Plenair Vlietstra bij voortzetting behandeling debat over de Staat van de rechtsstaat (derde termijn)



Verslag van de vergadering van 19 februari 2019 (2018/2019 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.25 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Vlietstra i (PvdA):

Voorzitter. De ministers hebben woord gehouden: op bijna alle toezeggingen die zij hebben gedaan, is een brief gekomen. Mijn fractie dankt hen daarvoor. Dat biedt de Kamer de mogelijkheid om in deze derde termijn dieper van gedachten te wisselen over een aantal onverminderd belangrijke zaken. Mijn fractie zal niet alle zestien onderwerpen waarover een brief gekomen is, aan de orde stellen en kiest ervoor zich te beperken tot die zaken die in onze ogen de hoogste prioriteit verdienen. Ik richt me daarbij vooral tot de minister voor Rechtsbescherming.

Voorzitter. Hoe staat de rechtspraak ervoor? Zijn de zorgen die negen maanden geleden werden uitgesproken, weggenomen in de brieven die ons hebben bereikt? Is er een positieve ontwikkeling vast te stellen ten opzichte van de situatie toen? Het antwoord van mijn fractie op die vragen is ontkennend. De rechterlijke macht lijkt zich in een neerwaartse spiraal te bevinden. Als gevolg van het mislukken van Kwaliteit en Innovatie rechtspraak en het teruglopend aantal zaken kampt hij met grote financiële tekorten, en in de brieven die we hebben ontvangen, lezen we nog niet dat de minister voor Rechtsbescherming bereid is de rechterlijke macht tegemoet te komen.

Wie de afgelopen maanden de berichtgeving heeft gevolgd, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de positie van de rechtspraak als een van de drie pijlers van de trias politica, verder is verzwakt. Advocaten, rechters, officieren van justitie, vakbonden, allen luiden ze de noodklok. Het beeld dat oprijst, is dat de financiële situatie hopeloos is, de werkdruk structureel te hoog, de gewenste innovatie niet van de grond komt en de minister niet thuis geeft. Nog geen twee weken geleden bereikte ons het bericht dat de rechtspraak een structureel tekort heeft van 50 miljoen en dat wellicht een nieuwe reorganisatie nodig is om dat weg te werken. Ik kom daar nog op terug. Herkent de minister voor Rechtsbescherming dit beeld? Kan de minister aangeven hoe de rechterlijke macht er op dit moment voor staat? Is de financiële situatie verder verslechterd ten opzichte van een jaar geleden?

Mijn fractie ziet ten minste twee zaken die bijdragen aan de forse tekorten: de mislukte digitalisering en de bekostigingssystematiek van de rechtspraak. In zijn brief van 20 november gaat de minister in op de wijze van bekostigen. 95% vindt plaats op basis van outputfinanciering: afgesproken prijs keer aantal afgedane zaken. In die afgesproken prijs zijn de kosten van huisvesting, centrale diensten en innovatie verdisconteerd. In de afgelopen jaren is de productie fors afgenomen en is het eigen vermogen uitgeput. De mogelijkheden voor de ook door deze minister zo gewenste innovatie staan daarmee onder druk. De financieringssystematiek heeft in de ogen van mijn fractie haar grenzen bereikt en de vele adviezen die de afgelopen jaren zijn verschenen, onder meer van de Algemene Rekenkamer, de Boston Consulting Group en de heer van den Berg, leiden tot diezelfde conclusie.

Door de minister en de Raad voor de rechtspraak is advies gevraagd aan de heer van den Berg. Hij pleit ervoor grote innovatieve projecten zoals de digitalisering apart te budgetteren, voor kleine innovaties een vast bedrag af te spreken en de kosten van huisvesting en ondersteunende diensten buiten de productiegerelateerde kosten te laten. In reactie op dit advies zegt de minister dat met de Raad voor de rechtspraak is afgesproken dat "in gezamenlijk overleg een voorstel wordt uitgewerkt waarin wordt afgebakend welke elementen voortaan geen deel meer uit zouden moeten maken van de prijzen maar toch bij het proces van vaststellen van nieuwe prijzen kunnen worden betrokken."

Voorzitter. Mijn fractie leest hierin nog geen groot gevoel van urgentie bij de minister. Kan de minister toezeggen dat de prijsafspraken 2020-2022 worden gemaakt op basis van een financieringssystematiek die aansluit bij de uitgebrachte adviezen, om daarmee de race naar de bodem te keren of, positief geformuleerd, de weg omhoog in te zetten?

Voorzitter. Opvallend is de sterke terugloop van het aantal zaken. Wat ziet de minister als de oorzaken daarvan? Hebben burgers minder aanleiding om te procederen? Maken ze misschien meer gebruik van andere vormen van geschilbeslechting? Worden alleen complexere zaken nog voor de rechter gebracht? Is procederen te duur? Ervaren burgers een te grote fysieke afstand tot de rechtspraak? Is het OM door de hoge werkdruk onvoldoende in staat om zaken voor de rechter te brengen? Pas als er inzicht bestaat in achterliggende oorzaken, is het mogelijk een waardering te geven aan het sterk afnemend aantal zaken. Wij horen dan ook graag het antwoord van de minister op deze vragen.

Ik kom terug op een opmerking die ik eerder maakte. De rechterlijke macht heeft een structureel tekort van 50 miljoen en volgens het advies van de Boston Consulting Group kan de rechtspraak dit slechts voor een zeer beperkt deel zelf ophoesten. Een van de bezuinigingsmogelijkheden die in het advies worden genoemd, is het sluiten van kleine rechtbanken. Mevrouw Baay had het daar ook al over. Ruim een jaar geleden ontvingen we de evaluatie van het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart, uitgevoerd door de commissie-Kummeling. De commissie kwam tot de conclusie dat het terugbrengen van het aantal rechtbanken, gerechtshoven en parketten slechts zeer beperkt tot de beoogde hogere kwaliteit heeft geleid. De commissie adviseert om de implementatieprocessen van de HGK meer tijd te geven en op korte termijn geen nieuwe institutionele of structuurreorganisaties uit te voeren. Hoe beoordeelt de minister in dat licht het advies van de Boston Consulting Group? Deelt hij de opvatting van de Raad voor de rechtspraak dat verdere sluiting van rechtbanken niet aan de orde is? Mijn fractie ontvangt graag een harde toezegging van de minister dat sluiting van rechtbanken en daarmee het vergroten van de afstand voor de burger tot de rechtspraak niet gaat plaatsvinden. Omdat we vandaag slechts in één termijn het woord voeren, dient mijn fractie voor het geval dat de minister geen toezegging wil doen, op dit punt graag een motie in.

De voorzitter:

Door de leden Vlietstra, Ruers, Diederik van Dijk, Baay-Timmerman en Strik wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van de Boston Consulting Group blijkt dat de rechtspraak een structureel tekort heeft van 50 miljoen euro;

overwegende dat bij de herziening gerechtelijke kaart het aantal rechtbanken, gerechtshoven en parketten fors is teruggebracht;

overwegende dat daarmee de afstand van de burger tot de rechtspraak is vergroot en dat een verdergaande sluiting van (kleine) rechtbanken zal leiden tot een ongewenste verdere vergroting van de afstand van de burger tot de rechtspraak;

voorts overwegende dat in het regeerakkoord "Vertrouwen in de toekomst" is overeengekomen dat bestaande rechtbanken en gerechtshoven in beginsel niet worden gesloten;

verzoekt de regering de bestaande rechtbanken en gerechtshoven in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter AR (34775-VI).

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Voorzitter. Ik kom op de digitalisering. In zijn brief over de voortgang van de digitalisering ná het mislukken van het project Kwaliteit en innovatie, schetst de minister dat nu ingezet wordt op een beheerste, verantwoorde en realistische wijze van realiseren van de digitale toegankelijkheid. Mijn fractie acht dat een verstandige aanpak. Maar, voorzitter, de minister geeft geen boter bij de vis!

De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat voor deze beheerste digitalisering naar schatting 11 miljoen euro nodig is, waarvan 3,4 miljoen door de rechtspraak zelf bijgedragen kan worden. Belangrijke disclaimer is dat geen netto financiële baten worden verwacht in de beleidsperiode '20-'22. Wat dat betreft is geleerd van het mislukken van KEI, waarbij al op voorhand besparingen werden ingeboekt. In zijn brief gaat de minister uitvoerig in op het proces van digitalisering en de betrokkenheid van zijn ministerie daarbij, maar kiest hij een terughoudende opstelling voor het financiële deel van het plan. Wat is, zo vraagt mijn fractie, de inzet van de minister? Vindt hij dat de rechtspraak zelf de kosten moet dragen? Kan hij aangeven welke mogelijkheden hij daartoe ziet? Nog een vraag van andere orde: hoe ziet de minister op termijn het digitaal procederen? Wil hij dit in de toekomst verplicht gaan stellen voor alle rechtsgebieden en rechtzoekenden?

Mijn tweede punt betreft de toegang tot het recht voor rechtzoekenden. In het beleidsdebat vorig jaar is mijn fractie onder meer ingegaan op het verdwijnen van de kantongerechten en daarmee de grotere fysieke afstand voor rechtzoekenden. De minister heeft toegezegd nader onderzoek te doen naar het aantal verstekzaken als mogelijk gevolg hiervan. Ook de commissie-Kummeling pleit ervoor, gezien het grote belang dat is gemoeid met fysieke bereikbaarheid, om diepgaand onderzoek te doen op dit punt. Helaas heeft de minister op deze toezegging nog geen enkele actie ondernomen. Hij meldt slechts dat het streven is in 2019 een onderzoek te doen naar verstekvonnissen. Mijn fractie vindt dit teleurstellend. Kan de minister toezeggen dat het niet alleen "zijn streven" is, maar dat het onderzoek ook daadwerkelijk dit jaar wordt uitgevoerd en aan de Kamer voorgelegd?

Bij de toegang tot het recht is een belangrijke rol weggelegd voor de gesubsidieerde rechtsbijstand. De brief die de minister hierover in november heeft gestuurd, draagt de enigszins eufemistische titel "Contouren herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand". In de behandeling in de Tweede Kamer benadrukte de minister dat het om contouren gaat en niet om een uitgewerkt wetsvoorstel, maar tegelijkertijd vroeg hij de Tweede Kamer wel om steun voor deze contouren. Ik neem aan dat de minister ook graag hoort hoe deze Kamer daarover oordeelt.

Laat ik positief beginnen: de minister schrijft in zijn brief dat iedereen toegang moet hebben tot het recht, dat dit een voorwaarde is voor het goed functioneren van de rechtsstaat, dat ook voor minder draagkrachtigen de toegang tot het recht gewaarborgd moet zijn, dat er daarom een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is en dat dit stelsel een randvoorwaarde is voor het vertrouwen van mensen in de rechtsstaat. Terechte uitgangspunten, waar mijn fractie het van harte mee eens is. Ter beoordeling ligt nu voor hoe de geschetste contouren zich verhouden tot deze belangrijke uitgangspunten.

Volgens de minister staat het huidige stelsel onder druk. Het aantal toevoegingen is sterk gestegen in de afgelopen 17 jaar. Nederland zit qua uitgaven in de top van Europese landen, problemen worden niet vaker opgelost en rechtsbijstandverleners ontvangen te weinig vergoeding. Daarom is, aldus de minister, het stelsel toe aan een grondige herziening. Mijn fractie deelt die conclusie niet en stelt daar graag een aantal observaties tegenover.

Tot 2006 is inderdaad een sterke stijging van het aantal toevoegingen te zien. Daarna is sprake van een stabiele situatie met tussen de 420.000 en 450.000 toevoegingen per jaar. Waar de samenleving steeds ingewikkelder is geworden, lijkt ons dat geen verontrustende ontwikkeling. Dat ons land qua uitgaven in de top van Europa zit, leidt bij mijn fractie tot de conclusie dat wij het hier kennelijk goed hebben geregeld en daar kunnen we trots op zijn. 80% van de rechtzoekenden geeft aan dat hun probleem naar tevredenheid is opgelost. 20% is niet tevreden. Mijn fractie trekt daaruit de conclusie dat de gesubsidieerde rechtsbijstand een belangrijke bijdrage levert aan het oplossen van problemen. Een nog hoger percentage zou mooi zijn. Dat is mijn fractie met de minister eens. Het zou dan ook interessant zijn om te weten waardoor de ontevredenheid wordt veroorzaakt.

In dat verband valt ons op dat de evaluatie van de Stichting Geschillencommissie Consumentenzaken laat zien dat de mate van tevredenheid samenhangt met de uitkomst van de procedure: krijgt men gelijk of niet. Is de minister het met ons eens dat ditzelfde het geval zou kunnen zijn bij de gesubsidieerde rechtsbijstand? Of ziet de minister andere oorzaken? Ten slotte wijst de minister op de te lage vergoeding van rechtsbijstandverleners en op dat punt zijn wij het zeer met de minister eens.

De conclusie van de minister dat het stelsel grondige herziening behoeft, deelt mijn fractie dus niet. Het grootste probleem is de te lage vergoeding die sociale advocaten ontvangen voor hun werk en dat probleem los je op door meer geld beschikbaar te stellen. De commissie-Van der Meer heeft onderbouwd dat het daarbij gaat om een bedrag van 127 miljoen. De minister is niet bereid die extra middelen uit te trekken, omdat in het regeerakkoord is afgesproken de problemen op te lossen binnen de bestaande financiële kaders en daarom zoekt hij de oplossing in het terugbrengen van het aantal toevoegingen. Het financieel kader is dus leidend, alle mooie woorden ten spijt. Wanneer is in de ogen van de minister sprake van een adequate vergoeding? Tot welk niveau moet het aantal toevoegingen zakken om die vergoeding daadwerkelijk mogelijk te maken? Waarop baseert de minister zijn verwachting dat met de voorgestelde contouren dat niveau ook bereikt gaat worden in de periode tot 2024?

Het voorstel van de minister bevat ook twee elementen die mijn fractie wel kan steunen. In de eerste plaats zijn voorstel tot versterking van de eerstelijn. Terecht wijst de minister erop dat een juridische benadering niet altijd de onderliggende problemen oplost. Ook blijkt uit de evaluatie van buitengerechtelijke geschiloplossingen dat zelf tot overeenstemming komen tot gunstiger resultaten leidt. Stimuleren van het gebruik van buitengerechtelijke geschiloplossing kan dus in algemene zin, niet alleen voor rechtzoekenden die gebruik maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand, ertoe leiden dat minder zaken worden voorgelegd aan de rechter.

Ook op een ander punt delen we het voorstel van de minister. In 60% van de zaken blijkt de overheid in een of andere gedaante de partij waartegen wordt geprocedeerd. Wet- en regelgeving en procedures zijn vaak zo ingewikkeld dat het voor burgers niet "te doen" is. Ik wijs nog maar eens op de conclusies van de WRR met betrekking tot het doenvermogen van een grote groep burgers. Mijn fractie hoort graag van de minister wat hij, samen met zijn collega's, andere overheden en overheidsinstanties gaat doen om hier daadwerkelijk stappen te zetten.

Mijn fractie heeft grote moeite met de zogenoemde triage. Als een rechtzoekende toch juridische bijstand wil, gaat een onafhankelijke instantie beoordelen of hij daarvoor in aanmerking komt. Daarbij wordt niet alleen getoetst op financiële draagkracht, maar tevens op nut en noodzaak. Dat is voor mijn fractie niet acceptabel. Daarmee wordt een tweedeling gecreëerd tussen burgers die zelf de financiële middelen hebben om een advocaat in te schakelen en burgers die dat niet hebben en afhankelijk worden van de beoordeling van een poortwachter.

Daarmee handelt de minister in onze ogen in strijd met zijn principiële uitgangspunt dat ook voor minder draagkrachtigen de toegang tot het recht gewaarborgd moet zijn.

Tegen een afwijzend besluit kan overigens bezwaar worden gemaakt. Mag betrokkene dan wel een beroep doen op juridische ondersteuning, zo vraag ik de minister? Of gaat daar opnieuw een beoordeling van nut en noodzaak aan vooraf?

Voorzitter. Ook met de wijze waarop de eigen bijdrage wordt berekend, heeft mijn fractie grote moeite. Nu is dat een vast bedrag, gekoppeld aan de hoogte van het inkomen. In de voorstellen van de minister moet een rechtzoekende die gesubsidieerde rechtsbijstand nodig heeft en een positief besluit krijgt na triage, een percentage betalen van de kosten van rechtsbijstand, met alle onzekerheid van dien over het uiteindelijke bedrag.

Voorzitter. Concluderend. Mijn fractie heeft grote problemen met de contouren van het nieuwe stelsel. De toegang tot het recht voor mensen met een smalle beurs wordt belemmerd en het probleem van de te lage vergoedingen wordt niet opgelost. Bovendien verandert er voor de korte termijn helemaal niets. De vergoedingen gaan niet omhoog en de leegloop van de sociale advocatuur wordt niet tot staan gebracht.

Ik sta nog kort stil bij het punt van de maatschappelijk effectieve rechtspraak. In het beleidsdebat van vorig jaar is alles langsgekomen: de buurtrechter, schuldenrechter, scheidingsrechter, vrederechter, het Huis van het Recht en mediation. Daarbij bleek dat zowel de woordvoerders in deze Kamer als de minister het van belang achten om naast de reguliere rechtspraak andere en toegankelijker vormen te ontwikkelen voor het oplossen van problemen. De minister heeft toen aangegeven enthousiast te zijn over de experimenten die bij verschillende rechtbanken hebben plaatsgevonden en het concept van de buurtrechter over het hele land te willen uitrollen. De eerdere experimenten konden, zo zei de minister in het beleidsdebat, worden betaald door de rechtspraak zelf, maar de structurele uitrol noemde hij "een ander verhaal", waarover hij in gesprek wilde gaan met de Raad voor de rechtspraak. Mijn fractie hoort graag van de minister hoe ver de uitrol is gevorderd en hoe deze nieuwe vorm van rechtspraak gefinancierd gaat worden.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. In 2018 was mijn woonplaats Leeuwarden Culturele Hoofdstad van Europa. Op de gevel van de rechtbank heeft een jaar lang een groot doek gehangen met daarop de tekst: "rechtspraak maakt mienskip mogelijk". Vrij vertaald: rechtspraak is een van de belangrijke pijlers onder onze democratische samenleving.

In dit debat heeft mijn fractie haar zorgen uitgesproken over de staat van de rechtspraak en de toegang tot het recht. Helaas hebben de vele brieven die we in de afgelopen maanden van de minister hebben ontvangen onze zorgen niet weggenomen en op sommige punten zelfs doen toenemen.

De rechtspraak en de toegang tot het recht staan onder zware druk en we ervaren helaas onvoldoende visie en daadkracht bij deze minister om het tij te keren. Desondanks wachten we de antwoorden met veel belangstelling af. Wie weet zijn we daarna iets positiever gestemd.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Vlietstra. Het woord is aan mevrouw Van Bijsterveld.