Behandeling Wet hervorming kindregelingen



Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)

Aanvang: 22.43 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen) (33716).


De voorzitter:

Ik heb de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reeds welkom geheten.

De beraadslaging wordt geopend.


De heer Hoekstra i (CDA):

Voorzitter. Bij het beoordelen van dit voorstel hanteren wij vier uitgangspunten. Op de eerste plaats verdienen gezinnen onze ondersteuning. Op de tweede plaats moeten de kindregelingen wat ons betreft worden hervormd. Ten derde moeten de overheidsfinanciën op orde zijn en ten vierde is consistentie over het algemeen een deugd.

Ik begin met het eerste punt. Wij vinden dat gezinnen ondersteuning verdienen. Voor de toekomst van kinderen is opgroeien in een stabiele, veilige en liefdevolle omgeving van onschatbaar belang. Misschien laat zich dat wel het beste illustreren door te kijken naar de kinderen aan wie die stabiliteit, veiligheid en liefde niet gegeven zijn. Hun kansen op geluk zijn significant kleiner en hun kansen op ellende zijn dramatisch veel groter. Stabiliteit, veiligheid, liefde: uiteraard kan de overheid daar niet voor zorgen. De overheid moet die pretentie ook niet hebben. Je mag echter wel zeggen dat de gemeenschap, en dus de politiek, ervoor kan kiezen om de kansen op een goede start in het leven te vergroten, om te investeren in de stabiliteit en ontwikkelingskansen van kinderen. Wij vinden dat van groot belang voor de kinderen en de gezinnen die het betreft, maar zeker ook voor de gemeenschap zelf. Die floreert immers bij burgers die een stabiele, veilige en liefdevolle jeugd achter de rug hebben. Deelt de minister deze opvattingen? Klopt het dat, ook nadat je je rekenschap hebt gegeven van de evidente stelselverschillen, landen als Scandinavië, Duitsland en België allemaal meer investeren in gezinnen dan Nederland? Hoe moet je in de optiek van het kabinet het maatschappelijk rendement beoordelen van een in de kindregelingen geïnvesteerde euro? Hoe moet dat vergeleken worden met dat van een euro die wordt geïnvesteerd in de WW, de AOW of de volksgezondheid? Heeft het kabinet zich rekenschap gegeven van de gevolgen van de bezuiniging van 500 miljoen? Graag een reactie van de minister.

Dat brengt mij bij mijn tweede punt. Wij vinden dat de kindregelingen moeten worden hervormd. Wij zijn in Nederland slecht in het simpel houden van dingen. Met het wereldkampioenschap voetbal in aantocht mag ik misschien Johan Cruijff citeren, die ooit opmerkte dat simpel spelen het moeilijkste is. Als dat voor voetbal geldt, geldt dat volgens mij ook voor de politiek, de sociale zekerheid en de regelgeving daarin. De kindregelingen zijn daarop helaas geen uitzondering. Er is een woud aan regelingen ontstaan, dat het vrijwel ondoenlijk maakt om te beoordelen wat een gezin werkelijk ontvangt en in hoeverre dat redelijk is. Sterker nog: de Raad van State heeft er aan het begin van deze Kamertermijn op gewezen dat een deel van de bestaande kindregelingen, hoe merkwaardig dat ook mag klinken, tegengesteld werkt. Het is daarom verstandig dat het kabinet deze handschoen oppakt. Tegelijkertijd is het misschien wat optimistisch om dit wetsvoorstel de titel "hervorming" mee te geven. Het lijkt ons juister om te zeggen dat het kabinet de bestaande regelingen opschoont, versimpelt en aanpast. Het is in ieder geval goed nieuws — laten wij dat ook benoemen — dat het totale aantal regelingen afneemt tot vijf, afhankelijk van hoe je telt en of je de schoolboeken meerekent. Wel roept het voorstel de vraag op waarom het kabinet deze gelegenheid niet heeft aangegrepen om het aantal regelingen nog ingrijpender aan te passen of misschien zelfs verder terug te dringen.

Het voorstel roept ook de vraag op of het logisch is dat een regeling die in de aard van de zaak inkomensondersteunend is, zoals het kindgebonden budget, wordt uitgekeerd aan een ouder die tweemaal modaal of soms zelfs iets meer verdient. Als je die groep zou willen ondersteunen — en daarvoor is op zich iets te zeggen — ligt het dan niet meer voor de hand om juist de kinderbijslag te verhogen of, nog fundamenteler, de belastingen te verlagen?

Ook valt op dat het aantal gezinnen dat recht blijft houden op meerdere kindregelingen door dit voorstel weliswaar afneemt — en dat is goed — maar in zijn totaliteit toch nog zeer groot blijft. Mijn vraag is dan ook of het kabinet onze visie deelt dat inkomensondersteunende maatregelen en toeslagen naar de aard van de zaak zouden moeten gaan om een kleine minderheid van de huishoudens. Wij horen in dit verband graag van de minister wat in zijn optiek exact dat activerende effect is. Wij allemaal onderschrijven dat effect, maar wij kunnen niet precies beoordelen hoe groot of klein dat zal zijn. Hoeveel mensen gaan er eigenlijk extra aan het werk? Wat is het inverdieneffect van de regelingen die wij hier bespreken op de overige regelingen in de sociale zekerheid en niet in de laatste plaats de belastinginkomsten?

Ik kom bij mijn derde punt. Onze fractie vindt dat de overheidsfinanciën op orde moeten worden gebracht. Niet als doel op zich, maar om ervoor te zorgen dat de kinderen om wie het bij deze regelingen gaat, straks niet opgezadeld worden met de rekening van vandaag. Dat het kabinet daartoe een aanzet doet, juichen wij op zichzelf toe. Wij denken dat het logisch is dat het kabinet daarbij de begroting van SZW in het vizier heeft gekregen. Er is namelijk geen onderwerp waaraan Nederland zo veel geld uitgeeft als aan sociale zaken en werkgelegenheid, ruim een kwart van de begroting, als ik mij niet vergis. Dat betekent niet dat wij met iedere bezuiniging instemmen. Het betekent wel dat wij de pogingen om de overheidsfinanciën op orde te brengen serieus zullen bekijken. In dat licht hebben wij een vraag over de inkomenseffecten. Uit de nadere memorie van antwoord blijkt namelijk dat het effect van dit voorstel op de diverse inkomensgroepen als geheel relatief beperkt is. Het varieert van ongeveer 0% tot -1,25%. Dat is niet zo gek veel, maar het valt wel op dat juist alleenstaande minima met kinderen het slechtste af zijn. Voor hen is de mediaan in de getallen van de minister namelijk -1,25%. Die impact is betrekkelijk laag, maar het is wel opvallend, omdat er eerder is gesuggereerd dat juist de onderkant door dit voorstel zou worden ontzien. Als dat inderdaad gesuggereerd is, blijkt dat niet uit de cijfers. Bovendien heeft Divosa de Kamer van informatie voorzien en gesuggereerd dat die uitschieters — ik sprak net over de mediaan — naar beneden zeer fors zijn. Divosa noemt daarbij het getal van -15%, als ik het goed heb.

Een poging om de schatkist op orde te brengen, zullen wij zoals gezegd welwillend bekijken. Wij vinden het aanvaardbaar en verdedigbaar dat alle inkomensgroepen daaraan meebetalen. Zeker als de effecten meevallen en zeker als dat leidt tot activering. Als het echter zo is dat vooral de minima betalen en als zij dat in bepaalde gevallen doen met een inkomensverlies van meer dan 10%, bekruipt ons niet onmiddellijk een gevoel van rechtvaardigheid. Mijn vraag aan de minister is om hierop te reflecteren en te zeggen of het echt zo is. Als het zo is en de impact voor hen groter is dan wij redelijk vinden, ziet hij dan de gelegenheid om daaraan nog iets te doen, liefst zonder het stelsel opnieuw te compliceren?

De heer De Grave i (VVD):

Volgens mij hebt u het thema waarover ik al een tijdje een vraag wil stellen, wel afgerond. U zegt twee keer dat u liever geen bureaucratische consequenties hebt. Dat begrijp ik. Mij valt in uw betoog wel op dat u een element, een doelstelling van het wetsvoorstel, niet heeft behandeld of genoemd: de vermindering van de armoedeval. Met die worsteling zit ik. Ik houd u die graag voor. Hoe kun je voor elkaar krijgen dat de zeer slechte situatie dat mensen die gaan werken, fors gaan werken, erop achteruitgaan? Deze vraag heeft te maken met de armoedevalproblematiek, die deel uitmaakt van dit wetsvoorstel en ervan een doelstelling is. Waarom noemt u deze randvoorwaarde niet als het gaat om de oplossing van de problemen die u noemt?

De heer Hoekstra (CDA):

De heer De Grave slaat de spijker op zijn kop. Dat is precies het dilemma. Het was ook mijn vaste voornemen om daarover nog iets te zeggen. Mij lijkt dat ik de minister min of meer goed parafraseer door te stellen dat hij in de Eerste, maar ook in de Tweede Kamer heeft gezegd dat je nu eenmaal niet kunt activeren zonder dat er iemand buiten de boot valt of op achteruitgaat. Daarover zijn wij het allemaal volgens mij volstrekt eens. Wij moeten ons afvragen wat redelijk is voor de groep mensen die het risico loopt, er dramatisch op achteruit te gaan. Deze groep heeft thuis geen enorme vetpot staan, maar mijn fractie ziet wel graag dat deze groep in staat is om een baan te vinden. Niet alleen hun inkomen, maar ook hun levensgeluk wordt daardoor in haar ogen voor een aanzienlijk deel vergroot. Laten we echter ook reëel zijn: een deel van de groep zal daarin niet slagen. Daaraan moeten wij iets doen. Het lijkt ons niet redelijk om tegen een alleenstaande moeder met een uitkering, twee kinderen en een man die of verdwenen is of in de gevangenis zit, te zeggen: we hebben er nog eens goed over nagedacht; u gaat er 15% op achteruit. Mogelijk is de heer Grave het daarover met mij eens.

Ik noemde twee specifieke punten: Divosa en de gehandicapten. Er zou ons veel aan gelegen liggen als de minister op die punten echt iets kon doen. Daarmee bedoel ik geen toezegging tot onderzoek, maar echt het stellen van een daad. Dat kan onze enigszins uiteenlopende gevoelens over dit wetsvoorstel in een goede richting sturen.

Wij blijven zeggen dat wij consistentie over het algemeen belangrijk vinden. Opvattingen veranderen, coalities veranderen en stellingnames veranderen. Toch is het op zichzelf aanbevelenswaardig indien partijen in dit huis enige mate van consistentie aan de dag leggen. Om die reden heeft mijn fractie iets minder dan een jaar geleden het voorstel van de minister gesteund om de kinderbijslag niet te indexeren. Daarmee ging een bezuiniging van welgeteld 12 miljoen euro gepaard. Om dat nog even in perspectief te plaatsen, merk ik op dat dit minder dan 3% betreft van waarover het vandaag gaat, als ik het goed heb uitgerekend. Wij gaven deze steun onder meer omdat wij het voorstel vonden getuigen van consistentie. Eerdere pogingen om niet te indexeren hebben wij namelijk altijd gesteund. De VVD, de PvdA, D66, SP en GroenLinks zijn in hun overigens verschillende stellingnames ook altijd consistent geweest als het gaat om hun opvattingen over indexeren. Dat leek ons dus ook verdedigbaar, totdat iemand mij kort na dat debat op een tweet van senator Kuiper wees. Hij was na dat debat niet weg te slaan van Twitter. Hij twitterde onder meer onder de hashtag "gezinspartij": onbegrijpelijk, CDA stemt in met bezuiniging. Van die terechtwijzing zijn wij natuurlijk geschrokken, net zoals wij geschrokken waren van de harde woorden van de heer Ester in dat debat. Kennelijk hadden wij niet goed opgelet en onderschatten wij die consistentie. Wij zullen de terechtwijzing manmoedig dragen en haar betrekken bij de ten aanzien van dit wetsvoorstel te maken afweging. Het is goed om te constateren dat er een troost is voor de altijd zo belangrijke duidelijkheid in dit debat: de ChristenUnie maakt zo meteen vermoedelijk gehakt van dit wetsvoorstel.

Mijn conclusie is dat wie vindt dat gezinnen ondersteuning behoeven, wie wil dat de kindregelingen worden hervormd, wie het van belang vindt dat de overheidsfinanciën op orde worden gebracht en wie bovendien hecht aan consistentie, vandaag goed bij de les moet blijven. Dat moet gezegd. In het wetsvoorstel zit namelijk spanning tussen al die elementen. Het bevat verstandige en in onze ogen onverstandige elementen. Het bevat zuur en het bevat zoet. Het bevat redelijk goed nieuws voor de schatkist, matig nieuws voor sommige groepen gezinnen en ronduit slecht nieuws voor sommige andere groepen gezinnen. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de effecten voor de schatkist over het algemeen meevallen. Misschien moet ik juist zeggen: tegenvallen. De impact op gezinnen valt in het algemeen ook wel mee. Het is geen echte hervorming. Dat is jammer. Het is wel een versimpeling. Dat is goed. Het voorstel schiet op sommige punten te ver door, op andere punten tekort en op weer andere gaat het in de goede richting. Wij zijn er nog niet over uitgedacht en betrekken de beraadslaging van vandaag dan ook nadrukkelijk bij onze afweging. Zoals gebruikelijk, kijken wij uit naar de beantwoording van de minister, in het bijzonder van de twee door mij gemarkeerde punten betreffende Divosa en ouders met gehandicapte kinderen.


De heer Ester i (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zal geen gehakt maken van dit wetsvoorstel, maar proberen om een constructieve bijdrage te leveren.

We spreken vandaag over een belangrijk onderwerp: de wijze waarop de overheid gezinnen financieel ondersteunt. Voor de ChristenUnie is de betekenis van gezinnen wezenlijk. Het gaat om een kerninstitutie in onze samenleving. Daar groeit de nieuwe generatie op die haar talent inzet, niet alleen voor haar eigen ontplooiing maar ook voor de toekomst van ons land. Deze nieuwe generatie neemt op haar beurt weer de zorg op zich voor de voorgaande generatie. Er is alle reden om gezinnen te ondersteunen, ook financieel, zodat kinderen opgroeien in een omgeving die zorg, zekerheid en veiligheid biedt, in een samenleving die hun gaven en vaardigheden aanscherpt zodat ze goed toegerust zijn voor de groei naar volwassenheid. Een stevig gezinsbeleid en een bestendig geheel van kindregelingen zijn essentieel voor een vitale samenleving.

Met een helikopterblik bezien, is het huidige stelsel van kindregelingen weinig transparant. Er is inmiddels sprake van maar liefst tien regelingen die ieder voor zich op valide doelstellingen kunnen rusten, maar waarvan de onderlinge samenhang niet geheel duidelijk is. Het stelsel is te complex en behoeft een vereenvoudigingslag. De Raad van State deelt deze constatering en ik meen dat de politieke consensus op dit punt groot is. Dat ligt anders voor de versoberingsdoelstelling van het wetsvoorstel. Daar kom ik later in deze bijdrage op terug.

De beoogde herinrichting van ons systeem van kindregelingen moet dus de overzichtelijkheid ten goede komen en dient gebaseerd te zijn op een heldere visie op hoe de overheid ouders financiële ondersteuning biedt. Mijn fractie vond de visie zoals verwoord in de memorie van toelichting wat pover. Daartoe door ons uitgedaagd, bracht de minister het inhoudelijke debat een paar stappen verder in de memorie van antwoord. Wij danken hem daarvoor.

Toch is het verhaal niet spanningsvrij. Kindregelingen moeten onder meer faciliteren dat ouders arbeid en zorg goed kunnen combineren. Terecht stelt de minister dat het adagium van de keuzevrijheid hierbij een groot goed is. Tegelijkertijd haalt de minister veel uit de kast om ook de nadelen van deze keuzevrijheid, bijvoorbeeld daar waar vrouwen kiezen voor zorg en deeltijdarbeid, uit te meten. Zo wijst hij op onderbenutting van talent, economische onzelfstandigheid en financiële kwetsbaarheid. Hij doelt daarbij met name op vrouwen. Mijn fractie wil de minister vragen hoe hij de andere kant van het verhaal weegt, namelijk de voordelen van deze keuzevrijheid. Ik denk daarbij aan onbetaalde zorgarbeid, mantelzorg en vrijwilligerswerk. Stuk voor stuk zijn dit participatievormen die belangrijk zijn voor de samenleving. Vindt de minister al met al dat ons land niet het juiste evenwicht heeft bereikt in de keuzes die Nederlanders maken tussen arbeid en zorg? En als dat zo is, wat zijn dan de gevolgen voor de generatie kinderen die nu opgroeit? Wat is hierin nu precies de rol van de overheid en waar liggen de grenzen van overheidsinterventie?

Dit leidt ook tot een bredere vraag. Het huidige stelsel van kindregelingen wordt teruggebracht tot vier regelingen rond twee basisdoelstellingen: inkomensondersteuning en participatiebevordering. Die laatste doelstelling is vooral bedacht langs de lijnen van de ouders. Dat is ook wel begrijpelijk. Ik zou de minister echter willen uitdagen om het inhoudelijke leitmotiv van dit kabinet, namelijk de participatiesamenleving, wat op te rekken en dit toe te passen op de kinderen die opgroeien in onze gezinnen; op de jongste generatie. Enig denkwerk is hier toch wel nodig gezien het feit dat de brief van de minister-president over de participatiesamenleving van ongeveer twee maanden geleden nergens rept van kinderen of jongeren, van gezin of jeugd. Hoe ziet de minister het verband tussen het nieuwe stelsel van kindregelingen, de onderliggende kabinetsvisie en de rol van kinderen in een participatiesamenleving, zeker waar het gaat om kinderen die opgroeien in kwetsbare gezinnen?

Ik kom dan nu op de tweede doelstelling van het wetsvoorstel: het versoberen van het stelsel van kindregelingen. Nederland geeft, in ieder geval in absolute termen, veel geld uit aan kindregelingen, namelijk zo'n 10 miljard euro. Het oorspronkelijke voorstel uit het regeerakkoord kwam neer op een structurele besparing van iets meer dan 800 miljoen. Het begrotingsakkoord van vorig jaar heeft de bezuinigingen met zo'n 500 miljoen teruggedraaid. Ik heb het dan over het behoud van de kinderbijslag, het gratis blijven van schoolboeken en de kinderopvangtoeslag. Veel gezinnen haalden opgelucht adem. Dat gold zeker voor gezinnen die het niet breed hebben. Voor de fractie van de ChristenUnie was dit een belangrijk kantelpunt in onze beoordeling van het voorliggende voorstel.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik hoor de heer Ester zijn zegeningen tellen. Op zichzelf is dat voor een christelijke partij heel juist. Zei hij nu dat de bezuinigingen tot 500 miljoen zijn teruggebracht, of met 500 miljoen?

De heer Ester (ChristenUnie):

Met 500 miljoen.

De heer Thissen (GroenLinks):

De totale bezuiniging op de kindregelingen bedraagt toch 500 miljoen?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ja, dat is wat ik zeg. De bezuinigingen zijn met zo'n 500 miljoen teruggedraaid.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het was 800 miljoen. Toen is de bezuiniging met 300 miljoen teruggebracht naar 500 miljoen. Waar gaat u dan vanuit? De bezuiniging bedraagt 500 miljoen euro.

De heer Ester (ChristenUnie):

Legt u eens uit wat u bedoelt. Dat ontgaat mij namelijk even. Als je een optelsom maakt van de maatregelen die ik net noemde, kom je op zo'n 500 miljoen uit.

De heer Thissen (GroenLinks):

En wat was het aanvankelijk? Het was 800 miljoen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Het is hier geen schoolklasje.

De voorzitter:

Mag ik u vragen om via de voorzitter te spreken?

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter, ik wil de heer Ester nogmaals uitdrukkelijk vragen om te antwoorden. De bezuinigingen die aanvankelijk 800 miljoen zouden bedragen, bedragen nu 500 miljoen. Dan zijn ze toch met 300 miljoen teruggebracht, en niet met 500 miljoen?

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat is maar net hoe je de rekensom maakt. Wij tellen daarbij ook andere dingen mee, zoals de financiële injectie in het behoud van kleine scholen. Daarmee komt die rekensom er anders uit te zien. Ik bedoel dit dus in brede zin.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het effect is dat u akkoord bent gegaan met een bezuiniging van 500 miljoen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben met niets akkoord gegaan.

De heer Thissen (GroenLinks):

De ChristenUnie is akkoord gegaan met een bezuiniging van 500 miljoen. De vraag is wat de ChristenUnie in de Eerste Kamer daarmee doet.

De voorzitter:

Mijnheer Hoekstra, wilt u interrumperen? O, u loopt alleen maar door het middenpad. Mijnheer Ester, u kunt verdergaan.

De heer Ester (ChristenUnie):

Zoals ik al zei, was dit voor de fractie van de ChristenUnie een belangrijk kantelpunt in onze beoordeling van het voorliggende voorstel. Minstens zo belangrijk is echter het antwoord op de vraag hoe de resterende bezuinigingen uitpakken voor kwetsbare groepen. Wij denken dan aan gezinnen en kinderen die in armoede leven. Het SCP heeft mede naar aanleiding van een motie van mijn fractie berekend wat de armoede-effecten zijn van de oorspronkelijke hervormingen van de kindregelingen. Deze bleken beperkt. Wel waren er groepen gezinnen die koopkrachtverlies leden. De heer Hoekstra wees daar al op.

Zoals blijkt uit de brief van 13 januari jongstleden, gaf het SCP in een latere fase aan dat een nadere herberekening op basis van de amendering van de kindregelingen door het begrotingsakkoord niet zinvol werd geacht. Juist door dit akkoord viel het koopkrachtbeeld namelijk positiever uit.

De voorzitter:

Mijnheer Hoekstra, hebt u nu werkelijk een interruptie?

De heer Hoekstra i (CDA):

Ja, ik ben uitgedoold op het middenpad. Ik was op het verkeerde been gezet door de griffier. Ik zeg er echter meteen bij dat dit aan mij lag en niet aan hem.

De heer Ester bezigt toch intrigerend taalgebruik. Hij zei net namelijk dat die gezinnen allemaal opgelucht konden ademhalen na de interventie van de ChristenUnie. Volgens mij gaat het inderdaad om een bezuiniging van 500 miljoen, maar daar wil ik van afzijn. Is een bedrag van vele honderden miljoenen voor die gezinnen nu een reden om opgelucht adem te halen, terwijl de voorman van de ChristenUnie het in dit huis minder dan een jaar geleden onbegrijpelijk noemde om in te stemmen met een aanpassing van 12 miljoen? Je kunt dan zeggen dat die gezinnen daardoor helemaal opgelucht adem konden halen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik dank de heer Hoekstra voor deze intrigerende vraag. Dit heeft te maken met een heel simpele vorm van consistentie. Wij hebben toen gestemd tegen het voorstel inzake indexering. Het CDA nam daarover een ander standpunt in. Juist omdat wij de kinderbijslag zo belangrijk vonden, heeft het de ChristenUnie behaagd — in ieder geval aan de overkant — om ervoor te zorgen dat niet verder op de kinderbijslag bezuinigd werd. Dat is een majeur punt. Wij zijn daar volstrekt consistent in. Ik zou willen dat het CDA dat ook geweest was. Ik denk dat gezinnen daar heel veel aan gehad zouden hebben.

De heer Hoekstra (CDA):

Die consistentie van de ChristenUnie was dan toch niet van erg lange duur. Ik heb de stemmingen over het niet indexeren namelijk nog eens opgezocht. De ChristenUnie heeft meegestemd met het niet indexeren van de kinderbijslag in 2009, 2010 en 2011. Het nummer van een van de wetsvoorstellen is 31999. Eerlijk gezegd denk ik dat er iets anders aan de hand is. De ChristenUnie trok hier destijds een grote broek aan. Dat mag. De fractie is niet consistent geweest. Dat mag ook. Vervolgens wilde de politieke voorman van de ChristenUnie graag met de minister-president op de foto. En dat mag ook, maar dan past iets meer bescheidenheid in dit debat.

De heer Ester (ChristenUnie):

Dit zijn heel grote woorden van de heer Hoekstra in een paar zinnen. Ik laat die geheel voor zijn rekening. Ik stel mij op het standpunt en ik onderstreep het feit dat de ChristenUnie er via het begrotingsakkoord voor heeft gezorgd dat de kinderbijslag in dit land behouden blijft. Dat lijkt ons heel veel waard te zijn.

Ik moet even kijken waar ik was. Ik ging in op het feit dat het SCP heeft gezegd dat een verdere herberekening van het begrotingsakkoord als het gaat om de impact daarvan op armoede niet opportuun werd geacht. Dat geldt juist vanwege het feit dat het inkomenseffect verbetert, in doorsnee met zo'n half procent. Vooral grotere gezinnen en gezinnen met oudere kinderen profiteren hiervan. Op alleenstaande ouders kom ik zo dadelijk terug.

Mijn fractie is ook blij met het met algemene stemmen aangenomen amendement-Schouten/Dijkgraaf in de Tweede Kamer dat regelt dat ook alleenstaande ouders met een thuiswonend gehandicapt kind in aanmerking komen voor het extra bedrag aan kinderbijslag, de zogenaamde TOG-plus. De heer Hoekstra ging daar al even op in.

Er is een kwestie die mijn fractie nog eens graag krijgt toegelicht door de minister. Dat betreft de positie van alleenstaande ouders. Het wetsvoorstel wil de armoedeval adresseren, die maakt dat niet-werkende alleenstaande ouders in de bijstand financieel meer overhouden dan een werkende alleenstaande ouder met een kleine deeltijdbaan op het niveau van het minimumloon. Op dit moment heeft de helft van de groep niet-werkende alleenstaande ouders een bijstandsuitkering. De alleenstaande-oudernorm wordt afgeschaft. Daartegenover staat de invoering van de alleenstaande-ouderkop — wat een afschuwelijke term — in het kindgebonden budget. Werk of uitkering is dan niet meer het uitgangspunt, maar financiële draagkracht. Mijn fractie kan dat billijken. Tabel 1 van de nota naar aanleiding van het verslag van vorige week biedt een overzicht van de inkomenseffecten van de hervormingen van het stelsel van kindregelingen per 2017. Een inhoudelijke interpretatie blijft evenwel achterwege. Ik wil de minister vragen de inkomenseffecten voor alleenstaande ouders rond het minimumloon van commentaar te voorzien. Worden zij niet onevenredig getroffen als we kijken naar de eerste drie rijpercentages?

In het wetsvoorstel is een wijziging van de fiscale aftrekbaarheid van kosten voor levensonderhoud van kinderen voorzien. Ik doel op het vervallen van afdeling 6.4 van de Wet IB 2001. Dit heeft gevolgen voor de alimentatiebecijfering. Nu is te verwachten dat rechters voor toekomstige gevallen de niet-aftrekbaarheid verdisconteren in hun oordeel over de hoogte van de alimentatie, maar deze maatregel kan op huidige gevallen een grote impact hebben. Een toename van het aantal wijzigingen is te voorzien en daarom heeft de ChristenUnie in de Tweede Kamer de motie-Heerma gesteund, waarin wordt opgeroepen om via de Raad voor de Rechtspraak te komen tot een standaardrekenregel. Er is evenwel niet in een overgangsregeling voorzien. In de praktijk leidt dit, zo blijkt ons, bij huidige gescheiden ouders tot forse koopkrachtverliezen. Kinderen mogen daar niet de dupe van worden. Is de minister bereid een overgangsregeling te treffen?

Het tweede punt betreft een kwestie die kort voor Pinksteren actueel werd en ook vandaag nog volop in het nieuws is. Het gaat om een groep ouders met een bijstandsuitkering die de facto alleenstaand zijn, omdat de partner in een verzorgingstehuis verblijft, gedetineerd is of simpelweg met onbekende bestemming vertrokken is. Deze ouders missen de toeslag voor alleenstaande ouders in het nieuwe stelsel van kindregelingen, omdat ze administratief een toeslagpartner hebben. Volgens Divosa en VNG zou dit neerkomen op een gemiste toeslag van zo'n €240 per maand. Zij kunnen geen aanspraak maken op de alleenstaande-ouderkop van het kindgebonden budget en verliezen een deel van hun uitkering. De minister nam snel afstand van dit probleem en decentraliseerde het in de publiciteit een beetje schielijk naar de gemeenten. Dit zal ertoe leiden dat het beroep op de bijzondere bijstand rap zal oplopen. In technische termen komt het neer op een definitieverschil: in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geldt de afwezige partner toch als toeslagpartner, in de WWB is sprake van een alleenstaande ouder. Kan de minister hier niet wat meer soelaas bieden, bijvoorbeeld door voor deze groep de alleenstaande-oudernorm met een jaar te verlengen en in de tussentijd naar een structurele oplossing te zoeken? Wellicht kan dat gebeuren in het verlengde van het amendement-Hamer dat aan de overzijde van het Binnenhof op brede steun mocht rekenen. Het gaat om een groep van een paar duizend feitelijk alleenstaande ouders. Graag hoort mijn fractie wat mogelijk is.

Dan nog een laatste punt. We spreken vandaag over een tamelijk ingrijpende hervorming van de kindregelingen, zowel inhoudelijk als financieel. De vraag die mijn fractie ter afsluiting wil stellen, is of in de visie van de minister met deze herziening een duurzaam en toekomstbestendig stelsel van kindregelingen is ontworpen dat op zijn minst een decennium meekan. Is in zijn beleving het nieuwe stelsel "af"? Of zijn er nog witte plekken die om nader beleid vragen?

Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie steunt de inzet van dit wetsvoorstel om het stelsel van kindregelingen te vereenvoudigen. We hebben daar wel een aantal vragen bij. Met de initiële versobering van de regelingen hadden we aanzienlijk meer moeite. De ChristenUnie-fractie is blij dat door het Begrotingsakkoord 2014 een fors deel van de bezuinigingen is teruggedraaid. We wachten de antwoorden van de minister op onze vragen af.

De heer Hoekstra (CDA):

De heer Ester lijdt kennelijk niet erg aan zijn eigen consistentie, wat ik hem uiteraard graag vergeef. Mag ik zijn bijdrage zo samenvatten dat de ChristenUnie altijd pal staat voor de kindregelingen, behalve als de ChristenUnie in de regering zit of gedoogt?

De heer Ester (ChristenUnie):

Bij mijn weten zitten wij niet in de regering. Wat de gedoogconstructie betreft: daarbij hebben we ons uiterste best gedaan, mijnheer Hoekstra, om een groot deel van de bezuinigingen op de kinderbijslag terug te draaien. Waarom bent u daar als vertegenwoordiger van een door mij zeer gerespecteerde gezinspartij niet enorm blij om? U gaf in uw eigen bijdrage uw ambivalentie al aan, maar dat is waar wij voor staan en waarop wij heel trots zijn. Is het glas halfvol of halfleeg? Wij denken dat het halfvol is.

De heer Hoekstra (CDA):

Daar raakt de heer Ester precies de kern. Het is inderdaad een voorstel waarin je goede en minder goede dingen kunt zien. Dat is ook niet het punt dat ik probeer te markeren. Waar het om gaat, is dat de heer Ester hier minder dan een jaar geleden gehakt heeft gemaakt van een voorstel dat niet in de buurt kwam van de impact van dit voorstel. Daar was hij buitengewoon tevreden mee. Het zou de heer Ester sieren een wat minder grote broek aan te trekken over wat hij heeft verminderd aan de dramatisch veel grotere consequenties, in plaats van zich hier op de borst te kloppen.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik klop mezelf helemaal niet op de borst. Mijn argumentatie was dat wij een groot voorstander waren van indexering. Uw partij was dat niet. Juist daarom zijn wij consistent geweest en hebben wij er hard voor gevochten om te zorgen dat er niet meer gekort werd op de kinderbijslag. Dat lijkt nu heel redelijk te gaan lukken. Daar ben ik inderdaad trots op.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Hoekstra.

De heer Hoekstra (CDA):

Maar waarom, mijnheer Ester, hebt u dan vorig jaar tegen dat niet-indexeren gestemd en voor 2009, 2010 en 2011 met de heer Kuiper vóór niet-indexeren?

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ga niet over stemgedrag van vijf of tien jaar geleden, ik positioneer mijn verhaal zoals ik het nu heb gebracht. Het is volledig consistent met hoe we vorige keer hebben gestemd over de indexering. We hebben gevochten voor de kinderbijslag en dat is gelukt. Dat is een zegening. Ik ben daar trots op.


Mevrouw Scholten i (D66):

Voorzitter. Kinderen staan vandaag in het middelpunt van onze belangstelling. Want ook in het debat hierna gaan we het over kinderen hebben. Het is goed dat de overheid het zich sinds jaar en dag tot haar taak rekent om in de extra kosten van kinderen tegemoet te komen. Mijn fractie is er niet ontevreden over dat in het woud van kindregelingen is gesnoeid met als uitgangspunt, het bieden van inkomensondersteuning aan ouders daar waar dat het meest nodig is. Ouders krijgen nu te maken met vier kindregelingen in plaats van elf. Mijn fractie onderschrijft het wetsvoorstel tot stimulering van arbeidsparticipatie van ouders om zo de armoedeval te verminderen, zonder het stelsel verder te compliceren.

De overheid dient haar taak op een heldere en toegankelijke manier uit te voeren. Helder, omdat het van groot belang is dat men weet waarom en wanneer een tegemoetkoming nodig is en kan worden aangevraagd. Toegankelijk, omdat de belanghebbende zo min mogelijk tegen bureaucratische regels zou moeten aanlopen. Goede voorlichting is daarom van belang. Als de uitvoering ingewikkeld is, ligt het risico van niet-gebruik op de loer. De regel "elke wet een loket" maakt de uitvoering van wetten soms onoverzichtelijk en ontoegankelijk. Dat is met elf regelingen eerder het geval dan met vier regelingen, waar we vandaag over spreken.

Het aanvankelijke wetsvoorstel is bij nota van wijziging na het begrotingsakkoord bijgesteld. De kinderbijslag is anders dan eerst beoogd niet genivelleerd en het kindgebonden budget heeft als ruilmiddel voor het aftoppen van de alleenstaande-oudernorm in de bijstand een belangrijker aandeel gekregen in de verdeling van de beschikbare middelen. Die hervormingen steunt mijn fractie. Met een besparing van een half miljard is volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau het inkomensbeeld in vergelijking met het beeld volgens de aanvankelijke voorstellen gemiddeld sterk verbeterd. Mijn vraag is hoe de belanghebbenden op deze hervormingen zijn of worden voorbereid. Hoe breed kenbaar is dat er belangrijke wijzigingen op stapel staan en hoe breed kenbaar is dat er voor de minder draagkrachtigen een verruiming van het kindgebonden budget aankomt?

Ook mijn fractie vraagt vandaag aandacht voor het verschil tussen het partnerbegrip in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en het partnerbegrip in de bijstand. Daarover is zeer recentelijk opwinding ontstaan in de media. De minister heeft in de memorie van antwoord uitgelegd dat de Belastingdienst niet het soort materiële toetsingen kan uitvoeren zoals de gemeenten dat voor de bijstand kunnen doen. Daarom gelden voor de alleenstaande-ouderkop — ik heb geprobeerd het woord te vermijden, maar dat is mij toch niet gelukt — de bestaande criteria van de Awir, aldus de minister. Mijn fractie stelt voorop dat de kern van het wetsvoorstel is dat de armoedeval juist wordt aangepakt door de extra bijstand voor alleenstaande ouders in de bijstand te vervangen door een toeslag voor alle alleenstaande ouders, al dan niet in de bijstand. Nu blijkt er een nadelig effect te zijn voor een beperkte groep, wier partner op papier wel, maar in werkelijkheid niet thuis woont. Naar mijn inschatting heeft de Tweede Kamer dit punt wel onderkend, namelijk met de motie-Hamer, waardoor de inkomensteruggang voor deze groep voorlopig is opgevangen door de korting met 20% in de bijstand een jaar uit te stellen. De ingangsdatum wordt niet 1 januari 2015, maar 1 januari 2016. Denkt de minister hiermee de inkomensval voor die groep vooralsnog voldoende te hebben ondervangen of zijn er nog andere oplossingen mogelijk?

De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft aandacht gevraagd voor de wijzigingen onder artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering — vergeef mij deze gortdroge opsomming — inzake de berekening van de beslagvrije voet. De deurwaarders vragen zich af of zij in het woud van de kindregelingen en de kostendelersnorm de juiste beslagvrije voet kunnen berekenen. Zij zijn afhankelijk van informatie van de schuldenaar zelf en vragen daarom om meer informatiebevoegdheden, echter zonder daarover specifieke voorstellen te doen. Het oprekken van informatiebevoegdheden lijkt mij een te vergaande maatregel. Met een dergelijk verzoek zou uiterst terughoudend moeten worden omgegaan. Om toch de deurwaarders tegemoet te komen zou ik de minister willen uitnodigen om nog eens in te gaan op deze problematiek en de deurwaarders een helpende hand te bieden door een goede uitleg te geven over de wijze waarop de beslagvrije voet ook bij kostendelers zou moeten worden berekend. Dat helpt de deurwaarders, maar ook de schuldenaars om wie het gaat.

We wachten de antwoorden van de minister met belangstelling af.


De heer Thissen i (GroenLinks):

Voorzitter. Je kunt veel van dit kabinet zeggen, maar niet dat het onder de huidige politieke omstandigheden niets voor elkaar krijgt. Sterker nog, de politieke agenda van kabinet-Rutte II is zo goed als uitgevoerd.

Daarover heersen ambivalente gevoelens. De snelheid waarmee de Wet werk en zekerheid, de Participatiewet, de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en ook de Wet hervorming kindregelingen door het parlement gejaagd worden, ontneemt ons allen het zicht op de precieze effecten van dit wetgevingspakket voor degenen voor wie sociale zekerheden bepalen of zij boven de armoedegrens uitkomen of er juist onder duiken. Vorige week spraken we over de Wet werk en zekerheid; vandaag stemden we erover.

Het wetsvoorstel kindregelingen heeft drie uitgesproken doelstellingen naast het bieden van een tegemoetkoming in de kosten voor huishoudens met kinderen en het mogelijk maken van de combinatie van werk en zorg voor kinderen. Ten eerste is het een vereenvoudiging van gecompliceerde regelingen; meerdere woordvoerders spraken hier al over. Ten tweede gaat het om het voorkomen van de armoedeval; ik kom daarop zo meteen terug. Ten derde gaat het om het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

Zo geformuleerd kun je er op het eerste gezicht niets op tegen hebben. Er zijn maar liefst, als ik goed geteld heb, zeven wetten nodig voor tien kindregelingen, al dan niet inkomensafhankelijk en al dan niet op eigen initiatief aan te vragen. Veel ouders raken en raakten de weg kwijt in dit woud aan regels. De uitvoering is onnodig gecompliceerd. Je kunt je afvragen of regelingen dan nog effectief zijn. We hebben grote moeite met de financiële versobering die met dit wetsvoorstel gepaard gaat. Het lijkt er immers niet op dat dit wetsvoorstel bijdraagt aan een rechtvaardige herverdeling als er een half miljard euro moet worden bezuinigd. Dat ideaal is nog steeds actueel. In december 2011 ontkende minister-president Rutte nog dat er armoede in Nederland zou bestaan. Je zou volgens hem moeten spreken over "mensen met een laag inkomen".

Wie maar lang genoeg terugkijkt in het verleden, ziet dat alles er altijd op vooruitgaat. De hemeltergende armoede uit de negentiende eeuw — denk aan het prachtige boek Koninkrijk vol sloppen van Auke van der Woud — valt inderdaad niet met hedendaagse armoede te vergelijken. Desalniettemin groeien nog altijd zo'n 391.000 kinderen in armoede op, zoals in de memorie van antwoord staat. Het betekent dat kinderen regelmatig zonder eten naar bed moeten of zonder ontbijt naar school. Het betekent dat ouders aangewezen zijn op charitatieve initiatieven om kinderen een weekje zomervakantie te gunnen. Het betekent dat kinderen op achterstand worden geplaatst die niet snel wordt ingelopen en, als we niet uitkijken, wordt doorgegeven aan een volgende generatie. Inkomensongelijkheid leidt in dit soort gevallen onvermijdelijk tot overerfbare kansenongelijkheid. Kinderen van arme ouders kunnen evenzeer als kinderen van rijke ouders dromen van glansrijke carrières als piloot, chirurg, politieman of minister van Sociale Zaken, maar tot verwezenlijking zal het waarschijnlijk niet komen.

Het was en is onze allerbelangrijkste roeping om dit soort misstanden uit te bannen. Elk kind, arm of rijk, moet uiteindelijk gelijke kansen op ontwikkeling, scholing en werk hebben, naar eigen vermogen, eigen talenten en eigen dromen. Elk kind heeft recht op een minimumlevensstandaard, een garantie op de aanwezigheid van de basale levensvoorwaarden. De kindregelingen moeten die garanties bieden. In plaats daarvan lijken de kindregelingen vooral een overheidsinstrument te worden om de vermeende armoedeval te bestrijden. Met name alleenstaande ouders zouden weleens in de verleiding kunnen komen om in de bijstand te blijven bivakkeren als het inkomensverschil tussen bijstand en arbeid te klein is, zo is de veronderstelling. De fractie van GroenLinks vindt dat in toenemende mate een ideologisch verhaal. Waarom wordt de armoedeval altijd opgelost op de rekening van de mensen die toch al het minst in hun portemonnee hebben?

Je kunt de armoedeval op twee manieren oplossen. Je kunt dit doen, zoals dit kabinet doet en voorgaande kabinetten deden, door altijd de rekening te leggen bij de laagstbetaalden. Je kunt echter ook zeggen: we verbeteren de toegang tot de arbeidsmarkt, we maken arbeid goedkoper en we leggen voor een deel de rekening bij ondernemend of werkgevend Nederland. Dat zeg ik ook tegen collega Frank de Grave, die net een interruptie pleegde over de armoedeval. Het is net alsof de armoedeval volgens de VVD — in dat kabinet gaat de Partij van de Arbeid mee — alleen op te lossen is door de uitkeringen en de inkomensondersteunende maatregelen zo te versoberen dat je wel van de bank af wordt gelokt om eindelijk naar de arbeidsmarkt te gaan, terwijl er 800.000 mensen in een concurrende positie zitten om diezelfde arbeidsmarkt op te gaan terwijl er geen vacatures zijn. Ik vind het werkelijk een schandaal dat de armoedeval voortdurend wordt opgelost door de rekening neer te leggen bij de laagstbetaalden. Graag een reactie hierop. Daarmee wordt uitgerekend het ultieme doel van deze regelingen, een inkomensondersteuning voor hen die dat behoeven, ondergraven. Uitgerekend bijstandsgerechtigde alleenstaande ouders gaan er met deze hervorming op achteruit. En we weten nog niet eens bij benadering wat de precieze stapelingseffecten zijn.

Ik ga even wat specifieker in op alleenstaande ouders in de bijstand. De alleenstaande-oudertoeslag in de bijstand en de draagkrachtverhogende alleenstaande-ouderkorting worden vervangen door een extra inkomensafhankelijke toeslag van maximaal €2.800 in de Wet op het kindgebonden budget, de zogenaamde niet-complementaire alleenstaande-ouderkop. Verzin voor die laatste term trouwens echt eens een ander woord! De ontvangen kinderbijdrage bepaalt de hoogte van de bijstand. Dat roept een bijzonder probleem op in de gevallen waarin kinderalimentatie moet worden toegekend. Het schrappen van de alleenstaande-oudertoeslag heeft in gevallen van alimentatieplichten tot gevolg dat beide regelingen in zulke gevallen tot consequentie kunnen hebben dat met de ontvangen kinderbijslag en het kindgebonden budget de kosten van het kind worden gedekt en dat het kind geen behoefte meer heeft. Ik wijs hier op een artikel van een raadsheer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mevrouw A. Roelvink-Verhoeff, "Het wetsvoorstel hervorming kindregelingen en de behoefte van een kind", Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2014, nr.30. In dat geval ontbreekt de grondslag voor het vaststellen van kinderalimentatie. Ik ontvang graag van de minister tekst en uitleg over dit bijzondere nadeel voor alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders.

Wat vindt de minister zo beschouwd van de conclusie dat het onmogelijk is om in dit soort gevallen een balans te vinden tussen het stimuleren van arbeidsdeelname en financiële ondersteuning van niet-samenlevende ouders? Preciezer gevraagd: neemt de minister dit soort negatieve effecten op de kinderalimentatie bij alleenstaande bijstandsgerechtigde ouders, die mijns inziens los staan van de financiële prikkel ter voorkoming van de armoedeval, expliciet voor zijn rekening?

Wij dienen een motie in over een andere invulling van de alleenstaande-ouderdefinitie, wat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen betreft. We dienen die motie in de eerste termijn in. Dat is niet zoals het hoort, omdat we eerst de minister aan het woord moeten laten. De minister heeft de afgelopen dagen echter in de media al gezegd dat gemeenten "het maar moeten oplossen via de bijzondere bijstand". Wij zeggen daarom nu al tegen de minister dat de bijzondere bijstand niet bedoeld is om weeffouten in de definities in andere wet- en regelgeving op te lossen. Het bedrag om die fout te herstellen, kan namelijk tot 2016 oplopen van 16 tot 20 miljoen euro van het budget van de bijzondere bijstand, op rekening van de gemeenten. De gemeenten moeten ongeveer 5.000 mensen compenseren. Dat blijkt ook uit de brief die we vandaag nog ontvangen hebben van Divosa. Ik neem aan dat die brief mede namens de VNG is gestuurd. Wij vragen de minister om een reactie op dit punt. Dit is namelijk een serieus probleem.

De voorzitter:

Door de leden Thissen, Elzinga, Kox, Vliegenthart en Vos wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Wet werk en bijstand een fundamenteel andere invulling van de alleenstaande-ouderdefinitie hanteert dan de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

overwegende dat als gevolg hiervan door de Wet werk en bijstand als alleenstaande ouder aangemerkten volgens de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen toch een toeslagpartner kunnen hebben;

overwegende dat het hebben van een toeslagpartner een uitsluitingsgrond is voor de zogenoemde alleenstaande-ouderkoptoeslag;

overwegende dat hierdoor alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering onevenredig worden benadeeld in hun besteedbaar inkomen, tot een daling van maar liefst 15%;

verzoekt de regering, de verschillen in de gehanteerde alleenstaande-ouderdefinitie weg te nemen;

verzoekt de regering tevens, alleenstaande ouders die op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen een toeslagpartner zouden hebben, tot die tijd schadeloos te stellen en derhalve de alleenstaande-ouderkoptoeslag toe te kennen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter G (33716).

De heer De Grave i (VVD):

Los van het feit dat ik de formulering "gehoord de beraadslaging" wel interessant vind — volgens mij hebben we nog niet veel beraadslaging gehoord — zei de heer Thissen zelf al: zo hoort het niet. Dan moet er dus wel iets heel bijzonders aan de hand zijn dat er nu wel een motie komt. Dat was omdat de minister in de krant iets zou hebben gezegd. Als de heer Thissen het mij niet kwalijk neemt, ben ik helemaal niet geïnteresseerd in wat de minister in de krant heeft gezegd. Hij is hier in de Eerste Kamer, de heer Thissen heeft het uitstekend uitgelegd en heeft alle vragen gesteld. Ik zie dus geen reden waarom we niet keurig op de minister kunnen wachten. Dan kunnen we vervolgens als Kamer kijken wat we doen, of we al dan niet een motie indienen. Dan kunnen we ook kijken wie de motie indient. Op deze manier krijgen we een race die ik uit de Tweede Kamer ken. Iedereen wil zo snel mogelijk de moties indienen, omdat iedereen wil dat ze op zijn naam staan. Dat verwijt ik de heer Thissen niet, want zo ken ik hem niet. Ongetwijfeld is dat niet in hem opgekomen. Des te meer reden voor mij om te vragen: waarom nu al die motie? Ik begrijp het oprecht niet.

De heer Thissen (GroenLinks):

Omdat wij in ons fractieberaad de afweging hebben gemaakt. De minister heeft in de media stellig gezegd: ik zie het probleem niet en voor zover het probleem er is, lossen de gemeenten het maar op door het te compenseren met de bijzondere bijstand. Daarom leg ik de druk gelijk hoog door in de eerste termijn de motie in te dienen. Het is uitzonderlijk, maar ook deze Kamer is niet zonder precedenten als het over dit soort zaken gaat.

Ik stel mijn afrondende vraag. Ik vroeg in de schriftelijke voorbereiding waarom er niet fundamenteel is gekeken naar de mogelijkheden voor een eerlijkere inkomensverdeling, een herverdeling. Uiterlijk deze zomer komt er een breder eindperspectief waarin fundamenteel gekeken wordt naar het hele toeslagenstelsel, zo belooft de minister. We staan nu aan het begin van de zomer. Het moet niet te veel gevraagd zijn om nu al in hoofdlijnen te schetsen hoe dat eindperspectief eruitziet. Ons gaat het met name om het pleidooi voor een inkomensafhankelijke kinderbijslag, teneinde die 391.000 kinderen die in armoede opgroeien, een beter perspectief te geven en de ongelijke kansen tegen te gaan. Dat pleidooi hebben we deze minister in deze Kamer al eerder voorgehouden. Ik wacht de reactie van de minister op al die andere punten en de motie af.


De heer De Grave i (VVD):

Voorzitter. Ik word altijd met mijn neus op het feit gedrukt dat ik blijkbaar kleiner ben dan de heer Thissen, want het katheder ging naar beneden. Volgens mij scheelt het niet zo veel. De volgende keer mag de bode het even hoog laten. Dat zijn van die kleine gevoeligheden.

De heer Thissen i (GroenLinks):

De heer De Grave mag blij zijn dat hij in een grotere fractie zit.

De heer De Grave (VVD):

Je moet het ergens mee compenseren, meneer Thissen! Ik woon ook in een grotere stad; dat helpt misschien ook.

Voorzitter. Het voorstel dat wij vandaag bespreken heeft drie doelstellingen. Dat is al een paar keer gememoreerd en blijkt ook uit de memorie van toelichting. Grappig is hoe de volgorde van die doelstellingen door verschillende woordvoerders wordt geformuleerd. Ik maak daarin mijn eigen keuze. Ik begin, als eerste doelstelling, met het vereenvoudigen van het systeem voor ondersteuning aan gezinnen met kinderen. Daartoe wordt het aantal kindgebonden regelingen teruggebracht van elf — we hadden er dus blijkbaar elf — naar vier. Er zijn twee regelingen voor inkomensondersteuning, namelijk een inkomensonafhankelijke, de kinderbijslag, en een inkomensafhankelijke, het kindgebonden budget. Daarnaast zijn er twee regelingen gericht op participatiebevordering, namelijk een algemene regeling, de fiscale combinatiekorting en een specifieke regeling, gericht op de kosten van de kinderopvang, de kinderopvangtoeslag. Hiermee is een administratieve lastenverlichting voor burgers gemoeid van 71.000 uur, maar daarnaast zullen door deze vereenvoudiging uitvoeringsorganen minder gegevens hoeven te controleren. Dat leidt tot een verbetering van de handhaafbaarheid van de kindregelingen en tot beperking van de fraudemogelijkheden. Het zal duidelijk zijn dat de VVD-fractie deze resultaten van harte ondersteunt, zeker in het licht van de discussies over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van inkomensondersteunende regelingen die regelmatig en met toenemende urgentie hier maar ook elders worden gevoerd. Het is belangrijk dat we nu een concreet voorbeeld hebben waarmee we invulling geven aan deze discussie.

Daarnaast wil de regering met dit wetsvoorstel bereiken dat de beschikbare middelen effectiever worden ingezet; dat wil zeggen: meer gericht op die gezinnen met kinderen die ook werkelijk deze ondersteuning nodig hebben, en effectiever in de zin dat wordt bijgedragen aan de vermindering van de armoedeval. Het zal niemand verbazen dat de VVD-fractie deze doelstelling van de regering kan volgen, waarbij de mate waarin gevolgen optreden voor inkomens van mensen natuurlijk verschillend kan worden gewaardeerd, zoals ook blijkt uit dit debat. Kennis genomen hebbende van de uitvoerige gedachtewisselingen over de inkomensgevolgen, zowel in de schriftelijke voorbereiding in de Eerste Kamer als aan de overzijde, zijn wij van mening dat die gevolgen verdedigbaar zijn. Daarbij is natuurlijk van belang — op dat punt volg ik de redenering van de heer Ester — dat het oorspronkelijk beoogde bezuinigingsbedrag is gehalveerd van 1 miljard naar 500 miljoen structureel. Dat is substantieel. Ik blijf benadrukken dat wij als samenleving hiermee gezinnen met kinderen ondersteunen met 9,5 miljard euro per jaar. Dat is nog steeds zeer aanzienlijk.

Ik koppel hier de opmerkingen van Divosa over het partnerbegrip aan vast. Daar hebben verscheidene fracties al opmerkingen over gemaakt en andere fracties zullen dat ongetwijfeld ook nog doen. Ik beperk mij tot de opmerking dat ik mij aansluit bij de vragen, maar niet bij de motie. Ik ben zeer tegen moties in de eerste termijn. Daar gaan wij dus ook geen gewoonte van maken. We kijken uit naar de antwoorden van de minister op de vragen over dit punt. Ik geef hem daarbij natuurlijk mee dat uit de eerste twee overwegingen al voortvloeit dat wij natuurlijk zullen toetsen of oplossingen niet weer bijdragen aan meer complexiteit en meer fraudegevoeligheid. Het is erg belangrijk dat het gaat om een tegemoetkoming die ook uitvoerbaar is.

Dit levert natuurlijk ook een bijdrage aan houdbare overheidsfinanciën. Wij ondersteunen die doelstelling. Het zal de minister en de andere leden van de Kamer dus niet verbazen dat de VVD-fractie dit voorstel zal steunen, maar daarmee is naar de mening van mijn fractie het werk van de regering op dit dossier niet af. Ik heb al eerder geconstateerd dat dit wetsvoorstel zal bijdragen aan vermindering van de armoedeval voor mensen die vanuit een bijstandssituatie gaan werken, waardoor alleenstaande ouders er niet langer financieel op achteruitgaan als zij meer dan drieënhalve dag gaan werken tegen het minimumloon. Dat is op zich uitstekend, maar het blijft een feit dat het nog steeds niet lonend is om een baan van minder dan 28 uur tegen het minimumloon te accepteren vanuit een bijstandsuitkering. Dat acht mijn fractie principieel onjuist. Wij voelen ons daarin gesteund door de Tweede Kamer, die door aanneming met een grote meerderheid van de motie-Van Weyenberg/Tellegen (33716, nr. 27) heeft aangegeven dat meer werken moet lonen, zij het dat die motie op een andere situatie zag, namelijk een situatie waarin een minstverdienende partner in sommige gevallen bij meer uren werken erop achteruitgaat. Het uitgangspunt is echter hetzelfde. Het fundament moet zijn: werken moet lonen.

De minister gaat hier in de memorie van antwoord naar aanleiding van vragen van onze kant uitvoerig op in. Hij wijst op allerlei maatregelen die al genomen zijn. Dat is prima. Hij wijst daarnaast op de bekende grote vraag, namelijk hoe je dit nu handen en voeten moet gaan geven. In zekere zin ligt dit in het verlengde van de discussie die de heer Thissen naar voren heeft gebracht. Namelijk, hoe vind je een evenwicht tussen inkomensondersteuning aan de ene kant, want de mensen moeten ook niet onder een bepaald minimum zakken, en het beginsel "werken moet lonen", dat ik zo nadrukkelijk onderstreep, aan de andere kant? Dat veroorzaakt een worsteling.

De VVD-fractie en de fractie van GroenLinks zijn het op één punt fundamenteel oneens. De heer Thissen zegt immers dat er voortdurend voor wordt gekozen om het sociaal minimum af te breken om op die manier participatie te bevorderen. Ik wijs de heer Thissen gewoon op de analyses, de internationale vergelijkingen, van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Daaruit blijkt dat Nederland zich absoluut niet hoeft te schamen over het sociaal minimum. Dat is in Nederland gewoon hoog. Nederland heeft een hoog sociaal minimum. Het is dus niet waar, of althans naar mijn mening weerlegbaar, dat er elke keer in deze discussie voor gekozen is om participatie te bevorderen ten koste van de mensen die leven op het minimumniveau met een uitkering. Dat is gewoon niet het geval. Hoe wij het moeten doen, blijft een worsteling. De heer Thissen zegt: kies ervoor om de werkgevers de rekening te laten betalen. Dan is het eeuwige dilemma natuurlijk dat werkgevers de banen aan de onderkant moeten creëren. Als je dat duur maakt voor werkgevers, ontstaan die banen niet.

Met erkenning van het feit dat het dilemma rond het sociaal minimum er wel degelijk is — met de invulling die ik eraan geef — ben ik nog steeds van mening dat wij er nog niet zijn op het punt "werken moet lonen". Daarom hebben wij een concrete suggestie gedaan. Ik zal daar verder op ingaan nadat de heer Thissen zijn vraag heeft gesteld.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik verschil niet zozeer van opvatting van collega De Grave van de VVD. Het sociaal minimum is hier niet belabberd. Ik wijs er overigens wel op dat zowel het Centraal Planbureau als het Sociaal en Cultureel Planbureau regelmatig hebben gezegd dat de inkomensongelijkheid, dus de kloof tussen de laagstbetaalden en de allerrijksten, steeds groter wordt. Maar goed, laten wij dat even parkeren.

De heer De Grave (VVD):

Ja, graag.

De heer Thissen (GroenLinks):

Waar het mij om gaat, namens de fractie van GroenLinks, is dat de armoedeval, zo die er al is, in de perceptie van de heer De Grave voortdurend verhindert dat mensen die langdurig werkloos zijn, aan de slag willen. Elk onderzoek wijst er immers op dat de anderhalf miljoen inactieven liever gisteren dan vandaag een baan willen en aan het werk willen. Minister Asscher en minister Dijsselbloem hebben dat ook al regelmatig gezegd. De armoedeval wordt voor lief genomen, maar de armoedeval is niet het instrument dat mensen gevangenhoudt. Dat is niet de reden waarom zij verkiezen om in de bijstand te blijven. Dat is het eerste.

Nu kom ik op het tweede. Mocht de armoedeval al de hinderpaal zijn, dan kiezen de VVD en dit kabinet van VVD en PvdA er bij de oplossing van die armoedeval voor om te kijken naar de kant van degenen die blijkbaar op de bank blijven zitten, terwijl je ook kunt kijken naar het loongebouw. Je kunt arbeid ook flink goedkoper maken. Ik bedoel daarmee dat je er ook voor kunt kiezen om voor de eerste loonschalen de fiscale voorzieningen of verplichtingen van de werkgevers en ondernemend Nederland goedkoper te maken. Daardoor loont het veel eerder om banen te creëren waardoor mensen meer kansen hebben op de arbeidsmarkt. Dat is de manier om de eventuele armoedeval, die vooral hier op deze vierkante kilometer in de ideologie meer optreedt dan elders in het land, aan te pakken.

De heer De Grave (VVD):

Soms zijn de dingen verrassend. Nu geeft de heer Thissen een mooie samenvatting van het slot van mijn betoog. Ik zal dat zo uitleggen. Eerst moet ik de heer Thissen echter op één punt tegenspreken, want wij moeten dit soort discussies altijd buitengewoon zuiver voeren. De heer Thissen ziet het namelijk verkeerd. Het gevoel dat er allemaal mensen zijn die zeggen "goh, wat zit ik hier heerlijk in de bijstand; ik moet er niet aan denken dat ik moet gaan werken, want dan ga ik er maar een heel klein beetje op vooruit", is helemaal niet mijn belangrijkste drijfveer en ook niet die van de VVD. Nee, mijnheer Thissen, zo denken wij helemaal niet. Wij vinden wel dat het moet lonen als iemand gaat werken. Als je 28 uur werkt moet je meer in je loonzakje hebben dan als je niet werkt. Dat is het uitgangspunt. Als werken niet loont, is er dus geen goede systematiek. Dat is het punt. De drijfveer is niet dat wij denken dat al die mensen niet dolgraag zouden werken. Wij geloven absoluut dat zij willen werken. Het punt is niet dat wij de armoedeval willen bestrijden vanuit het negatieve in de zin van: wij moeten ze allemaal naar het werk jagen, want anders blijven ze lui thuis zitten. Nee, het punt is dat wij geloven in een systematiek waarin werken loont. Als je gaat werken, moet je netto meer overhouden dan als je niet werkt.

De heer Thissen (GroenLinks):

Als wij niet in deze plenaire zaal zouden zitten, zou ik op dit punt mijn collega De Grave willen knuffelen. Het andere punt blijft echter staan. De heer De Grave arresteert de armoedeval als een ideologisch probleem en definieert die als een blokkade van mensen om aan de slag te gaan, omdat arbeid niet loont. Dat is de redenering en daarom versobert hij de kindregelingen. Dus blijft staan dat de heer De Grave de rekening van de vermeende armoedeval, die verhindert dat mensen aan de slag gaan omdat arbeid niet loont, legt bij de laagstbetaalden.

De heer De Grave (VVD):

Nee, dat is echt een misconceptie. Wij moeten een moment vinden om dat eens breder uit te discussiëren, want dat is een interessant thema. De redenering van de VVD is echter anders. Die begint bij het punt van het minimumloon. Daar zit de kern. Ik kom zo meteen met een bruggetje waar we misschien meer aan hebben, maar laten wij de discussie nog even goed voeren.

Het begint wat ons betreft bij het minimumloon. Dat is belangrijk, omdat je dat heel goed moet meten. Het minimumloon heeft immers een economische betekenis. Als je dat te hoog stelt, vernietig je banen. Daarover zullen wij het eens zijn. Dat zijn precies de banen voor de mensen over wie wij het hebben. Dat luistert dus nauw. Je moet vooral oppassen dat je het minimumloon niet te hoog maakt. Als je uitgangspunt is dat werken moet lonen, is het minimumloon tegelijkertijd de laagste basis. De consequentie is dat het minimumloon — dat ben ik eens met de heer Thissen — druk zet op de hoogte van bijstandsuitkeringen. Dat is de volgorde. Het is niet omdat wij geloven dat mensen anders te lui zijn om te gaan werken en dat je ze op deze manier moet prikkelen. Andersom geredeneerd, dus vanuit het minimumloon, betekent het dat mensen die werken meer moeten hebben. Dat zet inderdaad druk op de hoogte van het bijstandsniveau.

Wat hebben wij nu gevraagd aan de minister in de schriftelijke voorbereiding? Ik dank hem overigens voor de beantwoording en voor alles wat er al bereikt is. Wij hebben de volgende vragen gesteld. Zouden wij dit niet iets breder moeten zien? Wij zijn dus nog niet tevreden met die norm van 28 uur. Zouden wij dit niet in een breder perspectief moeten plaatsen? Zou dit niet kunnen als wij nadenken over al hetgeen de commissie-Van Dijkhuizen heeft gezegd? Dan praat je inderdaad over de kosten van arbeid. Daar liggen mogelijkheden om te bekijken of je een volgende stap kunt zetten. Sec genomen kom je hier niet veel verder. Je zult dus moeten verbreden.

Een concrete vraag van de VVD-fractie was ook of de minister kan toezeggen dat dit een onderdeel zou zijn van de reactie op het rapport van de commissie-Van Dijkhuizen in het kader van de lasten op arbeid, nadrukkelijk ook aan de onderkant. In samenhang zou dit, naar onze taxatie, mogelijkheden moeten bieden om een verdere stap te zetten in de richting van het principe dat wij ondersteunen, namelijk dat werken moet lonen. Wij hebben alles heel goed gelezen, want de minister heeft heel veel geantwoord. Die toezegging heeft hij echter niet gedaan. Inmiddels weet de minister hoe wij zijn: wij zijn beleefd. Wij vragen daarom nogmaals beleefd aan de minister of hij dit kan toezeggen. De beleefdheid gaat echter niet zo ver dat het niet zou kunnen betekenen dat wij in tweede termijn wel een motie indienen. Voorlopig gaan wij echter nog even uit van de kracht van de argumenten die wij naar voren hebben gebracht.


De heer De Lange i (OSF):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel maakt deel uit van een reeks voorstellen van dit kabinet omtrent ons stelsel van sociale zekerheid die veel gemeen hebben. Deze voorstellen worden namelijk aangeprezen als hoognodige doorbraken in de sociale structuur van Nederland. Echter, zelfs bij oppervlakkige, en zeker bij wat nadere beschouwing betreft het vooral nogal botte bezuinigingsmaatregelen. De mantra dat er zo nodig en zo diep gesneden moet worden in het Nederlandse uitgavenpatroon wordt overigens door niemand minder dan de Nobelprijswinnaar Economie in 2008, Paul Krugman, van snijdend en ook houtsnijdend commentaar voorzien. Wat opvalt zijn de merkwaardige keuzes die dit kabinet iedere keer opnieuw maakt, zelfs als je even aanneemt dat bezuinigingen in de gekozen omvang onontkoombaar zouden zijn. Of liever, het is curieus om te zien welke terreinen juist systematisch gespaard blijven voor de botte snoeischaar van de huidige coalitie.

Ik wil beginnen om het voorliggende wetsvoorstel in een iets breder maatschappelijk perspectief te plaatsen. Steeds meer moeten we helaas constateren dat dit een kabinet voor de beter gesitueerden is. Het ter discussie stellen van de hypotheekrenteaftrek voor bestaande gevallen is een taboe dat door neoliberalen en voormalige socialisten — misschien moeten we van neosocialisten spreken — hardnekkig vermeden wordt. Dat is merkwaardig, want het merendeel van de miljardensubsidies uit de algemene middelen gaat allang niet meer naar de mensen voor wie de regeling oorspronkelijk bedoeld was, te weten de starters op de arbeidsmarkt. Een veel te groot deel van deze belastingaftrek gaat naar relatief welgestelde mensen die een dergelijke financiële begunstiging helemaal niet nodig hebben, maar die wel een krachtige politieke lobby achter zich hebben. Bovendien zijn de bedragen die met het handhaven van de hypotheekrenteaftrek voor bestaande gevallen onnodig weggesmeten worden, een veelvoud van wat bespaard kan worden door te korten op bijvoorbeeld de kindregelingen, waar we vandaag over spreken.

Een andere aanwijzing dat we een kabinet hebben met veel oog voor de belangen van hen die financieel-economisch gemakkelijk hun eigen broek kunnen ophouden, is het voornemen om zo'n 500 miljoen te gaan bijdragen aan de inkomenspositie van de midden- en hogere inkomens. Zijn zij de groepen die het meest onder de crisis geleden hebben? Zijn zij de groepen die prioritaire steun verdienen boven andere groepen, nu de minister van Financiën beweert — en misschien ook wel zelf gelooft — dat de crisis voorbij is? Zijn dit de groepen die na jaren bezuinigingsbeleid, waarbij juist de onderkant van de samenleving de zwaarste klappen heeft opgevangen, extra aandacht van dit kabinet verdienen? Dit zijn de vragen die gesteld moeten worden en die nadrukkelijk aandacht verdienen als we kijken naar de achtergronden van het voorliggende wetsvoorstel.

Met dit voorstel wordt beoogd het aantal kindregelingen terug te brengen van elf naar vier. Daarnaast — of liever: daarenboven — is versobering hierbij een bijzonder nadrukkelijk en overwegend doel. Het is interessant om na te gaan welke groepen burgers door deze versoberingen getroffen worden. Het woord "versobering" is overigens weer een van de vele, langzamerhand storende eufemismen, waarbij de vlag de lading niet dekt. Het suggereert namelijk een geleidelijke afname van de bekostiging, terwijl deze in de werkelijkheid vaak volledig wordt afgeschaft. Niks versobering, het gaat simpelweg om het hanteren van het snoeimes. Noem het kind dan ook bij de naam, om in de sfeer van het wetsvoorstel te blijven.

Terug naar het voorstel. Aan de positieve kant dient erkend te worden dat het inderdaad om een vereenvoudiging gaat. Elf kindregelingen waren ook wel erg veel, dus dat daar wat stroomlijning wordt doorgevoerd, valt toe te juichen. Maar of het voorstel waar we vandaag over spreken, een voorbeeld van eenvoud is geworden, daar kan met recht en reden aan getwijfeld worden. Daarnaast bestaat ook in de huidige vorm het gevaar van cumulatie, waardoor van tevoren onvoldoende duidelijk is wat het totale pakket aan voorstellen in individuele gevallen kan betekenen. Dit gevaar is des te groter als het gaat om inkomensafhankelijke regelingen. Een cumulatie van inkomensafhankelijke regelingen maakt dat men door de bomen het bos niet meer ziet. Dat is naar de mening van mijn fractie onwenselijk. Het verdient de voorkeur om alle relevante gegevens bij de Belastingdienst te verzamelen, om vervolgens een definitieve heffing op te leggen of een uitkering te verschaffen.

Het wetsvoorstel kent ontegenzeggelijk een aantal voordelen, hoewel naar de mening van mijn fractie vooral de nadelen overwegen. Niettemin dienen voor een evenwichtige beoordeling ook de voordelen onder ogen gezien te worden. Het stelsel van kindregelingen wordt inderdaad enigszins vereenvoudigd. Ook het feit dat werken in principe meer gaat lonen dan nu het geval is, is positief. De lijst van nadelen is helaas heel wat langer. De regering beoogt de inkomensondersteuning meer te richten op lagere inkomens. Dat voornemen klinkt sympathiek, maar de werkelijkheid is genuanceerder. Alle ouders met kinderen gaan er op achteruit, ook de groep met de laagste inkomens, alleen gaat die laatste groep er iets minder op achteruit. Tel uit je winst.

Schrijnend is het om te moeten constateren dat er in het nog steeds welvarende Nederland in 2011 sprake was van 344.000 minderjarige kinderen met kans op armoede en dat dit aantal in 2012 is gestegen tot 391.000. Naar verwachting is dit aantal in 2013 nog toegenomen. Ondanks de mooie woorden dat overheidsondersteuning gegeven wordt waar deze het hardst nodig is, is de realiteit helaas dat grote groepen gezinnen in de buurt van het minimum er aanzienlijk op achteruitgaan in koopkracht. In de begroting van SZW voor 2015 zal gerapporteerd worden hoeveel. Mosterd na de maaltijd, dunkt mij. Bovendien is ook de regering van mening dat cumulatieve effecten mogelijk zijn. Deze kunnen niet goed voorspeld worden, maar zullen voor individuele gevallen waarschijnlijk groot zijn. Al met al een verontrustend beeld, en een droevige illustratie van de prioriteiten van deze regering.

Het is interessant om eens te kijken naar wat de definitie van een alleenstaande ouder is. Houd u vast: een alleenstaande ouder is men als men geen partner heeft. Helaas gaat deze definitie met een hoog opendeurgehalte voorbij aan de werkelijkheden in onze samenleving. Zodra er in formele zin een partner aan de horizon verschijnt, heeft dit grote financiële consequenties in de vorm van afschaffing van de aanvulling voor alleenstaande ouders. Het ligt dan voor de hand om te voorspellen dat het schijnbaar zo eenduidige en zwart-witte begrip partner in de toekomst de nodige grijstinten zal aannemen. Alleen een volstrekt ongewenste toename van sociale overheidscontrole zal deze voorspelbare ontwikkeling kunnen keren. Los van deze problemen is het partnerbegrip niet eenduidig gedefinieerd. Deze bron van intense verwarring dient in elk geval uit de weg geruimd te worden.

Om in meer detail naar de voorgestelde maatregelen te kijken zal ik me richten op de drie posten met de grootste budgettaire consequenties. De afschaffing van de aanvulling voor alleenstaande ouders levert de staatskas 450 miljoen euro op, het snoeien in de kinderbijslag levert 646 miljoen euro op, en het introduceren van de alleenstaande-ouderkop kost 986 miljoen euro. De regering maakt er geen geheim van dat een uiterst belangrijke aanleiding voor het voorstel het inboeken van bezuinigingen is.

De bezuinigingen op de kinderbijslag vinden stapsgewijs plaats en zijn ingrijpend. Geen correctie voor inflatie gedurende een aantal jaren en verlaging van de kinderbijslag naar het niveau van het jongste kind zijn maatregelen die erin hakken. Als we uitgaan van de gedachte dat het investeren in volgende generaties voor een samenleving niet alleen een biologische overlevingsnoodzaak is, maar ook een primair economisch belang vertegenwoordigt, roept een dergelijke maatregel onder de huidige crisisomstandigheden de nodige vragen op. Is dit het terrein waarop bij voorkeur bezuinigd moet worden? Enerzijds wordt de aanvulling voor alleenstaande ouders afgeschaft en anderzijds wordt de alleenstaande-ouderkop ingevoerd. Het is niet eenvoudig in te zien wat het effect is van beide maatregelen tezamen voor grote groepen mensen. Wel duidelijk is dat de balans van alle maatregelen negatief uitpakt voor de meerderheid van de betrokken burgers.

Een ander heikel punt is dat de regering probeert met aanzienlijke financiële prikkels alleenstaande ouders de kant van de arbeidsmarkt op te duwen. Tegelijkertijd beseft de regering ook dat juist bij eenoudergezinnen meer factoren dan uitsluitend economische een belangrijke rol spelen. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van goede kinderopvang zijn maar een voorbeeld. Omdat alleenstaande ouders dichtbij de armoedegrens dikwijls een benedengemiddeld opleidingsniveau bezitten, zijn hun kansen op betaald werk momenteel gering. Juist in deze categorie is de werkloosheid groot en groeiende. De regering maakt aan dit soort problemen weinig woorden vuil. Gij zult ploeteren voor uw levensonderhoud, of er nu werk is of niet.

Ik kom tot een afronding van mijn eerste termijn. Ondanks het feit dat de jungle van kindregelingen iets wordt uitgedund en er wat licht tussen de bomen komt, munt ook het nieuwe stelsel nog steeds uit door complexiteit. Dat het aanvaarden van betaald werk met dit voorstel aangemoedigd wordt, is een ander positief signaal. Niettemin worden grote groepen burgers rond of zelfs beneden het minimumniveau getroffen. Of hiermee een rechtvaardiger systeem wordt geschapen, zoals de regering ons probeert aan te praten, is dubieuze retoriek zonder onderbouwing die beter vermeden kan worden. Straks moeten we wellicht nog aanhoren dat door dit wetsvoorstel kinderen in de armoedeval sterker uit de crisis gaan komen. Laten we vooral rationeel alle relevante feiten onder ogen zien.

Ik wacht de reactie van de regering op de door mij gesignaleerde problemen niettemin met belangstelling af.


De heer Kok i (PVV):

Voorzitter. In het prachtige maar complexe woud van de kindregelingen dient te worden gesnoeid, aldus de minister. Hij stelt dat ook op dit onderdeel van de verzorgingsstaat bezuinigd zal moeten worden. De memorie van toelichting memoreert daarnaast dat de regering van iedereen een bijdrage vraagt, ook van ouders met kinderen. Tot zover de citaten.

Dat het huidig stelsel van elf kindregelingen complex is, zal niemand betwisten, net als de wenselijkheid om in dit woud enige helderheid aan te brengen. De vraag is altijd hoever je daarin gaat en wat de onderliggende doelstellingen zijn. Tevens gaat het erom dat de effecten voor de ontvangers van de regeling helder en evenwichtig zijn. Samenvoeging is geen doel op zich en hervormen is een sleets containerbegrip geworden. Het budgettair beslag van in dit geval 10,1 miljard kan in dat opzicht niet bepalend zijn, alsof de beweerde financiële noodzaak deze uitkomst zou dicteren. Dan heeft de Raad van State weer eens gelijk in zijn kritiek dat te veel wetten louter om financiële redenen worden ingediend.

Wat mijn fractie betreft, is het niet evident dat direct maar wordt geroepen dat ook op dit onderdeel bezuinigd moet worden en dat de regering — ik citeer — van iedereen een bijdrage vraagt. Zonder enige vorm van evaluatie, heldere definiëring van beleidsdoelen en het in kaart brengen van maatschappelijke effecten, gaat het kabinet wel erg hard door de bocht. Simpele stellingen als "een eenduidige en rechtvaardige manier voor inkomensondersteuning" en "het bevorderen van arbeidsparticipatie" worden wel erg makkelijk uit de beleidskoker getrokken. De zin voor realiteit is vaak de laatste overweging in dit spel.

Mijn fractie is van oordeel dat het, gelet op de grote belangen van de ontvangende doelgroepen, belangrijk is om de context te verbreden in plaats van een al te beperkte budgettaire invalshoek te hanteren en vervolgens de discussie te versmallen tot het repareren van hier en daar wat kleine deukjes. Het is niet geheel toevallig dat recentelijk de nodige rapporten zijn verschenen over de welvaart, de inkomensontwikkeling en de economische ongelijkheid in ons land. Ik noem als eerste en willekeurig het WRR-rapport onder de titel Hoe ongelijk is Nederland?. Hier valt het nodige leerzaams uit te halen, zeker in het kader van dit wetsvoorstel. Enkele opvallende punten zijn de zorg over de onderkant van het spectrum en de toename van armoede, met name onder kinderen. Dit laatste sluit weer goed aan bij de conclusies uit het SCP-rapport over de maatschappelijke effecten van dit wetsvoorstel voor gezinnen met kinderen. Daarin wordt namelijk gesteld dat de armoede onder kinderen relatief hoog ligt met een grotere kans op een permanente sociale uitsluiting. Het SCP rekent expliciet tot de groep verliezers de alleenstaande ouder met een bijstandsuitkering en de gezinnen met een middeninkomen, waarvoor de koopkracht aanzienlijk daalt.

Verdere opvallende constateringen van de WRR zijn een sterk groeiende kloof tussen hoogste en laagste inkomensgroepen, stagnatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt en achterblijvende loonontwikkeling, alsmede de opkomst van nieuwe kwetsbare groepen als werkende vrouwen en eenverdieners. Een heel opmerkelijke bevinding is dat het socialezekerheidsstelsel en belastingstelsel de laatste decennia de primaire inkomensverschillen hebben verzacht en als buffer hebben gefunctioneerd tegen ongelijkheid. De verzorgingsstaat is gaan compenseren. Een vraag is in welke mate dit fundament nu wordt aangetast door het schrappen van diverse kindregelingen in het voetspoor van al eerder verdwenen kostwinnersvoordelen.

De leerzame lessen van de heren Stiglitz, Obama, Frankfurt en Rawls — ik noem er maar een paar — over onder meer de uitholling van de middenklasse laat ik hier maar onbesproken, al zijn ze niet minder relevant, en vindt ongelijkheid als "the defining challenge of our time" inmiddels ook weerklank bij het World Economic Forum. In aansluiting op dit laatste, vertaald naar de opvattingen hier te lande, verwijs ik naar opmerkingen aan de overkant waar in de discussie hierover is gesteld hoe belangrijk gezinnen zijn als ruggengraat van de economie, en hoe riskant een daling van het geboortecijfer kan zijn. Zie ook het Duitse voorbeeld waar herbezinning wel heeft geleid tot een herdefiniëring van beleid.

Dat het CBS onlangs het fenomeen welvaart relativeert tot "we hebben wel wat ingeleverd maar het valt mee", lijkt hier haaks op te staan en is waarschijnlijk eerder gebaseerd op de gehanteerde peildatum en een vergroving van meegenomen aspecten van vermogen en pensioen. Wat dit betreft zijn de verhoudingen nog veel schever. Overigens is niet echt duidelijk hoe de bevindingen van het CBS over 2012 zich verhouden tot het Armoedesignalement 2013 van datzelfde CBS. Dat toont een meer dramatisch beeld, namelijk een sterke armoedegroei.

Het kan ook heel zinnig zijn om vooruit te kijken bij de vormgeving van dit soort wetjes. Dan kom je uit bij toekomstscenario's zoals Tyler Cowen, een gewaardeerd Amerikaans econoom, die à la De Beer beschrijft in zijn boeken, zoals in The Great Stagnation. Daar komt een beeld uit naar voren van wat heet de krimpende waarde van westerse arbeid en een dreigende tweedeling op de arbeidsmarkt.

Ik begrijp dat dit soort bespiegelingen, hoe relevant ook, in dit bestek van een in zijn beleid versmald wetsvoorstel allemaal te ver voeren. Daarom ga ik maar terug naar het voorstel zelf. In het prachtige maar complexe woud van elf bomen worden er zeven omgehakt en blijven er vier staan, al dan niet samengevoegd: twee voor inkomensondersteuning en twee gericht op arbeidsbevordering. Het woud is geworden tot een bosje.

Te constateren valt dat de oude taakstelling van circa 1 miljard op het totaal van 10 miljard is teruggebracht tot 500 miljoen, dankzij het Herfstakkoord, waarin de schoolboeken zijn gespaard ten gunste van vooral grote gezinnen. Winst is dat een extra aanvulling voor alleenstaanden en gezinnen met een gehandicapt kind is behouden. Wat resteert, is niettemin een pakket aan forse verslechteringen. Zelfs de Raad van State maakt opmerkingen over de onontkoombare inkomensgevolgen en vraagt of er geen sprake kan zijn van een excessieve last bij specifieke groepen.

Simpelweg is te constateren dat de grote verliezers zijn te vinden in de categorie alleenstaande ouders met kinderen en zonder baan/in de bijstand, die er tot 3,25% op achteruitgaan, en in de categorie alleenverdiener met kinderen, die er tot 2,25% op achteruitgaat. Tweeverdieners met een laag inkomen kunnen er ook op achteruitgaan als ze niet meer in aanmerking komen voor het kindgebonden budget, waarvoor immers de grens wordt verlaagd. Een bijzondere groep vormt nog de alleenstaande ouder die nu nog recht heeft op de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget, maar die onverwacht op grond van de Awir-definitie een partner heeft en dus het recht kwijtraakt.

Waar zeven bomen worden omgehakt, vallen wel erg forse spaanders. Hoe dat in het licht van bovenstaand betoog te verdedigen valt, is in feite de hamvraag. Het kabinet draait er gelukkig niet omheen. Het is van mening dat de armoedeval op een evenwichtige manier wordt opgelost en het maakt daarbij de principiële keuze van het verhogen van ondersteuning van werkende alleenstaande ouders met lagere inkomens, waartegenover de ondersteuning van alleenstaande ouders in de bijstand navenant wordt verlaagd. Het is de vraag bij welke groep je de oplossing ziet. Wie dient de rekening te betalen en hoe definieer je het begrip -"inkomenszekerheid"?

De achterliggende ratio is volgens team-Rutte (dit kabinet en de constructieven) dat die alleenstaande ouders maar eens flink gestimuleerd moeten worden om aan het werk te gaan. Want wie vanuit de bijstand een baan vindt, gaat er in de cijfers ruim €2.000 op vooruit. Dat was voorheen net andersom. En niemand zal erop tegen zijn dat werken moet lonen. Gezien de nog altijd oplopende werkloosheid tot zo'n 700.000 exclusief verborgen werkloosheid van mensen die zich terugtrekken van de arbeidsmarkt en het feit dat zelfs bij een hopelijk ooit aantrekkende economie banengroei niet automatisch volgt, dient deze realiteit wel te worden meegenomen. De verwachting dat de Wet werk en zekerheid banen oplevert, is zonder meer een illusie.

Hoe kan de minister volhouden dat er — ik citeer hem — "slechts marginale effecten zijn in de zin van armoede en sociale uitsluiting" en dat "de positieve effecten ruimschoots zullen opwegen tegen de negatieve"? Dat terwijl zelfs het SCP al aangeeft dat "bij de uitkeringsgerechtigde die al in armoede verkeren (sic) er sprake zal zijn van een verdieping van die armoede." En alleenstaande ouders gaan er, aldus het SCP, 2% tot 4% op achteruit. Ook het Nibud geeft dat aan in soortgelijke bewoordingen. En wat te zeggen van de opmerking dat "de overheid inkomensondersteuning blijft bieden waar deze het hardst nodig is"? is dit een gotspe?

Naast al dit soort negatieve effecten, wordt gemakshalve maar voorbij gegaan aan het feit dat er ook nog eens zoiets is als cumulatie van effecten als gevolg van verschillende maatregelen. Het totaaleffect is helaas pas zichtbaar in het koopkrachtbeeld in 2015. Daarnaast zijn er nog effecten die niet direct in dit beeld komen, zoals wijzigingen in voorzieningen als de AWBZ of meer specifieke maatregelen. Ook deze effecten komen pas in beeld in 2015.

Mijn fractie concludeert dat het beleid — voor zover je daarvan kunt spreken met alle negatieve effecten en tegenspraak — gekenmerkt wordt door een financieel negatieve camelnose: in het begin zie je het neusje en later de grote rest van in dit geval de armoedeval voor genoemde groepen.

Ik rond af: mijn fractie is voor helderheid in regelgeving en een overtuigende onderliggende argumentatie. Mijn fractie is uiteraard geen tegenstander van activering naar arbeid en een gericht beleid. Mijn fractie is echter niet geporteerd voor een ongerichte en onder dit wetsvoorstel verengde beleidsbenadering, die ook nog eens tot genoemde selectieve negatieve effecten leidt. Navrant overigens is dat de opbrengsten van allerlei eerder gepleegde bezuinigingen en lastenverzwaringen na de zomer vrolijk vertimmerd gaan worden in het grote coalitiespel met de eerdergenoemde constructieven om de begroting voor 2015 rond te krijgen. Dat Brussel dankzij een nieuwe definitie van het bbp ook nog eens 600 miljoen in de pot doet, is helemaal vermakelijk, zeker als wordt bedacht dat nu voortaan ook inkomsten uit illegale activiteiten worden meegerekend. Hoe cynisch kan politiek zijn!

Tot zover mijn betoog in eerste termijn. Uiteraard zijn wij benieuwd naar de reactie van de minister.


Mevrouw Koning i (PvdA):

Voorzitter. Vandaag behandelen wij het wetsvoorstel waarmee de versobering en hervorming van de kindregelingen zijn uitgewerkt. De Partij van de Arbeid steunt deze twee hoofddoelstellingen en ook de drie lijnen die gebruikt zijn bij het uitwerken van het voorstel. De drie lijnen zijn: het tegengaan van een armoedeval bij alleenstaande ouders die gaan werken, het verminderen van het aantal afzonderlijke regelingen en inkomensondersteuning gericht op lagere inkomens. Op het laatste punt komen wij nog terug.

Allereerst willen wij de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen uit de Eerste Kamer. Door deze beantwoording is onzes inziens een belangrijk stuk toegevoegd aan de wetsgeschiedenis, namelijk daar waar het de relatie van dit wetsvoorstel en de internationale verdragen IVESCR en IVRK betreft. De verantwoordelijkheid van de overheid om te voorzien in bijstand aan gezinnen en een behoorlijke levenstandaard wordt mede met deze kindregelingen vormgegeven. Het doet ons deugd dat de relatie tussen de genoemde verdragen en het voorliggende wetsvoorstel hiermee inmiddels is vastgelegd. Hopelijk kan die in toekomstige gevallen reeds in de memorie van toelichting worden meegenomen.

Uit de vragen die onze fractie heeft gesteld in nadere verslagen, is af te leiden dat wij ons zorgen maken over de inkomenspositie van alleenstaande ouders en hun kinderen die leven van een minimuminkomen. In de meeste gevallen betekent dit dat zij leven van de bijstand. De Partij van de Arbeid is ervan overtuigd dat werk de beste oplossing biedt voor een duurzame toekomst. Wij zijn dus verheugd dat dit wetsvoorstel een financiële prikkel om te gaan werken bevat. Het aanvaarden van werk vanaf 28 uur per week tegen het minimumloon betekent geen achteruitgang in inkomen meer. Wij realiseren ons echter dat het desondanks niet iedere alleenstaande ouder in de bijstand zal lukken om een baan te vinden, zeker niet in deze tijd. Voor de groep alleenstaande ouders op het minimum blijken de inkomenseffecten van dit wetsvoorstel negatiever dan het mediane effect voor alle andere inkomensgroepen. Waar dat mediane effect -0,75% is voor die andere inkomenseffecten is dat voor alleenstaande ouders op het minimum -1,25%, terwijl voor deze groep echt elke euro telt.

De heer Thissen i (GroenLinks):

Ik hoor mevrouw Koning zeggen dat zij verheugd is dat deze versobering leidt tot meer prikkel om te gaan werken. Dat betekent toch mutatis mutandis dat zij denkt dat, wanneer er niet wordt versoberd, de inkomensachteruitgang zo groot is als gevolg van de armoedeval dat het mensen weerhoudt om aan de slag te gaan? In die zin zit mevrouw Koning ideologisch toch in hetzelfde schuitje als de VVD? Dat kan goed zijn omdat die partijen samen het kabinet vormen, maar ik vind het opmerkelijk dat een woordvoerder van de sociaaldemocratie dit hier zegt.

Mevrouw Koning (PvdA):

Daarom wil ik daar graag op reageren. Het is waar wat de heer Thissen schetst. Volgens mij is de heer De Grave daar ook op ingegaan. Je kunt zo'n verschil op twee manieren oplossen, of door de bijstandsuitkering heel erg laag te maken, of door ervoor te zorgen dat er meer belasting wordt geheven op vermogen dan op arbeid. De PvdA is een partij van de nuance, niet gelijk zwart-wit. Wat ons betreft is een aantal voorstellen in de richting van het meer lonend maken van werk, ook voor lagere inkomens, een heel belangrijke stap. Ik vind het alleen niet passen bij dit wetsvoorstel om die kwestie nu ook te bespreken. De lijn die de heer Thissen neerlegt en die de heer De Grave ook heeft benoemd, namelijk dat we ervoor moeten zorgen dat minder betaalde arbeid loont en dat het voor bedrijven gemakkelijker wordt om mensen aan te nemen, draagt de PvdA ook uit.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het is een graat in mijn keel als ik mevrouw Koning hoor zeggen dat deze versobering leidt tot een prikkel om aan de slag te gaan. Daarmee zegt zij eigenlijk dat, als er niet wordt versoberd, mensen die nu werkloos zijn en vanwege de overheid in aanmerking komen voor allerlei inkomensondersteunende maatregelen liever werkloos blijven dan aan de slag gaan. Dat vooroordeel vind ik niet passen als dat uit de mond komt van een woordvoerder van de PvdA.

Mevrouw Koning (PvdA):

Nu begrijp ik waar de heer Thissen op aanstuurt. Het gaat er niet om hoe je stimuleert dat mensen een baan kunnen aanvaarden. Het gaat er meer om dat de woorden "financiële prikkel" zijn inziens suggereren dat mensen de situatie nu eigenlijk wel fijn vinden en eigenlijk niet willen werken. Dat heb ik niet willen zeggen. Het is goed dat de heer Thissen mij de gelegenheid geeft om dat recht te zetten. Ik heb gezegd dat het niet alleen gaat om de optelsom in inkomen. Het gaat er ook om of je überhaupt een baan kunt vinden. Wij denken ook dat mensen willen werken, niet alleen vanwege het geld, maar ook omdat dit heel andere effecten heeft. Daarom noemen wij werken de enig duurzame oplossing. Ik ben blij dat ik mocht rechtzetten dat ik niet denk dat mensen nu alleen een prikkel nodig hebben om te gaan werken. Dat was niet wat ik probeerde te zeggen.

De heer De Lange i (OSF):

Mevrouw Koning stelde dat bij de PvdA het idee leeft dat wellicht niet elke bijstandsmoeder die op zoek is naar werk dat zal krijgen. Je kunt werkelijkheden op heel veel manieren onder woorden brengen, maar dit is een heel merkwaardige, temeer als wij beseffen dat het aantal werklozen momenteel groeit naar ongeveer 800.000. Het zijn juist de mensen aan de onderkant van de samenleving die de grootst mogelijke moeite hebben om een baan te vinden. Ik zou zeggen dat de formulering die mevrouw Koning kiest om die situatie te beschrijven dusdanig buiten de perken is dat ik daar graag haar reactie op hoor.

Mevrouw Koning (PvdA):

Het is mij niet helemaal duidelijk waar ik op moet reageren, maar de heer De Lange bedoelt dat het heel moeilijk is voor mensen om nu een baan te vinden. Klopt dat?

De heer De Lange (OSF):

Ik dacht dat ik dat bedoelde.

Mevrouw Koning (PvdA):

Het was een wat lange formulering, maar de heer De Lange was in zijn eigen bijdrage wat stelliger. Dat is mij volstrekt helder. Ik denk ook dat het voor een heleboel mensen momenteel heel moeilijk is om een baan te vinden.

De heer De Lange (OSF):

Dat is andere taal dan die mevrouw Koning zojuist gebruikte.

De heer Elzinga i (SP):

In reactie op een interruptie van de heer Thissen stelt mevrouw Koning dat de mensen die nu met de kindregelingen thuiszitten en geen baan kunnen vinden, die baan wel ambiëren en dat er dus geen lagere uitkering voor die mensen nodig is om aan het werk te willen. Als die versobering niet nodig is om aan het werk te gaan, waarom stemt de PvdA dan in met deze versobering? Gaat het dan niet toch puur om een heel kille bezuiniging die ergens vandaan moet worden gehaald en dan maar over de ruggen van mensen in de bijstand met kindregelingen?

Mevrouw Koning (PvdA):

Een belangrijke overweging bij dit wetsvoorstel is dat het bijdraagt aan het op orde brengen van de rijksfinanciën. Dat heet dan netjes versobering maar op een andere manier bezuiniging. Dat is ook iets waar wij ons aan hebben gecommitteerd. Wat ons betreft mag een en ander wel evenwichtiger worden verdeeld over de verschillende inkomensgroepen. Daarom zei ik zojuist dat het mediane effect over alle inkomensgroepen -0,75% is, terwijl het voor de alleenstaande ouders op het minimum -1,25% is. Dat vinden wij niet evenwichtig verdeeld. Dat neemt niet weg dat wij het bijdragen aan het op orde brengen van de rijksfinanciën wel tot onze verantwoordelijkheid rekenen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik begrijp dat mevrouw Koning met deze laatste opmerking het laatste stukje van mijn betoog ter harte neemt. Dan is zij weer lid van de linkse familie die toch een wat andere herverdeling van het inkomen voorstaat. Is zij het ermee eens dat sommige regelingen veel meer inkomensafhankelijk zouden moeten worden gemaakt, waaronder mogelijkerwijs de kinderbijslag?

De heer De Lange (OSF):

Dit is uitlokking.

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij zo meteen de reactie van de minister op dit punt vragen maar een aantal partijen heeft hier een redelijke zwart-witopstelling geponeerd, in die zin dat het alleen maar dit of alleen maar dat is. Wij proberen als partij van de nuance vaak de middenweg te zoeken. Als de heer Thissen stelt dat het niet aangaat om een kwestie simpelweg altijd maar op één manier op te lossen, dan ben ik dat met hem eens. Waarom vinden wij het dan zo belangrijk om na te denken over de wijze waarop de inkomenseffecten worden verdeeld? Welnu, dat is omdat kinderen die opgroeien in een situatie die je als armoede kunt betitelen, echt een slechtere start in het leven krijgen. In het dossier "Opgroeien in armoede" van het Nederlands Jeugdinstituut is helder omschreven welke gevolgen dit voor kinderen heeft. Volgens mij noemde de heer Thissen daar zojuist een aantal van. Zij missen soms een warme maaltijd, krijgen geen nieuwe kleren en kunnen niet naar een sport- of muziekclub. Vorig jaar deed het Verwey-Jonker Instituut een onderzoek voor de Kinderombudsman naar deze groep kinderen. Een kwart van die kinderen heeft aangegeven weleens fysieke en/of psychische klachten te hebben vanwege de situatie thuis. Het gaat dan om zaken als hoofdpijn, buikpijn en vermoeidheid. Deze kinderen krijgen dus echt een slechtere start in het leven.

Als wij kijken naar de groep alleenstaande ouders in de bijstand, dan zien wij dat er ook specifieke deelgroepen zijn te benoemen. Er zijn er die ook geconfronteerd worden met de kostendelersnorm. Zij hebben met forse effecten te maken. Dit effect is echter voor 2015 eenmalig door de Tweede Kamer gerepareerd met een amendement van partijgenoot Mariëtte Hamer. Daarmee is er soort termijn gecreëerd om de effecten op te vangen.

Er is ook een andere groep. Die is eigenlijk door alle voorgangers zojuist al naar voren gebracht. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat ook de heer Elzinga deze groep zal noemen. Het gaat om de groep ouders in de bijstand die te maken hebben met het begrip "toeslagpartners" uit de Awir. Zij zijn in de praktijk alleen verantwoordelijk voor het huishouden. Dat komt omdat de echtgenoot gedetineerd is, in een psychiatrische inrichting zit of met onbekende bestemming is vertrokken. Divosa heeft voorgerekend dat hierdoor enkele duizenden gezinnen er zo'n 14% op achteruitgaan. Anderen spraken zojuist van 15%, maar laten wij gewoon zeggen dat zij er heel erg veel op achteruitgaan per 1 januari aanstaande.

Ik heb een aantal vragen aan de minister. Kloppen deze getallen? Klopt het ook dat het amendement van Mariëtte Hamer uit de Tweede Kamer niet een overgangstermijn creëert van een jaar, om eraan te wennen of er iets aan te doen? Acht de minister een verlies aan besteedbaar inkomen van een dergelijke omvang — terwijl je al op een minimum zit — niet heel erg? Zou dit niet kunnen leiden tot bijvoorbeeld huurachterstand, met huisuitzetting tot gevolg, of andere gevolgen? Is het niet gewoon beter dat de overheid — of het nu de rijksoverheid of de gemeentelijke overheid is — deze situatie helpt te voorkomen? Welke mogelijkheden ziet de minister daartoe? Wij hebben zojuist van een aantal mensen gehoord dat de suggestie was dat een en ander via de bijzondere bijstand zou kunnen worden opgelost, maar zouden gemeentes daarvoor niet extra geld moeten hebben? De gedachte dat een bijstandsmoeder dan maar moet scheiden van haar echtgenoot, bijvoorbeeld omdat die in de gevangenis zit, lijkt ons geen wenselijke weg. Nogmaals, ik heb eigenlijk alle voorgaande sprekers hetzelfde horen zeggen en ik kan mij niet voorstellen dat de SP dit wel een wenselijke weg acht.

De heer Elzinga (SP):

Ik denk dat mevrouw Koning een goed voorgevoel heeft. Misschien heb ik mij ook wel enigszins verraden door mijn handtekening onder de al in eerste termijn ingediende motie van collega Thissen. Ik had ook het voorgevoel dat mevrouw Koning hiermee zou komen, want wij hebben vandaag in de media kunnen lezen dat haar fractievoorzitter in deze Kamer zich hierover heeft uitgelaten. Die zei het zo: deze mensen — over wie mevrouw Koning het nu heeft — mogen door dit wetsvoorstel niet met de rug tegen de muur komen te staan. Mijn vraag is: moet dit wetsvoorstel dus worden aangepast?

Mevrouw Koning (PvdA):

Ik vind het passend om in de eerste termijn aan de minister te vragen of hij de breed gedeelde opmerking uit deze Kamer herkent en welke oplossingsrichting hij ziet. Natuurlijk kunt u aangeven dat "nee" zeggen tegen dit wetsvoorstel hiervoor een oplossing is, maar ik zou liever een andere oplossing nastreven. Ik denk dat de beantwoording door de minister in eerste termijn daarbij zou kunnen helpen.

De heer Elzinga (SP):

Maar kunnen wij in deze termijn, nu bij deze interruptie, al afspreken dat wij aan het eind van dit debat in ieder geval niet accepteren dat deze groep mensen, dankzij dit wetsvoorstel, met de rug tegen de muur komt te staan?

Mevrouw Koning (PvdA):

"Met de rug tegen de muur komen te staan" zijn niet mijn woorden geweest. Ik denk echt dat wij ervoor moeten zorgen dat de forse inkomensachteruitgang van 14% tot 15% wordt voorkomen. Ik hoor eigenlijk iedere partij in deze Kamer hetzelfde zeggen. Volgens mij is daarvoor zo'n brede steun, dat wij dit gewoon niet laten gebeuren met elkaar.

Wij maken ons dus zorgen over de grote achteruitgang in inkomen voor alleenstaande ouders op het minimum in het algemeen, maar bovendien voor de twee genoemde specifieke groepen ouders.

Inmiddels blijkt ook dat er wat meevallers zijn op de rijksbegroting. Dat is dus wat anders dan toen dit wetsvoorstel werd besproken in de Tweede Kamer en ook wat anders dan in het voorjaar nog werd gedacht. Gelukkig maar, zou ik zeggen. De Partij van de Arbeid denkt dat er echt mogelijkheden zijn om de groep die wij net hebben benoemd van de ruimte te laten profiteren.

De Partij van de Arbeid is gelukkig niet de enige die zich betrokken voelt bij deze groep ouders en kinderen. Bovendien realiseren wij ons dat de inkomenssituatie van deze groep gezinnen niet alleen door het voorliggende wetsvoorstel wordt beïnvloed. Wij vragen de minister, aan te geven of hij deze problemen herkent, wat eraan gedaan kan worden en hoe wij eraan kunnen bijdragen om deze forse inkomensachteruitgang bij huishoudens op het minimum te voorkomen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen bij de komende koopkrachtramingen, met een oplossing voor de toekomst, maar het kan ook door het één jaar te repareren en dan dat jaar te gebruiken om in samenspraak met Divosa en de gemeenten een structurele oplossing te vinden. Ik weet niet meer wie van de voorgaande sprekers dit zei — ik geloof dat het de heer Ester van de ChristenUnie was — maar dat is natuurlijk ook een oplossingsrichting: eerst een overgangsjaar, om het vervolgens structureel te borgen.

Ik rond af. De fractie van de Partij van de Arbeid steunt de hoofddoelstellingen en de drie lijnen waarlangs het wetsvoorstel inzake de kindregelingen is vormgegeven. Wij zien graag in de toekomst al in de memorie van toelichting de relatie met internationale verdragen uitgebreider beschreven. En wij vragen de minister om zo snel mogelijk aan te geven hoe deze forse inkomensachteruitgang kan worden verlicht.


De heer Elzinga i (SP):

Voorzitter. We bespreken vandaag het voorstel Wet hervorming kindregelingen. Bij de start van het kabinet-Rutte II hebben VVD en PvdA besloten de kindregelingen te hervormen en te versoberen. Het doel is, het stelsel te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is, aldus het kabinet. Maar dan wel — vooropgesteld — binnen een context van een bezuinigingsdoelstelling. De oorspronkelijke bezuiniging is verzacht door het begrotingsakkoord van de coalitie met de fracties van D66, ChristenUnie en SGP. Maar ook na deze begrotingsafspraken wordt na aanneming van onderhavig voorstel het aantal kindregelingen fors teruggebracht en wordt een hele rij wetten gewijzigd. Van alle regelingen blijven er nog vier over: de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. Van de oorspronkelijke bezuiniging op de kindregelingen van ruim 800 miljoen structureel blijft er nog 500 miljoen staan. Voor de goede orde: dat is nog altijd zo'n 5% van het totale budget voor alle kindregelingen. Waar ambtenaren en onderwijzers door dit kabinet de nullijn kregen voorgehouden, krijgen de kinderen min 5%. Daar is de ChristenUnie trots op. Ook de coalitiepartijen en de andere gedoogpartijen verdedigen dit met verve.

In koopkracht voor de ouders pakt deze operatie zeer uiteenlopend uit: van koopkrachtstijgingen tot meer dan 5% tot koopkrachtdaling van meer dan 5%. De hamvraag voor de SP-fractie is: wie worden de kinderen van de rekening? Ik zal in mijn eerste termijn vooral op die vraag ingaan. Daarnaast stel ik een meer specifieke vraag aan de orde tegen het einde van dit betoog.

Voor de SP geldt dat armoede onder kinderen niet thuishoort in een beschaafde samenleving. Mijn partij had heel graag willen deelnemen aan een regering die als een van haar doelen had gehad het tegengaan van armoede onder kinderen. Dat was immers een van de prioriteiten in ons verkiezingsprogramma. Mijn fractie staat dan ook vanzelfsprekend positief tegenover de doelstelling om inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. Want voor veel kinderen is meer ondersteuning nodig dan momenteel beschikbaar is. De SP-fractie steunt in principe ook het doel van vereenvoudiging, maar de bezuinigingsdoelstelling als randvoorwaarde maakt ons sceptisch over de uitwerking van dit doel. Zeker, sommige gezinnen zien kinderbijslag en andere kindregelingen als een relatief bescheiden extraatje, maar andere gezinnen met kinderen zitten juist al in de hoek waar alle klappen vallen. Door de bank genomen, komt armoede onder kinderen juist vaker voor. Past het dan wel om juist op kindregelingen te willen bezuinigen?

Mijn fractie steunt ook de doelstelling van het bevorderen van arbeidsparticipatie, maar eveneens niet ten koste van de doelstelling om armoede onder kinderen te bestrijden. Arbeidsparticipatie kan een belangrijk middel zijn om je aan armoede te ontworstelen, maar je spant het paard achter de wagen door juist de zwakke inkomenspositie van gezinnen en met name eenoudergezinnen in de bijstand verder onder druk te zetten.

Wat is het resultaat van het voorliggende wetsvoorstel als het wordt aangenomen? Twee derde van de gezinnen met kinderen op het minimum gaan erop achteruit en een derde van de eenoudergezinnen op het minimum gaat er meer dan 2% op achteruit. Juist daar zitten veel kinderen met een grote kans op armoede. De laatste jaren is de armoede volgens het CBS — gemeten als kans op armoede aan de hand van de lage inkomensgrens — en het SCP, gemeten als conform het criterium van "niet veel, maar toereikend", al rap toegenomen. Een op de drie armen is jonger dan 18 jaar. Sinds 2007 zijn er nog eens 100.000 arme kinderen bijgekomen, waardoor nu ruim een op de negen kinderen in dit land opgroeit in armoede. 80% van de arme huishoudens geeft aan onvoldoende geld te hebben voor voeding, kleding, woninginrichting en/of vakantie. Veel van die huishoudens maken dan ook schulden.

Ook uit de schriftelijke beantwoording door de minister, waarvoor dank, blijkt dat de kans op armoede onder kinderen recent verder is toegenomen. In 2011 betrof dat 344.000 van de kinderen, oftewel 10,3%, in 2012 391.000 van de kinderen, al 11,8%, en voor 2013 wordt een verdere stijging verwacht tot maximaal 12,3%. Er is vooral een grote kans op opgroeien in armoede in eenoudergezinnen, volgens het CBS en het SCP.

De meeste alleenstaande ouders op het sociaal minimum gaan er door het onderhavige wetsvoorstel verder op achteruit: 38% verliest tot 2% aan koopkracht en 34% meer dan 2%. Dat kan alleen maar tot een snellere stijging van de kans op armoede onder kinderen in deze belangrijkste risicogroep leiden.

Volgens het kabinet is werken de beste weg om uit armoede te raken. Dat is zeker waar, maar alleen voor wie werk kan vinden. Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen blijkt dat het kabinet met dit wetsvoorstel geen kwantitatieve verwachting heeft ten aanzien van de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders. Wel blijkt dat de bruto arbeidsparticipatie, het arbeidsaanbod, van 2001 tot 2013 al significant is gestegen, van 57,6% naar 73%. De daadwerkelijke arbeidsparticipatie is echter veel minder gestegen dan het aanbod. Meer alleenstaande ouders melden zich als werkzoekend, maar ook meer slagen er niet in om ook werk te vinden.

De regering geeft aan dat eenoudergezinnen voor complexe participatieafwegingen staan en dat de financiële prikkel daarbij slechts beperkt een rol speelt. Toch gaat het kabinet er kennelijk van uit dat de voorgestelde versobering van kindregelingen, met name voor ouders in een minimumregeling, het arbeidsaanbod en vervolgens ook de arbeidsparticipatie zal bevorderen. Dat zijn twee naar de stelling van mijn fractie ongewisse aannames.

Kan de minister bevestigen dat zolang niet tevens de netto participatie toeneemt, het aantal eenoudergezinnen met een laag inkomen — momenteel 30% — eerder toe- dan afneemt door de voorgestelde maatregelen? Waaruit maakt de minister op dat, hoewel eenoudergezinnen voor complexe participatieafwegingen staan en dat de financiële prikkel daarbij slechts beperkt een rol speelt, de voorgestelde financiële prikkel als gevolg van de versobering dan wel zal leiden tot extra alleenstaande ouders die zich op de arbeidsmarkt begeven? En waaruit maakt de minister op dat niet slechts de bruto participatie zal toenemen, maar dat er voor deze alleenstaande ouders ook daadwerkelijk banen te vinden zijn?

Volgens artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag hebben kinderen recht op een toereikende levensstandaard. Dat is dus voor een op de negen kinderen in ons welvarende land niet het geval. Daarom heeft de kinderombudsman hiernaar onderzoek gedaan en een meldpunt kinderarmoede geopend. Ik vind de resultaten van dat onderzoek schokkend: meer dan de helft van de arme kinderen gaat regelmatig naar voedsel- of kledingbank of heeft meegemaakt dat water of elektriciteit werden afgesloten; 40% heeft niet elke dag een warme maaltijd en sociale uitsluiting, zoals niet mee kunnen op uitjes of naar verjaardagen of geen geld hebben voor sport of hobby, komt veelvuldig voor. Vier van de vijf van deze kinderen denkt niet dat het in de toekomst beter zal worden en een derde maakt zich elke dag zorgen over de armoede thuis. Deze zorgen leiden niet zelden tot psychische of fysieke klachten.

De heer De Grave i (VVD):

Ik wil even terug naar het begin van het betoog van de heer Elzinga, toen hij begon met de definitie van "armoede". Als ik het mij goed herinner, gebruikte hij de definitie van ""niet veel, maar toereikend"".

De heer Elzinga (SP):

Ik heb twee definities genoemd, een die het CBS en de tweede die het SCP hanteert.

De heer De Grave (VVD):

De definitie die het meest gebruikt wordt en waarop de cijfers zijn gebaseerd, is de definitie van het zogeheten criterium van toereikend, dat wil zeggen ""niet veel, maar toereikend"". De heer Elzinga zei zojuist dat het niet genoeg is. Wat is volgens hem de betekenis van het begrip "toereikend"? Als hij de definitie van het SCP volgt en toereikend als armoede definieert, hebben we natuurlijk wel een probleem. In dat geval verhogen we, elke keer als we het sociaal minimum verhogen, ook de armoedestandaard. Hoe ziet de heer Elzinga de verhouding tussen de definitie van het SCP van "toereikend" en de cijfers die hij hanteert over armoede?

De heer Elzinga (SP):

Ik hanteer de cijfers die het Sociaal en Cultureel Planbureau hanteert. Daarbij geeft het aan dat de mensen die een inkomen hebben dat niet voldoet aan het criterium van "niet veel, maar toereikend" — dus de mensen die daaronder zitten — een inkomen hebben dat niet toereikend is. Dat wordt door het SCP gedefinieerd als armoede.

De heer De Grave (VVD):

Exact, maar dan praten we echt over andere aantallen. Die hebben betrekking op het armoedecriterium van toereikend. Dat ben ik met de heer Elzinga eens, maar waar we het over zouden moeten hebben, is de definitie van armoede. Mijn stelling is dat dit dus niet de definitie van het toereikendcriterium is. Dat is een aantal en ik zou daarbij de zeer lage inkomens willen noemen. Vervolgens zijn er allerlei mensen, inderdaad vooral alleenstaanden, die eronder zakken, door schulden, psychische problemen en dergelijke. Over die groep moeten we het hebben, maar die aantallen zijn dus duidelijk lager dan het aantal mensen dat valt onder het toereikendcriterium. Dat moeten we wel goed uit elkaar houden, want dan kunnen we ook beter over de oplossingen praten.

De heer Elzinga (SP):

Dat ben ik volkomen met u eens. De aantallen die ik heb genoemd, zijn de aantallen die het SCP noemt als cijfers van mensen die kans hebben op armoede volgens het criterium van "niet veel, maar toereikend". Dat zijn mensen, die het risico lopen daaronder te zakken. Het andere criterium dat ik heb genoemd, is de CBS-definitie. Dat is niet het criterium van "niet veel, maar toereikend", maar daarbij gaat het over de lage-inkomensgrens. Die is meer constant in de tijd. Daarmee kan armoede beter door de tijd heen worden vergeleken. Ik heb precies dezelfde definities gehanteerd en de cijfers zijn van deze bureaus.

Nogmaals, uit het rapport van de Kinderombudsman blijkt dat een derde van de kinderen zich zorgen maakt over de armoede thuis en dat deze zorgen zouden leiden tot psychische of fysieke klachten, iets waar ook de woordvoerder van de PvdA-fractie in eerste termijn al op wees. Het rapport eindigt met een oproep aan het Rijk om toe te zien op naleving van de verplichtingen uit het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties, namelijk dat ieder kind in Nederland een toereikende levensstandaard heeft. Hoe wil de minister deze oproep beantwoorden?

Mijn fractie is niet gelukkig met de structurele bezuiniging van 0,5 miljard op ondersteunende maatregelen voor kinderen en de invulling van deze bezuiniging, terwijl de armoede onder kinderen groeit, groter is dan onder andere groepen en naar verwachting verder oploopt. Dat mag, denk ik, wel duidelijk zijn.

Los van de beoogde bezuiniging heb ik nog een grote zorg. VNG en Divosa wijzen erop — andere fracties hebben er ook op gewezen — dat het wetsvoorstel voor duizenden alleenstaande ouders in de bijstand nog verdere negatieve gevolgen heeft omdat zij de aanvulling van 20% verliezen, maar volgens de belastingregels wel een toeslagpartner hebben en daarom geen alleenstaandeouderkop ontvangen. Dit levert volgens de VNG en Divosa de gemeenten veel extra werk op en de betreffende alleenstaande ouders veel schulden. De Landelijke Cliëntenraad waarschuwt hier ook uitvoerig voor. Alleenstaande ouders die door hun partner zijn verlaten of een partner hebben die in de gevangenis, een inrichting of in het buitenland verblijft, verliezen door deze samenloop zo'n 14% tot 15% aan besteedbaar inkomen volgens Divosa. Volgens de Landelijke Cliëntenraad is dat inkomensverlies nog groter. Kan de minister de omvang van de betreffende groep en de inkomensgevolgen schetsen? Mijn fractie hoort vervolgens graag van de minister hoe dit maatschappelijke probleem wordt aangepakt, gezien het feit dat deze zorg in deze Kamer zo breed wordt gedeeld. De SP-fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.49 uur tot 16.09 uur geschorst.