Plenair Stienen bij behandeling Implementatie Opvang- en Procedurerichtlijn



Verslag van de vergadering van 7 juli 2015 (2014/2015 nr. 38)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 13.58 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Stienen i (D66):

Voorzitter. Het is een eer om vandaag mijn maidenspeech in deze Kamer te mogen houden over de implementatie van de opvang- en procedurerichtlijn in de Nederlandse Vreemdelingenwet.

Dit onderwerp roept bij mij herinneringen op aan mijn tijd als mensenrechtendiplomaat op de Nederlandse ambassades in Caïro en Damascus. Ik was toen ook verantwoordelijk voor de dossiers immigratie en asiel. Ik heb kunnen zien dat er in het migratiedossier altijd een wisselwerking bestaat tussen de "pushfactoren" en de "pullfactoren": krachten die ervoor zorgen dat mensen hun land willen verlaten en krachten die ervoor zorgen dat mensen graag naar een bepaald land toe willen gaan. Dat is niet nieuw. Migratie is van alle tijden. Ook in onze eigen nationale geschiedenis waren er momenten, denk aan de jaren na de Tweede Wereldoorlog, dat landgenoten er alles voor over hadden om bijvoorbeeld in Canada of Australië een beter, veilig heenkomen te zoeken.

In de Arabische regio hebben veel mensen een gegronde vrees voor vervolging door hun overheden of kunnen veel mensen geen bescherming vinden als zij door andere groepen worden vervolgd. Indertijd, toen ik op die ambassades werkte, waren het de dictator Saddam Hussein, de sancties tegen Irak en de oorlog in Irak die miljoenen Irakezen dwongen hun land te verlaten. Overigens was het toen Syrië dat een groot deel van die Irakese vluchtelingen een relatief veilig onderkomen bood, naast de honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen die het al had opgevangen. Hoe cynisch is het dat vandaag de dag miljoenen Syriërs zelf moeten vluchten voor een oorlog waaraan geen einde lijkt te komen en dat voor hen heel veel poorten buiten de regio zelf gesloten blijven.

Tijdens mijn werk op de ambassades heb ik ook kunnen waarnemen hoe mensensmokkelaars precies wisten wat de mazen in onze wet- en regelgeving zijn om potentiële vluchtelingen te voorzien van een kant-en-klaar asielverhaal. Overigens wisten en weten zij ook heel goed welk belang de Nederlandse regering hecht aan het overleggen van documenten door asielzoekers als bewijs van de identiteit, van vervolging of van familierelaties. Op de markten in Damascus en Bagdad waren indertijd perfecte vervalsingen van alle benodigde documenten te vinden, zoals identiteitskaarten, arrestatiebevelen en familieboekjes. Mensensmokkelaars waren maar wat graag bereid om dat voor veel geld te regelen voor de mensen die wilden vluchten. Daarbij dwongen ze mensen vaak tot het maken van hoge schulden om hun reis naar Europa te kunnen betalen waardoor deze mensensmokkelaars hun zogenaamde "klanten" jarenlang in hun greep kunnen houden. Deze criminele "firma list en bedrog" verkoopt nepdromen aan mensen op zoek naar een betere toekomst. Dromen over veiligheid en vrijwaring van vervolging maar ook bijvoorbeeld over een makkelijke toegang tot een baan en sociale voorzieningen in Europa, het liefst ergens in landen als Nederland, Zweden of Duitsland. Deze mensensmokkelaars kennen onze wetgeving door en door en zullen de mazen in onze wet gebruiken om hun "klanten" beter te bedienen voor nog meer geld. Maar ze zullen zich niets van het internationale recht aantrekken als het gaat om de bescherming van deze vluchtelingen. Zij liggen er namelijk niet wakker van als de dromen van hun "klanten" eindigen in de diepe wateren van de Middellandse Zee.

Ook in het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, spelen documenten nog steeds een belangrijke rol voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het verhaal van de asielzoeker. Dat brengt mij bij de eerste vraag van mijn fractie naar aanleiding van artikel 30b, lid 1c en 1d van de nieuwe wet over het kennelijk ongegrond verklaren van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van overleggen van valse documenten of het achterhouden van relevante documenten. De staatssecretaris zegt in de memorie van antwoord van 22 juni jongstleden dat het uiteraard geen kwade trouw is van een vreemdeling als hij die documenten op last van een mensensmokkelaar heeft kwijtgemaakt of relevante documenten niet heeft teruggevraagd.

Toch schrijft de staatssecretaris in dezelfde alinea: "Dit kan anders zijn indien bijvoorbeeld uit de verklaringen van de asielzoeker blijkt dat hij ook geen poging heeft gedaan om deze documenten terug te krijgen omdat hij hiermee in een betere positie wilde geraken." Ik vraag de staatssecretaris of het niet logisch is dat vreemdelingen alles zullen doen wat mensensmokkelaars vragen, juist omdat ze in een kwetsbare en afhankelijke positie zitten. Bovendien hebben ze van die mensensmokkelaars gehoord dat ze geen vertrouwen moeten hebben in de ambtenaren van de Nederlandse overheid. Heel vaak komen deze vluchtelingen uit landen waar inderdaad gegronde reden is om geen vertrouwen te hebben in de overheid. Deze mensen komen aan, worden gehoord en zitten in een situatie die als je politiek vluchteling bent, doet denken aan cellen, aan gevangenissen en politiebureaus, waar je op een wat minder vriendelijke manier wordt verhoord dan door de IND. De vraag is of ze op zo'n moment wel zullen toegeven wat ze hebben gedaan met de documenten.

Op welke basis maken volgens de staatssecretaris IND-gehoorambtenaren onderscheid op het punt van het ontbreken van documenten tussen enerzijds een bewust dwarsbomen van het gehoor door de vreemdeling en anderzijds puur lijfsbehoud of angst voor repercussies voor familieleden in het land van herkomst?

De D66-fractie steunt alle maatregelen die ertoe bijdragen dat er binnen Europa een rechtvaardige, humane en strenge afhandeling van asielzaken plaatsvindt. Mijn fractie erkent ook dat er grenzen zijn aan ons vermogen om asielzoekers op te nemen. Toch willen wij in de kern uitstralen dat Nederland een gastvrij land is waarin mensen die hier toevlucht zoeken, kunnen rekenen op rechtszekerheid en rechtsbescherming bij de behandeling van hun asielaanvraag en de wijze waarop zij tijdens deze behandeling worden opgevangen door de Nederlandse Staat.

Daarom staat de fractie van D66 welwillend tegenover dit wetsvoorstel om deze twee Europese richtlijnen voor asielprocedures en asielopvang vast te leggen in de Nederlandse Vreemdelingenwet. We zien dit dan ook als verdergaande harmonisatie van nationale wetgeving met internationaal en Europees recht. Mijn fractie is benieuwd naar de inschatting van de staatssecretaris wat dit betekent voor het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.

Mijn fractie dankt de staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording van de vragen van onze en andere fracties van deze Kamer in de memorie van antwoord van 22 juni jl. en de nota naar aanleiding van het verslag van 3 juli jl. Wel heb ik nog een aantal vragen over de grensprocedure, de verhouding tussen het bestuur en de rechter in de beoordeling van geloofwaardigheid en mogelijke gevolgen voor lopende zaken.

De D66-fractie begrijpt dat de staatssecretaris ervoor wil zorgdragen dat de vierwekentermijn zoals beschreven in de procedurerichtlijn niet wordt overschreden voor grensdetentie van personen die in de grensprocedure terechtkomen. In welke gevallen voorziet de staatssecretaris dat asielzoekers alsnog in de gesloten verlengde asielprocedure terecht kunnen komen na die vier weken? Welke criteria hanteert hij om ervoor zorg te dragen dat kwetsbare personen en kinderen niet of zo kort mogelijk in de grensprocedure terecht komen? Wie beschouwt de staatssecretaris als kwetsbare personen op wie deze grensprocedure niet van toepassing is?

Mijn volgende vraag gaat over de verhouding tussen het bestuur en de rechter en de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Er zijn door alle fracties veel vragen gesteld over de interpretatie van de betekenis van "integrale geloofwaardigheidsbeoordeling" en "een volledig en ex-nunconderzoek door de rechter". De staatssecretaris heeft herhaaldelijk gezegd in zijn antwoorden dat er geen sprake is van nieuw beleid maar van een andere, meer inzichtelijke wijze van motivering van het geloofswaardigheidsoordeel. Mijn fractie vindt dat er ondanks deze stellingname van de staatssecretaris nog steeds onduidelijkheid bestaat over de ruimte voor de rechter, het besluit van het bestuursorgaan te toetsen aan nieuwe feiten en nieuwe asielmotieven.

In de nota van antwoord van 3 juli jl. schrijft de staatssecretaris over het volledig en ex-nunconderzoek het volgende: "Op het punt van de geloofwaardigheid zal het bestuur voortaan steeds overtuigend en consistent moeten motiveren hoe het tot zijn oordeel is gekomen, waardoor de toetsing door de rechter minder terughoudend kan zijn." Deze zinsnede roept een aantal vragen op om beter te begrijpen wat de staatssecretaris hier precies bedoelt. Allereerst heb ik een paar vragen over het bestuur. Op welke wijze moet het bestuur na de implementatie van de procedurerichtlijn een oordeel over een asielaanvraag anders motiveren dan voorheen? Welk verschil bestaat volgens de staatssecretaris tussen het niet langer mogen toepassen van de positieve overtuigingskracht, de zogenaamde POK, en de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling bij asielaanvragen?

Ook heb ik een aantal vragen over de rol van de rechter. Wat bedoelt de staatssecretaris in dit citaat, maar ook op andere plekken met "minder terughoudende toetsing" door de rechter? Welke ruimte heeft de rechter straks na de inwerkingtreding van de wet die er daarvoor niet was? In het geval dat de rechter vaststelt dat het bestuur de afwijzing van een asielaanvraag niet overtuigend genoeg heeft onderbouwd door een consistente motivering, welke ruimte heeft de rechter dan zelf om tot een zelfstandige oordeelsvorming te komen over de asielaanvraag of de beroepszaak?

Daarnaast wil mijn fractie graag weten welke gevolgen de implementatie van de bovengenoemde Opvang- en Procedurerichtlijn heeft voor de werkwijze van IND-medewerkers bij het eerste gehoor en het aanvullend gehoor. Er bestaat sinds 1 januari 2015 al een werkinstructie voor de IND (werkinstructie 2014/10) die rekening houdt met de implementatie van de bovengenoemde Opvang- en Procedurerichtlijn. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze deze instructie is of zal worden aangepast op basis van de stelling dat het bestuur "voortaan steeds overtuigend en consistent zal moeten motiveren hoe het tot zijn oordeel is gekomen"?

Mijn derde punt gaat over lopende zaken. Uit de voorliggende stukken is het de D66-fractie niet duidelijk geworden wat de implementatie van de Opvang- en Procedurerichtlijn betekent voor lopende beroepszaken. Daarom wil mijn fractie graag een toelichting van de staatssecretaris op dit punt. Is er inderdaad sprake van lopende zaken die nu tussen wal en schip vallen en zo ja, wordt er in die gevallen dan overgangsrecht toegepast?

Ik rond af. Zoals gezegd staat mijn fractie welwillend tegenover dit wetsvoorstel. Ik zie uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech, mevrouw Stienen. Een maand geleden bent u beëdigd als lid van deze Kamer, waar u lid bent van de commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, de commissie voor Europese Zaken, de commissie voor Immigratie & Asiel/JBZ-Raad en de commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening.

U hebt van 1984 tot 1990 Arabische talen en culturen gestudeerd aan wat toen nog de Rijksuniversiteit Leiden heette. Daarna hebt u Nabije en Midden-Oostenstudies in Londen gestudeerd aan de School of Oriental and African Studies.

Na het doorlopen van het diplomatenklasje hebt u van 1995 tot 1999 als tweede ambassadesecretaris gewerkt op de Nederlandse Ambassade in Caïro op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, cultuur en mensenrechten. Vandaaruit verhuisde u naar Damascus, waar u zich als eerste ambassadesecretaris bezighield met asielbeleid en mensenrechten. In 2004 keerde u terug naar het ministerie in Den Haag, waar u senior beleidsambtenaar werd op de genderafdeling en later plaatsvervangend hoofd van de afdeling Noord-Amerika. Van augustus 2009 tot december 2010 werkte u als senior adviser sociale ontwikkeling bij BMC Groep. Sinds het voorjaar van 2011 bent u publiciste en zelfstandig professional op het gebied van participatie, leiderschap en inclusiviteit.

U hebt meerdere boeken gepubliceerd, zowel over uw geboorteplaats Roermond als over de Arabische wereld. Roermond — Remunj voor kenners; de Griffier weet precies hoe je het uitspreekt — is overigens een stad die vóór u ook al diverse senatoren van uiteenlopende politiek kleur heeft voortgebracht. De Arabische wereld is, zoals wij weten, de afgelopen jaren meer en meer onder de aandacht gekomen, met name sinds het uitbreken van een golf van opstanden, protesten en revoluties in december 2010. Voor uw regelmatige optredens als commentator in nieuwsprogramma's tijdens de Arabische Lente ontving u in 2012 de Vrouw in de Media Award. Uw drijfveer voor deze optredens was om mensen anders te laten kijken naar de Arabische wereld en vooroordelen weg te nemen.

Dat u een geliefd onderwerp bent voor de media werkt ook in het voordeel van de Kamer. Zo zei u in Trouw deze maand dat in de Eerste Kamer de wijsheid van heel Nederland bij elkaar zit.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Vanaf vandaag bent u officieel onderdeel van die wijsheid. Wij gaan ervan uit dat u met uw maatschappelijke, diplomatieke en politieke ervaring een interessante verdere bijdrage aan het werk van de Kamer zult leveren en wensen u daarmee veel succes.

Ik schors de vergadering om de collegae de gelegenheid te geven u geluk te wensen met uw maidenspeech. Degene die u het eerst feliciteert, ben ik.