Plenair Köhler bij voortzetting behandeling Wijziging Wet minimumloon



Verslag van de vergadering van 21 maart 2017 (2016/2017 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.15 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. We spreken in deze Kamer nu al in vierde termijn over deze wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Tot zover ben ik het eens met de voorgaande sprekers.

Dit wetsvoorstel strekt ertoe, alle mensen die werken met een overeenkomst van opdracht, ook als het om kleine baantjes gaat, minstens het minimumuurloon te betalen. Daarbij is het de bedoeling om onderbetaling en oneigenlijke concurrentie tegen te gaan. Tegen die achtergrond is het jammer dat mensen die in fiscale zin als ondernemers worden beschouwd, niet onder deze wet vallen. Daardoor blijft het dus mogelijk om zelfstandigen in te huren voor een prijs onder het niveau van het minimumloon.

Je zou zeggen dat iedereen die voor een wettelijk minimumloon is, ook voorstander van dit wetsvoorstel zou moeten zijn. Maar helaas is dat niet het geval. Door sommige partijen worden steeds nieuwe, soms goed gevonden bedenkingen naar voren gebracht. De SP-fractie vindt dat alle kanttekeningen die er bij dit wetsvoorstel gemaakt kunnen worden, hoe terecht ook, niet mogen leiden tot het niet doorgaan van dit voorstel. Maar misschien zijn er wel aanvullende maatregelen nodig.

In de wet is geregeld dat de minister door een Algemene Maatregel van Bestuur ook andere vormen van overeenkomsten die geen reguliere arbeidsovereenkomsten zijn maar waarbij het feitelijk wel gaat om arbeid tegen beloning, onder de Wet minimumloon kan brengen. Dan gaat het bijvoorbeeld om een aanneemovereenkomst of een overeenkomst van vervoer. Je houdt het niet voor mogelijk, maar wettelijk bestaan al dit soort overeenkomsten. Vooral de laatste, de overeenkomst van vervoer, lijkt een alternatief voor kwaadwillende opdrachtgevers, die postbezorgers en koeriers straks niet meer kunnen uitbuiten door middel van een overeenkomst van opdracht. Daarom vraag ik de minister waarom hij de Wet minimumloon niet gelijk, nu dus, ook van toepassing verklaart op dit soort overeenkomsten. Wat dat betreft sluit ik me aan bij het pleidooi van de heer Rinnooy Kan.

Ik sluit af met de hoop uit te spreken dat we na het debat van vandaag, na meer dan drie jaar behandeling in deze Kamer, eindelijk tot besluitvorming over dit wetsvoorstel kunnen overgaan. Dat is in het belang van duizenden, misschien wel tienduizend, mensen die werken met een overeenkomst van opdracht en nu nog onder het niveau van het minimumloon betaald worden.