Plenair Rinnooy Kan bij Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 17 november 2015 (2015/2016 nr. 8)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 11.13 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Voorzitter. Het is, ook na dit verdrietige en verontrustende weekend, een eer en een voorrecht om in deze schitterende zaal het woord te voeren; een kans waar elk nieuw Eerste Kamerlid, zelfs onder de toezegging van non-interruptie, met passende plankenkoorts naar uitziet. Wie toetreedt tot de senaat, wordt onderdeel van een illustere traditie, met Romeinse voorgangers die in toga's trachtten Europa te regeren vanuit Rome, en met Amerikaanse tijdgenoten die in donkerblauwe pakken de wereld naar hun hand trachten te zetten vanuit Washington, beide overigens met wisselend en in de tijd teruglopend succes.

Ingeklemd tussen deze reuzen is de rol van de Nederlandse senaat niet al onze indirecte kiezers even duidelijk. In veel van de gelukwensen die ik bij mijn verkiezing mocht ontvangen, figureerden de woorden "chambre de réflexion"; een uitdrukking met een merkwaardige voorgeschiedenis in esoterie, alchimisme en vrijmetselarij. Die wensen gingen vaak vergezeld van zorgelijke voetnoten over de vermeende steeds "politieker" wordende rol van dit gezelschap, vaak in combinatie met een welgemeende oproep in mijn richting tot de inbreng van veel "gezond verstand". De verleiding is om groot daarover in abstracto verder te spreken, maar passender leek het mij om te proberen om aan de hand van deze drieslag — afstandelijke reflectie, politieke actualiteit, gezond verstand — namens D66 een bijdrage te leveren aan deze Algemene Financiële Beschouwingen, beschouwingen waarin immers ruimte is voor afstandelijke reflectie op het recente verleden, maar ook voor de politieke actualiteit van het heden, en voor een voorzichtige verkenning van de toekomst, waarbij het gezonde verstand het lang niet altijd blijkt af te leggen tegen het meest verfijnde macro-economische model.

Ik spreek hier dus als een bescheiden econometrist die zijn plaats kent, maar vooral ook als zoon van een vader die zijn gehele arbeidzame leven doorbracht in dienst van het ministerie van Financiën en vanuit zijn eigen juridische vooropleiding de bescheidenheid van economen en econometristen ongetwijfeld meer dan terecht had gevonden. Zelf heb ik de gestage opmars van economen op het ministerie niet zonder tevredenheid gevolgd vanaf de Erasmus Universiteit in Rotterdam, zonder te kunnen vermoeden dat juist het recente verleden ernstige twijfels zou oproepen over het vermogen van economie en econometrie om goed beleid van slecht beleid te onderscheiden.

Dat maakt het des te urgenter om naar beste vermogen te leren van de ernstigste economische recessie die de wereld trof sinds de jaren dertig van de vorige eeuw; een crisis waarvan de echte oorzaak economen nog steeds verdeeld houdt. Was dat de ineenstorting van de huizenmarkt in de Verenigde Staten, waarna de zo onverantwoord slordig doorverkochte, vergiftigde Amerikaanse hypotheken bankbalansen wereldwijd zo ernstig verstoorden dat interbancaire financiering geheel tot stilstand dreigde te komen? Of was dat de wereldwijde zorg dat de weigering van de Amerikaanse overheid om Lehman Brothers te redden vergelijkbare risico's impliceerde voor alle Westerse banken? Achtergrond en oorzaak was in ieder geval een wereldwijd tekort aan risicodragend vermogen in combinatie met excessieve private schuld, die door de crisis deels werd getransformeerd in nog lang niet afgeloste publieke schuld en zelf nog maar nauwelijks is teruggelopen. Zo beschouwd is het gevaar voor herhaling nog lang niet geweken. Ik vermoed dat de minister van Financiën die zorg zal herkennen. Is het, vraag ik hem, daarom alleen al niet de hoogste tijd voor een fundamentele herbezinning op de fiscale behandeling van schuld versus vermogen, voor burgers en voor bedrijven?

Balansverkorting. Dat werd de opdracht voor banken, burgers en bedrijven, met een helpende hand van de overheid voor de eerste categorie. Achteraf bleek Lehman Brothers "too big to have been allowed to fail" en daarna kon geen overheid wereldwijd ontsnappen aan de opdracht om systeembanken overeind te houden; koste wat het kost. Maar aan een serieuze recessie viel toen al niet meer te ontsnappen, en alle overheden moesten vervolgens bedenken hoe die te bestrijden: ofwel met extra overheidsuitgaven om de private vraaguitval te compenseren, ofwel met renteverlaging op renteverlaging, ofwel met groeiherstellende hervormingen, of, vooruit, met een combinatie van alle drie. En dat allemaal binnen grenzen, want de rente kan nu eenmaal niet zakken onder 0% — hoewel,... — en fiscaal beleid loopt vroeg of laat aan tegen zelfgekozen of afgesproken limieten op begrotingstekort en staatsschuld.

Elk land doet dat op zijn eigen manier, en leren kunnen we van de verschillen die daardoor ontstonden. Verschillen tussen Amerika en Europa, bijvoorbeeld. Amerika koos voor een eenmalige, naar de normen van toen buitengewoon hoge injectie van eigen vermogen in een groot aantal financiële instellingen. Europa worstelde van land tot land met wat wel en niet nodig was, onder het wakend oog van de Europese comissaresse voor mededinging. De Amerikaanse instellingen hebben hun schulden aan de overheid afgelost en zijn weer gezond; de Europese banken staan aan de vooravond van een volgende periodieke stresstest om te bewijzen dat ook zij opgewassen zullen zijn tegen een volgende crisis. Wat denkt de minister van Financiën, zelf een gewaardeerd Europese hoofdrolspeler, dat wij van dit verschil zouden moeten leren?

Er waren verschillen, maar ook overeenkomsten. Bezuinigen werd een sleutelwoord in het overheidsbeleid aan beide zijden van de Atlantische Oceaan, en dat was zeker aan deze zijde onvermijdelijk: Europa had geen andere keus dan zich te committeren aan de eerder zelfopgelegde fiscale discipline, en de recente CPB-studie, door meerderen genoemd, suggereert dat de daardoor aangerichte schade verrassend beperkt is gebleven. D66 heeft het Nederlandse kabinetsbeleid mee kunnen vormgeven en met volle overtuiging bijgedragen aan het in Nederland ingezette hervormingsprogramma. De herinneringen eraan zijn nog vers; het waren geen gemakkelijke tijden. Nu het voorzichtige groeiherstel de staatsschulden weer doet slinken is een voor de hand liggende vraag aan de minister of hij bij nader inzien zijn opvolger tijdens een volgende crisis toch niet wat meer bestedingsruimte zou toewensen dan hemzelf werd gegund, en zo ja, hoe de basis daarvoor zijns inziens zou moeten worden gelegd.

Leren doen we van verschillen; tussen Europa en Amerika, maar ook binnen Europa dat als continent zo zwaar door de crisis werd getroffen. Toch gold dat voor verschillende Europese landen in verschillende mate. De nationale beleidsvrijheid in de lidstaten is beperkt, maar niet nul; de grenzen die Brussel trekt zijn bespreekbaar en tot op zekere hoogte onderhandelbaar. Hoe brachten de verschillende landen het ervan af? En waarin onderscheidde Nederland zich van de rest? Zo op het eerste gezicht zeker niet door relatief snel herstel of door relatief beperkt groeiverlies. Tussen 2008 en 2016 groeiden de Verenigde Staten 12% sneller dan Nederland, Engeland 7%, Duitsland 6% en zelfs Frankrijk 3%. De werkgelegenheid in Duitsland nam sinds het begin van de crisis met 6% toe en in Frankrijk met 2%. Nederland kijkt nog steeds aan tegen een daling van 4%! En over balansverkorting gesproken: onze hypotheekschuld liep op van 594 miljard euro in 2008 tot 636 miljard euro in 2015.

Dat beeld staat haaks op de zelftevredenheid die van de Miljoenennota afstraalt en roept fundamentele vragen op over de effectiviteit van de Nederlandse crisisbestrijding, bijvoorbeeld over het nu alweer oplopende procyclische karakter van ons nationale begrotingsbeleid. Beschikt het kabinet over een vergelijkende analyse waaruit af te lezen valt hoe het Nederlandse crisisbeleid zich in groei- en werkgelegenheidseffecten verhoudt tot dat van onze buurlanden? Is daarin een verklaring te vinden van de eerder genoemde voor Nederland nogal pijnlijke verschillen? En wat leren wij ervan als land in de aanloop naar wat ooit een volgende crisis zal gaan worden, wanneer die zich ook afspeelt? Heeft de minister goede beleidsadviezen klaarliggen voor zijn opvolger, bijvoorbeeld in de strijd tegen de procycliciteit of, heeft hij misschien wel zo realistisch, goede voornemens "voor het geval dat" onder zijn eigen hoofdkussen?

Deze niet altijd tot vrolijkheid stemmende reflectie op het recente verleden voert ons naar de politieke actualiteit van de Miljoenennota 2016. Het is een document geschreven in een wervende toonzetting. Het kabinet is er ontegenzeggelijk in geslaagd om de overheidsuitgaven sinds 2012 fors te verlagen — eigenlijk vooral de uitgaven voor openbaar bestuur — en verdient daarvoor een compliment. In de optelsom over de crisisjaren zijn bezuinigingen gerealiseerd van een omvang die Nederland sinds de jaren tachtig niet meer had meegemaakt. Hoe moeizaam ook de weg naar herstel die Europa heeft afgelegd, hoe relatief moeizaam ook daarbinnen het Nederlandse herstel zich voltrok, hoe teleurstellend ook de groei- en met name de exportcijfers over het derde kwartaal, hoe historisch hoog ook de werkloosheid en de arbeidsongeschiktheid — en ik vraag de minister graag om een commentaar op deze opsomming — er is gelukkig weer vertrouwen bij consumenten en ondernemers, en er is weer enige begrotingsruimte beschikbaar om dat vertrouwen te bevorderen.

Het is de wijze waarop het kabinet die ruimte verkiest te benutten, de veel besproken lastenverlichting van 5 miljard euro, die de meeste aandacht in deze Miljoenennota heeft getrokken en dat misschien bij ontstentenis van serieuze hervormingsplannen op andere terreinen. Hier stelt deze Miljoenennota niettegenstaande de titel van het tweede hoofdstuk "Hervormen als continue opdracht" ernstig teleur. Ik ben niet de eerste die dit hier zegt. En dat terwijl juist de oplopende conjunctuur daar zo nadrukkelijk toe uitnodigt. Dit is de tijd om het te doen. Juist in het lastenverlichtingsvoorstel wordt een gemiste hervormingskans het pijnlijkst zichtbaar in de vorm van de gemiste kans op een serieuze belastinghervorming; iets waar de staatssecretaris van Financiën een jaar geleden zelf voor waarschuwde. Het is een populair citaat dat ik hem nu maar wil besparen.

Veel energie is inmiddels door alle politieke partijen geïnvesteerd in een speurtocht naar verbeteringen in dit plan. D66 kwam met een alternatief met een meer dan twee keer zo positief werkgelegenheidseffect, waar ook verruiming van het lokale belastinggebied en verdere vergroening deel van uitmaakten. Vanmiddag zal aan de overzijde blijken wat het tussentijdse lot van deze verstandige ideeën is. Vooralsnog lijkt het bij een gemiste kans te blijven.

De rijksbegroting laat zich op vele manieren beoordelen. Vanuit de eigen begrotingsprincipes van het zittende kabinet bijvoorbeeld, al was het alleen maar om te constateren dat ze niet altijd worden gehonoreerd. Of vanuit de opvattingen van omringende economen — inclusief die van de delegatie van het IMF — die bijna allemaal vinden dat bij deze lage rentestand het kabinet de 5 miljard beter had kunnen investeren in de concurrentiekracht van Nederland dan het bedrag terug te geven aan de burgers. Of misschien wel in de eerste plaats vanuit de normen die werden afgesproken in Europa; normen die dit kabinet bij herhaling graag dwingend opgelegd zag aan andere lidstaten. Juist daarom valt extra op hoe het kabinet er maar ternauwernood in lijkt te slagen aan de belangrijke Europese norm voor het structurele, voor conjunctuureffecten geschoonde begrotingstekort te voldoen. Dat gaat alleen maar lukken, zoals ook de Raad van State constateert, als dat structurele tekort in 2017 met ten minste 0,5% bbp verbetert en dat trekt bij voorbaat een zorgelijke wissel op de begrotingsvoorbereiding voor dat jaar. De ingewikkelde argumentatie op basis waarvan het kabinet de uitkomst van de Brusselse toets in 2016 met vertrouwen tegemoetziet, onderstreept nog eens de ondoorgrondelijkheid van de preventieve tak van het Stabiliteits- en Groeipact. Zou de minister zich in zijn Europese rol niet eens sterk willen maken voor een vereenvoudiging van deze preventieve regels, zodat zij in het publieke debat een zichtbaarder rol kunnen spelen? Voorkomen is beter dan genezen en daarom moet de rijksbegroting ten slotte ook beoordeeld worden op de mate waarin zij toekomstige risico's adresseert en beheersbaar maakt.

Burgers en banken hebben weinig keus in de wijze waarop zij kunnen anticiperen op toekomstige tegenslagen: wie spaart, bouwt aan een buffer voor slechte tijden. De burgers van dit land hebben die boodschap verstaan en laten zich zelfs door de extreem lage spaarrentes nog maar beperkt terugjagen naar de autodealer en de meubelboulevard, de hartelijke uitnodigingen daartoe van de minister-president ten spijt. De banken hebben die boodschap verstaan en schikken zich manmoedig in de nieuwe kapitaaleisen, waarvan hoogstens de vraag is of zij streng genoeg zijn. Tussen haakjes zou het mij interesseren of de minister denkt dat een "banking light"-licentie voor kredietverleners met een laag risicoprofiel, zoals Engeland die al kent, nieuwe Nederlandse toetreders zou kunnen aantrekken die ervoor zorgen dat het kredietvragende mkb niet het kind van die rekening wordt. Maar een nationale overheid heeft een keus. Zij kan haar buffers versterken door extra af te lossen op de staatsschuld, maar zij kan er ook voor kiezen het weerstandsvermogen van het land te vergroten door de economische structuur wezenlijk te versterken. Legt het kabinet daar een verstandige keus aan ons voor? Het definitieve antwoord op die vraag is helaas nog niet bekend. D66 dringt, anders dan de Raad van State, niet aan op versnelde afbouw van de staatsschuld, maar verlangt in plaats daarvan wel een serieuzer structuurversterking van onze economie dan het kabinet thans aanbiedt. Ik betreur dat en hoop onverminderd dat wij op 15 december in deze Kamer toch zullen kunnen instemmen met een Belastingplan van een kwaliteit waar mijn vader ontzag voor zou hebben gehad.

Dat betekent niet dat wij geen andere zorgen hebben rond de rijksbegroting en die zijn helemaal in de geest van de zojuist gedane suggesties van de heer De Grave. Dat geldt in het bijzonder voor de begroting voor Veiligheid en Justitie die al jaren problematisch is. Inkomsten worden voor kosten uit ingeboekt, wetsvoorstellen stagneren, de uitvoering van plannen en projecten valt veel duurder uit dan voorzien en bezuinigingen op kernfuncties leiden tot een verarming van kwaliteit. Mijn fractie schat de financiële gevolgen daarvan op ongeveer 200 miljoen euro. Tijdens de plenaire behandeling van de V en J-begroting in deze Kamer, gepland op 14 en 15 december, zullen wij in het bijzonder kritisch kijken naar de Nationale Politie, de rechtspraak, het OM, de reclassering, de griffierechten en de rechtsbijstand. Extra middelen voor deze onderdelen zullen wat ons betreft van buiten de begroting van V en J moeten komen.

Een kleine, open economie profiteert bovengemiddeld van de kansen die de omgeving biedt, maar dient zich dubbel bewust te zijn van de risico's die vlak achter de horizon dreigen. En die zijn substantieel. Het mooie hoofdstuk over risicoanalyse in de Miljoenennota doet er uitgebreid verslag van. Aan het ruime monetaire beleid van de afgelopen jaren heeft Europa ongetwijfeld veel te danken, maar economieën zouden niet overeind gehouden moeten worden door hun centrale bankiers en hun extreem lage rentes vertalen zich alweer in nieuwe zeepbellen die zelden rustig plegen leeg te lopen. En dat is niet het enige. Deelt de minister de zorg van veel economen dat Europa beland zou zijn in een langdurige periode van seculaire stagnatie, demografisch aangedreven, met aanhoudende rentetarieven van rond de 0%? Dat zou een bijzonder onaantrekkelijk perspectief opleveren, zoals dat eerder werd geschetst door de heer Hoekstra. Er is dringend behoefte aan nieuwe private investeringen, maar die blijven in zo'n scenario uit. Waar nu nog groei is en flink wordt verdiend, namelijk in de interneteconomie, lijkt de groei weinig kapitaalintensief te zijn, en dat in een sector die zich ook in andere opzichten onttrekt aan conventionele analyses van schaarste en productiviteit.

Waar zouden nu de beste kansen liggen voor overheidsinvesteringen? Hoe kunnen nieuwe doorbraaktechnologieën worden uitgelokt? Zou een hogere Europese inflatiedoelstelling dan 2% — ik durf het in de schaduw van Duitsland nauwelijks te zeggen — het overwegen waard worden of een taboe blijven? Het zijn geen gemakkelijke vragen die ik de minister voorleg, maar de Japanisering van Europa lijkt mij een groter risico dan de islamisering. Is de minister het dan ook met mij eens dat de krachtige bevordering van duurzame groei een hoofdprioriteit van Nederlands en Europees begrotingsbeleid moet zijn? Zo ja, wat ziet hij dan als voornaamste obstakel?

Als hoop op verbetering in Nederland botst op vrees voor stagnatie in Europa, maakt dat de toekomst extra onzeker. Voor de toekomst van ons land zijn wij echter niet hulpeloos overgeleverd aan de onvoorspelbaarheden van de volgende crises. Er is nog enorm veel te verbeteren aan de veerkracht van de duurzame kenniseconomie die wij willen zijn. Nu er weer ruimte beschikbaar komt voor groeibevorderend beleid, moet dat in de komende jaren onze gezamenlijke prioriteit worden: de versterking van de veerkracht van een land dat durft te vertrouwen op de eigen kracht van zijn inwoners en op het aanpassingsvermogen van zijn instituties.

Ik zie ernaar uit daaraan in deze Kamer te mogen bijdragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Rinnooy Kan. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Zoals u waarschijnlijk inmiddels hebt gemerkt, is het usance om bij iedere maidenspeech kort de achtergrond en loopbaan van het desbetreffende Kamerlid toe te lichten. Dat ga ik bij u zeker ook doen, maar ik vraag u op voorhand om mij te vergeven dat ik hierin niet uitputtend ben. Ben ik dat wel, dan ga ik ruim over mijn eigen spreektijd heen. Uw curriculum vitae is dermate lang, dat u ongetwijfeld weleens de bijnaam "Rinnooy Kan alles" toegedicht hebt gekregen.

U bent in 1972 cum laude afgestudeerd in de wiskunde en hebt een kandidaats in de econometrie. Na uw studie hebt u enkele jaren gewerkt als wetenschappelijk medewerker. In 1977 trad u in dienst bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hier was u in een tijdsbestek van twaalf jaar: lector operationeel onderzoek, hoogleraar operationeel onderzoek, directeur Econometrisch Instituut en uiteindelijk rector magnificus.

In 1991 liet u de wereld van wetenschap tijdelijk achter u, om het voorzitterschap te vervullen van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen en later van VNO-NCW. Vanaf 1996 was u tien jaar lang lid van de raad van bestuur van ING en in 2006 werd u, na een unanieme voordracht, voorzitter van de SER. Daarnaast keerde u in 2007 weer terug op de universiteit, te weten de Universiteit van Amsterdam, aanvankelijk als hoogleraar policy analysis in the private and public sector en na uw SER-tijd als hoogleraar economie en bedrijfskunde.

In al die jaren hebt u een groot aantal commissariaten en nevenfuncties vervuld. Ik noem het Concertgebouw, de Nederlandsche Bank, het Prins Bernhard Cultuurfonds, de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en het Innovatieplatform, maar de lijst is vele malen langer. Uw maatschappelijke positie is ook in de pers niet onopgemerkt gebleven, want de Volkskrant riep u maar liefst drie keer uit tot de meest invloedrijke man van Nederland.

U hebt door de jaren heen niet alleen een rijke schat aan bestuurlijke ervaring, maar ook een aanzienlijke bekwaamheid in het voorzitten opgebouwd. In 2014 bracht u hierover zelfs, samen met voormalig Tweede Kamervoorzitter Gerdi Verbeet, een boek uit, getiteld "Voorzitter! De kunst van voorzitten zonder hamer". Daarin schrijft u dat een goed voorzitter eigenlijk een bescheiden wereldverbeteraar is. Ik denk dat beide classificaties, goed voorzitter en een bescheiden wereldverbeteraar, u goed passen.

Mijnheer Rinnooy Kan, u bent voor dit huis geen vreemde. Als voorzitter van de SER was u in juni 2012 hier in huis voor een gesprek met de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten, maar ook uw diverse onderzoekscommissies op de terreinen onderwijs, zorg, cultuur en justitie brachten u al meerdere malen in aanraking met de chambre de réflexion.

Als voorzitter van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar uiteraard ook als Kamerlid, zult u ongetwijfeld een waardevolle bijdrage leveren aan het werk van de Kamer. Ik wens u daarmee alle succes en ik schors de vergadering om de collegae de gelegenheid te geven u geluk te wensen met uw maidenspeech. Maar zoals men weet, ben ik de eerste die u feliciteert.