Verslag van de vergadering van 26 mei 2015 (2014/2015 nr. 32)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.35 uur
De heer Elzinga i (SP):
Voorzitter. De SP-fractie vindt het een goede zaak dat wij vandaag het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies bespreken. Het is hoog tijd dat we schijnconstructies stevig aanpakken. Wettelijke afspraken over beloning, alsook loonafspraken in cao-verband en op individuele contractbasis, worden helaas steeds vaker omzeild door zowel legale als illegale schijnconstructies. Dat leidt in directe zin tot verdringing, onderbetaling en uitbuiting, maar zet ook via oneerlijke concurrentie een negatieve druk op arbeidsvoorwaarden in een breder verband. Het leidt daarnaast ook tot ondermijning van solidariteit omdat schijnconstructies worden gebruikt om lagere belastingen en minder of geen sociale premies te betalen.
Het onderhavige wetsvoorstel is een niet onbelangrijke eerste stap in de aanpak van schijnconstructies. Hopelijk kunnen we het voorstel dan ook snel aannemen, want het geeft werknemers en vakbonden een belangrijk instrument in handen om ontduiking van beloningsafspraken tegen te gaan, al zijn we er ook na aanname van dit wetsvoorstel nog lang niet.
Sinds drie decennia, in sommige landen al iets langer, staan de rechten van werknemers en hun organisaties internationaal onder toenemende druk, en daarmee ook de arbeidsvoorwaarden. Deels komt dat door globalisering en technologische ontwikkelingen, als gevolg waarvan de internationale concurrentie is verhevigd en bedrijven meer en eerder werk verplaatsen en uitbesteden. Maar voor een aanzienlijk deel komt het ook door veranderingen in beleid van regeringen overal ter wereld. Het resultaat is dat wereldwijd de arbeidsinkomensquote stelselmatig daalt en bijna overal de inkomens- en vermogensongelijkheid is toegenomen. De OESO wijt dat in een recent onderzoek voor een niet te onderschatten deel aan de opmars van flexibele arbeid, zoals tijdelijke contracten, uitzendwerk en schijnzelfstandigheid. Arbeidsmarkten die te rigide zijn, hinderen de economische ontwikkeling, zo leert vergelijkend onderzoek van de OESO ons, maar arbeidsmarkten die te flexibel zijn eveneens. Dat is voor velen wellicht een nieuw inzicht. In Nederland is de flexibilisering naar de inschatting van mijn fractie doorgeschoten. Sinds 1995 is meer dan de helft van de werkgelegenheidsgroei in OESO-landen flexibel, maar waar een aantal landen sinds 2007 ook nog groei van vaste contracten laat zien, is in Nederland vooral een verschuiving van vast naar flexibel waarneembaar. Er is sprake van toename van flexwerk en afname van reguliere banen met een vast contract.
We kennen vele, misschien dus wel te veel, flexibele vormen van arbeid, en in elk geval een te groot gebruik hiervan. Een beperkte flexibele schil is goed om sneller te kunnen reageren op veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt. Als deze schil relatief klein is, dan bieden de flexibele banen bovendien aan nieuwkomers op de arbeidsmarkt een opstapje naar banen met meer zekerheid. Als de flexibele schil daarentegen groot is, blijven te veel — en in ons geval steeds meer — mensen gevangen in deze schil, met weinig contractzekerheden en met veelal beduidend slechtere arbeidsvoorwaarden. Dat zal de minister toch ook zo zien?
Een van de redenen van de grote omvang van deze schil is niet alleen het legitieme gebruik van flexibele constructies, maar ook het misbruik ervan. Ook in dat licht is het van groot belang het gebruik van schijnconstructies hard aan te pakken. Er zijn vele soorten schijnconstructies: misbruik van de uitzend-cao en ontduiking van de arbeidsvoorwaarden uit de cao die geldt voor de sector waarin gewerkt wordt, werk via een op papier buitenlands uitzendbureau of een buitenlandse dochter van een Nederlands uitzendbureau, bedoeld om in Nederland alleen het minimumloon te betalen en sociale premies op een veel lager niveau, misbruik van regelingen voor extraterritoriale kosten, contracting en uitbesteding aan een uitzendbureau, of payrolling in plaats van alleen het personeel in te huren, om zo de cao te ontduiken, payrolling in het algemeen en doorleen- of ketenconstructies.
Tegen dergelijke misbruikconstructies en tegen illegale ontduiking van het wettelijk minimumloon is voorliggend wetsvoorstel een relevant instrument. De SP-fractie verwelkomt het daarom zeer, al was het mogelijk sneller en efficiënter geweest om direct de eindopdrachtgever aansprakelijk te kunnen stellen. Maar goed, zo zal het uiteindelijk ook wel werken. Het probleem zal er echter niet mee verdwijnen, want de kern van het probleem wordt met dit voorstel nog niet aangepakt en niet alle schijnconstructies worden bestreden.
Op de kern van de zaak kom ik zo terug, maar eerst ga ik in op misschien wel de belangrijkste schijnconstructie, te weten de schijnzelfstandigheid. Dit voorstel laat de schijnzelfstandigheid geheel buiten beschouwing. Wanneer mogen we op dat punt van de minister verdere actie verwachten? Dit is niet onbelangrijk, omdat schijnzelfstandigheid een aanzienlijk deel van het probleem met schijnconstructies betreft en nu heel wat mensen met een overeenkomst van opdracht feitelijk aan het werk worden gezet tegen een beloning onder het minimumloon. Het niet respecteren van wettelijke minimumnormen valt zeker in de categorie "uitbuiting" en het tegengaan ervan zou prioriteit nummer één moeten zijn van elk fatsoenlijk kabinet en bijbehorende coalitiepartijen.
Toen het respecteren van de wettelijkminimumloonvoorwaarde door werkgevers die mensen onder een overeenkomst van opdracht willen laten werken hier ruim een jaar geleden werd besproken, bleek de minister echter niet op steun vanuit de eigen coalitie te kunnen rekenen en werd het wetsvoorstel op zijn verzoek aangehouden. Hij zei op 1 april 2014 heel hard te gaan werken om bij de behandeling van de bredere Wet aanpak schijnconstructies in deze Kamer de bezwaren tegen zijn aanpak van schijnzelfstandigheid te hebben weggenomen. Dat is vandaag. Moeten we inmiddels constateren dat hij er nog niet hard genoeg voor heeft gewerkt? Welke pogingen heeft de minister precies ondernomen? Toen hier drie leden van de coalitie een dissident standpunt hadden, sloeg minister Schippers in het torentje met haar vuist op tafel. Heeft deze minister dat ook gedaan toen hier vorig jaar een hele fractie dissident bleek te gaan worden? lk hoor graag hoe de minister alsnog de ontduiking van het wettelijk minimumloon door middel van schijnzelfstandigheid wil tackelen.
lk keer terug naar het voorstel dat we vandaag wel behandelen en naar wat ik daarin nog mis. De snelle opmars van de flexibele arbeid in Nederland is niet, zoals vaak is betoogd, te wijten aan de rigiditeit van het vaste contract. Dat valt namelijk wel mee. De oorzaak is veel meer gelegen in het grote verschil in kosten. Voor het gemak van flexibiliteit wordt door werkgevers niet extra betaald. Nee, daar wordt juist een scala aan extra kortingen op gegeven, zoals mindere arbeidsvoorwaarden en aftrekposten voor schijnzelfstandigen. En juist die kostenvoordelen voor werkgevers leiden tot het massale misbruik via schijnconstructies.
Het voorliggende wetsvoorstel geeft wel handvatten om onderbetaling op het loon aan te pakken, maar laat ontduiking van secundaire arbeidsvoorwaarden buiten schot. Het laat mede daardoor het principe onaangetast dat flex in veel gevallen goedkoper is dan vast. Zolang er op grote schaal kosten gedrukt kunnen worden door flexkrachten, in welke vorm dan ook, in te zetten in plaats van vaste krachten, zullen steeds nieuwe schijnconstructies gezocht en gevonden worden. Ziet de minister dat ook? Welke mogelijkheden ziet hij nog om schijnconstructies verder te ontmoedigen? Vindt hij niet ook dat flexibiliteit een prijs mag hebben?
Mijn fractie kijkt uit naar de antwoorden.