Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 20.30 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Voorzitter. Ik heet in de allereerste plaats de minister van harte welkom. Ik zal haar onmiddellijk tegemoet komen en de spanning niet tot het ondraaglijke opvoeren. De fractie van D66 overweegt serieus het voorliggende wetsvoorstel als onderdeel van het vigerende regeerakkoord te ondersteunen. De daarin bepleite halvering van het collegegeld trok de aandacht doordat zij die ervan zullen profiteren effectiever van zich lieten horen dan zij die de rekening gaan betalen, en dat werd niet alle onderdelen van het regeerakkoord gegund.
Over de motivatie achter het wetsvoorstel is vanavond al heel veel gezegd en geschreven voorafgaand daaraan. Het onderwijs is D66 dierbaar en het hoger onderwijs niet in de laatste plaats. Het voorliggend voorstel zal, in de veronderstelling dat het hoger onderwijs adequaat zal worden gecompenseerd voor de veroorzaakte inkomensderving, zeker geen schade aanrichten, maar over het gunstige effect ervan wordt heel verschillend gedacht. Dat is al wel gebleken. In principe zou halvering van het collegegeld positief door moeten werken in de belangstelling voor het hoger onderwijs en in de toegankelijkheid ervan. De doorstroom naar het hoger onderwijs is gelukkig de laatste jaren redelijk stabiel. Over de toegankelijkheid ervan bestaan sinds de invoering van het leenstelsel wel enige zorgen. Leenaversie, zo luidt de zorg, zou vooral kinderen van laagopgeleide ouders kunnen weerhouden van een keuze voor het hoger onderwijs. D66 deelt die zorg. Onderwijs is een motor voor emancipatie, en verticale mobiliteit is een groot goed en een essentieel ingrediënt van een fatsoenlijke welvaartsstaat.
De tussentijdse Nederlandse cijfers stellen niet geheel gerust. Er is de laatste tijd sprake van een gelukkig bescheiden afname van het helaas bescheiden aantal studenten met niet hoog opgeleide ouders. De verwachting is dat dit een tijdelijk effect zal blijken te zijn, zoals in andere landen met vergelijkbare systeemwijzigingen ook het geval was. De inrichting van het leenstelsel is zo gekozen dat de minimaal afschrikwekkende werking ervan, in combinatie met de onverminderd hoge individuele rendementen op een hogere opleiding aarzelaars over de brug zou moeten kunnen trekken. Halvering van het eerstejaarscollegegeld zou daaraan natuurlijk verder kunnen bijdragen, maar grote wonderen worden daar toch door niemand van verwacht. Datzelfde geldt voor het extra voordeel dat toe zal vallen aan al degenen die zullen gaan kiezen voor een opleiding tot leraar. D66 hoeft niet overtuigd te worden van het belang van een forse toestroom naar die opleiding.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
De spreker heeft het over laagopgeleide ouders. Vindt D66 ook niet dat je beter zou kunnen spreken van financieel minder draagkrachtige ouders? Ook laagopgeleide ouders zien namelijk het belang van een goede opleiding.
De heer Rinnooy Kan (D66):
In de eerste plaats heb ik het over niet-hoogopgeleide ouders, maar dat ligt in de buurt bij de kwalificatie van de heer Van Kesteren. Maar ik weet niet precies wat zijn vraag nu beoogt te bereiken. Als het u erom gaat te onderstrepen dat alle ouders hun kinderen de hoogst mogelijke opleiding gunnen, dan ben ik het bij voorbaat met u eens. Was dat uw punt?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ja.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dan zijn we het eens.
Voorzitter. Het lerarentekort dat al jaren werd voorspeld en werd gevreesd, is een zichtbare bedreiging geworden. Dat moeten we met verdriet vaststellen. Een effectieve bestrijding daarvan is terecht een prioriteit van dit kabinet. We horen daar wellicht van de minister zo meteen nog wat meer van, maar ik verwacht eigenlijk vooral dat we bij een toekomstige gelegenheid, waar dat beleidsonderwerp in het centrum van de discussie staat, daar langer met elkaar over kunnen spreken, want de zorg daarover wordt door eenieder hier gedeeld, denk ik. Als collegegeldreductie een effectief onderdeel van dat beleid zou kunnen zijn, dan zou dat mijn fractie een lief ding waard zijn. Laten we dat dus vooral maar hopen. Het bewijsmateriaal is echter niet heel sterk, op z'n zachtst gezegd. Ik ga er graag vanuit dat de minister over drie jaar eens zal laten evalueren wat er eigenlijk van terecht is gekomen, in het verlengde van dat daar door andere sprekers ook al om is gevraagd.
Voorzitter. Gelukkig is er een derde reden om deze maatregel te verwelkomen, waarvoor de onderbouwing simpel en sterk is: de feitelijke inkomensontwikkeling van de Nederlandse student. Blijkens de statistieken is hun persoonlijk inkomen de laatste jaren immers gedaald, terwijl hun lasten fors zijn gestegen. Dat laatste geldt zowel voor het al eerder gememoreerde collegegeld alsook voor de huren die zij betalen. Studeren is en blijft een voorrecht, maar enige compensatie voor die negatieve ontwikkeling is alleszins verdedigbaar. Als dat ertoe bijdraagt dat dit voorrecht zelf in de breedst denkbare kring belandt, dan is dat voor alle betrokkenen, maar ook voor een land dat een vooroplopende kenniseconomie wil zijn en blijven, een bemoedigend vooruitzicht.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rinnooy Kan. Ah, meneer Bruijn. Blijft u nog even staan, meneer Rinnooy Kan?
De heer Rinnooy Kan (D66):
Zeker, met vreugde.
De heer Bruijn i (VVD):
Ik was even in verwarring gebracht door wat meneer Rinnooy Kan aan het begin van zijn argumentatie als belangrijk punt naar voren bracht, namelijk dat de betalers van deze 173 miljoen minder hard piepen dan de profiteurs ervan, of degenen die ervan gaan profiteren. Dat was een heel belangrijk argument hiervoor. Maar wie zijn dan precies die betalers?
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dat zijn wij allemaal. Maar ik bedoelde eigenlijk vooral te illustreren, zonder dat dat een heel doorslaggevend argument is, dat bij andere beleidsmaatregelen het evenwicht tussen voor- en tegenstanders anders uitpakte dan bij deze gelegenheid.
De heer Bruijn (VVD):
Dat begrijp ik. Maar wij betalen dan met ongeveer 10 miljoen belastingbetalers ongeveer €17 per jaar. Degenen die dat geld krijgen, krijgen ongeveer €1.000 per jaar. Hun positieve uitingen zullen natuurlijk al gauw de negatieve uitingen van de betalers overstemmen. Dus als we dat voortaan als heel belangrijk argument zouden gaan hanteren, dan kunnen we toch wel op vreemde effecten stuiten, lijkt mij.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Maar dan kan ik de heer Bruijn geruststellen. Ik bepleit het niet als belangrijk argument. Het is meer een voetnoot ter illustratie dan onderdeel van de argumentatie.
De heer Bruijn (VVD):
Dat stelt gerust.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rinnooy Kan. Ik geef het woord aan mevrouw Gerkens.