Plenair Stienen bij behandeling Wet zorgplicht kinderarbeid



Verslag van de vergadering van 19 december 2017 (2017/2018 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.02 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Stienen i (D66):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst een hartelijk welkom aan mevrouw Kuiken, de initiatiefneemster, en aan mevrouw Kaag, de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik weet niet zeker of de heer Van Laar aan het kijken is — dat verwacht ik eigenlijk wel — maar ik wil hem en zijn medewerkers namens de D66-fractie graag complimenteren met het feit dat dit initiatiefwetsvoorstel het tot de Eerste Kamer heeft gebracht.

In veel straten in Nederland hangt deze dagen feestverlichting. December is de maand waarin veel winkeliers een belangrijk deel van hun jaaromzet draaien. Tijdens de voorbereiding van deze inbreng had ik deze winkeliers en hun klanten in gedachten. Want wat betekent de initiatiefwet Zorgplicht kinderarbeid voor deze ondernemers en hun klanten? Zouden zij nu al erover nadenken of de producten in de etalages door kinderhanden gemaakt zijn ergens ver weg in het buitenland? Zouden zij erover nadenken of de cacao in de bonbons bij de bakker, het goud bij de juwelier en de telefoons bij de elektronicawinkel wel op een eerlijke manier gemaakt zijn? Zonder kinderarbeid? Zonder dwangarbeid, en in fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en voor een leefbaar loon?

Het initiatiefwetsvoorstel Zorgplicht kinderarbeid richt zich op één aspect van die vragen: kinderarbeid. Het doel van voorliggend voorstel is volgens de memorie van toelichting om ervoor te zorgen dat consumenten ervan uit kunnen gaan dat de goederen en diensten die zij op de Nederlandse markt kopen, verkocht worden door ondernemingen die er binnen hun mogelijkheden redelijkerwijs alles aan doen om te voorkomen dat hun producten en diensten tot stand komen met gebruikmaking van kinderarbeid. Kortom, dit wetsvoorstel vraagt van bedrijven om te verklaren dat ze dat doen en als naar aanleiding van een klacht die verklaring onjuist blijkt, kan een onderneming worden beboet en daarna strafrechtelijk worden vervolgd.

Vandaag bespreken we of dit wetsvoorstel het juiste middel is om tot de verandering te komen die we allemaal in deze Kamer zo graag willen: een einde maken aan kinderarbeid. De D66-fractie onderschrijft de gedachte dat onze welvaart niet ten koste moet gaan van de mensenrechten, de welvaart en het welzijn van mensen elders. Vandaar dat mijn fractie er belang aan hecht dat in het regeerakkoord onder het kopje "ontwikkelingssamenwerking" de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties centraal staan.

Duurzaam Ontwikkelingsdoel 8, "fatsoenlijke banen en economische groei", noemt in een van de subdoelen, 8.7, expliciet kinderarbeid. Ik citeer:

"Onmiddellijke en effectieve maatregelen nemen om gedwongen arbeid uit de wereld te helpen, een einde te maken aan moderne slavernij en het verbod en de afschaffing van de ergste vormen van kinderarbeid veilig te stellen, met inbegrip van kindsoldaten, en tegen 2025 een einde te stellen aan kinderarbeid in al haar vormen."

Mevrouw de voorzitter. Het is een ambitieus doel. Stel je voor dat het zou lukken dat in 2025 kinderen wereldwijd kunnen spelen, naar school kunnen gaan en een veilige en gezonde leefomgeving hebben. Iedereen in dit huis, ook de leden van mijn fractie, zou graag willen dat er een einde komt aan het fenomeen dat wereldwijd meer dan 160 miljoen kinderen werken. En dan hebben we het over werk door te jonge kinderen, werk dat te zwaar of gevaarlijk is voor kinderen of werk dat kinderen belemmert in het volgen van onderwijs. Uiteraard is de vraag of de goede intenties van voorstellen zoals de voorliggende initiatiefwet wel daadwerkelijk leiden tot vermindering van kinderarbeid. Niemand zit te wachten op wetgeving die vol goede bedoelingen staat, maar die in de praktijk tot veel onduidelijkheid leidt en geen resultaten oplevert.

Zo heeft de Raad van State zorgen geuit over de effectiviteit van dit wetsvoorstel. Het bestrijden van kinderarbeid is volgens de D66-fractie niet gediend met wetgeving die niet uitvoerbaar is of waarvan het toezicht en de handhaving veel vragen oproepen. En juist wetgeving hierop toetsen is de taak van de Eerste Kamer.

Voorzitter. Er leeft bij mijn fractie nog een aantal vragen. Ik som ze op, en daarna zal ik ze nader toelichten. Biedt de wet duidelijkheid en rechtszekerheid aan ondernemingen over wat zij moeten doen om aan de wet te voldoen? Op grond van welke concrete aanwijzing kan een klacht worden ingediend? Hoe zit het met de financiële en administratieve lasten voor bedrijven? Hoe zijn het toezicht en de handhaving geregeld? En tot slot: wat is de relatie tussen dit initiatiefwetsvoorstel en de convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, hierna de IMVO-convenanten?

Voorzitter. Mijn fractie maakt zich zorgen over het feit dat een aantal belangrijke zaken niet in de wet geregeld is, maar via een of meerdere AMvB's te zijner tijd door de minister moet worden uitgewerkt. Het gaat hier om de rol en het mandaat van de toezichthouder in artikel 3, de uitzonderingen over tijdstip en inhoud van de verklaring die bedrijven moeten afgeven in artikel 4.3, en de vraag welke bedrijven op welke wijze vrijgesteld kunnen worden in artikel 6. We zouden graag van de initiatiefneemster vernemen hoe zij in algemene zin aankijkt tegen de zorgen van de D66-fractie dat er wel veel geregeld moet worden in algemene maatregelen van bestuur. De stappen die ondernemers moeten zetten opdat er in hun keten kinderarbeid kan worden aangetoond, liggen in lijn met de OESO-richtlijnen en worden nader uitgewerkt in de AMvB. Kan de initiatiefneemster enkele voorbeelden van deze stappen noemen? Is de minister bereid om het bedrijfsleven middels consultaties te betrekken bij het opstellen van de AMvB's?

Nederlandse ondernemingen en ondernemingen die goederen of diensten aan Nederlandse eindgebruikers verkopen of leveren, dienen volgens dit initiatiefwetsvoorstel te verklaren dat zij gepaste zorgvuldigheid hebben betracht. Goederen of diensten mogen niet met behulp van kinderarbeid tot stand komen. Tony's Chocolonely heeft samen met een aantal andere bedrijven in een recente brief gesteld: "Deze wet vraagt niets onmogelijks van bedrijven. Bedrijven moeten verklaren dat zij 't nodige doen om kinderarbeid te voorkomen, onderzoek doen naar risico's op kinderarbeid en deze naar vermogen aanpakken. Alleen met een wet gaat de norm omhoog en wordt kinderarbeid serieus aangepakt." Onderschrijft de initiatiefneemster deze stellingname? En, zo ja, zou de initiatiefneemster dan willen toelichten wat zij "'t nodige" vindt? En wanneer hebben bedrijven kinderarbeid "naar vermogen" aangepakt?

In de nadere memorie van antwoord stelt de initiatiefneemster dat de zorgplicht voor een klein bedrijf niet veel verder zal reiken dan de eerste schakel. De ondernemer hoeft immers maar bij een paar leveranciers na te gaan of er in hun ketens gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid. In diezelfde nadere memorie van antwoord geeft de initiatiefneemster aan dat er een uitzondering kan worden gemaakt voor kleine bedrijven met enkele honderdduizenden euro's omzet per jaar, en voor bedrijven die nauwelijks een internationale dimensie in hun keten hebben. Maar werkt het dan ook andersom? Moeten grote bedrijven dan grotere inspanningen leveren door hogere eisen te stellen aan hoe ver in de keten moet worden teruggezocht? Graag een reactie van de initiatiefneemster.

Mijn fractie vraagt zich af of er niet nu al zo veel uitzonderingen te verwachten zijn, dat het voor veel bedrijven onduidelijk blijft of en hoe zij onder deze wet vallen. Is het wellicht mogelijk om een fasering in te stellen waardoor het midden- en kleinbedrijf, het mkb, in de eerste fase nog niet hoeft mee te doen? We horen graag de reactie hierop van de initiatiefneemster en ook de minister.

Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):

Ik hoor collega Stienen het hebben over het maken van een verschil tussen grote en kleine bedrijven, waarbij kleine bedrijven eventueel nog niet mee hoeven te doen. Maar dat kan toch niet vanwege de OESO-richtlijnen? We mogen toch geen onderscheid maken tussen grotere en kleinere bedrijven? Hoe ziet u dat dan? Hoe wilt u dat oplossen?

Mevrouw Stienen (D66):

Ik ben ook heel benieuwd hoe de initiatiefneemster daarop reageert.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Oké. U stelt dus een vraag aan de minister of de initiatiefnemer, maar die vraag is niet in lijn met de OESO-richtlijnen? Aan die OESO-richtlijnen hebben we ons juist geconformeerd. Dat is dan toch een vreemde vraag?

Mevrouw Stienen (D66):

Ik ben altijd heel blij als de PVV zich committeert aan internationale richtlijnen die gaan over internationale samenwerking; dat ten eerste. Ten tweede ben ik inderdaad benieuwd hoe de initiatiefneemster dat dilemma voor ons uitlegt.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik wil toch wel even reageren op dat punt over internationale richtlijnen. Wij zijn natuurlijk wel de enige oppositiepartij, maar we houden ons wel aan de wet- en regelgeving. Dat wil ik hier toch wel even benadrukken.

Mevrouw Stienen (D66):

Daar zijn wij als internationaal gerichte partij natuurlijk heel blij mee.

Anders gezegd: wat betekent dit voor de ondernemers in de doorsnee winkelstraat in Nederland, of voor een online webwinkel? Moet het grootwinkelbedrijf wél die verklaring van gepaste zorgvuldigheid inleveren, maar kunnen de bakker en de juwelier ervan afzien? Of kan de bakker dat wel omdat de omzet laag genoeg is, maar de juwelier niet omdat hij goud verkoopt? Wordt er binnen deze wet meer geëist van ondernemers die werken in sectoren waarin een hoger risico bestaat dat producten tot stand zijn gekomen door kinderarbeid?

Mevrouw de voorzitter. Wat betekent dit voor ondernemers in grensregio's, die toch al vaak de concurrentie voelen van ondernemers vlak over de grens? Hoe zit het in deze context met Belgische en Duitse wetgeving op het gebied van het tegengaan van kinderarbeid? Mijn fractie hoort graag de reactie van de initiatiefneemster op deze vragen. Wij horen ook graag van de initiatiefneemster en de minister hoe zij inschatten dat wetgeving in het algemeen en deze wet in het bijzonder kan bijdragen aan een gelijk speelveld voor bedrijven binnen Nederland en Europa.

Daarnaast is mijn fractie verheugd over de aandacht die er in de memorie van toelichting is voor flankerend beleid bij deze wetgeving. Het tegengaan van kinderarbeid zal immers gevolgen hebben voor gezinnen en gemeenschappen die eerst leunden op kinderarbeid voor inkomsten. Ziet de initiatiefneemster hier een rol voor grote bedrijven, ngo's en/of de Nederlandse overheid? Ook hoort mijn fractie graag van de minister hoe het nieuwe kabinet meer aandacht gaat geven aan de gevolgen van het bestrijden van kinderarbeid op gemeenschaps- en gezinsniveau.

De D66-fractie heeft ook enkele vragen over de financiële gevolgen die deze wet voor bedrijven kan hebben. Op eerdere vragen van de D66-fractie over de kosten van het realiseren van de verklaring voor bedrijven stelt de initiatiefneemster dat er financiering voor bedrijven beschikbaar is, bijvoorbeeld via het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Maar is dit fonds hier wel voor bedoeld? Het is goed dat het nieuwe kabinet in het regeerakkoord heeft opgenomen dat dit fonds verhoogd wordt met 7 miljoen per jaar. Mijn fractie vraagt aan de minister welke plaats dit fonds in kan nemen als deze Kamer instemt met deze initiatiefwet. Verwacht de minister dat meer bedrijven aanspraak zullen maken op dit fonds als deze wet in werking treedt?

De initiatiefneemster stelt dat de kosten voor een bedrijf dat zich al aan de OESO-richtlijnen houdt, zullen uitkomen op €98 tot €787 per jaar. Dit is gebaseerd op de kosten voor ondernemers in de Moderne Slavernijwet uit het Verenigd Koninkrijk, een wet die als doel heeft tegen te gaan dat er nog producten in het VK te koop zijn die door dwangarbeid tot stand zijn gekomen. De kosten voor Nederlandse ondernemers zouden "veel lager" kunnen zijn "omdat de verklaring in de voorliggende wet eenregelig kan zijn". Waar baseert de initiatiefneemster dit op, aangezien de eisen die aan de verklaring zullen worden gesteld nog in een AMvB moeten worden vastgelegd? En betekent dit volgens de initiatiefneemster dat er ook minder onderzoek nodig is voor Nederlandse ondernemers?

Voorzitter. Mijn fractie vindt het nog lastig te zien hoe consumenten een rol kunnen spelen in het succes van deze initiatiefwet. Ieder natuurlijke of rechtspersoon wiens belangen geraakt zijn door het doen of laten van een onderneming bij de naleving van deze wet, kan daarover een klacht indienen bij de toezichthouder als er een concrete aanwijzing is dat een aanwijsbare partij niet aan de gepaste zorgvuldigheidsplicht heeft voldaan. Laten we weer even teruggaan naar die Nederlandse winkelstraat. Wie zou er volgens de initiatiefneemster in actie moeten komen met deze wet in de hand? De klant van de juwelier die vermoedt dat er geen eerlijk goud in de etalage ligt? Of de klant van de kledingwinkel? Alleen, of met andere klanten in een actiegroep, via een consumentenorganisatie of met een ngo? En kan de initiatiefneemster een voorbeeld geven van wat zij ziet als een concrete aanwijzing voor de consument?

Deze wet kan alleen zijn doel dienen als er ook effectief toezicht is. In het initiatiefwetsvoorstel is een toezichthouder voorzien die belast is met het toezicht op de naleving van de wet. Dit wordt een lastige taak, omdat de toezichthouder aan veel eisen moet voldoen. Deze toezichthouder zal inzicht moeten hebben in de complexiteit van ketens waarin gebruik wordt gemaakt van verschillende grondstoffen om tot een product te komen. Er moet expertise aanwezig zijn om internationaal effectief te monitoren en overtreders van deze wet zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk te kunnen aanpakken, waardoor ook effectievere samenwerking met het Openbaar Ministerie vereist is. Bovendien zijn er vragen over hoe ver de bevoegdheden van de toezichthouder reiken binnen en buiten Nederland en met name ook ten aanzien van online ondernemingen die niet in Nederland gevestigd zijn. Graag hoort mijn fractie hierop een reactie van de initiatiefneemster.

De toezichthouder wordt per AMvB aangewezen. We begrijpen hieruit dat in de AMvB nader wordt geregeld welke, al dan niet nieuwe, organisatie de toezichthoudersfunctie gaat vervullen en dat die AMvB wordt voorgehangen. Ik ben eigenlijk wel benieuwd of dat alleen in de Tweede Kamer of ook in de Eerste Kamer gebeurt. Het is op dit moment nog niet duidelijk welke organisatie deze toezichthoudersfunctie zou kunnen en willen verrichten. Mijn fractie vraagt de initiatiefneemster wie zij zelf voor zich ziet als potentiële toezichthouder en of zij iets ziet in de optie om een nieuw zelfstandig bestuursorgaan in het leven te roepen om de taken van de toezichthouder op zich te nemen. Denkt de initiatiefneemster dat een nieuwe toezichthouder voor 1 januari 2020 van start zou kunnen gaan wanneer deze initiatiefwet op zijn vroegst in werking zou treden? Welk budget zou de toezichthouder nodig moeten hebben om de taken effectief te kunnen vervullen, zo vraagt mijn fractie aan de initiatiefneemster.

Wordt uit landen die soortgelijke wetgeving hebben ingevoerd zoals de moderne slavernijwet in het Verenigd Koninkrijk, duidelijk hoe een toezichthouder effectief in het buitenland zijn rol kan vervullen? Wat zou een Nederlandse toezichthouder kunnen doen als een eigenaar van een fabriek, plantage of mijn in het buitenland de toezichthouder de toegang ontzegt?

Daarnaast vraagt mijn fractie aan de initiatiefneemster welke rol lokale organisaties, vakbonden, het maatschappelijk middenveld en ngo's hebben ten opzicht van de toezichthouder, mocht deze wet in werking treden.

Voorzitter. Tijdens de deskundigenbijeenkomst op 3 oktober jongstleden hier in de Eerste Kamer bleek dat er bij sommige organisaties twijfels zijn over deze initiatiefwet, omdat er al andere mogelijkheden zijn om kinderarbeid tegen te gaan en consumenten het vertrouwen te geven dat zij "kinderarbeidsvrije" producten kopen.

Verschillende sectoren waarin het risico bestaat dat gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid zoals de textiel-, goud-, banken-, duurzaam bosbeheer- en plantaardige-eiwittensector hebben vrijwillig imvo-convenanten opgezet.

Voor de D66-fractie is nog niet duidelijk hoeveel bedrijven en sectoren zich precies hebben aangesloten bij de imvo-convenanten. Wel weten wij dat nog lang niet alle bedrijven en sectoren volledig zijn aangesloten en dat het afsluiten van convenanten langzamer gaat dan gehoopt. Graag horen wij van de minister wat de regering doet om bedrijven aan te moedigen zich sneller aan te sluiten bij deze verschillende convenanten. Ook verneemt mijn fractie graag of de regering samenwerking zoekt met de andere Europese landen binnen EU-verband op het gebied van imvo-convenanten.

Tijdens de deskundigenbijeenkomst hoorden wij aan de ene kant de inschatting dat de convenanten zouden kunnen dienen als informatiebank voor bedrijven die met de nieuwe wet te maken krijgen. De nieuwe wet zou er weer voor zorgen dat meer imvo-convenanten worden ondertekend. Wetgeving gaat vaak voor gedragsverandering. Pas nadat er een wet kwam die veiligheidsgordels in auto's verplichtte, werd de norm ook om een gordel te dragen.

Aan de andere kant zijn er ook geluiden dat deze convenanten betekenisvol zijn en deze nog niet de kans hebben gehad hun volle nut te bewijzen. Als bedrijven en individuen zelf voor deze normverandering kunnen zorgen zonder dat de overheid met maatregelen komt, heeft dat de voorkeur. Zelfregulering alvorens tot regelgeving over te gaan.

Mijn fractie vraagt de initiatiefneemster welke visie zij op de convenanten heeft ten aanzien van de initiatiefwet. Is de wet niet een te grote stok achter de deur die dan niet alleen de bedrijven treft waar ergens in de keten kinderarbeid plaatsvindt, maar ook veel goedwillende bedrijven die worden opgezadeld met buitenproportionele administratie en kosten? Heeft zij cijfers beschikbaar die de effectiviteit van de convenanten aantonen? Welke verwachtingen heeft zij van de evaluatie die over twee jaar zal moeten plaatsvinden? Hoe ziet de minister de evaluatie van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen, verwacht in 2018, en die IOB-evaluatie in 2018 van de imvo-convenanten in relatie tot deze wet en de daarbij behorende AMvB?

Artikel 5, lid 4 van de initiatiefwet regelt dat een onderneming die "handelt in overeenstemming met een door de minister goedgekeurd plan van aanpak (tegen kinderarbeid)" geacht wordt met de door de wet beoogde gepaste zorgvuldigheid te handelen. Hoe verhoudt zich dat tot de convenanten? Zou bijvoorbeeld een zeer verrijkend imvo-akkoord volgens de initiatiefneemster voor die ministeriële goedkeuring kwalificeren? Zo ja, handelt dan niet nu al het georganiseerde bedrijfsleven in overeenstemming met de gedachte aan de voorliggende initiatiefwet? Zo nee, waarom niet? Mijn fractie hoort graag de reactie van de initiatiefneemster.

Mijn fractie is in elk geval blij met het voornemen van de regering om de aanpak rond de imvo-convenanten voort te zetten en via de evaluatie over twee jaar te bezien "of en zo ja welke dwingende maatregelen kunnen worden genomen". De fractie van D66 vraagt de minister hoe deze wet zich verhoudt tot die mogelijke dwingende maatregelen en of zij ook de Eerste Kamer kan informeren over de mogelijke tussentijdse evaluatie van de convenanten.

Tot slot, mevrouw de voorzitter. Mijn fractie ondersteunt de gedachte achter dit initiatiefwetsvoorstel; daar bestaat geen twijfel over. De vraag is echter of deze initiatiefwet hiertoe kan bijdragen, of dat de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zo ingewikkeld en onduidelijk zijn dat consumenten en ondernemers in Nederland er niet mee uit de voeten kunnen, en dat er uiteindelijk geen kind minder gaat werken onder te zware omstandigheden in landen waar kinderarbeid nog veel voorkomt. Daarom zou ik de minister willen vragen in haar beantwoording duidelijk te maken hoe zij aankijkt tegen de uitvoerbaarheid, het toezicht op de naleving en de mogelijkheden van handhaving. Immers, als deze wet wordt aangenomen, wordt dat haar verantwoordelijkheid. Daarnaast hoort mijn fractie in het verlengde van de tekst in het regeerakkoord, graag of het wellicht verstandiger is de eerste evaluatie van de imvo-convenanten af te wachten alvorens als overheid op te treden.

Ten slotte wil ik uitdrukkelijk aan de initiatiefneemster vragen of zij in overweging wil nemen haar wetsvoorstel aan te houden totdat de evaluatie van de imvo-convenanten beschikbaar is. In de tussentijd zou zij met de minister kunnen overleggen over de nadere uitwerking van de AMvB's. Zo is er bij de definitieve besluitvorming in deze Kamer aanmerkelijk meer zicht op de uitvoerbaarheid, het toezicht en de handhaafbaarheid van deze initiatiefwet. Bovendien wordt het bezwaar ondervangen van te grote delegatie van de wetgever aan de regering. Immers, de Kamers kunnen dan de uitvoeringsregelgeving beoordelen in het licht van het geheel van het wetsvoorstel.

Ik zie dat er nog een vraag komt, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Ik zie dat ook maar ik wachtte even tot u klaar zou zijn. De heer Ester wacht ook eventjes.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik heb nog één zin. Wij kijken graag uit naar het antwoord van de initiatiefneemster en de minister.

De heer Ester i (ChristenUnie):

Ik heb met aandacht geluisterd naar het pleidooi van mevrouw Stienen. Zij heeft een groot aantal vragen gesteld aan de minister en aan de initiatiefneemster, een heel groot aantal vragen, mag ik wel zeggen. Ik zocht een beetje naar de positie van uw fractie, maar die werd mij op het einde aanzienlijk duidelijker. U heeft een groot punt gemaakt van Nederlandse bedrijven en ondernemingen. U heeft even heel kort gerefereerd aan een brief die wij kregen van CEO's van heel grote Nederlandse internationale ondernemingen die zich achter de wet scharen. Ik zou graag uw reactie daarop willen vernemen. Ik noem bedrijven als ABN AMRO, AEGON, ASR, ASN, Bavaria, Heineken, Koninklijke Verkade, Max Havelaar, Nestlé, Rabobank, Triodos, Van Lanschot en zo kan ik nog wel even doorgaan. Dat zijn majeure internationale bedrijven die zeggen: wij vinden het juist heel goed dat die wet een grens stelt en een richtlijn bepaalt. Zij roepen ons op om ons daarachter te scharen. Ik ben in het kader van uw pleidooi heel benieuwd hoe u deze brief en deze oproep van het internationale Nederlandse bedrijfsleven waardeert.

Mevrouw Stienen (D66):

Ik dank de heer Ester voor deze vraag. Het mag duidelijk zijn dat deze wet, als hij wordt aangenomen, alleen maar succesvol kan zijn als het bedrijfsleven wil meedoen. Wij zijn natuurlijk verheugd dat allerlei bedrijven zich al hebben uitgesproken over de intentie achter deze wet. Dat is precies waarom mijn fractie de vraag heeft gesteld aan de initiatiefneemster over de uitlatingen van Tony Chocolonely en deze bedrijven. Ik moet eerlijk zeggen dat als je naar hun verklaring kijkt, onze fractie ondanks de steun voor de goede bedoelingen van deze initiatiefwet, nog vragen heeft over de zin die ik net voorlas en waarover ik de initiatiefneemster een vraag heb gesteld. Wat is het nodige? Wanneer is er naar vermogen kinderarbeid aangepakt? Ik begrijp heel goed dat de bedrijven die de petitie hebben ondertekend, de goede bedoelingen van Tony Chocolonely ondersteunen, maar mijn fractie wil toch een antwoord van de initiatiefneemster op de vraag hoe zij dit inschat.

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp dat heel goed, maar mijn vraag was eigenlijk hoe u dit inschat. Kijk, dit soort grote bedrijven ondertekent niet voor niets zo'n verklaring. Zij willen heel nadrukkelijk een signaal afgeven in de richting van de samenleving en de politiek. Ik vraag alleen hoe u dat waardeert.

Mevrouw Stienen (D66):

Wij zien eigenlijk een verdeeld landschap. Wij zien aan de ene kant bedrijven die de petitie van Tony Chocolonely hebben ondersteund. Dat is ongelofelijk sympathiek, bij de kerstboom met een aantal kinderen. Dat warmt het hart, mijn hart ook. Aan de andere kant zien wij dat de Federatie van de Nederlandse Levensmiddelen Industrie, grootwinkelbedrijven en allerlei andere grote bedrijven ons ook gemaild hebben met veel zorgen over deze wetgeving. Ik vind dat het vandaag onze taak is om te bekijken hoe je dat warme hart voor kinderarbeid en dat koele hoofd bij de vraag of deze wetgeving toereikend is, met elkaar kunt verenigen.

De voorzitter:

Mevrouw Vlietstra ...

Mevrouw Stienen (D66):

Een warm hart dat kinderarbeid wordt tegengegaan.

De voorzitter:

Ja, dat begrijp ik. Ik denk dat dat wel begrepen wordt. Een warm hart voor de bestrijding van kinderarbeid. Dat wilde u zeggen. Mevrouw Vlietstra.

Mevrouw Vlietstra i (PvdA):

Mooie zin, voorzitter. Mevrouw Stienen wees terecht op de OESO-richtlijnen. Zij hecht daar ook veel belang aan. Zij wees ook terecht op de doelstellingen om in 2025 kinderarbeid de wereld uit te hebben. Mij bekruipt het gevoel dat de urgentie om dat inderdaad te realiseren bij D66 nog niet heel groot is. Dus ik zou graag van mevrouw Stienen willen horen hoe zij aankijkt tegen de urgentie om stappen te zetten om dat doel in 2025 te realiseren. Ik zeg dat ook omdat zij de vraag stelt of dit wetsvoorstel niet een te grote stok achter de deur is, of we niet eerst de convenanten nog meer tijd moeten geven. Ik wijs erop dat op dit moment vijf convenanten zijn gesloten, waar de ambitie was om er in 2016 tien te hebben. Ik heb gisteren met veel belangstelling het jaarverslag gelezen van een van de convenanten in de textielsector, waaruit blijkt dat het een ongelofelijk ingewikkelde klus is om stappen vooruit te zetten. Dat benadrukt nog eens de noodzaak — althans, in mijn ogen — om die urgentie een groot belang toe te kennen. Daar hoor ik toch heel weinig over bij de fractie van D66, voorzitter. Er worden heel veel vragen gesteld, maar er wordt door D66 eigenlijk heel weinig perspectief geboden wat er zou moeten gebeuren om in 2025 dat doel te bereiken waar wij met z'n allen zo achterstaan.

Mevrouw Stienen (D66):

Ja, mevrouw de voorzitter, ik denk dat iedereen die D66 kent weet dat wij een partij zijn die gelooft in internationale samenwerking, die gelooft in mensenrechten en die gelooft in internationale afspraken over het tegengaan van mensenrechtenschendingen. Dat geldt natuurlijk ook voor het tegengaan van alle vormen van kinderarbeid. Die urgentie staat bij ons absoluut hoog op de agenda. De vraag die we vandaag moeten beantwoorden is of dit initiatiefwetsvoorstel zodanig uitvoerbaar en handhaafbaar is, dat we er toezicht op kunnen uitoefenen en dat die urgentie daar ook mee wordt gediend.

De voorzitter:

Mevrouw Vlietstra, tot slot op dit punt.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Ik heb goed de vragen gehoord van mevrouw Stienen op dit punt. Ik begrijp dat de beoordeling van D66 uiteindelijk afhangt van de beantwoording door de indienster en de minister. Ik had eerlijk gezegd een beetje de indruk dat het antwoord al vaststond, maar ik begrijp dat dat niet het geval is.

Mevrouw Stienen (D66):

Ja, mevrouw de voorzitter, ik kan alleen maar die indruk laten bij de collega van de PvdA. Natuurlijk zijn wij een partij die het parlementaire debat graag wil laten plaatsvinden. Daarna zullen wij ons oordeel vormen op basis van de antwoorden van de initiatiefneemster en de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Stienen.

Mevrouw Stienen (D66):

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.