Verslag van de vergadering van 7 juni 2016 (2015/2016 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.47 uur
De heer Rombouts i (CDA):
Voorzitter. Het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van de veroordeelde aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg strekt ertoe, veroordeelden een verplichte eigen financiële bijdrage op te leggen voor de kosten van de strafprocedure en de slachtofferzorg. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat degene die de wet overtreedt en de strafvorderlijke reactie uitlokt, verantwoordelijk moet worden gehouden voor althans een deel, een klein deel, van de kosten die de samenleving draagt voor de strafprocedure en de tenuitvoerlegging van de straf. In de toelichting staat dat het niet meer vanzelfsprekend is dat deze kosten in hoofdzaak door de samenleving worden gedragen. Dat is ook precies het thema waarover het hier vandaag zal gaan, denk ik. Voor die eigen bijdrage worden prijskaartjes gehanteerd met vaste forfaitaire bedragen, oplopend van €375 voor een veroordeling door de kantonrechter tot circa €1.975 voor een veroordeling door een meervoudige kamer van de rechtbank.
Het echte doel van het wetsvoorstel is naar de waarneming van mijn fractie financieel gedreven. Het CDA heeft daar grote moeite mee. Het zou een breuk betekenen in ons zorgvuldig opgebouwde en al jaren bestaande systeem van strafvordering, een systeem dat al decennialang gebaseerd is op twee pijlers: straffen en resocialiseren. Door nu bij incidentele wetgeving veroordeelden naast hun straf ook een financiële bijdrage op te leggen, komt het resocialiseren in gevaar, althans, wordt dat in een aantal gevallen bemoeilijkt. Het gevaar bestaat dat een aantal veroordeelden onder wie ook ex-gevangenen bij een voor hen vaak hoge schuld sneller recidiveert of in de bijstand terechtkomt.
Eerder vroeg de CDA-fractie al of de baten van dit wetsvoorstel opwegen tegen de lasten en of de eerder beoogde opbrengst van toen nog 65 miljoen euro behaald kon worden. Er was toen nog sprake van een combinatie van dit wetsvoorstel met wetsvoorstel 34068, dat voorzag in een vergoeding voor detentie. Omdat deze bijdrage voor verblijf is ingetrokken — het wetsvoorstel is immers ingetrokken — heeft de minister een nieuwe schatting van de opbrengsten en de uitvoeringskosten laten maken. Daarin is de verwachte opbrengst verlaagd. Er wordt nu uitgegaan van een netto-opbrengst van 47 miljoen euro. In de regeling is opgenomen dat een bij ministeriële regeling te bepalen deel van de opbrengsten zal worden aangewend voor de slachtofferzorg. Ook nu blijft het echter de vraag of het beoogde financiële doel wel zal worden gehaald.
Het gaat bij dit wetsvoorstel om een administratieve bijdrage in de vorm van een bestuursrechtelijke geldschuld waarop de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Het CAK moet daarbij als incassobureau gaan fungeren. Deze eigen bijdrage wordt dus niet door de rechter opgelegd. De incassostrategie is er volgens het voorstel op gericht dat invorderingsmiddelen slechts worden ingezet ten aanzien van personen die wel kunnen maar niet willen betalen. Er is een uitgebreid pakket van uitzonderingsregels voorzien om maatwerk te kunnen leveren in verband met de beoogde persoonlijke incassostrategie. De CDA-fractie vreest dat dit zal uitlopen op bureaucratische rompslomp en mogelijk zal leiden tot juridisering van het incassoproces. Ik denk daarbij onder andere aan bezwaar- en beroepzaken.
In de voorbereiding op deze plenaire behandeling is er veel verhandeld over de financiële aspecten van deze wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Opbrengsten, kosten en inningspercentages zijn daarbij voornamelijk gebaseerd op verwachtingen, veronderstellingen en aannames. Bij de wenselijkheid en de effectiviteit van het wetsvoorstel kunnen wat de CDA-fractie betreft grote vraagtekens geplaatst worden. Belangrijker is voor ons echter nog dat er relatief weinig aandacht is besteed aan de meer principiële kanten van het wetsvoorstel. Wat is bijvoorbeeld de stand van zaken ten aanzien van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 13 juli 2015 inzake sanctiestelsels? De minister zou ernaar streven om in de eerste helft van 2016 een inhoudelijke reactie op dit advies gereed te hebben. Waarom zet de minister dit wetsvoorstel dan nu door? Deze vraag kunnen we ook stellen ten aanzien van het moment waarop dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt behandeld. Immers, de minister heeft het plan om binnen afzienbare tijd de modernisering van het Wetboek van Strafvordering in de Tweede Kamer te brengen.
Tot slot. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie grote moeite heeft met dit wetsvoorstel. Het CDA is er namelijk principieel op tegen dat financiën leidend lijken te worden in ons strafrecht. We voelen er dan ook meer voor om de herziening van het Wetboek van Strafvordering af te wachten en, indien noodzakelijk, dit vraagstuk daar op te lossen.