Verslag van de vergadering van 21 maart 2017 (2016/2017 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.18 uur
De heer Kok i (PVV):
Voorzitter. Zelden moest een wetsvoorstel met zo veel horten en stoten naar de finish worden geduwd. Na accordering in de Tweede Kamer in oktober 2013 stuitte het voorstel op 18 februari 2014 op fundamentele bezwaren in de Eerste Kamer, waarna de minister eieren voor zijn geld koos en om uitstel van stemming verzocht. Vandaag wordt de behandeling hervat. Inmiddels zijn we ruim drie jaar verder. De grote vraag is dan ook of er mogelijk echt iets is veranderd en of de tijd het voorstel niet heeft ingehaald. Is de aangeleverde argumentatie deze keer wel overtuigend of gunt de Kamer — beter gezegd: coalitiegenoot VVD — deze demissionaire minister op de valreep nog een klein succesje?
Het mag duidelijk zijn dat er veel op de arbeidsmarkt is veranderd, en bepaald niet ten goede. De flexibilisering van de arbeidsmarkt is met de Wet werk en zekerheid volledig doorgeschoten. Alle negatieve consequenties zijn in de afgelopen regeerperiode compleet genegeerd. Zelfs het interdepartementale beleidsonderzoek Zelfstandigen zonder personeel van april 2015 mocht hier geen verandering in brengen. Fundamenteel werd in het rapport geconstateerd dat de indeling werknemer/zelfstandige niet overeenkwam met de realiteit. Gevangen in een kabinetsdiscussie kwam deze minister niet verder dan het nodig te vinden om "deze maatschappelijke en politieke discussie te blijven voeren". Anders gezegd: doorschuiven. Hoe formuleer je een politieke stagnatie in een dossier dat juist een voortvarende aanpak verdient? Een integrale, brede heroverweging bleef achterwege.
Het mag niet verwonderlijk zijn dat in het recente rapport van de WRR onder de veelzeggende titel Voor de zekerheid enkele treurige conclusies worden getrokken. Feit is dat Nederland is vastgelopen in flex en in een negatieve spiraal is beland, waar nauwelijks meer uit te komen is. Feit is ook dat in een race to the bottom inmiddels 530.000 vaste banen zijn verdwenen sinds 2003 en dat het aantal flexwerkers is opgelopen tot zelfs binnen Europa astronomische aantallen, tot ruim 3 miljoen, inclusief zzp'ers. En de zzp-problematiek is fors, zoals we inmiddels weten.
Het moet me van het hart dat het aanhoudende geleur met het voorliggende wetsvoorstel in schril contrast staat met de eminente noodzaak om de ontwrichte arbeidsmarkt integraal te bezien. Alleen dit wetsvoorstelletje nog behandelen, miskent iedere urgentie voor het grotere geheel. Het zou meer voor de hand liggen om de al dan niet vermeende ovo-problemen en de voorgestelde oplossing te bezien in het grotere vraagstuk van een fundamentele herbezinning op de huidige arbeidsmarktproblematiek. Waarom wordt daar niet voor gekozen? Waarom zo nodig op de valreep zo veel prioriteit geven aan hervatting van dit bijna gedateerde voorstel terwijl de olifant in de kamer wordt overgeslagen?
Bezien wij nogmaals kort het voorliggende wetsvoorstel, dan hoeft het in algemene zin geen betoog dat niemand ervoor is dat via schijnconstructies het minimumloon wordt ontdoken en kwetsbare groepen niet beschermd worden. Dat staat niet ter discussie. Maar of de vermeende misstanden in de arbeidsvoorwaarden in de postsector voldoende basis bieden voor onderhavig voorstel blijft de vraag. De motivering daarvoor is, zoals ook de Raad van State destijds al opmerkte, niet heel sterk.
En zo er misstanden zijn in die sector, is de volgende vraag of dit wetsvoorstel nu echt een geslaagde poging is om het oneigenlijke gebruik van de overeenkomst van opdracht (ovo) tegen te gaan door de werkingssfeer van de WML te verruimen. Het kan niet zo zijn dat gekozen wordt voor zo'n verbreding als adequaat toezicht ontbreekt of intensivering daarvan meer in de rede ligt.
Door nu simpelweg alle ovo's, tenzij in uitoefening van beroep of bedrijf, middels het schrappen van de geldende criteria binnen de reikwijdte van de WML te brengen wordt gelijkstelling aan een dienstbetrekking gerealiseerd. Dat is een eenvoudige, grove manier om oneigenlijk gebruik en omzeilen te voorkomen. Nadeel van dit schieten met hagel is dat het alle ovo-vormen zonder enig onderscheid onder de WML brengt. Makkelijker kan het niet. Een direct probleem is onder meer dat alle eerder uitgesloten zogenaamde "bijkomstige werkzaamheden" nu opeens onder het bereik van de wet kunnen vallen. Illustratief zijn, zoals al genoemd, in de categorie "kleine werkzaamheden" de oppassende gastouders, de folderende opa's — ze zijn er inderdaad — en de auto wassende neefjes, die nu onder het bereik van de wet komen. De bijlage bij de SZW-brief van 18 maart 2014 is niet meer dan heel summier en tentatief. Dit ingezette paardenmiddel dient gemakshalve in de plaats te komen van wat het reguliere toezicht zou moeten tegengaan, namelijk oneigenlijk gebruik van de ovo. Overregulering leidt weer tot nieuwe grijze gebieden, met wederom een problematische handhaving. Dat is een zwak punt in de keten. Dat is recentelijk nog geïllustreerd in het jaarplan 2017 van de Inspectie SZW, waarin de beperktheid in toezicht en handhaving duidelijk naar voren komt.
Gekozen is voor de snelste en makkelijkste manier om wat heet "de WML af te bakenen tot de groep waarvan de arbeidsrelatie maatschappelijk gelijkgesteld kan worden met een dienstbetrekking”. Evident nadeel is niet zozeer dat de WML een inkomensbodem legt in de arbeidsmarkt, als wel dat deze veeleer een blokkade opwerpt voor werkzaamheden met een geringe productiviteit. Verlies van werkgelegenheid en beroep op bijstand zijn niet ondenkbeeldig. Zo ligt verdringing van oudere bezorgers onder meer op de loer.
Complicerend is ook dat bij een ovo stukloon wordt betaald gezien het ovo-karakter van resultaatsverplichting en meetbare prestatie. Omrekening naar een uurloon corresponderend met het wettelijk minimumloon is een administratieve crime op zich, die gepaard gaat met onmogelijke vragen. Hoe de inspectie hierin moet opereren, is al een vraagstuk op zich.
Dat zal temeer gelden als de inspectie de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet beoordelen en of arbeid wordt verricht in beroep of bedrijf, namelijk als fiscaal zelfstandige. In die situatie kan niet meer teruggegrepen worden op de VAR-criteria, die immers zijn vervangen door de Wet DBA, die op zijn beurt weer "on hold" is gezet tot 2018. Een administratieve chaos dreigt. Hoe kan een opdrachtgever nog weten, laat staan aantonen, dat sprake is van werkzaamheid in het kader van beroep of bedrijf en dus geen wettelijk minimumloon van toepassing is? Makkelijker kunnen we het kennelijk niet maken, wel onnodig ingewikkeld. Ieder helder toetsingskader van ondernemerschap ontbreekt. Zoals gezegd, de recente AMvB biedt onvolledige bescherming c.q. verlies van bescherming en lijkt niet consistent genoeg.
Kort gezegd: nog steeds is niet duidelijk waarom voor het middel van ongeremde uitbreiding van de reikwijdte van de WML is gekozen. De vraag is of de vermeende enkele problematiek in de postsector daarvoor voldoende grond biedt. De enkele motivering, gebaseerd op de stelling als zou het gaan om een groep die een kwetsbare positie met onaanvaardbare arbeidsverhoudingen heeft, is te kwalitatief en overtuigt niet, hoe sympathiek de doelstelling ook mag zijn.
De heer Köhler i (SP):
Ik vind het een beetje moeilijk om in deze litanie van ellende in te breken. Gaat de heer Kok met zijn betoog in de richting van de volgende bewering: de problematiek is zo groot dat het niet zo veel zin heeft om voor een kleine groep iets op te lossen? Stemt hij dadelijk tegen een verbetering van de beloning van zo'n 10.000 mensen, omdat het geheel nog niet in orde is? Zo ja, is de heer Kok dan ook bereid om samen met mij naar die postbezorgers toe te gaan om te zeggen: dit is nu de PVV, dit is de partij die u zelfs een minimumuurloon onthoudt?
De heer Kok (PVV):
Nee. Ik denk dat er gedegen wetgeving zou moeten liggen. Dat is al eerder gebleken uit de bijdrage van vele anderen. Dit is, zoals ik heb betoogd, een zeer grove manier om de problematiek te benaderen. De problematiek is niet helder geschetst en niet kwantitatief genoeg weergegeven. Het is onvoldoende om dit wetsvoorstel daarop te baseren. Het gaat inmiddels voorbij aan de problematiek die we sinds drie jaar kennen, die veel groter is en die het geheel overstijgt, namelijk de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ik denk dat het veel beter zou zijn om deze problematiek — en dat is ook de kern van het verhaal — te parkeren en onder te brengen in het grotere geheel van de discussie die nog gaat komen in de periode na dit kabinet. Dat is de strekking van het verhaal.
De heer Köhler (SP):
Dus de heer Kok bevestigt dat de mensen die hiervan zouden kunnen profiteren — we weten niet precies om hoeveel duizenden mensen het gaat, maar op basis van de cijfers die wel geleverd zijn, gaat het om een stuk of 10.000 — maar moeten wachten op een nadere discussie?
De heer Kok (PVV):
Ik denk dat die gebaat zijn bij een goed stuk werk.
De heer Köhler (SP):
Die zijn hier al bij gebaat.
De heer Kok (PVV):
Er is al gebleken dat het voor een beperkte doelgroep zal gelden, ongeacht hoe groot die doelgroep is. Het is een heel complexe en diverse doelgroep. Het is te simpel voorgesteld om te zeggen: dit is afgebakend. De postsector is zo diffuus, kent zo veel regelingen en is zo complex dat je daar geen eenduidige reactie op kunt geven. Dat wil de heer Köhler kennelijk, maar die zekerheid kan ik hem niet bieden.
De voorzitter:
Mijnheer Köhler, tot slot op dit punt.
De heer Köhler (SP):
De heer Kok geeft wel een reactie. Hij zegt: dit is mij allemaal te beperkt en niet duidelijk genoeg, dus laat die groep maar barsten.
De heer Kok (PVV):
Nee. Ik wil graag een reactie van de minister — en daar besluit ik mijn betoog ook mee — waarin hij, gegeven alle vragen en onduidelijkheden die nu naar voren komen, nog een keer verheldert waarom dit wetsvoorstel op dit moment soelaas zou bieden. Vooralsnog zie ik dat niet.
Ik ga verder met mijn betoog, voorzitter. Het nu ingezette middel roept meer vragen en problemen op dan dat het een oplossing biedt voor een probleem dat bestreden moet worden. Een schijnoplossing brengt de beoogde betere bescherming niet dichterbij. Bovendien lijkt het wetsvoorstel ingehaald te zijn in een tijd waarin herbezinning op het falen van de arbeidsmarkt meer dan ooit geboden is en regelgeving vooralsnog ontbreekt. Het voorliggende voorstel zou betrokken moeten worden bij dit kader in plaats van dat er nu een verlengde, separate behandeling plaatsvindt. De fractie van de PVV verneemt graag de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Kok. Is de minister in de gelegenheid om meteen te antwoorden? Het antwoord is: nee. De minister geeft aan ongeveer tien minuten nodig te hebben.