Verslag van de vergadering van 11 november 2014 (2014/2015 nr. 7)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.48 uur
Mevrouw Sylvester i (PvdA):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel regelt de instelling van een netwerk van bibliotheekorganisaties, het aanwijzen van de Koninklijke Bibliotheek als nationale bibliotheek in het netwerk, een aantal zaken rondom de fysieke bibliotheek en de instelling en opbouw van een landelijke digitale bibliotheek. Hiermee wordt invulling gegeven aan een lang gekoesterde wens van velen, omdat er nu eindelijk een voorstel ligt voor een wet die het functioneren van het openbare bibliotheekstelsel regelt. Tot vreugde van de PvdA-fractie heeft dit wetsvoorstel ook nog eens als uitgangspunt dat elke inwoner van ons land toegang heeft tot informatie en cultuur via de fysieke en digitale openbare bibliotheek. En dat is van belang, omdat de Partij van de Arbeid de openbare bibliotheek ziet als een basisvoorziening, net zoals bijvoorbeeld het basisonderwijs dat is.
Ik weet niet hoe het voor u was, mevrouw de voorzitter, maar de bibliotheek was voor mij in mijn jeugd heel erg belangrijk. Ik kon er boeken lenen die ik wilde lezen en die mijn ouders niet konden kopen. Ook kon ik er, eenmaal op de middelbare school, boeken lenen die op de literatuurlijst van de middelbare school stonden. Op grond van deze ervaringen weet ik hoe belangrijk het is dat de bibliotheek in de buurt is en toegankelijk en betaalbaar is. Na de invoering van dit stelsel moet dat vooral zo blijven. Kan de minister garanderen dat de bibliotheek in de toekomst voor iedereen betaalbaar blijft, naast het uitgangspunt dat elke inwoner van ons land toegang heeft tot informatie en cultuur via de fysieke en digitale openbare bibliotheek?
Per jaar leggen 4 miljoen leden en 2 miljoen niet-leden zonder bibliotheekpas 70 miljoen bezoeken af aan de openbare bibliotheek. Van de leden is de helft jonger dan 18. 66% van alle jongeren is lid van de bibliotheek. In Nederland zijn er 158 bibliotheken en 9 provinciale serviceorganisaties actief die het lokale werk helpen organiseren. Daarnaast zijn er 800 kleine vestigingen, 300 servicepunten en 250 zogenaamde bibliobussen. Het onderhavige wetsvoorstel regelt ook dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de fysieke bibliotheek en de rijksoverheid voor de digitale bibliotheek. De traditionele verschijningsvorm van de fysieke bibliotheek loopt in gemeenten overigens hard in aantal terug. Er worden vestigings- en samenwerkingsvormen met andere organisaties of met het onderwijs georganiseerd, schoolbibliotheken ingericht en er komen servicepunten in woonzorgcentra en dorpshuizen.
In verband met de stelselverantwoordelijkheid van de minister volgt de Koninklijke Bibliotheek de ontwikkelingen in het bibliotheekstelsel via de bibliotheekmonitor. Indien uit deze monitor blijkt dat de toegankelijkheid onder druk komt te staan, zal dit voor de minister aanleiding geven voor een bestuurlijk overleg met gemeenten en provincies, zo valt te lezen in de memorie van antwoord. De minister stelt dus eindverantwoordelijk te zijn in het stelsel en daarnaast zijn de minister, de provinciebesturen en gemeentebesturen op basis van artikel 6 gezamenlijk verantwoordelijk voor het bibliotheekwerk, wat ook wel de netwerkverantwoordelijkheid wordt genoemd. Artikel 6, lid 3 verplicht overheden om overleg met elkaar te voeren op het moment dat een van de netwerkverantwoordelijken geen bibliotheek meer wenst te financieren. Het is de intentie om te waarborgen dat de bibliotheken beschikbaar zijn voor inwoners van gemeenten die investeren in een bibliotheek. Er liggen echter nog geen kaders, normen, concrete afspraken et cetera. Op welke wijze en wanneer gaan deze kaders en normen worden ontwikkeld? Is de minister het met ons eens dat het vooraf ontwikkelen van kaders en normen en het maken van concrete afspraken van het grootste belang zijn voor het adequaat en effectief functioneren van het stelsel? Neemt de minister op de kortere termijn alsnog het initiatief om concrete afspraken te maken met provincies en gemeenten? En als het toch nodig mocht zijn: welke mogelijkheden heeft de minister concreet om daadwerkelijk in te grijpen, passend binnen de kaders van autonomie en medebewind zoals we die kennen in ons land? Hoe wordt een race to the bottom van de fysieke bibliotheek in ons land voorkomen? Immers, dit wetsvoorstel regelt dat de minister de verantwoordelijkheid voor de fysieke bibliotheek neerlegt bij de gemeenten. Daarmee gaat ze er in principe niet meer over en kan ze de toegankelijkheid op de langere termijn onmogelijk garanderen.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Voor mij is dat ook de kern van het debat. Dit punt is voor de SP-fractie heel belangrijk. Ik kan de vragen van de PvdA alleen maar toejuichen. Mijn vraag is wel of de PvdA zo ver wil gaan dat zij niet kan instemmen met dit wetsvoorstel als dit niet goed geregeld wordt.
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Ik heb aangegeven dat dit wetsvoorstel ook veel goeds regelt. We zitten eigenlijk al jaren met elkaar te wachten op het moment dat het stelsel bij elkaar komt. Ik zit er dus misschien een beetje anders in. Ik zou graag willen luisteren naar wat de minister te zeggen heeft op de vragen die ik zojuist gesteld heb. Het is de inzet van de PvdA-fractie dit wetsvoorstel nog beter te maken, niet om het wetsvoorstel af te stemmen.
De bibliotheekwet regelt voorts met name de digitale kant van de openbare bibliotheek, zoals ik reeds aangaf. Een verbinding met de fysieke bibliotheek — denk aan lidmaatschap en een ontmoetingsplek — ontbreekt echter.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
De stelselbeschrijving die collega Sylvester geeft, lijkt me van groot belang. Ze heeft tot twee keer toe de tussenlaag van de provinciale ondersteuning genoemd. Vindt mevrouw Sylvester het vanzelfsprekend dat die provinciale ondersteuning en verantwoordelijkheid zoals die georganiseerd was er nog steeds zo is? Of gaan we naar een duaal systeem van een lokale fysieke bibliotheek en een nationale digitale bibliotheek, waarbij het veel logischer is om de ondersteuning ook naar het nationale niveau op te schalen? Dan doel ik op de aansturing ervan, want de uitvoering vindt uiteraard overal in het land plaats. Als de wet dus nog beter gemaakt moet worden — daar zijn we immers allemaal op uit — moet dan die aansturing niet naar het nationale niveau? Welke gedachten zou mevrouw Sylvester op dit punt kunnen ontwikkelen?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
De heer Ganzevoort vraagt naar het belang van de provinciale ondersteuning: is dat nog nodig of kan het naar een landelijk niveau worden opgeschaald? Ik heb aangegeven dat ik het functioneren van het stelsel in principe heel belangrijk vind. Waar je dan precies die taken neerlegt … Ik zal niet zeggen dat het me niet interesseert, maar ik vind dat van secundair belang. Ik vind het belangrijk dat het stelsel werkt als een geoliede machine. Het voorstel dat de minister nu doet, is mijns inziens geloofwaardig. Als we bij de zaken waar ik in principe om gevraagd heb, nog een puntje op de i kunnen zetten, kan dit wetsvoorstel de steun van mijn fractie krijgen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Volgens mij zijn we nog niet toe aan de stemmingen en aan de vraag of dit voorstel wel of niet de steun van de fractie van mevrouw Sylvester kan krijgen. Het gaat nu over de wijze waarop het stelsel zich aan het organiseren is. Als we het zo strak of geolied mogelijk, zoals mevrouw Sylvester zegt, willen hebben, zou het scheermes van Ockham daar dan geen rol bij kunnen spelen? Dan geldt immers: hoe simpeler, hoe beter. De bibliotheken hebben te maken met twee lagen. Is het dan niet logischer dat ook de overheidsbemoeienis zich tot die twee lagen beperkt?
Mevrouw Sylvester (PvdA):
Nogmaals, of we het nu hebben over twee of drie lagen, ik vind de werking van het systeem het allerbelangrijkste. Als je twee lagen zou willen, moet je de provincie er eigenlijk tussenuit halen. Ik begrijp dat de heer Ganzevoort daar een groot voorstander van is. Mijn voorstel is om eerst te luisteren naar de argumenten van de minister om de provincie erin het laten. Ik ben benieuwd naar die argumenten. Wellicht komen we er daarna nog op terug.
De minister schrijft in de memorie van antwoord dat zij de verbinding een belangrijk aspect vindt. Kan de minister nog eens aangeven hoe zij die verbinding ziet en op welke wijze zij eraan gaat bijdragen om die in de praktijk daadwerkelijk gestalte te geven?
Ik kom tot een afronding. De fractie van de Partij van de Arbeid kijkt uit naar een reactie van het kabinet op de gestelde vragen.