Plenair Baay-Timmerman bij behandeling Juridische samenwerking inzake neerhalen MH17



Verslag van de vergadering van 10 juli 2018 (2017/2018 nr. 38)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 12.12 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Dank u, voorzitter. Het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysian Airlines op 17 juli 2014, op slechts enkele dagen na vier jaar geleden, waarbij 298 slachtoffers vielen, is en blijft een nationale ramp met een enorme impact. Wij zullen en mogen dit nooit vergeten. De weg naar gerechtigheid, naar het vervolgen en bestraffen van de schuldigen om daarmee recht te doen aan de slachtoffers en hun nabestaanden, is een moeizame en tijdrovende, zo blijkt, en kent vele juridische hobbels. Vorig jaar september werd met instemming van de landen uit het Joint Investigation Team besloten om de verdachten in Nederland te vervolgen en berechten, volgens de regels van het Nederlandse strafprocesrecht. Vandaag behandelen we de daaruit voortvloeiende twee wetsvoorstellen, voor de wet tot goedkeuring van het verdrag tussen Nederland en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking en de daarbij behorende uitvoeringswet. Beide wetsvoorstellen zijn met algemene stemmen aangenomen in de Tweede Kamer. Dat zegt iets over de gezamenlijke politieke wil om eensgezind en vastbesloten al datgene te doen waardoor uiteindelijk de schuldigen voor de Nederlandse rechter komen te staan.

Maar, voorzitter, helaas zullen we ook met het ratificeren van het verdrag en het aannemen van de uitvoeringswet niet de garantie krijgen dat de daders van het neerhalen van de MH17 hun gerechte straf zullen ondergaan. 50PLUS wil graag nogmaals de bevestiging van de minister dat Nederland zich tot het uiterste blijft inspannen om tot daadwerkelijke vervolging en berechting van verdachten over te gaan. Dit houdt ook in dat een internationale oplossing moet worden gezocht om mogelijke Russische verdachten uiteindelijk ook voor de Nederlandse rechter te brengen. Immers, ook Rusland levert geen eigen onderdanen uit.

De voorliggende wetsvoorstellen zijn absoluut een belangrijke stap in de goede richting en 50PLUS steunt de inhoud van beide. Tevens is het een groot compliment van de andere landen om aan Nederland de volledige vervolging en berechting over te laten. Dat betekent een volstrekt vertrouwen in het Nederlandse rechtssysteem.

Voorzitter. 50PLUS heeft nog de volgende vragen aan de minister. Vanwege het uitleveringsverbod van eigen onderdanen in de Oekraïense grondwet is in artikel 8 van het Verdrag de mogelijkheid opgenomen dat Oekraïense verdachten via een teleconferentie of videoconferentie in Nederland terechtstaan. Voorwaarde daarbij is het instemmingsvereiste van de verdachte. Weigert deze dan zal hij niet in persoon verschijnen maar slechts bij verstek kunnen worden veroordeeld.

De minister zei tijdens het debat op 6 juni jongstleden in de Tweede Kamer al dat alleen berechting per videoconferentie kan plaatsvinden als verdachte daarmee instemt en dat berechting per videoconferentie overigens ook niet geldt voor alle misdrijven. Mijn fractie mag toch aannemen dat misdrijven tegen het leven gericht, zoals dood door schuld, doodslag of moord, zeker niet zijn uitgezonderd? Graag een bevestiging van de minister.

Het tweede punt dat de minister aanvoerde was dat hij niet zeker was of de Nederlandse rechter het strafproces nog wel zou beschouwen als een eerlijk proces wanneer het instemmingsvereiste van de verdachte ontbrak. De minister doelt hiermee op het niet verplicht hoeven te verschijnen van verdachten in een strafproces. Maar hoe verhoudt zich dit met de mogelijkheid van de Nederlandse rechtbank om onder voorwaarden een verdachte te dwingen toch te verschijnen? Ik refereer hierbij aan de artikelen 258, lid 2 en 278, lid 2 van Strafvordering.

Toepassing van Nederlands recht maakt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM, van toepassing is. Zoals wij allen weten, gaat het EVRM voor op de Nederlandse strafwet. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de Oekraïne, eveneens partij bij het EVRM. Artikel 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces waarop de minister doelde. De vraag is of het recht op een eerlijk proces mede het recht omvat om afstand te doen van aanwezigheid bij een proces middels videoconferentie. Met andere woorden: afstand te doen van het recht om aanwezig te zijn bij je eigen strafproces.

Artikel 6 EVRM beschermt juist het recht om wél aanwezig te zijn bij je eigen proces. Het leeuwendeel van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het EHRM, gaat juist over situaties waarbij de verdachte aanwezig wilde zijn teneinde zijn eigen verdediging te kunnen voeren, maar daarin belemmerd of beperkt werd. Dus waarom zou een eventuele verplichting voor de verdachte om aanwezig te zijn bij een videoconferentie een inbreuk maken op dit in artikel 6 omschreven "eerlijk proces", zo vraagt mijn fractie aan de minister.

Voorzitter. Zou de minister niet eerder moeten inhaken op artikel 5 EVRM, het recht op vrijheid en veiligheid. Het recht op vrijheid kan rechtmatig worden ingeperkt van overheidswege. Artikel 5, lid 1, sub 3c EVRM laat vrijheidsbeperking bij verdenking van strafbare feiten toe en lid 3 erkent het recht om spoedig voor een rechter te worden voorgeleid na aanhouding. Zou je dan niet a contrario kunnen stellen dat die rechter dan ook in beginsel een bevel tot medebrenging mag afgeven tegen de verdachte? Met andere woorden: de Nederlandse strafrechter kan de Oekraïense verdachte wel degelijk dwingen om deel te nemen aan de videoconferentie op basis van toelaatbaarheid van Nederlandse strafvordering in combinatie met het zojuist aangehaalde artikel 5 EVRM. Deelt de minister onze zienswijze?

In dit verband wijst 50PLUS ook op het aankomend wetsvoorstel uitbreiding slachtofferrechten van de minister voor Rechtsbescherming, waarbij een verschijningsplicht voor zekere verdachten wordt geïntroduceerd. Deze minister schrijft: "De rechtspraak van het EHRM noch de voormelde Richtlijn wijzen erop dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte een recht op afwezigheid inhoudt of impliceert. Als aan de in artikel 5 EVRM opgenomen voorwaarden is voldaan, biedt dit onderdeel dus nadrukkelijk de mogelijkheid om de verdachte tot aanwezigheid op het onderzoek ter terechtzitting te verplichten."

Indien de verdachte gedwongen kan worden om deel te nemen aan de videoconferentie en vervolgens niets zegt — zich beroept op zijn zwijgrecht — is dat toch nog altijd vele malen beter dan helemaal niet verschijnen. Nabestaanden van de slachtoffers krijgen de verdachte dan in ieder geval in beeld.

Kan de minister daarom nader ingaan op hetgeen hij stelde in het debat met de Tweede Kamer op 6 juni jongstleden over deze materie. Ik quote de minister: "Stel nou even dat je zo'n gedwongen videoconferentie zou kunnen afspreken met Oekraïne, dan is de kans zeer groot dat de verdachte in beeld komt en in het geheel niets meer zegt, omdat dat instemmingspunt weg is en hij daar niet aan wil meewerken. Dan gaan we het paard toch achter de wagen spannen?"

Wat bedoelt de minister met dit statement? We streven hier met z'n allen naar vervolging en berechting waarbij verdachten, liefst in persoon en dus in beeld, terechtstaan. Beroep op zwijgrecht komt veelvuldig voor tijdens strafprocessen en dat is een grondwettelijk recht dus daaraan kan nooit worden getornd. Dus wat bedoelt de minister met deze uitlating?

Tot slot, voorzitter ...

De voorzitter:

U bent wel kort hè, want u bent inmiddels twee minuten over tijd.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Pardon, ik sluit af. Nog een vraag over de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen. Een verdachte met een niet Nederlandse nationaliteit die in Nederland na berechting veroordeeld is tot een vrijheidsbenemende straf, zal zijn straf dus buiten Nederland uitzitten. Maar de door de Nederlandse rechter opgelegde vrijheidsstraf kan mogelijk afwijken van de strafmaat in bijvoorbeeld de Oekraïne. Volgens de minister is de hoogte van de straffen in de Oekraïne in grote mate vergelijkbaar met die in Nederland. Is dat in algemene zin het geval, of zijn de straffen voor levensdelicten gelijkluidend aan die van Nederland, zo vraag ik de minister. Want het zou toch onverteerbaar zijn wanneer de veroordeelde een lagere straf uitzit dan welke door de Nederlandse rechter is opgelegd? Graag een antwoord van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baay. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Dan schors ik de beraadslaging en schors ik de vergadering voor de lunchpauze.

De beraadslaging wordt geschorst.