Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.35 uur
De heer Elzinga i (SP):
Voorzitter. We bespreken vandaag het voorstel Wet hervorming kindregelingen. Bij de start van het kabinet-Rutte II hebben VVD en PvdA besloten de kindregelingen te hervormen en te versoberen. Het doel is, het stelsel te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is, aldus het kabinet. Maar dan wel — vooropgesteld — binnen een context van een bezuinigingsdoelstelling. De oorspronkelijke bezuiniging is verzacht door het begrotingsakkoord van de coalitie met de fracties van D66, ChristenUnie en SGP. Maar ook na deze begrotingsafspraken wordt na aanneming van onderhavig voorstel het aantal kindregelingen fors teruggebracht en wordt een hele rij wetten gewijzigd. Van alle regelingen blijven er nog vier over: de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. Van de oorspronkelijke bezuiniging op de kindregelingen van ruim 800 miljoen structureel blijft er nog 500 miljoen staan. Voor de goede orde: dat is nog altijd zo'n 5% van het totale budget voor alle kindregelingen. Waar ambtenaren en onderwijzers door dit kabinet de nullijn kregen voorgehouden, krijgen de kinderen min 5%. Daar is de ChristenUnie trots op. Ook de coalitiepartijen en de andere gedoogpartijen verdedigen dit met verve.
In koopkracht voor de ouders pakt deze operatie zeer uiteenlopend uit: van koopkrachtstijgingen tot meer dan 5% tot koopkrachtdaling van meer dan 5%. De hamvraag voor de SP-fractie is: wie worden de kinderen van de rekening? Ik zal in mijn eerste termijn vooral op die vraag ingaan. Daarnaast stel ik een meer specifieke vraag aan de orde tegen het einde van dit betoog.
Voor de SP geldt dat armoede onder kinderen niet thuishoort in een beschaafde samenleving. Mijn partij had heel graag willen deelnemen aan een regering die als een van haar doelen had gehad het tegengaan van armoede onder kinderen. Dat was immers een van de prioriteiten in ons verkiezingsprogramma. Mijn fractie staat dan ook vanzelfsprekend positief tegenover de doelstelling om inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. Want voor veel kinderen is meer ondersteuning nodig dan momenteel beschikbaar is. De SP-fractie steunt in principe ook het doel van vereenvoudiging, maar de bezuinigingsdoelstelling als randvoorwaarde maakt ons sceptisch over de uitwerking van dit doel. Zeker, sommige gezinnen zien kinderbijslag en andere kindregelingen als een relatief bescheiden extraatje, maar andere gezinnen met kinderen zitten juist al in de hoek waar alle klappen vallen. Door de bank genomen, komt armoede onder kinderen juist vaker voor. Past het dan wel om juist op kindregelingen te willen bezuinigen?
Mijn fractie steunt ook de doelstelling van het bevorderen van arbeidsparticipatie, maar eveneens niet ten koste van de doelstelling om armoede onder kinderen te bestrijden. Arbeidsparticipatie kan een belangrijk middel zijn om je aan armoede te ontworstelen, maar je spant het paard achter de wagen door juist de zwakke inkomenspositie van gezinnen en met name eenoudergezinnen in de bijstand verder onder druk te zetten.
Wat is het resultaat van het voorliggende wetsvoorstel als het wordt aangenomen? Twee derde van de gezinnen met kinderen op het minimum gaan erop achteruit en een derde van de eenoudergezinnen op het minimum gaat er meer dan 2% op achteruit. Juist daar zitten veel kinderen met een grote kans op armoede. De laatste jaren is de armoede volgens het CBS — gemeten als kans op armoede aan de hand van de lage inkomensgrens — en het SCP, gemeten als conform het criterium van "niet veel, maar toereikend", al rap toegenomen. Een op de drie armen is jonger dan 18 jaar. Sinds 2007 zijn er nog eens 100.000 arme kinderen bijgekomen, waardoor nu ruim een op de negen kinderen in dit land opgroeit in armoede. 80% van de arme huishoudens geeft aan onvoldoende geld te hebben voor voeding, kleding, woninginrichting en/of vakantie. Veel van die huishoudens maken dan ook schulden.
Ook uit de schriftelijke beantwoording door de minister, waarvoor dank, blijkt dat de kans op armoede onder kinderen recent verder is toegenomen. In 2011 betrof dat 344.000 van de kinderen, oftewel 10,3%, in 2012 391.000 van de kinderen, al 11,8%, en voor 2013 wordt een verdere stijging verwacht tot maximaal 12,3%. Er is vooral een grote kans op opgroeien in armoede in eenoudergezinnen, volgens het CBS en het SCP.
De meeste alleenstaande ouders op het sociaal minimum gaan er door het onderhavige wetsvoorstel verder op achteruit: 38% verliest tot 2% aan koopkracht en 34% meer dan 2%. Dat kan alleen maar tot een snellere stijging van de kans op armoede onder kinderen in deze belangrijkste risicogroep leiden.
Volgens het kabinet is werken de beste weg om uit armoede te raken. Dat is zeker waar, maar alleen voor wie werk kan vinden. Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen blijkt dat het kabinet met dit wetsvoorstel geen kwantitatieve verwachting heeft ten aanzien van de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders. Wel blijkt dat de bruto arbeidsparticipatie, het arbeidsaanbod, van 2001 tot 2013 al significant is gestegen, van 57,6% naar 73%. De daadwerkelijke arbeidsparticipatie is echter veel minder gestegen dan het aanbod. Meer alleenstaande ouders melden zich als werkzoekend, maar ook meer slagen er niet in om ook werk te vinden.
De regering geeft aan dat eenoudergezinnen voor complexe participatieafwegingen staan en dat de financiële prikkel daarbij slechts beperkt een rol speelt. Toch gaat het kabinet er kennelijk van uit dat de voorgestelde versobering van kindregelingen, met name voor ouders in een minimumregeling, het arbeidsaanbod en vervolgens ook de arbeidsparticipatie zal bevorderen. Dat zijn twee naar de stelling van mijn fractie ongewisse aannames.
Kan de minister bevestigen dat zolang niet tevens de netto participatie toeneemt, het aantal eenoudergezinnen met een laag inkomen — momenteel 30% — eerder toe- dan afneemt door de voorgestelde maatregelen? Waaruit maakt de minister op dat, hoewel eenoudergezinnen voor complexe participatieafwegingen staan en dat de financiële prikkel daarbij slechts beperkt een rol speelt, de voorgestelde financiële prikkel als gevolg van de versobering dan wel zal leiden tot extra alleenstaande ouders die zich op de arbeidsmarkt begeven? En waaruit maakt de minister op dat niet slechts de bruto participatie zal toenemen, maar dat er voor deze alleenstaande ouders ook daadwerkelijk banen te vinden zijn?
Volgens artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag hebben kinderen recht op een toereikende levensstandaard. Dat is dus voor een op de negen kinderen in ons welvarende land niet het geval. Daarom heeft de kinderombudsman hiernaar onderzoek gedaan en een meldpunt kinderarmoede geopend. Ik vind de resultaten van dat onderzoek schokkend: meer dan de helft van de arme kinderen gaat regelmatig naar voedsel- of kledingbank of heeft meegemaakt dat water of elektriciteit werden afgesloten; 40% heeft niet elke dag een warme maaltijd en sociale uitsluiting, zoals niet mee kunnen op uitjes of naar verjaardagen of geen geld hebben voor sport of hobby, komt veelvuldig voor. Vier van de vijf van deze kinderen denkt niet dat het in de toekomst beter zal worden en een derde maakt zich elke dag zorgen over de armoede thuis. Deze zorgen leiden niet zelden tot psychische of fysieke klachten.
De heer De Grave i (VVD):
Ik wil even terug naar het begin van het betoog van de heer Elzinga, toen hij begon met de definitie van "armoede". Als ik het mij goed herinner, gebruikte hij de definitie van ""niet veel, maar toereikend"".
De heer Elzinga (SP):
Ik heb twee definities genoemd, een die het CBS en de tweede die het SCP hanteert.
De heer De Grave (VVD):
De definitie die het meest gebruikt wordt en waarop de cijfers zijn gebaseerd, is de definitie van het zogeheten criterium van toereikend, dat wil zeggen ""niet veel, maar toereikend"". De heer Elzinga zei zojuist dat het niet genoeg is. Wat is volgens hem de betekenis van het begrip "toereikend"? Als hij de definitie van het SCP volgt en toereikend als armoede definieert, hebben we natuurlijk wel een probleem. In dat geval verhogen we, elke keer als we het sociaal minimum verhogen, ook de armoedestandaard. Hoe ziet de heer Elzinga de verhouding tussen de definitie van het SCP van "toereikend" en de cijfers die hij hanteert over armoede?
De heer Elzinga (SP):
Ik hanteer de cijfers die het Sociaal en Cultureel Planbureau hanteert. Daarbij geeft het aan dat de mensen die een inkomen hebben dat niet voldoet aan het criterium van "niet veel, maar toereikend" — dus de mensen die daaronder zitten — een inkomen hebben dat niet toereikend is. Dat wordt door het SCP gedefinieerd als armoede.
De heer De Grave (VVD):
Exact, maar dan praten we echt over andere aantallen. Die hebben betrekking op het armoedecriterium van toereikend. Dat ben ik met de heer Elzinga eens, maar waar we het over zouden moeten hebben, is de definitie van armoede. Mijn stelling is dat dit dus niet de definitie van het toereikendcriterium is. Dat is een aantal en ik zou daarbij de zeer lage inkomens willen noemen. Vervolgens zijn er allerlei mensen, inderdaad vooral alleenstaanden, die eronder zakken, door schulden, psychische problemen en dergelijke. Over die groep moeten we het hebben, maar die aantallen zijn dus duidelijk lager dan het aantal mensen dat valt onder het toereikendcriterium. Dat moeten we wel goed uit elkaar houden, want dan kunnen we ook beter over de oplossingen praten.
De heer Elzinga (SP):
Dat ben ik volkomen met u eens. De aantallen die ik heb genoemd, zijn de aantallen die het SCP noemt als cijfers van mensen die kans hebben op armoede volgens het criterium van "niet veel, maar toereikend". Dat zijn mensen, die het risico lopen daaronder te zakken. Het andere criterium dat ik heb genoemd, is de CBS-definitie. Dat is niet het criterium van "niet veel, maar toereikend", maar daarbij gaat het over de lage-inkomensgrens. Die is meer constant in de tijd. Daarmee kan armoede beter door de tijd heen worden vergeleken. Ik heb precies dezelfde definities gehanteerd en de cijfers zijn van deze bureaus.
Nogmaals, uit het rapport van de Kinderombudsman blijkt dat een derde van de kinderen zich zorgen maakt over de armoede thuis en dat deze zorgen zouden leiden tot psychische of fysieke klachten, iets waar ook de woordvoerder van de PvdA-fractie in eerste termijn al op wees. Het rapport eindigt met een oproep aan het Rijk om toe te zien op naleving van de verplichtingen uit het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties, namelijk dat ieder kind in Nederland een toereikende levensstandaard heeft. Hoe wil de minister deze oproep beantwoorden?
Mijn fractie is niet gelukkig met de structurele bezuiniging van 0,5 miljard op ondersteunende maatregelen voor kinderen en de invulling van deze bezuiniging, terwijl de armoede onder kinderen groeit, groter is dan onder andere groepen en naar verwachting verder oploopt. Dat mag, denk ik, wel duidelijk zijn.
Los van de beoogde bezuiniging heb ik nog een grote zorg. VNG en Divosa wijzen erop — andere fracties hebben er ook op gewezen — dat het wetsvoorstel voor duizenden alleenstaande ouders in de bijstand nog verdere negatieve gevolgen heeft omdat zij de aanvulling van 20% verliezen, maar volgens de belastingregels wel een toeslagpartner hebben en daarom geen alleenstaandeouderkop ontvangen. Dit levert volgens de VNG en Divosa de gemeenten veel extra werk op en de betreffende alleenstaande ouders veel schulden. De Landelijke Cliëntenraad waarschuwt hier ook uitvoerig voor. Alleenstaande ouders die door hun partner zijn verlaten of een partner hebben die in de gevangenis, een inrichting of in het buitenland verblijft, verliezen door deze samenloop zo'n 14% tot 15% aan besteedbaar inkomen volgens Divosa. Volgens de Landelijke Cliëntenraad is dat inkomensverlies nog groter. Kan de minister de omvang van de betreffende groep en de inkomensgevolgen schetsen? Mijn fractie hoort vervolgens graag van de minister hoe dit maatschappelijke probleem wordt aangepakt, gezien het feit dat deze zorg in deze Kamer zo breed wordt gedeeld. De SP-fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.