieren onder woorden brengen, maar dit is een heel merkwaardige, temeer als wij beseffen dat het aantal werklozen momenteel groeit naar ongeveer 800.000. Het zijn juist de mensen aan de onderkant van de samenleving die de grootst mogelijke moeite hebben om een baan te vinden. Ik zou zeggen dat de formulering die mevrouw Koning kiest om die situatie te beschrijven dusdanig buiten de perken is dat ik daar graag haar reactie op hoor.

Mevrouw Koning (PvdA):

Het is mij niet helemaal duidelijk waar ik op moet reageren, maar de heer De Lange bedoelt dat het heel moeilijk is voor mensen om nu een baan te vinden. Klopt dat?

De heer De Lange (OSF):

Ik dacht dat ik dat bedoelde.

Mevrouw Koning (PvdA):

Het was een wat lange formulering, maar de heer De Lange was in zijn eigen bijdrage wat stelliger. Dat is mij volstrekt helder. Ik denk ook dat het voor een heleboel mensen momenteel heel moeilijk is om een baan te vinden.

De heer De Lange (OSF):

Dat is andere taal dan die mevrouw Koning zojuist gebruikte.

De heer Elzinga i (SP):

In reactie op een interruptie van de heer Thissen stelt mevrouw Koning dat de mensen die nu met de kindregelingen thuiszitten en geen baan kunnen vinden, die baan wel ambiëren en dat er dus geen lagere uitkering voor die mensen nodig is om aan het werk te willen. Als die versobering niet nodig is om aan het werk te gaan, waarom stemt de PvdA dan in met deze versobering? Gaat het dan niet toch puur om een heel kille bezuiniging die ergens vandaan moet worden gehaald en dan maar over de ruggen van mensen in de bijstand met kindregelingen?

Mevrouw Koning (PvdA):

Een belangrijke overweging bij dit wetsvoorstel is dat het bijdraagt aan het op orde brengen van de rijksfinanciën. Dat heet dan netjes versobering maar op een andere manier bezuiniging. Dat is ook iets waar wij ons aan hebben gecommitteerd. Wat ons betreft mag een en ander wel evenwichtiger worden verdeeld over de verschillende inkomensgroepen. Daarom zei ik zojuist dat het mediane effect over alle inkomensgroepen -0,75% is, terwijl het voor de alleenstaande ouders op het minimum -1,25% is. Dat vinden wij niet evenwichtig verdeeld. Dat neemt niet weg dat wij het bijdragen aan het op orde brengen van de rijksfinanciën wel tot onze verantwoordelijkheid rekenen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik begrijp dat mevrouw Koning met deze laatste opmerking het laatste stukje van mijn betoog ter harte neemt. Dan is zij weer lid van de linkse familie die toch een wat andere herverdeling van het inkomen voorstaat. Is zij het ermee eens dat sommige regelingen veel meer inkomensafhankelijk zouden moeten worden gemaakt, waaronder mogelijkerwijs de kinderbijslag?

De heer De Lange (OSF):

Dit is uitlokking.

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij zo meteen de reactie van de minister op dit punt vragen maar een aantal partijen heeft hier een redelijke zwart-witopstelling geponeerd, in die zin dat het alleen maar dit of alleen maar dat is. Wij proberen als partij van de nuance vaak de middenweg te zoeken. Als de heer Thissen stelt dat het niet aangaat om een kwestie simpelweg altijd maar op één manier op te lossen, dan ben ik dat met hem eens. Waarom vinden wij het dan zo belangrijk om na te denken over de wijze waarop de inkomenseffecten worden verdeeld? Welnu, dat is omdat kinderen die opgroeien in een situatie die je als armoede kunt betitelen, echt een slechtere start in het leven krijgen. In het dossier "Opgroeien in armoede" van het Nederlands Jeugdinstituut is helder omschreven welke gevolgen dit voor kinderen heeft. Volgens mij noemde de heer Thissen daar zojuist een aantal van. Zij missen soms een warme maaltijd, krijgen geen nieuwe kleren en kunnen niet naar een sport- of muziekclub. Vorig jaar deed het Verwey-Jonker Instituut een onderzoek voor de Kinderombudsman naar deze groep kinderen. Een kwart van die kinderen heeft aangegeven weleens fysieke en/of psychische klachten te hebben vanwege de situatie thuis. Het gaat dan om zaken als hoofdpijn, buikpijn en vermoeidheid. Deze kinderen krijgen dus echt een slechtere start in het leven.

Als wij kijken naar de groep alleenstaande ouders in de bijstand, dan zien wij dat er ook specifieke deelgroepen zijn te benoemen. Er zijn er die ook geconfronteerd worden met de kostendelersnorm. Zij hebben met forse effecten te maken. Dit effect is echter voor 2015 eenmalig door de Tweede Kamer gerepareerd met een amendement van partijgenoot Mariëtte Hamer. Daarmee is er soort termijn gecreëerd om de effecten op te vangen.

Er is ook een andere groep. Die is eigenlijk door alle voorgangers zojuist al naar voren gebracht. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat ook de heer Elzinga deze groep zal noemen. Het gaat om de groep ouders in de bijstand die te maken hebben met het begrip "toeslagpartners" uit de Awir. Zij zijn in de praktijk alleen verantwoordelijk voor het huishouden. Dat komt omdat de echtgenoot gedetineerd is, in een psychiatrische inrichting zit of met onbekende bestemming is vertrokken. Divosa heeft voorgerekend dat hierdoor enkele duizenden gezinnen er zo'n 14% op achteruitgaan. Anderen spraken zojuist van 15%, maar laten wij gewoon zeggen dat zij er heel erg veel op achteruitgaan per 1 januari aanstaande.

Ik heb een aantal vragen aan de minister. Kloppen deze getallen? Klopt het ook dat het amendement van Mariëtte Hamer uit de Tweede Kamer niet een overgangstermijn creëert van een jaar, om eraan te wennen of er iets aan te doen? Acht de minister een verlies aan besteedbaar inkomen van een dergelijke omvang — terwijl je al op een minimum zit — niet heel erg? Zou dit niet kunnen leiden tot bijvoorbeeld huurachterstand, met huisuitzetting tot gevolg, of andere gevolgen? Is het niet gewoon beter dat de overheid — of het nu de rijksoverheid of de gemeentelijke overheid is — deze situatie helpt te voorkomen? Welke mogelijkheden ziet de minister daartoe? Wij hebben zojuist van een aantal mensen gehoord dat de suggestie was dat een en ander via de bijzondere bijstand zou kunnen worden opgelost, maar zouden gemeentes daarvoor niet extra geld moeten hebben? De gedachte dat een bijstandsmoeder dan maar moet scheiden van haar echtgenoot, bijvoorbeeld omdat die in de gevangenis zit, lijkt ons geen wenselijke weg. Nogmaals, ik heb eigenlijk alle voorgaande sprekers hetzelfde horen zeggen en ik kan mij niet voorstellen dat de SP dit wel een wenselijke weg acht.

De heer Elzinga (SP):

Ik denk dat mevrouw Koning een goed voorgevoel heeft. Misschien heb ik mij ook wel enigszins verraden door mijn handtekening onder de al in eerste termijn ingediende motie van collega Thissen. Ik had ook het voorgevoel dat mevrouw Koning hiermee zou komen, want wij hebben vandaag in de media kunnen lezen dat haar fractievoorzitter in deze Kamer zich hierover heeft uitgelaten. Die zei het zo: deze mensen — over wie mevrouw Koning het nu heeft — mogen door dit wetsvoorstel niet met de rug tegen de muur komen te staan. Mijn vraag is: moet dit wetsvoorstel dus worden aangepast?

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik vind het passend om in de eerste termijn aan de minister te vragen of hij de breed gedeelde opmerking uit deze Kamer herkent en welke oplossingsrichting hij ziet. Natuurlijk kunt u aangeven dat "nee" zeggen tegen dit wetsvoorstel hiervoor een oplossing is, maar ik zou liever een andere oplossing nastreven. Ik denk dat de beantwoording door de minister in eerste termijn daarbij zou kunnen helpen.

De heer Elzinga (SP):

Maar kunnen wij in deze termijn, nu bij deze interruptie, al afspreken dat wij aan het eind van dit debat in ieder geval niet accepteren dat deze groep mensen, dankzij dit wetsvoorstel, met de rug tegen de muur komt te staan?

Mevrouw Koning (PvdA):

"Met de rug tegen de muur komen te staan" zijn niet mijn woorden geweest. Ik denk echt dat wij ervoor moeten zorgen dat de forse inkomensachteruitgang van 14% tot 15% wordt voorkomen. Ik hoor eigenlijk iedere partij in deze Kamer hetzelfde zeggen. Volgens mij is daarvoor zo'n brede steun, dat wij dit gewoon niet laten gebeuren met elkaar.

Wij maken ons dus zorgen over de grote achteruitgang in inkomen voor alleenstaande ouders op het minimum in het algemeen, maar bovendien voor de twee genoemde specifieke groepen ouders.

Inmiddels blijkt ook dat er wat meevallers zijn op de rijksbegroting. Dat is dus wat anders dan toen dit wetsvoorstel werd besproken in de Tweede Kamer en ook wat anders dan in het voorjaar nog werd gedacht. Gelukkig maar, zou ik zeggen. De Partij van de Arbeid denkt dat er echt mogelijkheden zijn om de groep die wij net hebben benoemd van de ruimte te laten profiteren.

De Partij van de Arbeid is gelukkig niet de enige die zich betrokken voelt bij deze groep ouders en kinderen. Bovendien realiseren wij ons dat de inkomenssituatie van deze groep gezinnen niet alleen door het voorliggende wetsvoorstel wordt beïnvloed. Wij vragen de minister, aan te geven of hij deze problemen herkent, wat eraan gedaan kan worden en hoe wij eraan kunnen bijdragen om deze forse inkomensachteruitgang bij huishoudens op het minimum te voorkomen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen bij de komende koopkrachtramingen, met een oplossing voor de toekomst, maar het kan ook door het één jaar te repareren en dan dat jaar te gebruiken om in samenspraak met Divosa en de gemeenten een structurele oplossing te vinden. Ik weet niet meer wie van de voorgaande sprekers dit zei — ik geloof dat het de heer Ester van de ChristenUnie was — maar dat is natuurlijk ook een oplossingsrichting: eerst een overgangsjaar, om het vervolgens structureel te borgen.

Ik rond af. De fractie van de Partij van de Arbeid steunt de hoofddoelstellingen en de drie lijnen waarlangs het wetsvoorstel inzake de kindregelingen is vormgegeven. Wij zien graag in de toekomst al in de memorie van toelichting de relatie met internationale verdragen uitgebreider beschreven. En wij vragen de minister om zo snel mogelijk aan te geven hoe deze forse inkomensachteruitgang kan worden verlicht.