Plenair Stienen bij behandeling Termijnen verlening Nederlanderschap



Verslag van de vergadering van 26 september 2017 (2017/2018 nr. 1)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 14.09 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Stienen i (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het Nederlandse paspoort: voor de meeste mensen in dit land is dit document een lot uit de loterij. Dit paspoort toont de nationaliteit van een land dat op vele internationale ranglijsten hoog scoort op bijvoorbeeld sociale en economische ontwikkeling, vrijheid en levensverwachting. Een document dat de houder in staat stelt visumvrij te reizen naar 155 landen ter wereld.

Het is voor de D66-fractie vanzelfsprekend dat nieuwkomers in Nederland die via naturalisatie dit paspoort willen verkrijgen aan duidelijke voorwaarden moeten voldoen, of ze nu EU-burger, migrant, vluchteling of partner van een Nederlander zijn. We mogen van alle nieuwkomers verwachten dat ze laten zien dat ze recht hebben op de Nederlandse nationaliteit, zodra ze de Nederlandse taal geleerd hebben, en ze voldoen aan en getest zijn op de inburgeringseisen. De vraag is binnen welke termijn dat redelijkerwijs van nieuwkomers kan worden verwacht. Tegelijkertijd vindt mijn fractie dat we in dit land zouden moeten streven naar een duurzame en harmonieuze samenleving. Iets dat we eerder bereiken door inclusief te denken en te handelen dan door mensen buiten te sluiten.

Daarom deelt mijn fractie de zorgen van de Algemene Rekenkamer over het inburgeringsbeleid na 2013: de wijze waarop nieuwkomers door de overheid in de gelegenheid worden gesteld om te kunnen participeren en gelijkwaardig burger te worden, schiet te kort. Hier kom ik later nog op terug.

Vandaag behandelen we de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en kijken we naar drie belangrijke wijzigingen:

1. de naturalisatietermijn die verlengd wordt van vijf jaar naar zeven jaar;

2. de invoering van een driejarentermijn van toelating en hoofdverblijf voor de niet-Nederlandse echtgenoot of echtgenote of geregistreerde partner van een Nederlander, die zich wil laten naturaliseren;

3. de toepassing van een openbare-ordetoets bij naturalisatie van twaalf- tot zestienjarigen.

Volgens de schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris is het doel van dit wetsvoorstel "te bevorderen dat men een reële en duurzame band met het Koninkrijk heeft opgebouwd alvorens men Nederlander kan worden". De achterliggende gedachte is volgens de memorie van toelichting dat een langere verblijfsduur in Nederland voorafgaand aan naturalisatie een waarborg is voor betere integratie in Nederland. De staatssecretaris schrijft in zijn schriftelijke reactie op de vragen van de D66-fractie dat "op grond van het Eindrapport Inburgering en Participatie kan worden geconcludeerd dat de factor tijd een positief effect heeft op de participatie van vreemdelingen" en dat daarom de termijn met twee jaar verhoogd moet worden. Er is, volgens de staatssecretaris, bij zeven jaar een grotere kans "dat betrokkene beter het Nederlands beheerst, beter de Nederlanders en de Nederlandse samenleving begrijpt en ook daadwerkelijk zijn weg in die samenleving heeft gevonden".

In de memorie van toelichting, maar ook in de schriftelijke antwoorden, stelt de staatssecretaris dat elke naturalisatietermijn "een enigszins arbitrair karakter" heeft en dat er "het gevoelen is dat een termijn van zeven jaar meer recht doet aan de gedachte dat een meer substantiële periode van verblijf en toelating vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap".

De D66-fractie vraagt zich af of de huidige drempels om te naturaliseren niet al hoog genoeg zijn. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen de zorgen van de VNG, die het onwenselijk vindt dat een grotere groep niet-Nederlanders twee jaar langer niet volwaardig kan deelnemen aan onze samenleving. Ook wil mijn fractie graag van de staatssecretaris weten waarom hij de bezwaren van de Raad van State, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over de ontoereikende onderbouwing van deze voorgestelde termijnwijziging naast zich neer heeft gelegd.

Zou de staatssecretaris willen uitleggen wat er dan precies beter kan gaan in die extra twee jaar? Wordt de kans op een baan, het beter beheersen van het Nederlands en het beter begrijpen van de Nederlandse samenleving echt groter? En als er het gevoelen is dat mensen na vijf jaar nog niet voldoende zijn geïntegreerd, zou de staatsecretaris dan niet eens opnieuw moeten kijken naar al eerder genoemde grote zorgen die er zijn rondom de inburgeringstrajecten in dit land?

De slechte organisatie van inburgeringstrajecten lijkt op een paradoxale wijze onderbouwing te geven voor de rechtvaardiging van een verlenging van de naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar. Ziet de staatssecretaris ook dit verband tussen inburgering en verlenging van de naturalisatietermijn? Andersom geredeneerd: als er een betere systematiek van inburgering zou zijn, is de verlenging van vijf naar zeven jaar dan nodig?

Mijn fractie hoort daarbij graag van de staatssecretaris welke rol de Nederlandse overheid op nationaal en lokaal niveau beter zou kunnen spelen als nieuwkomers moeite blijken te hebben met het integreren vanwege hun leeftijd, gender, sociaaleconomische positie, culturele en religieuze achtergrond, opleidingsniveau en mogelijke oorlogstrauma's. Is het niet van belang om ook in het kader van deze wetswijziging nog eens opnieuw te kijken naar de relatie tussen inburgeringstrajecten en een succesvolle integratie?

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Ik luister met belangstelling en genoegen naar de inbreng van D66. Mevrouw Stienen geeft aan dat het mogelijk zit in een falend integratie- of inburgeringstraject. Vanuit de Rekenkamer is gewezen op het feit dat de financiële verantwoordelijkheid nu helemaal bij de migrant wordt gelegd. De overheid heeft zich eigenlijk teruggetrokken en laat het aan de markt over om inburgeringsonderwijs te organiseren. Dat zou een van de oorzaken zijn waardoor het niet goed loopt. Hoe kijkt D66 aan tegen de wijze waarop het inburgeringsonderwijs nu is georganiseerd? Zou D66 daarbij een grotere verantwoordelijkheid voor de overheid willen zien?

Mevrouw Stienen (D66):

Ja. Wij zouden vooral ook op het niveau van de lokale overheid graag een grotere verantwoordelijkheid zien. De inburgeringstrajecten worden op gemeentelijk niveau privaat aanbesteed. Je ziet dat daar vaak heel veel misgaat. We zullen daar ook bij de gemeenteraadsverkiezingen veel aandacht aan besteden.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Maar de kern van het probleem, die door heel veel organisaties wordt aangewezen, is dat migranten nu een lening moeten afsluiten van wel €6.000 om deel te kunnen nemen aan een cursus. Wilt u daarin ook veranderingen doorvoeren?

Mevrouw Stienen (D66):

Zoals ik in mijn inbreng al zei, delen wij deze zorgen van de Algemene Rekenkamer en vragen wij ons af of dat niet beter kan.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dan kijken we uit naar de plannen van D66 daarvoor.

De voorzitter:

"…, voorzitter." U ook, mevrouw Stienen: via de voorzitter spreken.

Mevrouw Stienen (D66):

Dank u dat u mij daar nog even aan herinnert, voorzitter.

Kortom, in het scenario van de staatssecretaris lijken naturalisatie en het daarbij behorende Nederlands paspoort een sluitstuk van een geslaagde integratie. Maar zou het niet juist ook andersom waar kunnen zijn? Is het Nederlanderschap niet juist een belangrijk middel om de rechtspositie van de nieuwkomer te verstevigen en daarmee de integratie te bevorderen? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Dan de vergelijking met andere Europese landen. In de memorie van antwoord van 22 december 2016 stelt de staatssecretaris dat de zevenjaarstermijn in de rest van Europa niet ongebruikelijk is. Hij noemt landen als Griekenland, Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië en Slowakije, die deze zevenjaarstermijn hebben, Duitsland en Estland, met een termijn van acht jaar, en Spanje en Litouwen, die een termijn van tien jaar kennen. Inderdaad, allemaal binnen de termijn van tien jaar die geldt volgens het Europees Verdrag inzake nationaliteit. Mijn fractie heeft de staatssecretaris gevraagd dit verder uit te laten zoeken bij het European Migration Network. Uit dat onderzoek komt naar voren dat Frankrijk, toch ook een groot land, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland wel de vijfjaarstermijn aanhouden en dat ook in Tsjechië deze termijn mogelijk is, in tegenstelling tot wat de opsomming van de staatssecretaris suggereert.

Opvallend in dit Europese onderzoek is de Belgische situatie. Daar geldt een kortere termijn van vijf jaar voor nieuwkomers die aan heel duidelijke voorwaarden rondom verblijf, taalbeheersing en arbeidsverleden voldoen, en tien jaar voor nieuwkomers die daar meer tijd voor nodig hebben. Mijn fractie is dan ook benieuwd of de staatssecretaris heeft overwogen aan verschillende termijnen te denken, zeg maar een shorttrack- en een longtrackprocedure, zoals in België? Zo ja, wat is dan de reden geweest om hiertoe vervolgens niet te besluiten?

Voorzitter, ik ga over naar het onderwerp "vluchtelingen". Zowel artikel 34 van het VN-Vluchtelingenverdrag als artikel 6, vierde lid, onder g, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit stellen dat de naturalisatie van erkende vluchtelingen bespoedigd en vergemakkelijkt moet worden. Voor vele vluchtelingen betekent uitstel van naturalisatie met twee jaar een grote belemmering op de mogelijkheid tot reizen en werken in het buitenland, discriminatie bij sollicitaties, geen stemrecht bij provinciale, nationale en Europese verkiezingen en een belemmering bij het afsluiten van hypotheken en contracten. Velen van hen hebben geen bescherming meer van hun land van herkomst en hebben geen effectieve nationaliteit. Als Irakees kun je maar 26 landen bezoeken zonder visum — als Nederlander, zoals gezegd, 155.

De staatssecretaris stelt dat de regering wel degelijk vluchtelingen faciliteert door de lagere kosten van de leges bij een naturalisatieverzoek en kwijtschelding van de lening voor een inburgeringsdiploma. Ook noemt de staatssecretaris het feit dat een vluchteling geen kosten kwijt is aan het vergaren van buitenlandse identiteits- en nationaliteitsbewijzen omdat asielgerechtigden deze documenten in een naturalisatieprocedure niet hoeven te overleggen. Ziet de staatssecretaris dit niet als een wat karige invulling van onze internationale verplichtingen?

En waarom kiest de staatsecretaris geen kortere termijn voor vluchtelingen, zoals bijvoorbeeld de termijn van drie jaar die geldt voor staatlozen? Waarom kunnen vluchtelingen niet naturaliseren als zij na vijf jaar een permanente verblijfsvergunning krijgen? En hoe zit het met een vluchteling en migrant die al vijf jaar in een EU-land heeft gewoond als statushouder? Moet deze persoon dan bij vestiging in Nederland alsnog zeven jaar wachten alvorens een naturalisatie kan worden aangevraagd?

De heer Knip i (VVD):

Ik zat even te denken over een eerdere vraag van mevrouw Stienen aan de staatssecretaris. Zij vroeg of naturalisatie ook niet moet worden gezien als een instrument voor een betere participatie, zo vertaal ik haar woorden even vrij. Ik weet niet of ik haar correct citeer, maar daar kwam het ongeveer op neer.

Mevrouw Stienen (D66):

Voor een betere integratie, ja.

De heer Knip (VVD):

Nu ik u over vluchtelingen hoor spreken, bekruipt mij de gedachte dat u eigenlijk zegt: naturalisatie zou je veel eerder moeten doen, want dan heb je veel meer gunstige effecten op participatie, integratie enzovoort. Heb ik dat goed begrepen?

Mevrouw Stienen (D66):

Ja. Dat was tot in de jaren tachtig ook zo, maar daarin hebben we heel duidelijk een beleidswijziging gezien.

De heer Knip (VVD):

Helder. Dank u wel.

Mevrouw Stienen (D66):

Voorzitter, ik kom nu bij niet-Nederlandse partners van Nederlanders die in het buitenland wonen. In het schriftelijk overleg heeft de D66-fractie vragen gesteld over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de één miljoen Nederlanders die wonen en werken in het buitenland, waarvan velen een niet-Nederlandse partner hebben die graag Nederlander wil worden.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor mevrouw Stienen van D66 een aantal opmerkingen maken met de strekking: tot de jaren tachtig was het ook zo en toen was het eigenlijk beter. Maar moet u niet met ons constateren dat de integratie de afgelopen 30, 40 jaar juist door die massa-immigratie totaal mislukt is en dat we hier daardoor met een multiculturele chaos zitten? Is dat de geslaagde integratie die D66 voor ogen heeft?

Mevrouw Stienen (D66):

Mevrouw de voorzitter, ik zou hier wel drie uur antwoord op willen geven, maar ik denk dat meneer Van Hattem en ik — en de PVV en D66 — daar nooit uit zullen komen in onze interpretatie van wat er de afgelopen twintig jaar is gebeurd. Wij als D66 geloven dat integratie gebaat is bij een goed inburgeringstraject dat mensen in staat stelt om zo snel mogelijk volwaardig burger te zijn.

De heer Van Hattem (PVV):

Is het Nederlanderschap dan niet het sluitstuk van een volledig integratieproces, in plaats van wat u nu zegt? U wilt nu eigenlijk al aan de voorkant de Nederlandse nationaliteit en een Nederlands paspoort verstrekken. U hebt zelf in het begin al aangegeven dat dat een visummogelijkheid tot 155 landen geeft en dat daar allerlei rechten aan verleend kunnen worden. Zou dat niet gewoon het sluitstuk moeten zijn?

Mevrouw Stienen (D66):

Ik ben zelf zeer benieuwd naar het recent uitgekomen promotieonderzoek van dr. Tamar de Waal. Ik heb het promotieonderzoek zelf nog niet kunnen lezen, maar in de publiciteit zegt zij dat uit haar onderzoek is gebleken dat juist het Nederlanderschap nieuwkomers, vluchtelingen, helpt om beter te integreren. Voor ons als D66 is het dus niet een sluitstuk, maar een middel tot beter Nederlanderschap.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mijnheer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

U kunt naar een onderzoek verwijzen, maar de praktijk, de samenleving, de straat ziet er heel anders uit. Daar zien we de resultaten van 30, 40 jaar mislukte integratie, waarbij jarenlang met een veel kortere termijn dan nu in deze wet wordt voorgesteld, paspoorten zijn verstrekt. Ik denk niet dat dit plan van D66 hier een positieve bijdrage aan gaat leveren.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik neem dit voor kennisgeving aan. Ik denk dat ik al heb gezegd dat wij daarover duidelijk van politieke mening verschillen.

Ik begin even opnieuw met het stuk over de niet-Nederlandse partners. In het schriftelijk overleg heeft de D66-fractie vragen gesteld over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de 1 miljoen Nederlanders die wonen en werken in het buitenland waarvan velen een niet-Nederlandse partner hebben die graag Nederlander wil worden. In zijn reactie stelt de staatssecretaris dat de regering niet inziet dat het voorstel het doen en laten van de Nederlandse partner zal beïnvloeden. Ik vraag de staatssecretaris of dit wel terecht is, gezien de verstrekkende gevolgen die dit wetsvoorstel zal hebben op gezinsleven en loopbaan als Nederlanders hun werkende leven moeten onderbreken om drie jaar in Nederland te gaan wonen zodat hun partner aldaar het naturalisatieproces kan starten.

Ons bereiken verhalen die allemaal een soortgelijk patroon hebben als in dit voorbeeld. Wij hebben toevallig een werkende vrouw als voorbeeld: een Nederlandse vrouw die werkt voor een groot internationaal landbouwbedrijf in Rusland. Zij woont samen met haar niet-Europese man in Moskou. Om eenheid in het gezin te houden wil haar man Nederlander worden. In de oude situatie kan dat vanuit Moskou. In de nieuwe situatie zal zij haar baan moeten opgeven als zij samen met haar man wil blijven wonen, omdat het voor naturalisatie vereist is dat hij drie jaar in Nederland verblijft. Is de staatssecretaris nog steeds van mening dat het voorstel het doen en laten van de Nederlandse partner niet zal beïnvloeden?

Als beleidsmatige legitimatie voor het invoeren van een termijn van toelating en hoofdverblijf voor de niet-Nederlandse echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner van een Nederlander noemt de staatssecretaris dat het tot een verregaande onevenwichtigheid in de naturalisatievoorwaarden leidt, als tegelijkertijd nog kan worden genaturaliseerd door personen die in het geheel geen deel uitmaken van de Nederlandse samenleving of een samenleving van een van de andere landen van het Koninkrijk. Dat de partners van Nederlandse expats samenleven met een Nederlander geeft hun voor deze staatssecretaris nog geen toegang tot de Nederlandse samenleving.

De D66-fractie ziet deze veronderstelde onevenwichtigheid niet als argument voor een wetswijziging. Integendeel, mijn fractie vraagt de staatssecretaris hoe hij de nadelige gevolgen van de wetswijziging inschat voor het gezinsleven en de carrière van die Nederlanders met niet-Nederlandse partners in het buitenland. Zeker voor Nederlanders die niet uitgezonden zijn door de Nederlandse overheid of een Nederlands bedrijf maar voor een buitenlandse werkgever werken of zelfstandig ondernemer zijn, blijkt ook het middelenvereiste van drie jaar vaak een struikelblok te zijn. Kan de staatssecretaris deze Kamer inlichten hoe het staat met de op 23 februari jongstleden aan de Tweede Kamer toegezegde voorlichting over de mogelijkheden tot maatwerk voor Nederlandse expats rondom deze inkomenseis?

Daarnaast vraagt onze fractie zich af waarom de staatssecretaris geen mogelijkheid creëert om jaren in Nederland te kunnen sparen over een langere periode. Hierbij hoeven niet-Nederlandse partners van Nederlanders niet per se drie jaar achter elkaar in Nederland te wonen voor ze naturalisatie kunnen aanvragen, maar bijvoorbeeld steeds een periode van zes maanden of een jaar achter elkaar over een periode van bijvoorbeeld vijf jaar.

Tot slot heeft mijn fractie nog een vraag over de openbare-ordetoets voor 12- tot 16-jarige vreemdelingen die verdacht worden van een ernstig misdrijf en in aanmerking willen komen voor naturalisatie tot Nederlander. De D66-fractie vindt dat ook voor 12- tot 16-jarige vreemdelingen geldt dat je in Nederland onschuldig bent tot het tegendeel is bewezen. Is het weigeren van naturalisatie op het moment dat er nog geen veroordeling is hiermee niet in strijd? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw de voorzitter, mijn fractie kijkt uit naar de beantwoording van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Stienen. Ik geef het woord aan mevrouw Nooren.