Voortzetting behandeling debat over de Staat van de rechtsstaat (derde termijn)



Verslag van de vergadering van 19 februari 2019 (2018/2019 nr. 19)

Aanvang: 14.00 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de voortzetting van het beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat,

en over:

  • het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2018 (34775-VI);
  • de motie-Ruers c.s. over het waarborgen van de positie van de rechterlijke macht binnen de trias politica (34775-VI, letter U);
  • de motie-Duthler c.s. over digitale transformatie (34775-VI, letter V).

(Zie vergadering van 22 mei 2018.)


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De voorzitter:

Wij gaan verder met de voortzetting van het beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat, dat in eerste en tweede termijn in deze Kamer gevoerd is op 22 mei 2018. We beginnen nu met de derde termijn van de kant van de Kamer. Zoals u weet, is in het College van Senioren afgesproken dat eventuele moties in deze termijn kunnen worden ingediend. Ik heropen de beraadslaging en geef het woord aan de heer Dercksen.

De beraadslaging wordt heropend.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dercksen i (PVV):

Voorzitter. De PVV-fractie was in de eerste twee termijnen zeer kritisch op de staat van de rechtsstaat. De vraag is zo langzamerhand: over welke rechtsstaat hebben we het nog? Geldt die rechtsstaat wel voor iedereen in gelijke mate? Natuurlijk heeft dat met geld te maken. Daar waar de overheid steeds groter wordt en daar waar onder leiding van de VVD de overheid een steeds groter deel van wat we met zijn allen verdienen inpikt — niet in de laatste plaats vanwege de onophoudelijke massa-immigratie en het klimaatbeleid — is er steeds minder geld voor die rechtsstaat en voor onze veiligheid.

Zonder goed functionerende rechtsstaat, waar criminele activiteiten intussen voor velen profijtelijker zijn dan een baan zoeken, zal uiteindelijk ook onze welvaart steeds verder worden uitgehold.

Een rechtsstaat zou moeten meebewegen met de ontwikkelingen in de maatschappij. De Nederlandse rechtsstaat gaat uit van daadstrafrecht en niet van intentiestrafrecht. Op zich lijkt dat heel logisch, want het klinkt logisch dat je geen straf krijgt als je feitelijk niets hebt gedaan. Maar de werkelijkheid is weerbarstiger. Laat ik verwijzen naar de georganiseerde helikopterontsnapping van een lid van de mocromaffia. Er werd een helikopter gehuurd en men had automatische wapens en kraaienpoten om achtervolging door de politie op voorhand te hinderen. Zware criminaliteit, goed voorbereide zware georganiseerde criminaliteit: maar de rechter laat ze wegkomen met een fopstraf van paar maandjes, want de poging werd vooraf door de politie verstoord.

Wil de minister daar in wetgevende zin iets aan doen? Wil hij dat stokoude Wetboek van Strafrecht op dit punt aanpassen aan de dagelijkse realiteit, zodat de samenleving, maar ook de betrokken politieagenten en rechercheurs niet weer gefrustreerd achterblijven? Als de minister dat niet doet, zegt hij tegen deze zware criminelen, deze moordcommando's van de mocromaffia: ga vooral zo door. Want meer smaken zijn er niet. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Voorzitter. Minister Dekker is bezig om het spreekrecht tijdens tbs-zittingen uit te breiden en ook nabestaanden, niet noodzakelijkerwijs familie, spreekrecht te geven. De voorbeelden van perverse misdrijven zijn zo schrijnend en de getuigenissen van nabestaanden zijn zo hartverscheurend dat ik hoop dat de minister snel komt met deze voorstellen. Wat is de stand van zaken?

De staat van de rechtsstaat laat zich het beste beoordelen zo rond de jaarwisseling. Wie de balans dan opmaakt, komt tot treurniswekkende conclusies. We hebben een overheid die de laatste politiemannen en -vrouwen aan hun lot overlaat. We laten ze uitschelden. We laten ze beschimpen, molesteren en met vuurwerk bekogelen. Hier in Den Haag op het Anna Blamanplein scholden ze agenten uit, riepen allah nog wat en gooiden vuurwerk naar agenten. De agenten maakten zich uit de voeten. In Soest kregen twee agenten een straattegel door de voorruit. Een zuivere poging tot doodslag. Er is geprobeerd een agent met een balk te slaan. De verdachte werd aangehouden, maar een woedende menigte wist hem te ontzetten. Een agent vertelt in de krant dat ze hun auto moesten achterlaten en rennen voor hun leven. Agenten werden ingesloten en moesten pepperspray gebruiken en hun wapen trekken. Dat is de staat van onze rechtsstaat.

Boa's — u weet wel, zij hebben politieagenten vervangen omdat die samen met politiebureaus zijn wegbezuinigd — mijden bepaalde wijken in Amsterdam uit veiligheidsoverwegingen, omdat ze anders schietschijf worden van het gajes. Zij die de veiligheid moeten dienen, hijsen dus de witte vlag. Ze trekken zich terug. In welke wijken zou dat nou toch zijn? Dit zijn voortekenen van banlieues. Dit gebeurt in Franse voorsteden. De overheid heeft zich daar al teruggetrokken en het gezag op straat is overgedragen aan het tuig, met onderbezetting als oorzaak.

Dit kabinet laat onze dienders en onze samenleving als een baksteen vallen. Een derde van de Amsterdamse boa's wordt dagelijks geconfronteerd met geweld. Hun bewapening beperkt zich tot een bonnenboekje. Dat is de staat van onze rechtsstaat. Er werd na oud en nieuw één persoon voor de supersnelrechter gedaagd, één. Hij schold onze agenten uit voor "stinkhollanders" en "schijthonden" en riep nog iets over vrouwen wat ik hier, met Koning Willem II in mijn rug, niet zal herhalen. Hiermee hebben onze agenten dus dagelijks te maken. Hij kreeg van een D66-rechter een boetetje. Ook deze zaken schreeuwen om minimumstraffen, want anders komt het gajes altijd weg met nepstraffen.

Onze rechtsstaat, vertegenwoordigd door de minister-president en deze minister, komt rond de jaarwisseling niet verder dan een tweet, niet verder dan kletspraat en inhoudsloze nietszeggendheid. Net als de vorige jaren en, als ze niet worden weggestemd, komend jaar weer. Het is niet voor niets dat een agent in de krant zei dat hij zijn werk alleen nog doet voor de burgers en allang niet meer voor dit kabinet. Ook dat is de staat van de rechtsstaat.

Preventief vastzetten, strenger straffen, geen taakstraf of boetes bij geweld tegen hulpverleners. Ik heb het CDA dit dit weekend horen zeggen, voor de verkiezingen. Wat is er mis met een minimumstraf als je geweld pleegt tegen onze agenten? Gewoon een gevangenisstraf van minimaal een jaar als je geweld pleegt tegen agenten, brandweermannen en ambulancemedewerkers. Wat is daar mis mee? Mag ik dat van de minister horen? En kom niet met het verhaal aan dat er strengere wetgeving in aantocht is, want die zogenaamd strengere wetgeving voorziet in een maximumstraf van drie maanden voor het hinderen van hulpverleners, maximaal drie maanden in plaats van één. Als je niet beter zou weten, zou je denken dat het een grap is.

Voorzitter. Burgemeesters gaan naar de rechter, omdat het Openbaar Ministerie criminele asielzoekers stelselmatig weigert te vervolgen. Wat is dit voor een bananenrepubliek? Structureel seponeert het OM zaken van stelende asielzoekers. Dit is een uitnodiging aan de samenleving om het dan zelf maar op te knappen en zelf te vergelden, want de overheid weigert stelselmatig. De rechtsstaat faalt. Burgemeester Heijmans — we hadden hem hier vorige week op bezoek — wordt zelfs vervolgd vanwege vrijheidsbeperkende maatregelen die hij trof tegen het azc-tuig. Hoe bestaat het! De burgemeester! Aan welke kant staat Justitie eigenlijk? In Denemarken gooit men dit asieltuig in ieder geval nog op een eiland, dus het kan wel. In een aso-azc hier in Nederland is het totale anarchie, waar de medewerkers hun leven nauwelijks zeker zijn. Gooi die lui in de gevangenis, is mijn oproep, totdat ze aan uitzetting meewerken. Of sluit het azc hermetisch af. Ik kom aan het eind van mijn termijn met een motie.

Voorzitter. Als je maar wilt. De wil ontbreekt bij het kabinet om op te komen voor gewone mensen, voor onze agenten, brandweerlieden en hulpverleners. Het komt niet verder dan af en toe een tweet, een verontwaardigd toontje en een minister-president die stoere taal uitslaat in de veilige beslotenheid van perscentrum Nieuwspoort. Bij ons thuis noemen ze zo iemand een held op sokken. De rechtsstaat is dood en begraven voor veel mensen. Hij wappert met de witte vlag en zegt tegen de burgers en al die hulpverleners: zoek het uit. Wij stoppen ons geld liever in massa-immigratie, Afrika, het zwarte gat dat "Brussel" heet en klimaatutopie. Jullie veiligheid boeit ons niet. Natuurlijk zal de minister straks weer komen met een miljoen hier en een miljoen daar, maar dat zal net genoeg zijn om wat meer witte vlaggen te kopen.

Voorzitter. Door capaciteitsgebrek groeide de georganiseerde drugscriminaliteit, zo blijkt uit een recente interne politienota. Ik citeer: De Nederlandse politie is bijzonder door de riante ruimte die ze biedt aan lokaal opklimmende criminelen. De conclusie in dat rapport luidt, ik citeer weer: Riante criminele kansen voor georganiseerde criminelen en nauwelijks of geen steun voor wijkagenten die dit soort misdaad agenderen. Zodra bij een vraagstuk opsporing nodig is, is het voor wijkagenten bijna onmogelijk om intern partners te zoeken en te vinden. In die notitie staat dus dat hervorming broodnodig is. Een inspecteur van politie zegt in dat rapport: als een drugscrimineel het basisteam had mogen inrichten, had hij het precies zo gedaan. Hoeveel brevetten van onvermogen moeten er worden uitgedeeld alvorens de minister orde op zaken stelt?

In het rapport staat ook nog dat de politietop koketteert met zogenaamd dalende misdaadcijfers. Het waarschuwt voor zaken waarvan geen aangifte meer wordt gedaan. We hebben het dan allang niet meer over fietsdiefstallen. We hebben het dan over witwassen, drugsproductie en het sponsoren van sportclubs door criminelen. In dit huis pleit D66 in de persoon van de heer Backer altijd voor meer diversiteit in de rechtsstaat. Dat is overigens op de kandidatenlijst van D66 voor deze Kamer niet erg gelukt, want die is blanker dan blank. In dit rapport wordt gewaarschuwd voor het ongecontroleerd aannemen van allochtonen en het ongefundeerd promoveren van die allochtonen. Het rapport waarschuwt dus voor discriminatie van Nederlanders in het politiekorps. Dat staat in dat rapport. Onderschrijft de minister dat en wat gaat hij daaraan doen?

Dan de vraag of de rechtsstaat wel voor iedereen gelijk is. In november 2017 gooien Marokkanen op het Mercatorplein in Amsterdam zwaar vuurwerk naar de politie. Een agent loopt gehoorschade op, maar het "hoofd Wegkijken" van de politie zegt voor AT5, terwijl het vuurwerk om z'n oren vliegt, "zó blij zijn de mensen". Wat een verschil als je met een geel hesje hier over het Binnenhof wil lopen. Als je een geel hesje draagt en je hebt geen ID-bewijs bij je, word je hardhandig gearresteerd. Maar de agenten in de Schilderswijk worden bekogeld met vuurwerk en slaan op de vlucht. Illegale demonstraties van Turken en Grijze Wolven in Rotterdam worden dan weer ongemoeid gelaten. Antisemitische toespraken worden in Rotterdam genegeerd. We hebben twee rechtsstaten! Als Pegida demonstreert met hun logo waarin het hakenkruis in een prullenbak wordt gegooid, wordt men gearresteerd want er staat een hakenkruis op het spandoek. Bij een pro-Hamasbetoging mogen wel ongehinderd hakenkruizen worden getoond, samen nota bene met de Israëlische vlag. We hebben dus twee rechtsstaten! Een KOZP-activist viel een man aan in Rotterdam tijdens de intocht van Sinterklaas. De dader was na een uur of drie vrij, het slachtoffer na drie dagen. Is het OM intussen in handen gevallen van antifa?

Voorzitter. We hebben een rechtsstaat waarin het bedreigen van een politicus lichter wordt bestraft dan de blokkeerfriezen. Blokkeerfriezen die hun kinderfeest wilden beschermen tegen racisten en criminelen, die op uitnodiging van een PvdA-minister de boel mochten komen verzieken. Toen was er opeens capaciteit te over bij het OM en bij Justitie. Duimendikke dossiers werden er geproduceerd. Het OM maakte zelfs een filmpje om uit te leggen hoe erg het wel niet was. Justitie heeft nu de opdracht gegeven om met voorrang DNA af te nemen bij hen die bij die blokkeerfriezen veroordeeld zijn. Met voorrang! Als ik goed geïnformeerd ben, liggen in dat arrondissement verzoeken al drie jaar te wachten. Maar bij de blokkeerfriezen heeft het prioriteit, want ze beschermden hun kinderen. Mag ik van de minister weten waarom dat is? Ik ben niet van plan om me deze keer te laten afschepen met "het zijn individuele gevallen, dus ik zeg er niks over". Ten eerste is het een groep en geen individueel geval, en ten tweede is de minister ook niet te beroerd om in dit soort gevallen voor de camera wél wat te zeggen. Dat kan hier dus ook tegenover de volksvertegenwoordiging. Het is trouwens al krankzinnig genoeg dat die blokkeerfriezen veroordeeld zijn, dus ik hoor graag nader van de minister.

Hoe stil was het bijvoorbeeld in vak-K toen een demonstratie bij een moskee in Utrecht eind vorig jaar moest worden opgebroken, omdat moskeegangers jihadkreten slaakten en zowel politie en betogers bekogelden met van alles en nog wat. Waar was de minister toen om dit te veroordelen? Niet alleen werden de demonstranten bekogeld, ook onze eigen agenten. Ook recentelijk, op 16 januari, probeerden moslims bij een moskee weer een andere demonstratie in Utrecht te verstoren. Toen was er uiteraard geen massale verontwaardiging op de staatsomroep, maar er werden wel veel auto's gesloopt.

Werk aan de winkel, zou ik zeggen, voor het OM. Hoever is men nu met het intensief rechercheren zoals bij de blokkeerfriezen? Duurt het nu ook een halfjaar, dat onderzoek, zoals bij de blokkeerfriezen? Zitten er nu ook zes rechercheurs fulltime op deze zaak zoals bij de blokkeerfriezen? Zijn er al daders minstens vier uur lang verhoord zoals bij de blokkeerfriezen? Heeft het OM al een filmpje gemaakt om aan te tonen hoe erg het allemaal was zoals bij de blokkeerfriezen? Zijn er al vijf dagen rechtbank gereserveerd zoals bij de blokkeerfriezen? Zijn er al achttien pagina's dikke dagvaardingen verstuurd zoals bij de blokkeerfriezen? Is het dossier nu ook intussen al 3.000 pagina's dik en wordt er schade verhaald zoals bij de blokkeerfriezen? Of, voorzitter, hebben we twee rechtsstaten? Eén rechtsstaat waarin het OM op basis van politieke voorkeur bepaalt welke wetten er wel en niet gehandhaafd worden? Waarin het OM op basis van politieke voorkeur bepaalt welke mensen er wel en niet vervolgd worden?

Voorzitter. Het is nauwelijks nog een vraag; het is een vaststelling. Een vaststelling dat deze instituties zijn overgenomen door linkse activisten. Een vaststelling dat deze mensen niets op hebben met de rechtsstaat. Ze zijn niets anders aan het doen dan hun linkse agenda aan het uitvoeren. Hoe anders wil de minister verklaren dat ik hier een lijst heb met 34 gevallen van mensen die tegen de islam wilden demonstreren? 34 keer en ze mochten dat niet doen op de plek die ze wilden. Zij niet. Een lijst waar ook nog tal van voorbeelden op staan van illegale tegendemonstraties die wel ongehinderd werden toegelaten. Hoe kan dat nou? Hoe kan het dat de criminelen van de KOZP wel ons en onze kinderen mogen uitmaken voor racisten, maar andersom niet?

Voorzitter. Dat kan alleen als we twee rechtsstaten hebben. We hebben een rechtsstaat waar een minister zich bemoeit met de vervolging van een politiek concurrent. Waar de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding een rapport over de MH17 laat aanpassen. Waar een burgemeester zegt zelf de wetten uit te kiezen die ze wel en niet wil handhaven. Waar de omvang van de drugshandel 19 miljard is en studenten scheikunde worden geronseld door de drugsmaffia. Waar er misdaadpieken zijn rond azc's en waar 4.000 asielzoekers verdacht worden van 5.000 misdrijven, met pieken bij Algerijnen en Marokkanen. Waarom laten we die überhaupt binnen? Dat zijn veilige landen. We hebben een rechtsstaat waar een op de drie uitgeprocedeerde asielzoekers verdachte is van een misdrijf, en dat terwijl je in dit land toch aardig je best moet doen met die onderbezetting om überhaupt verdachte te worden. We hebben een rechtsstaat waar je als Algerijn, verdacht van inbraken en autodiefstallen, wordt vrijgelaten omdat Justitie geen tijd had om de zaak voor te brengen. Waar witwassen voor hen met een dubbel paspoort — het was laatst op tv — een fluitje van een cent is. Kapitalen verdwijnen er naar Marokko, Turkije en Suriname, want het heeft daar geen prioriteit. Een rechtsstaat waar er anarchie heerst in de bajes. Waar cipiers worden geschopt, geslagen en bedreigd door gevangenen. Waar andere bewaarders pokeren met gevangenen. Waar zij die een grensrechter doodschopten het reuze naar hun zin hebben in de gevangenis. Waar sommige gevangenissen lijken te zijn veranderd in jihadistenscholen en waar ambtenaren denken dat het wel een goed idee is om daar jihadboeken uit te delen. We hebben een land met bijna 6.000 autobranden per jaar.

Voorzitter. Zo kan ik nog wel wat termijnen staat van de rechtsstaat vullen. Dit is de deplorabele staat van die rechtsstaat. Van wie verwacht de minister dan nog het vertrouwen in deze rechtsstaat? Aangifte doen heeft nauwelijks nog zin. We hebben het in de vorige termijnen gehad over zedenmisdrijven. Daar is het al ingewikkeld. Een schokkend verhaal in de atletiek recentelijk onderstreepte dat nog maar eens. Van 16.000 zaken is min of meer bekend wie de dader is. Ze hoeven alleen nog maar te worden opgehaald en in de gevangenis te worden gegooid. Maar we doen het niet, het gebeurt niet. Dodelijk voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Dodelijk ook voor de motivatie van die agenten die nog steeds het vuur uit hun sloffen lopen, ondanks dit kabinet.

Voorzitter. Het laatste voorbeeld. In Amsterdam haperde de samenwerking tussen de AIVD en de politie bij de opsporing van jihadisten. De politie weigerde informatie te verstrekken aan de gemeente en verzuimde onderzoek te doen naar ronselnetwerken. Verantwoordelijk korpschef: Pieter-Jaap Aalbersberg. Deze hoofdcommissaris van Amsterdam, ook bekend als "hoofd halalcatering", liet bij politie-iftars Moslimbroeders uitgebreid aan het woord. De man had betere contacten met verdachte moskeeën dan met zijn eigen dienders. Onder zijn leiding werd een Marokkanennetwerk binnen de politie opgetuigd. Waarom? Hij liet terreurmoskeeën ongemoeid. De hoofdcommissaris nam de aangifte op van de politie Amsterdam tegenover mijn partijleider. Hij noemde de ramadan een heilige maand. Hij vond een hoofddoek wel een goed idee als politie-uniform. En ook hij stopte de terreuraanslag, de brandstichting waar ik het in mijn eerste termijn over had, de brand in het pand met de Charlie Hebdo-poster, in de doofpot. Wat is er in deze minister gevaren om deze man, deze dhimmi, verantwoordelijk te maken voor de NCTV? Hij is daar een blauwe maandag aan het werk en het eerste wat de NCTV doet, zeer recentelijk, is een praatje houden in een Moslimbroedermoskee, betaald uit Qatar. Wat is dit voor een land?

Voorzitter. Het zal de minister dan toch niet echt meer verbazen dat grote delen van de Nederlandse bevolking zijn afgehaakt, afgehaakt in het vertrouwen in de rechtsstaat. Welk groot aanvalsplan is de minister voornemens uit te rollen om die rechtsstaat te redden en van die twee rechtsstaten er weer één te maken? Het is het cement van de samenleving waar alles op leunt, en het bouwwerk wankelt.

Voorzitter. Tot slot mijn motie.

De voorzitter:

Door de leden Dercksen, Faber-van de Klashorst, Aardema, Van Hattem, Ton van Kesteren, Peter van Dijk, Van der Sluijs, Kok en Van Strien wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • het Openbaar Ministerie stelselmatig zaken van stelende, mishandelende, bedreigende, in gestolen goederen handelende asielzoekers seponeert;
  • zowel burgemeesters als medewerkers van die aso-azc's, die hun leven nauwelijks zeker zijn, vaststellen dat deze asielzoekers onhandelbaar zijn;
  • deze asielzoekers veelal komen uit veilige landen;
  • het onacceptabel is de samenleving nog langer de lasten te laten dragen van dit falende systeem;

verzoekt de regering zo spoedig mogelijk met regelgeving te komen die het mogelijk maakt om deze asielzoekers in een volledig afgesloten inrichting onder te brengen, mede ten doel hebbend om tot zeer spoedige terugkeer naar het land van herkomst te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter AM (34775-VI).

Dank u wel, meneer Dercksen. Dan is het woord aan de heer Backer.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Backer i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Deze derde termijn zal voor de fractie van D66 gaan over de toekomst van de trias. Daarbinnen leg ik, anders dan de vorige spreker, de nadruk vooral op de rechterlijke macht en de toegang tot het recht. Ik leg de nadruk op heel veel onderwerpen heel anders dan de vorige spreker, maar dat hoef ik eigenlijk niet toe te lichten.

Toen wij in mei 2018 onze tweede termijn afrondden, bleven er veel vragen onbeantwoord. De tegenvallers van het KEI-project waren kort tevoren naar buiten gekomen; het was het rapport van TRConsult. De Raad voor de rechtspraak en de minister hadden tijd nodig om zich te herpakken. In mei 2018 speelden ook de herinneringen aan het debat van 5 juli 2016, niet met deze minister maar met zijn voorganger, in ons geheugen mee. Wij behandelden toen in deze Kamer vier wetsvoorstellen Rechtsvordering die de digitalisering mogelijk maakten. Ook toen al, in 2016 én in 2018, waren er zorgen van de betrokkenen in de rechtsketen over productiedruk, over tekorten in de financiering, over de risico's voor de rechtsstaat en over de projectrisico's van KEI uitvoerig en Kamerbreed aan de orde. Wij hebben toen serieuze twijfels geuit over het tempo van de digitalisering en de financiering, maar minister Van der Steur verzekerde ons dat het goed zou komen. Er zijn tal van citaten beschikbaar, maar ik ga daar geen tijd aan verspillen. Liever — het is niet vaak — had onze fractie geen gelijk gekregen op dit punt van de risico's. Maar twee jaar later, mei 2018, in de eerste termijn van dit debat zagen wij de donkere bui al hangen. Er zouden toen weer nieuwe analyses worden gedaan, de minister zou nog een consultant inschakelen en de ministers hadden nog tijd nodig om serieuze beleidskeuzes te maken en zo nodig nieuwe wetgeving aan te kondigen. Zo zijn we toen uit elkaar gegaan. De tekorten bij de gefinancierde rechtshulp waren bekend en ook al gedegen onderzocht. We hadden al de rapporten van Barkhuysen, van Van der Meer en van Wolfsen, en de problemen bij het Openbaar Ministerie en de politie waren ook uitvoerig in het debat benoemd, niet in de laatste plaats door collega Dercksen. Er zijn toen diverse toezeggingen gedaan en daaraan is zo goed en zo kwaad als het kan voldaan. Dat was mei 2018. Het is nu februari 2019. De vraag is gerechtvaardigd waar wij nu staan.

In mijn bijdrage in de tweede termijn preludeerde ik namens de fractie van D66 al op een andere financieringsstructuur van de rechtspraak. Deze derde termijn sluit daar goed op aan, zij het dat de urgentie door de ernst en omvang van de problematiek veel groter en fundamenteler is gebleken. De urgentie is toegenomen op vele fronten. We hebben het natuurlijk kunnen zien bij die onderwerpen, vooral in de portefeuille van minister Grapperhaus, die veel publiciteit krijgen: criminele ondermijning, afrekeningen in het circuit, de OM-afdoeningen, de rol van het WODC. Maar intussen zijn de problemen in het civiele recht bij de rechtbanken ook serieus. Wachttijden lopen op en de druk neemt daar toe.

Voor dit debat kunnen we, zoals ik het dan maar noem, bronnenmateriaal raadplegen: de brief van de minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 9 november 2018, over de contouren van de herziening van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Hierover is twee keer algemeen overleg gevoerd in de Tweede Kamer. Dan is er het advies over verbetering van het bekostigingssysteem van de rechtspraak, uitgebracht door doctorandus Van den Berg op 15 november 2018 aan de Raad voor de rechtspraak, met acht zeer weldoordachte aanbevelingen. Hij kijkt naar de PxQ-systematiek van de financiering. Dan is er de brief van de Raad voor de rechtspraak van 6 november aan de minister voor Rechtsbescherming. Kort samengevat: de oorspronkelijke KEI-invoering is stopgezet en de raad ontvouwt hierin de plannen voor een project in afgeslankte vorm.

Er is nog veel meer. Wij, als kleine zelfstandigen, zouden weken kunnen lezen in alle rapporten die er zijn. Ik noem ten slotte het rapport Doorlichting financiën rechtspraak van februari 2019 van de Boston Consulting Group, 240 pagina's. Dit rapport is helder, gedetailleerd en onverbiddelijk in zijn zeven aanbevelingen.

Voorzitter. Welke betekenis hebben deze bronnen voor ons debat vandaag volgens de interpretatie van mijn fractie? De eerste is dat KEI als project een accident waiting to happen was. Er zijn serieuze structuurvragen in de organisatie van de rechterlijke macht, die helaas in het politieke debat zijn ondergesneeuwd.

Er was al voor en in 2016 een debat gaande over de rol van de Raad voor de rechtspraak. Ik verwijs naar de vele publicaties in het Nederlands Juristenblad, de Tegenlichtgroep. Ook Frits Bakker als voorzitter van de Raad voor de rechtspraak heeft zich hierin gemanifesteerd. We hadden het Leeuwarder Manifest. Collega Ruers heeft er ook uitgebreid over gesproken in de eerste termijn. We hadden de voormalige voorzitter van deze Kamer, Herman Tjeenk Willink, bij de deskundigen hier, maar ook in een aantal publicaties, al lang horen waarschuwen voor de "verbestuurlijking" van de rechtspraak, laatstelijk nog in het NJB 2018. Ik heb het volgende nog eens nagelezen. Frits Bakker erkent in de dialoog met Tegenlicht — ik citeer — "dat de rechtspraak wordt meegezogen in de financiële problemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waar zij geen deel van uit maakt". Verderop schrijft hij: "De verhouding tussen de staatsmachten is niet volledig op orde in Nederland. De onafhankelijkheid van de rechter is niet in het geding, althans niet direct, maar de positie van de rechtspraak als aparte staatsmacht wel". Dat zegt en schrijft de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak enkele jaren geleden, nog voor het debacle naar buiten kwam.

Toen kon hij dat natuurlijk nog niet vermoeden. Ik hoop in elk geval van niet. Hij zei toen ook: "Nu is vooral van belang dat de KEI-wetgeving voor de zomer door de Eerste Kamer wordt aangenomen. Het is niet mogelijk de scepsis over het tempo waarmee KEI wordt gerealiseerd thans weg te nemen". Nee, "thans" was in 2018 en dat is nu natuurlijk al helemaal moeilijk. Ik kijk naar de minister, die dat natuurlijk ter harte heeft genomen. Dit kwam al in 2016 in dit huis aan de orde bij de herziening van de gerechtelijke kaart. Mijn oud-collega Scholten was een van degenen die haar zorgen uitsprak over de rol van de Raad voor de rechtspraak. Die zat veel te dicht op het departement en dat blijkt waar.

Voorzitter. De toenemende complexiteit van de samenleving roept nieuwe vragen op. We hebben internationalisering, we hebben de EU-wetgeving, we hebben ingewikkelde situaties in de samenleving waar rechters zich over moeten buigen als ze in een strafrechtelijke zaak het stadium van het OM zijn gepasseerd. Maar het geld ook voor civiele zaken, handelszaken en al die dingen. De ontwikkeling van professionele standaarden voor rechters is een van de wensen en een van de mogelijkheden geweest om het werk in kwaliteit te verbeteren. Interessant in het rapport van BCG is dat uitgeplozen is hoe het kan dat de zaakzwaarte is toegenomen. Waar komt dat vandaan? Er zijn allerlei heel legitieme redenen, die wij allemaal gewild hebben in wetgeving, zoals de positie van het slachtoffer in strafzaken. Spreekrecht verlengt natuurlijk de zittingstijd. Ze dienen ook civiele vorderingen in. Dat maakt ook zittingstijd nodig. De invoering van de OM-beschikking blijkt gek genoeg extra zittingstijd te creëren. Je zou denken dat het omgekeerde waar is. Het houden van regiezittingen door een rechter-commissaris vraagt extra zittingstijd. Het is dus niet zozeer de rechter die het langzaamaan doet, maar wij als medewetgever hebben die dingen gevraagd. Herkent en onderschrijft de minister deze invloeden, aspecten en redenen?

Voorzitter. In het BCG-rapport zie je iets wat eigenlijk ook al te lezen was in het rapport van Van der Meer. De invoering van de Wmo tussen 2013 en 2015 heeft bijvoorbeeld een verdubbeling van een aantal zaken gegenereerd in de pgb en de mantelzorg. De tekorten in de rechtspraken worden dus niet veroorzaakt door luiheid, traagheid of inefficiency, die er altijd zal zijn, want rechtspraak is geen efficiënt proces, maar ook door externe oorzaken. Dan bepleit het rapport-Van der Meer een financieringsimpuls voor de gefinancierde rechtspraak van 127 miljoen. Dat geld is er niet gekomen. Er zijn wel taakstellingen op de begroting gekomen. Dan vraag je je af of er dan besparingen mogelijk zijn. Ik kijk naar de heer Postema. We zijn allebei financieel woordvoerder geweest. Sommigen zijn dat nog steeds. Dan zoek je of er besparingen mogelijk zijn op de begrotingen. BCG heeft dat in kaart gebracht voor de begroting van V en J, het onderdeel rechtspraak, en concludeert dat — ik citeer — "al met al de Rechtspraak de komende vijf jaar niet is staat is om de financiële middelen en taken in evenwicht te brengen." Daar staan we dan. Deelt de minister deze conclusie?

Wat te doen? U kent ons altijd als toekomstgericht. Dat zijn we nu ook. Wij zouden tegen de minister zeggen: begin met het ter harte nemen van deze analyses en zorgen over de positie van de rechtspraak binnen de trias. Die worden al jaren genoemd en niet door de minsten. Ik heb ze net genoemd. Begin dan met de wetgeving aan de goede kant. De kostenstijging van de rechtsbijstand is dat uitdrukkelijk niet. Dat is een pars pro toto van het systeem dat piept en kraakt en waarbinnen toegewijde professionals hun werk proberen te doen. De rechtsketen dreigt vermalen te worden tussen efficiencygedreven bestuursmodellen. Alles is al lang voldoende geanalyseerd. De kwalen zijn bekend. Een kuurtje op de sociale advocatuur gaat de patiënt niet beter maken, maar gaat wel een toegewijde beroepsgroep demotiveren. Dat is nu al ruim aan de hand.

Het advies van de fractie van D66 is: maak van deze crisis, want dat is het gewoon, een kans, maar ga niet één stukje in de puzzel leggen dat niet past. Ik ga even expliciet in op de contourenbrief. Ga niet in op de rafels van de rechtstaat. Ga die niet uitpluizen of nieuwe toevoegen. Ga niet een façade oprichten die de problemen verergert, want achter die façade liggen de echte problemen waar ik zojuist over sprak. Die liggen op een oplossing te wachten.

Voorzitter. Ik lees in die brief over zelfhulppakketten. Wij zijn altijd voor innovatie, maar aan zelfhulp zijn grenzen. Daar zijn we inmiddels in tal van dossiers bij Sociale Zaken en andere domeinen achter gekomen, voor zover we dat nog niet wisten. Er lag ook een heel recent en interessant visiedocument, van februari, van de Raad voor de rechtspraak zelf over de schuldenproblematiek. Ik weet niet of de minister het al kent. Daarin staan achttien aanbevelingen. Daar zit geen poortwachter bij, maar wel een schuldenfunctionaris en iemand die regulier afstemmingsoverleg voert tussen de rechtbank en professionele partijen.

Voorzitter. Experimenten over hoe de rechtbank in de toekomst moet werken, genieten in deze Kamer veel steun. Dat hebben we in de vorige ronde ook uitgesproken. Maar dat is niet hetzelfde als experimenteren met de toegang tot het recht en de gefinancierde rechtshulp. Dat zijn twee verschillende zaken.

Verder valt op dat in 2017 de versterking van het Juridisch Loket door minister Blok in consultatie is gebracht; ik vat dit nu heel kort samen. De contourenbrief richt zich volgens mij op de ontmanteling daarvan. Waarom die koerswijziging? Ik hoor graag een toelichting. En wat is er eigenlijk met dat voorstel gebeurd? Ergens lees ik dat het niet wordt voortgezet, maar is het ingetrokken en, zo ja, waarom?

Voorzitter. De gefinancierde rechtspraak kent een soort dialectiek: lees het interessante artikel in het NJB van Jan Westhoff. Daarin staat: "sinds 1970 en sinds 2002 wordt ongeveer eens per vier jaar een drastische bezuiniging voorgenomen".

De contourenbrief is inmiddels besproken in de Tweede Kamer en ik ga dat hier natuurlijk niet recenseren. Maar het begrip "contouren" dat ik in het spraakgebruik ken, is een tekening die alleen ingekleurd en verfijnd hoeft te worden om een volledig beeld te krijgen. Maar in het moderne spraakgebruik bestaan er ook computergegenereerde, actieve contouren. Die bewegen zich voort in een beeld met het doel, objectgrenzen te vinden. De afdronk van de brief en de debatten lijken daar meer op. Want al staan in die brief van de minister voor Rechtsbescherming tal van nobele zaken en goede intenties, het meest urgente en dwingende probleem, waar zowel de rechterlijke macht, het Openbaar Ministerie en de advocatuur mee worstelt, ieder op zijn manier, wordt gevormd door de organisatie, het bestuur en de institutionele onafhankelijkheid alsmede de financiering van de rechtsketen binnen de trias. En dat gaat beide ministers aan. Die problematiek wordt er niet fundamenteel in geadresseerd. Toch is die problematiek urgent. Daarom dient mijn fractie ter zake een motie in waarin de Kamer de regering vraagt om daarop een visie te ontwikkelen.

Voorzitter. We hebben inderdaad de handicap dat we meteen moties moeten indienen, dus daarom doe ik het ook maar nu. In die zin verontschuldig ik me bij beide bewindslieden, want ik heb hun antwoord nog niet kunnen horen.

De voorzitter:

Het is zo afgesproken.

De heer Backer (D66):

Misschien hebben ze die visie. Dan kan ik deze motie altijd nog weer aanhouden of intrekken.

De voorzitter:

Zo is het.

Door de leden Backer, Pijlman, Andriessen, Rinnooy Kan, Vink en Bredenoord wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een onafhankelijke rechtspraak een van de drie pijlers is van de trias politica;

overwegende dat wil onafhankelijke geschilbeslechting adequaat kunnen functioneren, de toegang daartoe voor de rechtzoekende burger als een grondwettelijk (artikel 17 GW) en verdragsrechtelijk (artikel 6 EVRM) beginsel zowel door de wetgever als de executieve macht wordt gekoesterd in de Nederlandse democratische rechtsstaat;

van oordeel dat de oplopende structurele tekorten van (delen van) de rechtsketen onverenigbaar zijn met het belang van de rechtsstaat voor de samenleving en dit de naleving van bovengenoemd beginsel onder druk zet;

van oordeel dat oorzaak van de tekorten niet alleen het gevolg is van politieke prioriteiten in de rijksbegroting, maar ook verband houdt met de inrichting van met name het mandaat en de samenstelling van de Raad voor de rechtspraak, de financieringssystematiek van de rechtsketen, de impact van onvoorziene schaalvergrotingseffecten en maatschappelijke veranderingen waarop onvoldoende is geanticipeerd (onder andere schuldenproblematiek, compliance-druk en complexiteit van wetgeving);

verzoekt de regering met inachtneming van deze overwegingen een visie op de toekomst van de rechterlijke macht als onderdeel van de trias te ontwikkelen en op korte termijn daarmee consistente beleidsmaatregelen voor te bereiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter AN (34775-VI).

De heer Backer (D66):

Dank u wel, voorzitter.

Ik ga even door op de gesubsidieerde rechtsbijstand. Die wordt in de contourennota in verschillende bewoordingen de wacht aangezegd. Er staat: "Het stelsel is aan grondige herziening toe". Ik lees ook: "Het stelsel moet dus op de schop". En de brief kent ook een intrigerend aantal beweringen en stellingen die door tal van studies kunnen worden weerlegd, ter adstructie van een plan dat op één punt aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: het gaat wat deze minister betreft veranderen. Hoe? Dat gaan wij werkende weg ontdekken.

Voorzitter. Dit kan wat mijn fractie betreft maar tot één conclusie leiden, afgezet tegen de context van wat ik net heb gezegd: de contourenbrief is wat men ook wel een potemkindorp noemt. In het Russisch is het Potjomkin. Voor wie dat begrip niet kent: er werden in de tsarentijd door een ploeg van het vooruitrijdend hofpersoneel decorstukken opgericht om de in aantocht zijnde tsaar de indruk te geven dat de dorpen gelukkig en welvarend leefden. Dat heet nu in de brief "triage aan de voorkant". Dat klinkt ook chic, maar komt op hetzelfde neer. Het onttrekt het zicht op de achterliggende problematiek, die voortreffelijk maar ook onthutsend in kaart is gebracht door de vele besproken rapporten en adviezen.

Waarom durf ik hier met een zekere stelligheid en hardheid over te spreken? Omdat dit ook in deze Kamer een voorgeschiedenis heeft, en deze Kamer zeker recht van spreken heeft op dit onderwerp. Het waren respectievelijk de motie-Scholten c.s. (EK 34000-VI, O) en de motie-Franken c.s. (EK 34000-VI, M) die op 20 januari 2015 opriepen om onderzoek te doen naar de oorzaken van de kostenstijgingen in de gefinancierde rechtshulp. In reactie daarop heeft de regering de commissie-Wolfsen ingesteld. Daarop is op 16 februari 2017 een wetsvoorstel door minister Blok als Wetsvoorstel duurzaam stelsel rechtsbijstand in consultatie gegaan; ik sprak er net al over.

Ik heb dat wetsvoorstel nog eens gelicht. In de memorie van toelichting ervan staat dat dit de regeringsreactie was op het rapport-Barkhuysen, het rapport-Van der Meer en het rapport-Wolfsen door Rutte II. Daarom is mijn vraag aan deze minister: waarom was de regering toen wél van oordeel dat er een wettelijke regeling moest komen en nu kennelijk niet meer? Want de geschetste triage — het woord zou een aparte exegese mogelijk maken, maar dat gaan we nu niet doen — zonder een evidente wettelijke basis gaat straks in dit huis rechtmatigheidsvragen oproepen; daar hoef je geen helderziende voor te zijn. Dat geldt ook bij de kennelijk voorgenomen systematiek om de materiële zaken per AMvB te willen regelen. Als ik de stukken goed lees, betekent dat, dat de minister zegt: ik ga een paar AMvB's voorhangen, en dan in 2024 kom ik nog een keer naar de Kamer. Voor ons allen zou toch artikel 6 EVRM leidend moeten zijn?

Dat vond de regering ook bij het integraal afwegingskader dat indertijd meegezonden werd met de consultatie. Maar dat vindt zij nu kennelijk niet, tenzij ik mij vergis. En ook hier geldt dat ik daar eigenlijk duidelijkheid over zou willen hebben. Op dat punt vraag ik daarom ook om een uitspraak, voorzitter.

De voorzitter:

Door de leden Backer, Andriessen, Pijlman, Rinnooy Kan, Vink, Stienen en Bredenoord wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in de contourennota Herziening stelsel gefinancierde rechtsbijstand (brief d.d. 9 november 2018) een grondige stelselwijziging aankondigt;

constaterende dat deze brief deel uitmaakt van de beraadslagingen over de staat van de rechtsstaat;

overwegende dat voorshands de wettelijke basis voor een dergelijke grondige stelselherziening onduidelijk is;

van oordeel dat krachtens artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM het beginsel van de toegang tot het recht een grondrecht is, dat bewaakt en geborgd dient te worden;

spreekt als haar oordeel uit dat indien een dergelijke fundamentele verandering van de toegang tot gefinancierde rechtsbijstand voor de rechtzoekende wenselijk zou zijn, deze verandering per wet in formele zin en overigens in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving zal dienen te geschieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter AO (34775-VI).

De heer Backer (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb niet alleen kritiek, maar ik kom ook met richtingen waarin ik denk dat zaken beter zouden kunnen. Ik geef daarbij een aantal bouwstenen. Uiteraard is dan een van de belangrijkste zaken de begroting van JenV bij de Voorjaarsnota en de begrotingswetten. Wij gaan daarover hier niet, wij kunnen daarbij alleen maar morele steun uitspreken. En ik denk ook dat, gezien de schets die ik heb gegeven, de taakstellingen voor het OM en voor de rechtsspraak niet te rijmen zijn met de oplossing van deze vraagstukken waar de ministers voor staan. Ik hoop dat zij hun collega's, en natuurlijk in het bijzonder onze oud-collega minister Hoekstra, daarvan kunnen overtuigen. Er moet extra incidenteel en structureel geld komen.

Voorzitter. Ik zal dat overlaten aan de collega's aan de overkant. Ik spreek in een paar steekwoorden over wat ik denk dat bouwstenen ter verbetering zijn.

De voorzitter:

Meneer Backer, ik wijs u erop dat u het einde van uw spreektijd nadert.

De heer Backer (D66):

Ik heb nog 56 seconden, voorzitter, als wij althans vanaf dezelfde klok werken. Daarin ga ik niet alles oplossen, maar ik wil toch een paar dingen neerzetten. Neem de woorden van Herman Tjeenk Willink ter harte en herbezin ook op de taak van de rechter. Neem in civiele zaken de oratie van Ruth de Bock ter harte bij het kijken naar het zaaksvolume. Ga met de experimenteerartikelen voor de rechtspraak aan de gang. Ik ben overigens wel benieuwd wat de status daarvan is. Kijk ook naar het visiedocument van de Raad voor de rechtspraak over schulden. Mijn fractie denkt dat het bestuur en de organisatie van de Raad voor de rechtspraak moeten worden omgevormd — zonder de details daarvan nu te geven — tot een college van rechters, presidenten of presidenten van de hoven, met mandaat voor de hele organisatie. Een verkleining van de omvang en een verlaging van de kosten. Ik heb zojuist gesproken over de financiering. Ik denk dat de prikkels verkeerd staan en de rechtspraak stabiliteit nodig heeft voor minstens vijf jaar, zodat men vooruit kan werken en men niet elke keer bezig is met het aanpassen van de begroting.

Over de advocatuur heb ik net gesproken. We hebben een brief ontvangen van de minister. Ik ga er niet meer aandringen om daar nog verder op in te gaan. De minister zou er goed aan doen om met de vertegenwoordigers van de beroepsgroep in gesprek te gaan. Ik hoor graag of de minister daartoe bereid is.

Dan over het OM. Ik kijk voor dat punt in het bijzonder naar minister Grapperhaus. Begrijp ik nu goed dat de OM-financiering op het punt staat dezelfde afslag te nemen als indertijd bij de zittende magistratuur? In de Tweede Kamer is hier ook over gesproken en is de motie-Van Dam aangenomen. Bezint eer gij begint. Ik ben heel benieuwd: wat zijn de voornemens en wat is waar? Of is dit allemaal maar een gerucht?

Ten slotte wil ik afronden met een oproep aan deze bewindslieden. Laten zij de eersten zijn die de toekomst van de trias werkelijk fundamenteel aanpakken. Ik heb ze daartoe uitgenodigd en ze hebben het ook in huis om dat te doen. Ik wil afronden met een citaat van onze oud-voorzitter, Herman Tjeenk Willink. "Ten slotte, als we iets van de ontwikkelingen in de laatste decennia binnen de Nederlandse democratische rechtsorde kunnen leren, is het wel dit: wanneer alleen op geld wordt gestuurd en de inhoud en onderliggende waarden worden verwaarloosd, zijn de uiteindelijke kosten voor overheid en gemeenschap hoger."

Voorzitter. De fractie van D66 kijkt uit naar de antwoorden van de bewindslieden. Dank u wel.

De voorzitter:

Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Strik.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Voorzitter. Dat we een rechtsstraat niet als vanzelfsprekend kunnen beschouwen, laten helaas de ontwikkelingen in verschillende lidstaten ons pijnlijk zien. Een rechtsstaat is niet minder dan het fundament van onze samenleving. Maar zonder aandacht en onderhoud kan ook een fundament gaan rotten. Sinds het vorige debat over de staat van de rechtsstaat, in mei 2018, bekruipt mijn fractie het idee dat de visie van dit kabinet op de rechtsstaat toch voornamelijk is gebaseerd op financiën en bekostigingsstructuren. Wat ons betreft is dat de wereld op zijn kop. Moeten we niet eerst onze waarden en uitgangspunten formuleren, zoals de mensenrechten, toegankelijkheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, betrouwbaarheid, checks-and-balances om vervolgens te bepalen welke voorwaarden daarvoor moeten worden vervuld? Een rechtsstaat kan geen sluitpost zijn en kan ook niet mee moeten ademen met begrotingsdiscipline of taakstellingen.

De regering lijkt voor de rechtsstaat het idee van de zelfredzame burger steeds centraler te zetten. Uiteraard kan de overheid een beroep doen op de zelfredzaamheid van burgers. Maar alleen met oog voor degenen die zich niet kunnen redden en met het faciliteren van burgers om regie te voeren over hun keuzes. Voor het kabinet echter lijkt het beroep op zelfredzaamheid weinig meer dan een sluier te zijn voor flinke bezuinigingen op bijvoorbeeld de rechtsbijstand. Maar wordt niet de laaggeschoolde en relatief arme, niet-zelfredzame burger, vooral getroffen door deze maatregelen?

Voorzitter. Of het nu de fouten bij beschikkingen door het OM, de afbreuk van de rechtsbijstand of de enorme financiële en werkdruk van de rechtspraak is, vanuit allerlei hoeken klinken de alarmbellen. Mijn fractie maakt zich vooral zorgen over wat de stapeling van deze signalen betekent voor de algehele toegang tot het recht en met name de toegang tot de rechter. In onze ogen wordt deze steeds penibeler en worden de kernwaarden van onze rechtsstaat, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid, hiermee bedreigd. In mijn bijdrage zal ik me daarom op de volgende drie punten richten: het Openbaar Ministerie, de voorgestelde wijzigingen van de rechtsbijstand en tot slot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. O nee, andersom, maar dat maakt niet uit.

Allereerst het OM. Uit de evaluatie Wet OM-afdoening blijkt dat veel mensen in verzet gaan tegen strafbeschikkingen. In 38% van de zaken waarin verzet werd aangetekend, werd uiteindelijk een lagere straf opgelegd door de rechter. Dat is een verontrustend hoog percentage. Het zegt namelijk iets over de juistheid van de eerste OM-afdoening. Daarnaast weten we uit het onderzoek dat is verricht, dat heel veel strafbeschikkingen op foute aannames berustten en daardoor moesten worden vernietigd. Dit schetst een vrij onthutsend beeld van de kwaliteit en zorgvuldigheid van de besluitvorming die gepaard gaat met de oplegging van strafbeschikkingen. Toch concludeert de minister dat de strafbeschikking een blijvende plek heeft veroverd in het Nederlandse sanctiebestel. Het onderzoek is nog gaande, maar ik zou de minister toch willen vragen of met de nieuwe maatregelen die worden genomen, de besluitvorming ook zorgvuldiger wordt. De minister gaat meer kijken naar wat de rechter zou opleggen, maar dat zegt nog niets over de kwaliteit van de beslissing. Is de minister bereid om bij een nadere evaluatie de strafbeschikking niet als een soort heilig middel te zien waar we niet vanaf kunnen wijken? Is hij ook bereid om te kijken of het wel het juiste middel is in al deze gevallen en of het gebruik daarvan niet meer zou moeten worden beperkt?

Het toenemend gebruik van het instrument "strafbeschikkingen" staat niet op zichzelf, maar het past in de tendens dat de strafrechter steeds moeilijker bereikbaar wordt. Dat hangt ook samen met de keuze van de wetgever om het openbaar bestuur steeds meer uit te rusten met instrumenten met een punitief karakter. Zodra een burgemeester bepaalde bevoegdheden heeft gekregen van de wetgever, wordt van hem ook verwacht dat hij ze volop gebruikt, en vaak niet alleen met een preventief oogmerk. Vanuit de samenleving klinkt dat geluid, maar zeker ook vanuit justitie en politie, die hun eigen bevoegdheden en capaciteit liever inzetten voor andere zaken. Erkent de minister dat vanwege de grote verschillen in procedurele waarborgen en de rol van de rechter in het bestuursrecht en het strafrecht, maatregelen met een punitief karakter voorbehouden moeten blijven aan het strafrecht? En hoe wordt het gebruik van de bestuurlijke bevoegdheden in dat licht gemonitord?

Voorzitter. Daarnaast bedreigen ook de organisatie en aansturing de toegankelijkheid en kwaliteit van de rechterlijke macht. Ik spreek dan niet alleen over de strafrechter. Het is niemand ontgaan dat de mislukking van het KEI-project grote financiële gevolgen voor de begroting van de rechtspraak heeft gehad. Los van de IT-problemen is het relevant om kritisch te reflecteren op de rol van de Raad voor de rechtspraak in dezen, maar ook op andere, financiële vraagstukken van de rechtsstaat. Uit een enquête van de groep Tegenlicht landelijk blijkt dat er bij het overgrote deel van de respondenten grote bezorgdheid leeft omtrent een verdere uitbreiding van de zeggenschap en doorzettingsmacht voor de Raad voor de rechtspraak. Een grote meerderheid van de respondenten, bijna iedereen, geeft aan dat een top-downgovernancerichting met meer zeggenschap voor de Raad voor de rechtspraak zich niet verdraagt met de functie van de rechterlijke macht als onafhankelijke derde staatsmacht. Daarnaast is 97% van de ondervraagden het geheel eens met de stelling dat het onacceptabel is dat de negatieve financiële gevolgen van de KEI-reset geheel worden afgewenteld op de begroting van de rechtspraak.

Ook de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak wees op de bijzonder ingewikkelde positie van de Raad voor de rechtspraak in de financiële discussie. Voor een onafhankelijke rechtsstaat is het natuurlijk van groot belang dat deze te allen tijde op de andere machten kan blijven rekenen voor financiële of wetgevende middelen. Bijspringen in geval van nood mag nooit ter discussie komen te staan. Maar deze beginselen staan onder druk in het huidige "bestuursmodel" en er klinken signalen over "constante onduidelijkheid over belegde verantwoordelijkheden en doorzettingsmacht". Laten we de recente doorlichting van de financiën van de rechtspraak door BCG als illustratie nemen: die geeft een ontluisterend beeld. De rechtspraak zal ten minste in de komende vijf jaar niet in staat zijn om financiële middelen en taken in evenwicht te brengen. De rechtspraak is in de afgelopen jaren geconfronteerd met een substantiële, maar niet bekostigde taakverzwaring, terwijl het totaal aantal zaken steeds verder afneemt en daarmee ook de financiering. Op basis van de voorlopige realisatiecijfers wordt uitgegaan van een structureel tekort van bijna 50 miljoen, dat waarschijnlijk nog gaat oplopen. Zelfs met de aanbevolen bezuinigingen geeft BCG aan dat de disbalans niet met eigen middelen van de rechtspraak kan worden opgelost.

Een van de aanbevelingen van BCG is om sluiting van rechtbanken te overwegen. Deze aanbeveling is wellicht niet verrassend, gelet op de eendimensionale benadering van deze doorlichting, maar precies om deze reden is ze ook niet bruikbaar. Mijn fractie vraagt de minister met klem om deze aanbeveling dan ook niet over te nemen. De herziening van de gerechtelijke kaart heeft al genoeg onrust gebracht en de fysieke toegankelijkheid van de rechterlijke macht beperkt. De Raad voor de rechtspraak heeft al toegezegd deze aanbeveling niet over te zullen nemen. Maar juist hier is de spanning tussen de bekostigingsrol van de Raad voor de rechtspraak en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht evident. Erkent de minister de knelpunten die het huidige besturingsmodel oplevert, en wat gaat hij daaraan doen? Is hij er nog steeds van overtuigd dat deze top-downstructuur die tot een kloof tussen werkvloer en bestuurders heeft geleid de juiste is?

Mijn collega Ruers is net op tijd teruggekeerd naar de Eerste Kamer om over zijn eigen motie te stemmen, die om een onderzoek vraagt naar verbetering van de institutionele onafhankelijkheid. Wij steunen deze motie van harte, maar misschien is de minister al sowieso bereid dit toe te zeggen. Van belang is uiteraard dat de rechters zelf betrokken worden bij de analyse en oplossingen. Maar welke korte- en langetermijnoplossingen ziet de minister voor de financiële tekorten? Is hij bereid tot een structurele verhoging van het budget? Zou de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ook niet beter geborgd zijn bij een onafhankelijker financieringssystematiek? En welke oplossingen ziet de minister voor de aanhoudende problemen bij de digitalisering, die juist ondersteunend dient te zijn aan hoogwaardige en onafhankelijke rechtspraak in plaats van frustrerend te werken? Op welke wijze faciliteert hij het gebruik van andere, nieuwe technologie die de rechtspraak kan ondersteunen? We hebben brieven gekregen over Artificial Intelligence en de pilots die daarover worden uitgevoerd. Onze vraag daarbij is ook hoe we kunnen voorkomen dat de fouten die worden gemaakt bij het OM en de rechtspraak niet ook worden verwerkt in die Artificial Intelligence en daarop juist wordt voortgebouwd.

Voorzitter. Toegang tot het recht kan niet worden gegarandeerd zonder een goed en toegankelijk stelsel van gefinancierde rechtsbijstand. De wetgeving, jurisprudentie en de inrichting van onze samenleving is daar veel te ingewikkeld voor. En daarom baren de plannen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te herzien ons zorgen. De introductie van de poortwachter zal hoe dan ook de toegang tot de gefinancierde rechtsbijstand voor mensen met lage inkomens beperken, ook als het advies van de poortwachter vrijblijvend is. Erkent de minister dit? Erkent hij ook dat een rechtszoekende met een hogere eigen bijdrage kan worden geconfronteerd als hij het advies niet opvolgt en toegang tot een advocaat wil? Speelt het oordeel over nut en noodzaak hem dan nog parten? Of is dat niet het geval? Als dat niet het geval is, wat zijn dan precies de rol en de functie van de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen een advies, als het advies geen enkel gevolg zou hebben? Graag een nadere toelichting daarop.

Wij zijn overigens heel blij dat het slechts een advies is dat geen gevolgen heeft, maar we willen graag preciezer weten dat het de toegang tot de rechter niet gaat beperken. Het hele proces van vragen van advies en dergelijke zal daarmee duurder worden, maar ook tijdrovender en complexer om alsnog toegang tot de rechter te krijgen. Zal het inbouwen van drempels voor de gefinancierde rechtsbijstand op deze manier niet leiden tot rechtsongelijkheid tussen mensen met lage en hoge inkomens, nu het van iemands portemonnee gaat afhangen of hij zich door een advocaat kan laten bijstaan? Om toch wat meer zekerheid te krijgen dat dat niet gaat gebeuren, zou ik graag deze motie willen indienen.

De voorzitter:

Door de leden Strik, Vlietstra, Ruers, Baay-Timmerman en Binnema wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kostenontwikkeling van de rechtshulppakketten nog tot medio 2019 onbekend is;

overwegende dat het vanuit het oogpunt van het rechtsgelijkheidsbeginsel van belang is dat de rechtsstaat een zo laag mogelijke drempel voor de rechtsgang hanteert;

verzoekt de regering om de eigen bijdrage voor de door rechtzoekenden aangevraagde rechtshulppakketten niet te verbinden aan het al dan niet volgen van het niet-bindende advies van de poortwachter,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter AP (34775-VI).

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Heeft de minister goed in kaart gebracht wat de gevolgen zullen zijn van de contourennota en het doorvoeren van de herziening voor het aanbod van gefinancierde rechtsbijstand? De beperkte kring van sociale advocatuur heeft de afgelopen jaren al vele klappen moeten opvangen. Als zij het niet kunnen volhouden met behoud van kwaliteit, dan is een toegankelijke rechtshulp en daarmee goede rechtsbescherming sowieso verloren. Bovendien zijn sociale advocaten ook nu al gericht op praktische oplossingen, maar dan met behoud van oog voor het belang voor mensen om hun recht ook te kunnen halen.

Het is natuurlijk goed om te kijken hoe het stelsel kan worden geoptimaliseerd, maar de huidige plannen zijn gebaseerd op aannames en intenties, zoals bijvoorbeeld het tegengaan van juridisering door de overheid en het betrekken van commerciële advocaten bij de gefinancierde rechtsbijstand. Prima, moet gebeuren, maar er is geen enkele reden om nu al vooruit te lopen op een verandering in deze weerbarstige praktijken en patronen. Graag een reactie.

Voorzitter. Ik ben bij de behandeling van de begroting vorig jaar al uitvoerig ingegaan op het voornemen om de rechtsbijstand in asielzaken te korten. Vanwege de grote risico's die gepaard gaan met deze beperking voor de kwaliteit van de beslissing en de rechtsbescherming, heeft deze Kamer de regering toen opgedragen een impact assessment uit te voeren naar de gevolgen voor de zorgvuldigheid en de gevolgen voor de partners in de asielketen, met name de IND en de rechtspraak. Hoe staat het met dit onderzoek en betrekt het kabinet daarbij ook de rol en capaciteiten van en de gevolgen voor de advocatuur?

Voorzitter. De democratische rechtsstaat is als een vaasje. We vinden het allemaal prachtig — dit is niet origineel, maar wel heel passend — maar beseffen we de breekbaarheid ervan? Het gaat niet alleen om voldoende investeren in de keten, maar ook om het beschermen van de democratische besluitvorming als het gaat om onze wet- en regelgeving. We zien dat de rol van het parlement steeds meer onder druk staat doordat we vaker delegatiegrondslagen behandelen dan inhoudelijke wetgeving. De grote mate waarin wetgeving via AMvB's wordt uitgewerkt is niet alleen schadelijk voor de democratische legitimiteit van wet- en regelgeving, maar raakt ook de kenbaarheid van regels voor burgers en de kwaliteit van wetgeving. De intentie van de regering om bij implementatie van EU-wetgeving vaker gebruik te maken van AMvB's om te voorkomen dat ministeries in tijdnood komen, is de wereld op zijn kop. Er is een implementatietermijn van twee jaar. Dat moet voldoende zijn voor de ministeries om ons tijdig en genoeg ruimte te geven voor de behandeling van implementatiewetten. Kan de minister toezeggen dat hij zich blijft inspannen voor een tijdige implementatie, zonder dat dit ten koste gaat van het meest wenselijke niveau van wetgeving en democratische betrokkenheid?

Voorzitter. Bij de begrotingsbehandeling heeft de Kamer de regering opgedragen om te waarborgen dat vluchtelingen uit Venezuela in alle landen van het Koninkrijk toegang hebben tot een goede asielprocedure en goede opvang, zonder dat ze automatisch in detentie worden geplaatst. Kan de minister ons informeren hoe het daarmee staat? We lezen ook vandaag weer dat Aruba te maken heeft met grote aantallen vluchtelingen. Wordt dat land ook betrokken bij het versterken van de rechtsbescherming?

Tot slot, een laatste punt. Een van de kenmerken van de Eerste Kamer is dat hier niet de waan van de dag centraal staat, maar dat we oog hebben voor de lange termijn en leren van het verleden. Ons grote geheugen komt daarbij goed van pas. Vijf jaar geleden maar liefst heeft deze Kamer de regering al opgedragen om ervoor te zorgen dat Nederland zich snel zou aansluiten bij de facultatieve protocollen bij het Internationale Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten, bij het Kinderrechtenverdrag en bij het Gehandicaptenverdrag.

De Kamer overwoog daarbij dat het van belang is dat ook burgers deze verdragen kunnen inroepen. Ondanks vele malen rappelleren, door zowel de commissie voor Justitie als de commissie voor VWS, en vele halve toezeggingen, staan we nog steeds met lege handen. De laatste stand van zaken is een toezegging dat het wetsvoorstel tot ratificatie van het protocol bij het Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten zou worden ingediend bij de Raad van State, met daarbij een adviesaanvraag over de implicaties van het individueel klachtrecht bij de andere twee verdragen. Ook deze toezegging dateert alweer van ongeveer een jaar geleden. In deze kwestie lijkt het kabinet de schaamte voorbij. Het geeft tot nu toe geen enkel steekhoudend argument voor het negeren van deze Kameruitspraak.

Ik overweeg om toch maar niet uit de Kamer te stappen als hier de komende maanden nog geen opheldering over is. Ik hoop dat dat op z'n minst een prikkel is voor deze ministers om hier snel duidelijkheid over te verschaffen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Strik. Dan is het woord aan de heer Diederik van Dijk.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Diederik van Dijk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. In het kader van deze derde termijn wil ik mij richten op een gedane toezegging (T02602) naar aanleiding van een motie van deze Kamer. En dat betreft het onderzoek naar de ambtshalve kennisgeving van de intrekking van het Nederlanderschap van jihadisten. Op grond van het inmiddels aanvaarde wetsvoorstel Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid is de minister verplicht tot het ambtshalve verrichten van een handeling die leidt tot rechterlijke toetsing van zijn eigen intrekkingsbesluit, ook wanneer de betrokken jihadist evident geen gebruik wil maken van zijn beroepsrecht of zelfs bezwaren zou hebben tegen het instellen van beroep.

In het betreffende debat heb ik dit een doorgeslagen vorm van rechtsbescherming genoemd. Het is nogal ridicuul dat als het Nederlanderschap van een terrorist wordt afgenomen, de minister vervolgens zelf zijn eigen beslissing moet gaan aanvechten. Het gaat hier bijvoorbeeld over een persoon die onze Nederlandse samenleving haat, die zich heeft aangesloten bij IS en die dreigt terug te komen naar ons land om een aanslag te plegen. Omdat deze persoon zomaar te druk kan zijn met het doden van mensen in Syrië om in de Staatscourant te kunnen lezen dat zijn Nederlanderschap is afgenomen, moet de minister zijn eigen besluit maar gaan aanvechten. Dit getuigt echt van iets te veel empathie met dergelijke terroristen. Een meerderheid van deze Kamer schaarde zich vervolgens achter mijn motie om te zoeken naar alternatieven voor deze bijzondere constructie.

Hier stop ik even.

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Ik ben toch wel wat verbaasd over de vasthoudendheid van de heer Van Dijk. Vasthoudendheid is meestal goed, maar in dit geval praten we over de staat van de rechtsstaat. Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar aanleiding van uw motie, en dat vind ik al een hele eer, moet ik zeggen. Uit dat onderzoek blijkt heel duidelijk dat het rechtsstatelijk gezien gewoon niet mogelijk is om niet een mogelijkheid van beroep te creëren voor zo'n ingrijpende maatregel als het intrekken van het staatsburgerschap.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik merk dat mevrouw Strik een ander onderzoek heeft gelezen dan ik. Ik kom graag terug op uw vraag, want daar gaat een flink deel van mijn betoog over, dat niet zo lang is. Ik kom erop terug en dan gaan we kijken of we het over hetzelfde onderzoek hebben.

Zoals ik al zei, een meerderheid van deze Kamer schaarde zich vervolgens achter mijn motie om te zoeken naar alternatieven voor deze bijzondere constructie. In opdracht van het ministerie heeft de Rijksuniversiteit Groningen een onderzoek verricht naar genoemde juridische constructie. Een helder geschreven rapport.

Het rapport noemt het beroep van rechtswege een voor het bestuursrecht ongebruikelijke constructie. Daarnaast schrijft het rapport klip-en-klaar dat er in juridisch opzicht geen doorslaggevende bezwaren zijn om het betreffende beroep van rechtswege te schrappen. Ik citeer uit het rapport: "Het EVRM noch het EU-grondrechtenhandvest vereisen voor intrekkingsbesluiten op grond van artikel 14 lid 4 RWN een procedure die met meer waarborgen is omkleed dan de reguliere beroepsprocedure van de Algemene Wet Bestuursrecht."

Oftewel: de AWB biedt ook jihadisten al voldoende rechtsbescherming op dit punt. Dit is een belangrijk punt, want in de Tweede Kamer waren juist die vermeende Europese vereisten voor de minister — en dat was toen minister Van der Steur — een belangrijke reden om de voorgestelde constructie te verdedigen.

Ik citeer minister Van der Steur: "We hebben hier te maken met een ingrijpende maatregel die onomkeerbaar is en die verstrekkende gevolgen heeft. Niet alleen vanuit die gedachtegang, maar ook vanuit de gedachtegang dat we aan de Europese waarborgen moeten voldoen, is er op dit punt een aantal maatregelen opgenomen in de wet, die ervoor moeten zorgen dat we aan die Europese waarborgen voldoen. Daarmee willen we de kans dat dit houdbaar is en standhoudt zo groot mogelijk maken."

Het ging dus voor een belangrijk deel ook om die Europese waarborgen, waarvan het rapport zegt dat die helemaal niet van ons worden gevraagd door Europa. Let wel — misschien komt daar ook de vraag van mevrouw Strik vandaan en ik wil volstrekt transparant zijn — de auteurs van het rapport schrijven dat het schrappen van het beroep van rechtswege in hun ogen niet wenselijk is vanwege het ingrijpende karakter van het intrekkingsbesluit. Dat heb ik ook gelezen, maar het is heel goed om te constateren dat dit een politieke opvatting is en geen juridische verplichting, noch nationaal, noch vanuit Europa. Die politieke afweging moet gemaakt worden door kabinet en door parlement.

Echter, de bewindspersoon doet het hele rapport van de Rijksuniversiteit Groningen af met letterlijk welgeteld één zin: "Het onderzoeksrapport geeft geen aanleiding tot aanpassing van artikel 22a van de Rijkswet op het Nederlanderschap." Verder geen motivering of toelichting.

Ik vind dat dit wel heel erg weinig recht doet aan het doorwrochte rapport uit Groningen, maar wat mij betreft is dit ook geen serieuze reactie op de motie van deze Kamer. Daarom wil ik heel graag de volgende motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Diederik van Dijk, Baay-Timmerman en Schalk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de minister verplicht — indien hij besluit tot het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid — tot het ambtshalve verrichten van een handeling die leidt tot rechterlijke toetsing van zijn eigen intrekkingsbesluit, ook wanneer de betrokkene evident geen gebruik wil maken van zijn beroepsrecht of zelfs bezwaren zou hebben tegen het instellen van beroep;

voorts constaterende dat de Eerste Kamer via motie 34356-(R2064), H de regering heeft verzocht een onderzoek te laten doen naar alternatieven voor deze in het bestuursrecht ongebruikelijke constructie van het verplichte ambtshalve beroep;

constaterende dat dit onderzoek, verricht door de Rijksuniversiteit Groningen, heeft uitgewezen dat er in juridisch opzicht geen doorslaggevende bezwaren zijn om het betreffende beroep van rechtswege te schrappen en dat de reguliere beroepsprocedure van de Awb reeds voldoende rechtsbescherming biedt;

overwegende dat het niet in de rede ligt om diegene van wie het Nederlanderschap is afgenomen op grond van artikel 14 RWN een extra vorm van rechtsbescherming te geven;

verzoekt de regering de voornoemde verplichting van de minister — namelijk het ambtshalve verrichten van een handeling die leidt tot rechterlijke toetsing van zijn eigen intrekkingsbesluit — te heroverwegen en de Kamers hiervan voor 1 september 2019 nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter AQ (34775-VI).

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is het woord aan mevrouw Baay-Timmerman.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Voorzitter. Vandaag houden we de derde termijn van het beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat. Als leden van de commissie JenV hebben we een soort verdeling gemaakt over de diversiteit van onderwerpen teneinde onnodige herhaling van standpunten te voorkomen. Mijn fractie zal zich met name focussen op de digitalisering in de rechtspraak. Wij haken in op de brieven van 19 december 2018 en die van 1 en 13 februari jongstleden van de minister voor Rechtsbescherming, waarin hij de toekomst schetst van het gebruik en de toepassing van algoritmen en artificiële intelligentie in de rechtspleging.

Laat helder zijn: onze uitgangspunten omtrent toepassing van kunstmatige intelligentie, puur als ondersteuning van het besluitvormingsproces om tot uitspraken te komen, juichen wij toe. Daarnaast kan het meer inzicht geven aan de rechtzoekende burger over zijn kansen op succes in een procedure. Maar 50PLUS plaatst bij toepassing van kunstmatige intelligentie in de rechtspleging en de gevolgen daarvan voor de juridische dienstverlening nog behoorlijk wat kanttekeningen. Want zoals al eerder opgemerkt, kunnen algoritmes ook veel minder voor de hand liggende patronen ontdekken en op basis daarvan voor mensen ondoorgrondelijke voorspellingen formuleren.

Het gevaar schuilt erin dat voor mensen niet bekend is en ook niet te achterhalen valt welke gegevens door een algoritme worden verzameld en hoe het algoritme deze gegevens ook verwerkt. Het gebrek aan transparantie over algoritmes is een belangrijk punt van aandacht, want een computeralgoritme kan ongemerkt informatie vervormen en daarmee ook de mening van de rechter in diens vonnis of uitspraak. De minister onderkent dat digitalisering kansen biedt, maar ook bedreigingen inhoudt. Hij stelt in zijn brief van 19 december 2018 op pagina 10, dat bij gebruikmaking van kunstmatige intelligentie de uitkomst altijd een rechterlijke toetsing moet kunnen doorstaan. Graag hoort mijn fractie hoe de minister deze garantie in de praktijk gaat uitvoeren, zeker wanneer het zaken betreft waarbij geen beroep is ingesteld. Toetst de rechter aan deze uitkomsten voor het verstrijken van de beroepstermijn of worden deze achteraf getoetst? Denkt de minister echt dat met de nu al onmenselijke werkdruk op rechters, deze nog uitspraken gaan toetsen waartegen zelfs geen beroep is ingesteld? Is dat wel een reële verwachting?

Hoogleraar psychologie Van Vugt waarschuwt ook voor de psychologische effecten van het gebruik van artificiële intelligentie. Immers, in onze huidige maatschappij nemen we al vaak klakkeloos conclusies over, conclusies die enkel door zelflerende algoritmen op basis van staten worden getrokken. Transparantie over de mate waarin een algoritme inzichtelijk is, verkrijg je alleen als je het zelf kunt begrijpen en uitleggen, maar bedrijven of overheden willen of kunnen vaak niet vertellen hoe hun algoritmen werken. Dat kan zijn vanwege intellectueel eigendom of een geheimhoudingsverplichting, maar het kan ook zijn omdat ze zelf evenmin begrijpen hoe hun zelflerende algoritme precies werkt.

Mocht het de bedoeling zijn dat artificiële intelligentie in de toekomst daadwerkelijk uitspraken gaat produceren, hoe kan dan aan rechters wel de eis worden gesteld dat ze de conclusies van kunstmatige intelligentie, waarop de rechterlijke uitspraken dan zijn gebaseerd, nader kunnen motiveren? Hoe wordt deze transparantie straks geborgd en wie of welke organisatie zal hierop toezicht houden? Wordt dat overgelaten aan particuliere organisaties of ziet de overheid hierop toe? Graag een nadere toelichting van de minister.

Mevrouw Duthler i (VVD):

Ik zou mevrouw Baay graag goed willen begrijpen. Gaat zij ervan uit dat er, nadat een uitspraak is gedaan, nog een keer een controleslag plaatsvindt om na te gaan of het algoritme goed is toegepast en er een redelijke en rechtvaardige uitspraak uit is gekomen? Of ziet zij ook mogelijkheden — dat zou mijn fractie meer voor de hand zien liggen — dat het algoritme zelf aan een controle wordt onderworpen en dat daarover de rechterlijke macht transparant is? Het gaat dan dus niet zozeer over het controleren van de output maar veeleer over het controleren van het algoritme voorafgaand, dus aan de inputkant.

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Uiteraard heeft dat laatste absoluut de voorkeur, omdat je daarmee mogelijke fouten kan voorkomen. Ik noem bijvoorbeeld de verkeersboetes waarbij de regels gevolgd worden door de burger. We hebben met de SP vragen gesteld over bijvoorbeeld het niet op de juiste plek plaatsen in de auto van een invalidenkaart. Door de digitalisering komt daar een bekeuring uit, terwijl de burger op zich volledig heeft voldaan aan de voorgeschreven regels. De burger moet nu al in dit soort gevallen ongelofelijk veel werk verzetten, beginnend vaak met een bezwaarschrift, dat dan weer niet wordt gehonoreerd omdat het ook allemaal via digitalisering wordt afgewezen. Vervolgens is er de mogelijkheid van een beroepschrift en daarna pas gaat een rechter ernaar kijken, waarbij het in veel gevallen alsnog wordt gehonoreerd. We hebben het nu als voorbeeld uitsluitend over verkeersboetes, maar als je dit soort complexe materie ook gaat toepassen in zaken waarbij vrijheidsberoving op het spel staat, dan moet het ook voor een rechter inzichtelijk zijn dat algoritmes niet een foutmelding kunnen maken waardoor uiteindelijk een vervormd beeld ontstaat.

Voorzitter. Invoering van een digitale infrastructuur in de rechtspraak zoals de minister die voor ogen staat, kost geld, veel geld. De prangende vraag is natuurlijk wie dat gaat bekostigen, terwijl er nu al ernstige tekorten bestaan bij de rechtspraak. De Boston Consulting Group, de BCG, heeft onlangs in februari in het rapport Doorlichting financiën rechtspraak onderzocht dat sinds 2016 een jaarlijks negatief saldo bij de rechtspraak is ontstaan en waarom deze financiële tekorten eerder toe dan af zullen nemen. Een van de genoemde factoren is de niet gerealiseerde besparing van de 54 miljoen euro als gevolg van het stopzetten van het digitaliseringsprogramma KEI. Mijn fractie vraagt de minister hoe hij denkt de noodzakelijke toepassing van de kunstmatige intelligentie in de toekomst te gaan bekostigen.

Een tweede factor voor het tekort is de forse afname van het aantal zaken waardoor er minder geld binnenkomt. Daartegenover staat een toename van de complexiteit van de zaken, waardoor ze meer tijd kosten terwijl de vergoeding per zaak niet omhooggaat en de vaste kosten gelijk blijven. Meent de minister dat ook voor de complexere zaken toepassing van kunstmatige intelligentie de oplossing zal zijn, zodat deze de zo gewenste kostenbesparing gaat opleveren? Wanneer verwacht hij de resultaten van de door hem genoemde experimenten die borging moeten bieden aan de kernwaarden, zoals verwoord in zijn brief van 13 februari jongstleden?

Een van de aanbevelingen uit het BCG-rapport om de vaste lasten te drukken, is het afstoten van rechtspraaklocaties door verkoop van gerechtsgebouwen. In de uitzending van Nieuwsuur van 7 februari jongstleden reageerde mr. mevrouw Van Waterschoot, rechter en voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, hier zeer afwijzend op. Zij benadrukte hoe relevant hoorzittingen zijn, omdat een papieren dossier lang niet altijd alle essentiële details bevat die nodig zijn om een weloverwogen uitspraak te doen. Niet zelden wordt een voor de zitting ingenomen standpunt na zitting gewijzigd.

Door sluiting van rechtspraaklocaties is de rechter voor de burger nog moeilijker bereikbaar. Reistijden en reiskosten vormen een belemmering om naar de zitting te gaan. Ook de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, mr. Naves, stelt dat maatschappelijk en politiek draagvlak ontbreekt voor het sluiten van rechtspraaklocaties. Is de minister het eens met Van Waterschoot en Naves dat sluiting en verkoop van deze locaties absoluut voorkomen moeten worden, ook al levert dat een kostenbesparing op?

Voorzitter. Tot slot vraagt 50PLUS de minister wat hij gaat doen met de uitkomsten van het BCG-rapport, waarbij de conclusie is dat zeker rekening moet worden gehouden met een toekomstige toename van financiële tekorten in de rechtspraak.

Dank u wel.

De heer Backer i (D66):

Ik heb naar het verhaal van mevrouw Baay over de algoritmes geluisterd. Zij stelt een vraag aan de minister over de mogelijke bijdrage van algoritmes aan het oplossen van de financiële problematiek van de rechtspraak. Meen ik nou te beluisteren dat zij zelf denkt dat deze techniek een zodanige versnelling kan aanbrengen dat de financiële structuur daarmee in stand kan blijven en dat het zich op die wijze kan gaan oplossen? Of is het een onderdeeltje van de bijdrage?

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Het is een onderdeel van mijn bijdrage, maar het is met name de insteek van de minister, die stelt dat dit de werkdruk van de rechterlijke macht zou kunnen verminderen. Daardoor kunnen zaken wellicht sneller afgewikkeld worden, maar zoals ik in mijn bijdrage al heb aangegeven, brengt dat nog behoorlijk wat risico's met zich mee, zolang wij niet exact de transparantie van de toepassing van algoritmes kunnen onderkennen. Ik kan me ook voorstellen dat dat voor een rechter ook best heel erg lastig is.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baay. Dan is nu het woord aan mevrouw Vlietstra.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Vlietstra i (PvdA):

Voorzitter. De ministers hebben woord gehouden: op bijna alle toezeggingen die zij hebben gedaan, is een brief gekomen. Mijn fractie dankt hen daarvoor. Dat biedt de Kamer de mogelijkheid om in deze derde termijn dieper van gedachten te wisselen over een aantal onverminderd belangrijke zaken. Mijn fractie zal niet alle zestien onderwerpen waarover een brief gekomen is, aan de orde stellen en kiest ervoor zich te beperken tot die zaken die in onze ogen de hoogste prioriteit verdienen. Ik richt me daarbij vooral tot de minister voor Rechtsbescherming.

Voorzitter. Hoe staat de rechtspraak ervoor? Zijn de zorgen die negen maanden geleden werden uitgesproken, weggenomen in de brieven die ons hebben bereikt? Is er een positieve ontwikkeling vast te stellen ten opzichte van de situatie toen? Het antwoord van mijn fractie op die vragen is ontkennend. De rechterlijke macht lijkt zich in een neerwaartse spiraal te bevinden. Als gevolg van het mislukken van Kwaliteit en Innovatie rechtspraak en het teruglopend aantal zaken kampt hij met grote financiële tekorten, en in de brieven die we hebben ontvangen, lezen we nog niet dat de minister voor Rechtsbescherming bereid is de rechterlijke macht tegemoet te komen.

Wie de afgelopen maanden de berichtgeving heeft gevolgd, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de positie van de rechtspraak als een van de drie pijlers van de trias politica, verder is verzwakt. Advocaten, rechters, officieren van justitie, vakbonden, allen luiden ze de noodklok. Het beeld dat oprijst, is dat de financiële situatie hopeloos is, de werkdruk structureel te hoog, de gewenste innovatie niet van de grond komt en de minister niet thuis geeft. Nog geen twee weken geleden bereikte ons het bericht dat de rechtspraak een structureel tekort heeft van 50 miljoen en dat wellicht een nieuwe reorganisatie nodig is om dat weg te werken. Ik kom daar nog op terug. Herkent de minister voor Rechtsbescherming dit beeld? Kan de minister aangeven hoe de rechterlijke macht er op dit moment voor staat? Is de financiële situatie verder verslechterd ten opzichte van een jaar geleden?

Mijn fractie ziet ten minste twee zaken die bijdragen aan de forse tekorten: de mislukte digitalisering en de bekostigingssystematiek van de rechtspraak. In zijn brief van 20 november gaat de minister in op de wijze van bekostigen. 95% vindt plaats op basis van outputfinanciering: afgesproken prijs keer aantal afgedane zaken. In die afgesproken prijs zijn de kosten van huisvesting, centrale diensten en innovatie verdisconteerd. In de afgelopen jaren is de productie fors afgenomen en is het eigen vermogen uitgeput. De mogelijkheden voor de ook door deze minister zo gewenste innovatie staan daarmee onder druk. De financieringssystematiek heeft in de ogen van mijn fractie haar grenzen bereikt en de vele adviezen die de afgelopen jaren zijn verschenen, onder meer van de Algemene Rekenkamer, de Boston Consulting Group en de heer van den Berg, leiden tot diezelfde conclusie.

Door de minister en de Raad voor de rechtspraak is advies gevraagd aan de heer van den Berg. Hij pleit ervoor grote innovatieve projecten zoals de digitalisering apart te budgetteren, voor kleine innovaties een vast bedrag af te spreken en de kosten van huisvesting en ondersteunende diensten buiten de productiegerelateerde kosten te laten. In reactie op dit advies zegt de minister dat met de Raad voor de rechtspraak is afgesproken dat "in gezamenlijk overleg een voorstel wordt uitgewerkt waarin wordt afgebakend welke elementen voortaan geen deel meer uit zouden moeten maken van de prijzen maar toch bij het proces van vaststellen van nieuwe prijzen kunnen worden betrokken."

Voorzitter. Mijn fractie leest hierin nog geen groot gevoel van urgentie bij de minister. Kan de minister toezeggen dat de prijsafspraken 2020-2022 worden gemaakt op basis van een financieringssystematiek die aansluit bij de uitgebrachte adviezen, om daarmee de race naar de bodem te keren of, positief geformuleerd, de weg omhoog in te zetten?

Voorzitter. Opvallend is de sterke terugloop van het aantal zaken. Wat ziet de minister als de oorzaken daarvan? Hebben burgers minder aanleiding om te procederen? Maken ze misschien meer gebruik van andere vormen van geschilbeslechting? Worden alleen complexere zaken nog voor de rechter gebracht? Is procederen te duur? Ervaren burgers een te grote fysieke afstand tot de rechtspraak? Is het OM door de hoge werkdruk onvoldoende in staat om zaken voor de rechter te brengen? Pas als er inzicht bestaat in achterliggende oorzaken, is het mogelijk een waardering te geven aan het sterk afnemend aantal zaken. Wij horen dan ook graag het antwoord van de minister op deze vragen.

Ik kom terug op een opmerking die ik eerder maakte. De rechterlijke macht heeft een structureel tekort van 50 miljoen en volgens het advies van de Boston Consulting Group kan de rechtspraak dit slechts voor een zeer beperkt deel zelf ophoesten. Een van de bezuinigingsmogelijkheden die in het advies worden genoemd, is het sluiten van kleine rechtbanken. Mevrouw Baay had het daar ook al over. Ruim een jaar geleden ontvingen we de evaluatie van het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart, uitgevoerd door de commissie-Kummeling. De commissie kwam tot de conclusie dat het terugbrengen van het aantal rechtbanken, gerechtshoven en parketten slechts zeer beperkt tot de beoogde hogere kwaliteit heeft geleid. De commissie adviseert om de implementatieprocessen van de HGK meer tijd te geven en op korte termijn geen nieuwe institutionele of structuurreorganisaties uit te voeren. Hoe beoordeelt de minister in dat licht het advies van de Boston Consulting Group? Deelt hij de opvatting van de Raad voor de rechtspraak dat verdere sluiting van rechtbanken niet aan de orde is? Mijn fractie ontvangt graag een harde toezegging van de minister dat sluiting van rechtbanken en daarmee het vergroten van de afstand voor de burger tot de rechtspraak niet gaat plaatsvinden. Omdat we vandaag slechts in één termijn het woord voeren, dient mijn fractie voor het geval dat de minister geen toezegging wil doen, op dit punt graag een motie in.

De voorzitter:

Door de leden Vlietstra, Ruers, Diederik van Dijk, Baay-Timmerman en Strik wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van de Boston Consulting Group blijkt dat de rechtspraak een structureel tekort heeft van 50 miljoen euro;

overwegende dat bij de herziening gerechtelijke kaart het aantal rechtbanken, gerechtshoven en parketten fors is teruggebracht;

overwegende dat daarmee de afstand van de burger tot de rechtspraak is vergroot en dat een verdergaande sluiting van (kleine) rechtbanken zal leiden tot een ongewenste verdere vergroting van de afstand van de burger tot de rechtspraak;

voorts overwegende dat in het regeerakkoord "Vertrouwen in de toekomst" is overeengekomen dat bestaande rechtbanken en gerechtshoven in beginsel niet worden gesloten;

verzoekt de regering de bestaande rechtbanken en gerechtshoven in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter AR (34775-VI).

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Voorzitter. Ik kom op de digitalisering. In zijn brief over de voortgang van de digitalisering ná het mislukken van het project Kwaliteit en innovatie, schetst de minister dat nu ingezet wordt op een beheerste, verantwoorde en realistische wijze van realiseren van de digitale toegankelijkheid. Mijn fractie acht dat een verstandige aanpak. Maar, voorzitter, de minister geeft geen boter bij de vis!

De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat voor deze beheerste digitalisering naar schatting 11 miljoen euro nodig is, waarvan 3,4 miljoen door de rechtspraak zelf bijgedragen kan worden. Belangrijke disclaimer is dat geen netto financiële baten worden verwacht in de beleidsperiode '20-'22. Wat dat betreft is geleerd van het mislukken van KEI, waarbij al op voorhand besparingen werden ingeboekt. In zijn brief gaat de minister uitvoerig in op het proces van digitalisering en de betrokkenheid van zijn ministerie daarbij, maar kiest hij een terughoudende opstelling voor het financiële deel van het plan. Wat is, zo vraagt mijn fractie, de inzet van de minister? Vindt hij dat de rechtspraak zelf de kosten moet dragen? Kan hij aangeven welke mogelijkheden hij daartoe ziet? Nog een vraag van andere orde: hoe ziet de minister op termijn het digitaal procederen? Wil hij dit in de toekomst verplicht gaan stellen voor alle rechtsgebieden en rechtzoekenden?

Mijn tweede punt betreft de toegang tot het recht voor rechtzoekenden. In het beleidsdebat vorig jaar is mijn fractie onder meer ingegaan op het verdwijnen van de kantongerechten en daarmee de grotere fysieke afstand voor rechtzoekenden. De minister heeft toegezegd nader onderzoek te doen naar het aantal verstekzaken als mogelijk gevolg hiervan. Ook de commissie-Kummeling pleit ervoor, gezien het grote belang dat is gemoeid met fysieke bereikbaarheid, om diepgaand onderzoek te doen op dit punt. Helaas heeft de minister op deze toezegging nog geen enkele actie ondernomen. Hij meldt slechts dat het streven is in 2019 een onderzoek te doen naar verstekvonnissen. Mijn fractie vindt dit teleurstellend. Kan de minister toezeggen dat het niet alleen "zijn streven" is, maar dat het onderzoek ook daadwerkelijk dit jaar wordt uitgevoerd en aan de Kamer voorgelegd?

Bij de toegang tot het recht is een belangrijke rol weggelegd voor de gesubsidieerde rechtsbijstand. De brief die de minister hierover in november heeft gestuurd, draagt de enigszins eufemistische titel "Contouren herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand". In de behandeling in de Tweede Kamer benadrukte de minister dat het om contouren gaat en niet om een uitgewerkt wetsvoorstel, maar tegelijkertijd vroeg hij de Tweede Kamer wel om steun voor deze contouren. Ik neem aan dat de minister ook graag hoort hoe deze Kamer daarover oordeelt.

Laat ik positief beginnen: de minister schrijft in zijn brief dat iedereen toegang moet hebben tot het recht, dat dit een voorwaarde is voor het goed functioneren van de rechtsstaat, dat ook voor minder draagkrachtigen de toegang tot het recht gewaarborgd moet zijn, dat er daarom een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is en dat dit stelsel een randvoorwaarde is voor het vertrouwen van mensen in de rechtsstaat. Terechte uitgangspunten, waar mijn fractie het van harte mee eens is. Ter beoordeling ligt nu voor hoe de geschetste contouren zich verhouden tot deze belangrijke uitgangspunten.

Volgens de minister staat het huidige stelsel onder druk. Het aantal toevoegingen is sterk gestegen in de afgelopen 17 jaar. Nederland zit qua uitgaven in de top van Europese landen, problemen worden niet vaker opgelost en rechtsbijstandverleners ontvangen te weinig vergoeding. Daarom is, aldus de minister, het stelsel toe aan een grondige herziening. Mijn fractie deelt die conclusie niet en stelt daar graag een aantal observaties tegenover.

Tot 2006 is inderdaad een sterke stijging van het aantal toevoegingen te zien. Daarna is sprake van een stabiele situatie met tussen de 420.000 en 450.000 toevoegingen per jaar. Waar de samenleving steeds ingewikkelder is geworden, lijkt ons dat geen verontrustende ontwikkeling. Dat ons land qua uitgaven in de top van Europa zit, leidt bij mijn fractie tot de conclusie dat wij het hier kennelijk goed hebben geregeld en daar kunnen we trots op zijn. 80% van de rechtzoekenden geeft aan dat hun probleem naar tevredenheid is opgelost. 20% is niet tevreden. Mijn fractie trekt daaruit de conclusie dat de gesubsidieerde rechtsbijstand een belangrijke bijdrage levert aan het oplossen van problemen. Een nog hoger percentage zou mooi zijn. Dat is mijn fractie met de minister eens. Het zou dan ook interessant zijn om te weten waardoor de ontevredenheid wordt veroorzaakt.

In dat verband valt ons op dat de evaluatie van de Stichting Geschillencommissie Consumentenzaken laat zien dat de mate van tevredenheid samenhangt met de uitkomst van de procedure: krijgt men gelijk of niet. Is de minister het met ons eens dat ditzelfde het geval zou kunnen zijn bij de gesubsidieerde rechtsbijstand? Of ziet de minister andere oorzaken? Ten slotte wijst de minister op de te lage vergoeding van rechtsbijstandverleners en op dat punt zijn wij het zeer met de minister eens.

De conclusie van de minister dat het stelsel grondige herziening behoeft, deelt mijn fractie dus niet. Het grootste probleem is de te lage vergoeding die sociale advocaten ontvangen voor hun werk en dat probleem los je op door meer geld beschikbaar te stellen. De commissie-Van der Meer heeft onderbouwd dat het daarbij gaat om een bedrag van 127 miljoen. De minister is niet bereid die extra middelen uit te trekken, omdat in het regeerakkoord is afgesproken de problemen op te lossen binnen de bestaande financiële kaders en daarom zoekt hij de oplossing in het terugbrengen van het aantal toevoegingen. Het financieel kader is dus leidend, alle mooie woorden ten spijt. Wanneer is in de ogen van de minister sprake van een adequate vergoeding? Tot welk niveau moet het aantal toevoegingen zakken om die vergoeding daadwerkelijk mogelijk te maken? Waarop baseert de minister zijn verwachting dat met de voorgestelde contouren dat niveau ook bereikt gaat worden in de periode tot 2024?

Het voorstel van de minister bevat ook twee elementen die mijn fractie wel kan steunen. In de eerste plaats zijn voorstel tot versterking van de eerstelijn. Terecht wijst de minister erop dat een juridische benadering niet altijd de onderliggende problemen oplost. Ook blijkt uit de evaluatie van buitengerechtelijke geschiloplossingen dat zelf tot overeenstemming komen tot gunstiger resultaten leidt. Stimuleren van het gebruik van buitengerechtelijke geschiloplossing kan dus in algemene zin, niet alleen voor rechtzoekenden die gebruik maken van de gesubsidieerde rechtsbijstand, ertoe leiden dat minder zaken worden voorgelegd aan de rechter.

Ook op een ander punt delen we het voorstel van de minister. In 60% van de zaken blijkt de overheid in een of andere gedaante de partij waartegen wordt geprocedeerd. Wet- en regelgeving en procedures zijn vaak zo ingewikkeld dat het voor burgers niet "te doen" is. Ik wijs nog maar eens op de conclusies van de WRR met betrekking tot het doenvermogen van een grote groep burgers. Mijn fractie hoort graag van de minister wat hij, samen met zijn collega's, andere overheden en overheidsinstanties gaat doen om hier daadwerkelijk stappen te zetten.

Mijn fractie heeft grote moeite met de zogenoemde triage. Als een rechtzoekende toch juridische bijstand wil, gaat een onafhankelijke instantie beoordelen of hij daarvoor in aanmerking komt. Daarbij wordt niet alleen getoetst op financiële draagkracht, maar tevens op nut en noodzaak. Dat is voor mijn fractie niet acceptabel. Daarmee wordt een tweedeling gecreëerd tussen burgers die zelf de financiële middelen hebben om een advocaat in te schakelen en burgers die dat niet hebben en afhankelijk worden van de beoordeling van een poortwachter.

Daarmee handelt de minister in onze ogen in strijd met zijn principiële uitgangspunt dat ook voor minder draagkrachtigen de toegang tot het recht gewaarborgd moet zijn.

Tegen een afwijzend besluit kan overigens bezwaar worden gemaakt. Mag betrokkene dan wel een beroep doen op juridische ondersteuning, zo vraag ik de minister? Of gaat daar opnieuw een beoordeling van nut en noodzaak aan vooraf?

Voorzitter. Ook met de wijze waarop de eigen bijdrage wordt berekend, heeft mijn fractie grote moeite. Nu is dat een vast bedrag, gekoppeld aan de hoogte van het inkomen. In de voorstellen van de minister moet een rechtzoekende die gesubsidieerde rechtsbijstand nodig heeft en een positief besluit krijgt na triage, een percentage betalen van de kosten van rechtsbijstand, met alle onzekerheid van dien over het uiteindelijke bedrag.

Voorzitter. Concluderend. Mijn fractie heeft grote problemen met de contouren van het nieuwe stelsel. De toegang tot het recht voor mensen met een smalle beurs wordt belemmerd en het probleem van de te lage vergoedingen wordt niet opgelost. Bovendien verandert er voor de korte termijn helemaal niets. De vergoedingen gaan niet omhoog en de leegloop van de sociale advocatuur wordt niet tot staan gebracht.

Ik sta nog kort stil bij het punt van de maatschappelijk effectieve rechtspraak. In het beleidsdebat van vorig jaar is alles langsgekomen: de buurtrechter, schuldenrechter, scheidingsrechter, vrederechter, het Huis van het Recht en mediation. Daarbij bleek dat zowel de woordvoerders in deze Kamer als de minister het van belang achten om naast de reguliere rechtspraak andere en toegankelijker vormen te ontwikkelen voor het oplossen van problemen. De minister heeft toen aangegeven enthousiast te zijn over de experimenten die bij verschillende rechtbanken hebben plaatsgevonden en het concept van de buurtrechter over het hele land te willen uitrollen. De eerdere experimenten konden, zo zei de minister in het beleidsdebat, worden betaald door de rechtspraak zelf, maar de structurele uitrol noemde hij "een ander verhaal", waarover hij in gesprek wilde gaan met de Raad voor de rechtspraak. Mijn fractie hoort graag van de minister hoe ver de uitrol is gevorderd en hoe deze nieuwe vorm van rechtspraak gefinancierd gaat worden.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. In 2018 was mijn woonplaats Leeuwarden Culturele Hoofdstad van Europa. Op de gevel van de rechtbank heeft een jaar lang een groot doek gehangen met daarop de tekst: "rechtspraak maakt mienskip mogelijk". Vrij vertaald: rechtspraak is een van de belangrijke pijlers onder onze democratische samenleving.

In dit debat heeft mijn fractie haar zorgen uitgesproken over de staat van de rechtspraak en de toegang tot het recht. Helaas hebben de vele brieven die we in de afgelopen maanden van de minister hebben ontvangen onze zorgen niet weggenomen en op sommige punten zelfs doen toenemen.

De rechtspraak en de toegang tot het recht staan onder zware druk en we ervaren helaas onvoldoende visie en daadkracht bij deze minister om het tij te keren. Desondanks wachten we de antwoorden met veel belangstelling af. Wie weet zijn we daarna iets positiever gestemd.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Vlietstra. Het woord is aan mevrouw Van Bijsterveld.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):

Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag het debat over de staat van de rechtsstaat van 22 mei vorig jaar kunnen voortzetten in derde termijn. Mijn fractie heeft het debat tot nu toe erg gewaardeerd.

Het goede aan het debat was dat de regering op vele kwesties die de CDA-fractie en andere fracties hebben aangedragen bezig was met het inwinnen van een advies, het uitzetten van een studie, de voorbereiding van een kabinetsreactie, het formuleren van een visie of het nadenken over een reactie op een mislukte operatie. Het nadeel van het debat was dat de inhoudelijke richting op vele van de aangedragen onderwerpen nog niet beschikbaar was. Mijn fractie hoopt in deze derde termijn over die inhoudelijke richtingen, die intussen contouren hebben gekregen, nader van gedachten te kunnen wisselen.

Graag breng ik de rode draad in het betoog van toen nog eens naar voren. Het systeem en de logica van de overheid staan nog vaak te veel centraal, in plaats van de focus op de burger en de werking van het recht in de praktijk. Te veel is er nog sprake van een "verkokerde" benadering van dragende instituties in de rechtsstaat, in plaats van een benadering vanuit de samenhang ertussen.

Bij het vormgeven van de infrastructuur van de rechtsstaat zijn bovendien overwegingen van kostenbesparing en efficiency vaak leidend, in plaats van het belang van rechtsstatelijkheid en vooral ook het oplossen van de problemen van burgers.

Voor mijn fractie ligt in ieder geval óók in de werking in de praktijk een belangrijke beoordelingsmaatstaf besloten van de koers van de regering op de onderwerpen van dit debat.

Mijn bijdrage aan het debat is opgebouwd langs drie lijnen.

  • 1. 
    Het strafrecht. Daarbij sta ik stil bij de keten, met name de plaats van het NFI daarin en de politie.
  • 2. 
    De verhouding tussen strafrecht en bestuursrecht. Daarbij ga ik kort in op de positie van het decentrale bestuur, vooral die van de burgemeester.
  • 3. 
    De rechterlijke organisatie, met de focus op de nasleep van de KEI-operatie, de organisatie van de rechtsbijstand en het financieringsstelsel van de rechtspraak.

Voorzitter. De berichten dat het NFI de taken niet aankan, met als risico dat de strafketen stokt en vervolging of veroordeling achterwege blijft, waren en zijn voor mijn fractie een grote zorg. De toegenomen technische mogelijkheden en juridische mogelijkheden zoals grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek leggen natuurlijk ook beslag op de beschikbare capaciteit. De minister neemt dit gelukkig serieus, maar de gepubliceerde visie hierover blijft toch nog wat abstract. Kan de minister enig inzicht geven in de daadwerkelijke verruiming waarbij de inzet van politielabs wordt meegenomen?

Nog belangrijker dan dat is het volgende. De minister introduceert een zogenaamd forensisch werkveld, waarbij naast het NFI en de politielabs een grotere rol voor private of semi-private instellingen wordt ingeruimd. De reden voor inschakeling van private organisaties — zie pagina 7 en 8 van de visie — lijkt vooral pragmatisch. Een visie waarom een private organisatie in een bij uitstek publieke omgeving moet worden ingeschakeld ontbreekt echter.

Inschakeling van private organisaties zal, zo blijkt ook uit de visie, complicaties meebrengen in termen van sturing: afspraken, publieke gevoeligheid, bewaren, waarborgen van kwaliteit, communicatie enzovoort. Bovendien zullen aan inschakeling van private organisaties ook kosten verbonden zijn. Ervaringen met andere sectoren wijzen keer op keer uit dat het inhuren van private partijen uiteindelijk niets bespaart, maar vaak juist kostenverhogend werkt.

Hierbij speelt specifiek ook nog dat de terugkoppeling naar de politie op adequate wijze verzekerd moet zijn en ook moet blijven. Opsporing en vervolging is uiteraard corebusiness van de staat. Is de minister het daarmee eens? Is hij het ook eens met de stelling dat forensisch onderzoek in publieke handen moet blijven? Kan hij mijn fractie daarop een toezegging doen?

Wat de tekst "Ambitie, prioriteiten en doelstellingen in de strafrechtsketen" betreft, kijkt mijn fractie vooral naar de doorlooptijden. De richting waarin gedacht wordt, kan mijn fractie onderschrijven: geen grootse en meeslepende vernieuwingen, maar concrete stappen voorwaarts, met de mogelijkheid van tussentijdse bijsturing en dat in het teken van de dienstverlening aan de burger.

Wanneer dat slaagt, draagt dit bij aan de kwaliteit van de rechtsstaat en de maatschappelijke legitimiteit van de strafrechtpleging. Wel moet mij van het hart dat de geformuleerde "ambitie" nog rijkelijk algemeen is. Wie kan het immers oneens zijn met verbetering van prestaties langs lijnen van — ik citeer een aantal termen — "ketensamenwerking en bestuurlijk eigenaarschap", "verbetermaatregelen" en "innovatie"? Uit eerdere debatten kan ik mij herinneren dat het niet mogelijk was om zaken in de keten te volgen omdat er uiteenlopende tel- en registratiemethoden gehanteerd werden door verschillende partners in de keten, en dat er in de keten ook zaken onvindbaar waren en zelfs verloren gingen. Mijn vraag aan de minister is: is dat probleem inmiddels opgelost?

De IT-systemen van respectievelijk de politie, het OM en de rechterlijke macht waren ook niet op elkaar afgestemd. Dan is het begrijpelijk dat het systeem als zodanig niet goed functioneert. De vraag van mijn fractie is: wie was daar verantwoordelijk voor en is dit probleem inmiddels opgelost? Zo ja, hoeveel heeft dat gekost en wie heeft dat betaald? Is er enig zicht op andere concrete factoren die snelle doorlooptijden in de weg staan? Hoe verhouden die zich tot de plannen van de minister? Ik vraag dit speciaal omdat het document ook spreekt van het monitoren van de ontwikkelingen en van de jaarlijkse evaluaties.

Ik kom bij de evaluatie van de nationale politie. Dat de vorming van de nationale politie geen gunstig gesternte heeft gekend, is bekend. Problemen zijn er nog steeds. Het was ook volstrekt onduidelijk wat de reorganisatie heeft opgeleverd. De evaluatie van de nationale politie heeft zelf ook weer fundamentele kritiek ontvangen. Mijn fractie heeft in navolging van de criminoloog Fijnaut de suggestie gedaan om een alternatieve evaluatie te houden vanuit de betrokkenen zelf. Die zou, zo stelde ik de vorige keer, moeten uitmonden in een analyse van wat er gedaan is, wat er bereikt is, en wat er met de Politiewet nu gedaan kan worden en welke knelpunten er zijn. De stand van zaken nu is dat de minister op basis van dat evaluatierapport een twaalftal verbeteringen heeft voorgesteld. De vraag van mijn fractie is: worden deze ook van binnenuit door de politieorganisatie ondersteund? Zijn er wat betreft de politie zelf prioriteiten aangebracht en zo ja, heeft de minister deze tot de zijne gemaakt? Mijn fractie waardeert het wanneer de minister concreet op deze vragen kan ingaan.

Voorzitter. Ik kom nu bij het tweede onderdeel van mijn bijdrage: de verhouding tussen strafrecht en bestuursrecht. Dat onderdeel is heel erg kort. Vorig jaar is de "bedreigde burgemeester" uitgeroepen tot Nederlander van het Jaar 2018. Het klinkt heel mooi, maar in wezen is dat triest. Mijn fractie ondersteunt van harte de bestuurlijke bevoegdheden en de maatregelen om de grote criminaliteit aan te pakken. Maar wel acht zij het van cruciaal belang dat de betreffende bestuurders niet blijven "bungelen". De bestuurlijke aanpak moet daarom ook gepaard gaan met een adequate en effectieve strafrechtelijke aanpak. De vraag van mijn fractie is: op welke manier faciliteert de minister dat die beide sporen, bestuurlijk en strafrechtelijk, hand in hand kunnen gaan?

Dan zijn er nog twee belangrijke onderwerpen op het grensvlak van het bestuursrecht en het strafrecht. Dat zijn de bestuurlijke boete en de OM-afdoening, hoewel die laatste in strikte zin natuurlijk eigenlijk meer in het strafrecht thuishoort. Over beide valt nog het nodige te zeggen, maar helaas wordt het voor mijn bijdrage vandaag te veel om er nu op in te gaan. Mijn fractie hoopt echter dat er een ander moment is waarop wij met de verantwoordelijke bewindslieden over deze twee thema's van gedachten kunnen wisselen.

Voorzitter. Het derde deel van mijn bijdrage betreft de rechterlijke organisatie. Het is niet vaak dat de rechterlijke organisatie als zodanig in het nieuws komt. Maar de laatste maanden, en eigenlijk ook het laatste jaar, is het aan de orde van de dag dat bericht wordt over de organisatorische en financiële moeilijkheden van de rechtspraak. Die zijn in mei vorig jaar in deze Kamer ook uitgebreid aan de orde gekomen. De minister hield toen de boot af en verwees voor de oplossing eigenlijk vooral naar de rechtspraak zelf. Mijn fractie was daar toen ongelukkig mee. Nu zien we dat de rechtspraak eigenlijk enigszins door zijn hoeven dreigt te zakken.

Het mislukken van de KEI-operatie, die niet 7 miljoen maar tussen de 150 en 220 miljoen heeft gekost, zonder dat het beoogde resultaat volledig bereikt is, kan natuurlijk niet alleen aan de rechtspraak zelf worden toegeschreven. In de eerste reactie sprak de minister van een "reset", alsof met een druk op de knop alle problemen zouden zijn opgelost. Onze vraag was: waar was nou het ministerie in die tijd? Bovendien: het is helder dat de rechtspraak de kosten niet zelf kan opvangen. Er zijn vooraf bezuinigingen ingeboekt met het oog op inverdieneffecten die uiteindelijk niet zijn bereikt.

Nu komt de rechterlijke macht structureel 50 miljoen euro per jaar tekort. Dit bedrag — ook al is het relatief veel geld — is relatief laag, wanneer men bedenkt dat daarmee een soliede juridische infrastructuur in de benen kan worden gehouden. Dat is net zo van belang voor de welvaartsontwikkeling van een staat als bijvoorbeeld een goed wegenverkeersnet. Is de minister bereid die bezuinigingen terug te draaien? Kan de minister hier en nu — "hier en straks" moet ik eigenlijk zeggen — de toezegging doen dat hij zich sterk maakt dat een bedrag van 50 miljoen euro, ten minste incidenteel, maar liever nog structureel, wordt vrijgemaakt ten behoeve van de rechterlijke macht, op de begroting van 2019-2020?

Omdat dit de derde termijn is van het debat, moeten eventuele moties nu al ingediend worden. Andere woordvoerders hebben dat ook al genoemd. Vandaar dat mijn fractie in afwachting van een toezegging van de minister hierover alvast een motie indient.

De voorzitter:

Door de leden Van Bijsterveld, Backer, Knapen, Diederik van Dijk en Andriessen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een goed functioneren van de rechtsstaat ons aller zorg is;

overwegende dat voor het goed functioneren van een rechtsstaat een onafhankelijke, goed functionerende rechtspraak essentieel is;

overwegende dat al langer zorgen bestaan over het stelsel en de omvang van de financiering van de rechtspraak;

overwegende dat in een recent uitgebracht advies aan de Raad voor de rechtspraak gebleken is dat de problemen zo structureel zijn dat de organisatie van de rechterlijke macht deze niet zelf kan oplossen;

verzoekt de regering om in de begroting voor 2020 met voorstellen te komen om deze problemen op te lossen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter AS (34775-VI).

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Een deel van het structurele tekort is dus te wijten aan het feit dat bezuinigingen zijn ingeboekt terwijl deze niet gehaald zijn. Voor een ander deel is de wijze van financiering van de rechterlijke macht debet aan het structurele tekort. Het is al eerder gezegd: de toegenomen complexiteit van zaken, door complexere wetgeving, draagt eraan bij dat de tijd die gefinancierd wordt voor het afdoen van specifieke zaken allang niet meer strookt met de tijd die in werkelijkheid aan deze zaken wordt en moet worden besteed, wil men deze zorgvuldig afhandelen.

In de vorige termijn heeft mijn fractie, met velen die thuis zijn in de wereld van de rechtspraak, ervoor gepleit om het financieringssysteem te herzien. De outputfinanciering zou daarmee van tafel moeten. De voorspelling toen is nu bewaarheid door het rapport van vorige week, waarin de financiering van de rechtspraak onder de loep is genomen.

De oplossing is volgens mijn fractie gelegen in een fiftyfifty-financieringswijze, waarbij voor 50% een lumpsum aan de rechterlijke macht wordt toegekend voor de vaste lasten, zoals gebouwen, beveiliging, ondersteunend personeel, allemaal nodig voor de instandhouding van de rechtspraak, ook al wordt er nog geen enkele zaak behandeld, en 50% financiering plaatsvindt via een inputsysteem, zoals thans gangbaar bij het OM. In ieder geval zou het financieringssysteem voor OM en rechterlijke macht hetzelfde moeten zijn.

Ook bij het OM is er een structureel tekort: de burn-outs slaan ook daar toe in verband met eerder in het verleden toegepaste bezuinigingen. De verzwakking van politie, OM en rechterlijke macht is uiteindelijk alleen maar in het belang van de onderwereld. Het is van wezenlijk belang dat daaraan een halt wordt toegeroepen. Met relatief weinig geld zou dat volgens onze fractie mogelijk moeten zijn.

Is de minister bereid om de financieringsstructuur bij OM en rechterlijke macht te herzien? Zo ja, op wat voor termijn denkt de minister dit in orde te krijgen? En vervolgens: wordt die financiering dan ook vanuit de input berekend? De Tegenlichtgroep schilderde al een beeld van de tijd die nu beschikbaar is voor uiteenlopende typen zaken. Daarmee kun je toch moeilijk serieuze rechtspraak bieden? Hoe staat de minister verder tegenover het meer inschakelen van gespecialiseerde advocaten als rechter- of raadsheerplaatsvervanger? Hoe denkt de minister de discussie over het weren van futiele en hopeloze zaken te gaan voeren? En ook belangrijk: grootschalige, kostbare, bijzondere projecten zouden in de toekomst niet meer ten laste van de reguliere begroting moeten komen. Kan de minister dit ook toezeggen?

Voorzitter. Ik kom dan op de governance van de rechtspraak. Van vele kanten wordt kritiek uitgeoefend op het huidige bestuursmodel, zie onder andere het NJB van eind vorig jaar. Vanuit de wetenschap, de NVvR en de Tegenlichtgroep bijvoorbeeld wordt gesteld dat het huidige model te veel top-down is en dat de minister via benoemingen van bestuurders te veel invloed krijgt. Er wordt gepleit voor meer betrokkenheid en meer invloed vanaf de werkvloer op het bestuur, juist ook vanwege de kennis en ervaring die daar aanwezig is. Graag de reactie van de minister daarop: is hij bereid de discussie over de herziening van de bestuursstructuur aan te gaan?

Een punt van zorg is ook de toegankelijkheid, lees: betaalbaarheid, van rechtsbijstand. Dit is naar het oordeel van mijn fractie niet alleen een zorg voor on- en minvermogenden.

De heer Backer i (D66):

Mag ik collega Van Bijsterveld een vraag stellen over het punt van de structuur en de organisatie, de governance zoals zij het noemt? Speelt daar niet eigenlijk ook een fundamenteel rechtstatelijk probleem, waarvoor ook bij de opzet van de Raad voor de rechtspraak is gewaarschuwd? Namelijk dat de korte lijnen naar het ministerie de uiteindelijke onafhankelijkheid van de rechtspraak gaan beïnvloeden? Hierover is heel uitvoerig gedebatteerd in het verleden, ook bij de instelling van de Wet RO in 2002. De heer Ruers heeft daar ook over gesproken. Gaandeweg is het niet alleen een governanceprobleem, maar is er ook een rechtstatelijk probleem ontstaan. Deelt u die analyse?

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Dat zou je inderdaad zo kunnen zeggen. Ik heb het zelf wat minder principieel ingevlogen. Natuurlijk, er is eigenlijk wat te veel invloed van de minister op de benoemingen van bestuurders. Wat je ook ziet, is dat het vanuit de organisatie in de praktijk lijkt alsof er niet veel draagvlak voor bestaat. Natuurlijk kun je daar ook andere kwalificaties aan hechten, maar ik benader het nu maar even op deze manier.

De heer Backer (D66):

Dat begrijp ik. Ik wilde alleen dit punt maken, omdat wij in de Nederlandse staatsrechtelijke constitutionele verhoudingen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht eigenlijk vrij informeel geregeld hebben. Er is veel soft law. Daarin is het, denk ik, relevant dat we dit onderwerp op de agenda houden. Ik begrijp dat u er nu verder niet op ingaat, maar ik zou dat wel graag nog een keer verder met u willen bespreken.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik zie uw punt.

Ik was gebleven bij de rechtsbijstand en mijn laatste zin was dat het overigens niet alleen een zorg is voor on- en minvermogenden, maar juist voor de categorie die er enigszins boven valt. Voor die categorie is de daadwerkelijke toegang tot rechtshulp een hele kostbare aangelegenheid. Voor mijn fractie is het belangrijk dat het niet voor de ene groep wel mogelijk is, maar ineens een heel ander verhaal gaat worden voor een groep die er net boven valt. Het is belangrijk om het een beetje in proportie te zien.

Mijn fractie is op de hoogte van de discussie over de gesubsidieerde rechtsbijstand. Mijn fractie wil daar iets anders tegenover stellen, gericht op de lange termijn: het opheffen van de scheiding tussen sociale en commerciële advocatuur. Dit zou betekenen dat ook de grote kantoren weer "sociale", dat wil zeggen pro-Deozaken, gaan doen. Dat scheelt natuurlijk ook weer veel geld: stagiaires kunnen zo het vak leren en kennismaken met de sociaalzwakkeren en de sociaalzwakkeren hebben dan in ieder geval een goede advocaat. Destijds is de sociale advocatuur afgesplitst van de gewone, commerciële, kantoren. Daar valt van alles over te zeggen; het paste zeker ook in het toenmalige tijdgewricht. De zaken liggen nu misschien anders. Misschien is het wel goed voor beide type kantoren, sociaal en commercieel, om die niet langer gescheiden te houden. Ik geef toe dat het een beetje een langetermijnvisie is, want de minister is nu met hele andere zaken bezig. Is de minister bereid dit idee nader te bestuderen of eventueel op termijn over te nemen?

De voorzitter:

U bent inmiddels door uw spreektijd heen, mevrouw Van Bijsterveld. Gaat u afronden.

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Ik ga zeker afronden! Ik wilde gaan zeggen: voorzitter, ik ga afronden.

Het goed functioneren van de rechtsstaat is ons aller zorg. Sterker nog: het is een grondwettelijke plicht! De opsporing, vervolging en beoordeling van strafbare feiten, het beslechten van geschillen tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid is de corebusiness van de staat. Zij behoren tot de infrastructurele voorwaarden waaronder een democratische rechtsstaat kan functioneren. Mijn fractie kan het niet genoeg benadrukken! Het is niet alleen een taak van de direct bij de uiteenlopende instituties van de rechtsstaat betrokken personen.

Mijn fractie hoopt dat de ministers, de beide bewindslieden, in deze geest de beantwoording van de vragen ter hand willen nemen en kijkt daarnaar uit.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Bijsterveld. Dan is het woord aan mevrouw Duthler.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Duthler i (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn fractie dankt de minister voor zijn antwoorden in tweede termijn van dit beleidsdebat en de door hem toegestuurde brief van 9 juli 2018. De reden voor deze derde termijn is dat tijdens het beleidsdebat van 22 mei 2018 een flink aantal toezeggingen is gedaan, waarvan de inwilliging ervan door de minister tot nieuwe vragen leidde. Dat geldt ook voor de reactie van de minister op de motie die mijn fractie in tweede termijn heeft ingediend. Daarnaast leven er behoorlijk nog wat rechtstatelijke zorgen. Zo is de rust nog bepaald niet teruggekeerd in de derde kolom van de trias politica, de rechterlijke macht. De rechtspraak lijkt financieel gezien niet in staat haar hoofd zelfstandig boven water te houden en KEI is een hoofdpijndossier geworden.

Het zal u inmiddels niet zijn ontgaan dat de woordvoerders een onderverdeling hebben gemaakt in de onderwerpen. Mijn fractie zal met name ingaan op het onderwerp van digitale transformatie, de toezeggingen die de minister in dat kader heeft gedaan en meer in het bijzonder op de brief van 9 juli 2018. Ook zal ik namens mijn fractie kort ingaan op de onderwerpen van de digitalisering en de organisatie van de rechtspraak, alsmede de financiering van de rechtspraak zelf.

Ik begin met het onderwerp van de digitale transformatie. Dat onderwerp raakt de positie van de burger in het hart van de rechtsstaat. Ik licht dat toe. Ik heb dat in de eerste termijn van dit debat uitvoerig toegelicht en ik zal dat nog wat nader toelichten. Mijn fractie heeft zich afgevraagd of nadere normering nodig zou zijn, de regering naar een visie daarop gevraagd en de regering gevraagd om na te gaan of, en op welke wijze, zo nodig in internationaal verband, de hieruit voortvloeiende acties kunnen worden opgepakt. In eerste termijn heeft mijn fractie gesproken over onder meer vraagstukken van misbruik van data, manipulatie van data en hun invloed op onze rechtsstaat. Een democratie en rechtsstaat moeten het immers hebben van gelijke kansen op informatie en gelijke toegang tot informatie. Regulering van gebruik van persoonsgegevens is in Europa met de AVG reeds in gang gezet. Kern is dat burgers zelf de regie moeten kunnen houden over hun eigen gegevens en daarmee over hun eigen leven. Regulering van het aanbod van informatie zodat gelijke kansen op informatie en gelijke toegang tot informatie mogelijk wordt, staat echter nog niet zo scherp in het vizier van de Europese wetgever. En dan formuleer ik het eigenlijk nog heel ouderwets. Wat er daadwerkelijk gebeurt, gaat verder dan kansen op en toegang tot informatie. Want wat er daadwerkelijk gebeurt, wordt ook wel met de term "perceptiecontrole" aangeduid. Met deze term wordt de mogelijkheid bedoeld om te controleren wat anderen denken en willen en hoe zij zich zullen gedragen. Dit gebeurt met behulp van gedachten en gedragsturende algoritmen. De betreffende technologie houdt ons in de gaten, verzamelt gegevens over ons, slaat ze op en gebruikt ze.

In dat verband is de recente handhavingsactie van het Duitse Bundeskartellamt van afgelopen donderdag 6 februari opmerkelijk. Deze Duitse mededingingsautoriteit heeft Facebook beperkingen opgelegd bij het verzamelen van data van gebruikers. Facebook combineert die gegevens namelijk met eigen gegevens en heeft met de enorme dataverzameling die daardoor ontstaat een dominante marktpositie. De Duitse mededingingsautoriteit vindt dat Facebook zijn dominante marktpositie misbruikt door ook buiten het eigen platform data van gebruikers te verzamelen en te combineren. De schade die gebruikers lijden is niet zozeer financieel van aard, maar zit 'm erin dat zij onvoldoende controle hebben op hun eigen datastromen. Er dreigen boetes die kunnen oplopen tot maximaal 10% van de jaaromzet als het bedrijf geen gehoor geeft aan de uitspraak wanneer deze definitief is, zegt de autoriteit. Vorig jaar zette Facebook bijna 50 miljard euro om. Opmerkelijk is — daarom haal ik deze uitspraak aan, althans deze handhavingsactie — dat het gegevensbeschermingsrecht en het mededingingsrecht hier bij elkaar komen, en het gegevensbeschermingsrecht behoort tot de portefeuille van de minister voor Rechtsbescherming.

Voordat ik inga op de brief van de minister van 9 juli 2018 nog een enkel woord over technologie en de rechtsstaat. Jamie Susskind betoogt in zijn boek dat recent is verschenen en dat als titel draagt Future Politics: Living Together in a World Transformed by Tech, dat technologie het mogelijk maakt om te controleren wat iedereen denkt en verlangt. Niets nieuws onder de zon, dat weten we al jaren. Ik heb dat zojuist aangeduid met de term perceptiecontrole. Susskind stelt dat we ons laten leiden en controleren door digitale systemen waarop we steeds minder vat hebben, maar dat we tegelijkertijd nog geen piketpaaltjes hebben geslagen voor de mate waarin en de voorwaarden waaronder we dat wenselijk vinden. Als dat blijvend achterwege blijft, zo betoogt Susskind, zullen de grote techbedrijven de toekomst van de democratie en de rechtsstaat bepalen. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Hoe weren we ons tegen de perceptiecontrole? Wie controleert de bedrijven die dit mogelijk maken? Hoe dwingen we openheid, verantwoordelijkheid en terughoudendheid af? Graag een reactie van de regering op deze vragen.

Susskind constateert met mijn fractie in eerste termijn dat een machtsconcentratie door enkele grote techbedrijven de vorm heeft aangenomen van een quasimonopolie. Wat vindt de regering daarvan? Volledige staatscontrole over technologische ontwikkelingen is volgens mijn fractie onwenselijk en lijkt een nog grotere bedreiging voor de rechtsstaat. Kijk naar China, waar de overheid werkt aan een socialekredietcode voor alle burgers, een beoordelingssysteem op basis van sociaal gedrag. Mijn fractie is, voor de goede orde, uitdrukkelijk van mening dat digitale technologie veel voor de samenleving kan betekenen en al veel betekend heeft en dat de rechtsstaat en technologie beslist samen kunnen gaan, maar dat dat niet vanzelf gaat. Op zijn minst moeten we de vraag stellen of nadere regulering nodig is om de kernwaarden van onze rechtsstaat te behouden. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Hoe kijkt de minister aan tegen de wenselijkheid om bedrijven, waaronder start-ups ...

De heer Backer i (D66):

Ik luister met veel belangstelling ...

Mevrouw Duthler (VVD):

Mag de teller stoppen? Sorry, maar anders ben ik zo door mijn tijd heen. Dank u.

De heer Backer (D66):

Het was niet mijn opzet om dat te bereiken, want ik luister met veel belangstelling naar wat u zegt. Ik ben eigenlijk benieuwd naar de jurisdictie. Op welke schaal denkt u deze problematiek te moeten aanpakken?

Mevrouw Duthler (VVD):

Op internationale schaal. Dit gaat zeker niet op Nederlandse schaal. We moeten hier op zijn minst in Europees verband naar kijken, maar dit zouden we in internationaal verband moeten doen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Duthler (VVD):

Dank u wel. De tijd tikt weer door. Ik ga snel verder.

Hoe kijkt de minister aan tegen de wenselijkheid om bedrijven, waaronder start-ups, de ruimte te geven zodat zij een waarlijke concurrent kunnen worden van de om en nabij negen grote niet-Europese techbedrijven? Mijn fractie realiseert zich dat zij zich nu begeeft op een terrein waarvan de minister voor Rechtsbescherming zal aangeven dat dit tot het dossier van zijn collega-minister van EZK behoort. Wellicht kan hij op dit terrein samen optrekken met de minister van EZK, want hier komen digitalisering, marktwerking en rechtsstaat bij elkaar. Hier wordt het vraagstuk relevant of en hoeveel ruimte nodig is voor innovatie in Europa om tegenwicht te kunnen bieden aan de negen wereldspelers, die veel minder tot heel weinig ophebben met de Europese waarden van de rechtsstaat, onze rule of law. Hoe kijkt de minister voor Rechtsbescherming hiertegen aan? Hoe beoordeelt hij dit vraagstuk? Is hij bereid om samen met de minister van EZK dit vraagstuk nader te verkennen?

Voorzitter. Ik ga terug naar de wenselijkheid van normering van het proces van digitale transformatie. Ik heb zojuist een voorbeeld gegeven van de Duitse mededingingsautoriteit, die met haar handhavingsacties, waarvan de rechtsgrond meer op het terrein van Justitie ligt dan op het terrein van Economische Zaken, een duidelijke stap zet naar normering. Wat is de minister van plan te gaan doen? Is hij voornemens op dit vlak samenwerking te zoeken met de minister van EZK? Graag een reactie.

Ik kom in dit verband graag terug op de motie die mijn fractie in de tweede termijn heeft ingediend. De minister heeft toegezegd dat hij met een brief ... Sorry. De minister heeft als antwoord op de motie gezegd dat hij met een brief zou komen met een overzicht van alle onderzoeken die lopen. In de motie wordt de regering verzocht een onderzoek op te pakken naar de wenselijkheid van nadere normering van de digitale transformatie. In de brief van 9 juli geeft de minister een overzicht van lopende trajecten in nationaal en in Europees verband. Dat is werkelijk een indrukwekkend overzicht.

Wat mijn fractie nog niet heeft kunnen ontdekken, is een overkoepelende visie van de regering op de wenselijkheid van nadere normering op het proces van digitale transformatie. Ook heeft ze nog geen antwoord op het verzoek om na te gaan op welke wijze in internationaal verband de uit de onderzoeken voortvloeiende acties opgepakt kunnen worden. Met andere woorden: mijn fractie mist de samenhang tussen de onderzoeken die in het overzicht staan opgenomen en met name een visie van de regering: is nou die nadere normering nodig, en zo ja, hoe pakken we dat dan op?

Mijn fractie stelt graag nog enkele vragen naar aanleiding van het overzicht dat de minister in zijn brief heeft gegeven, het overzicht van onderzoeken. Als eerste verwijst de minister naar de Nederlandse digitaliseringsstrategie. In deze strategie zet het kabinet in op twee sporen: het benutten van de maatschappelijke en economische kansen van digitalisering en het versterken van het fundament daaronder. Tot dat fundament behoort onder meer het werken aan praktische kaders en oplossingen voor de fundamentele vragen die de digitale transformatie op het terrein van grondrechten en ethiek oproept, bijvoorbeeld rondom autonomie, privacy en gelijke behandeling. Moet hier niet een stap tussen zitten? Wat zijn die fundamentele vragen? Van welke fundamentele vragen is de minister hier uitgegaan? Welke antwoorden op deze fundamentele vragen heeft de regering voor ogen? Pas als die antwoorden bekend zijn, kun je toekomen aan praktische kaders en oplossingen. Wat mijn fractie betreft maakt de minister de stap naar praktische kaders te snel. Daar hoort nog een stap aan vooraf te gaan.

Een tweede opmerking naar aanleiding van het overzicht van onderzoeken betreft de analyse die wordt uitgevoerd om markten waarop digitale platforms actief zijn competitief te houden. Dat zal zeker een nuttige analyse zijn. Maar waar het mijn fractie om ging, is dat er ruimte ontstaat voor een Europees digitaal platform dat kan concurreren met dat van Microsoft, Google of Tencent dan wel een platform dat in ieder geval onze Europese rule of law respecteert. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Dit geldt ook voor de afhankelijkheid van ondernemers die hun diensten of producten aanbieden op platforms van deze bedrijven. De VVD ondersteunt de inzet van het kabinet voor een eerlijke en transparante relatie van harte, maar ook hiermee hebben we nog geen Europese spelers of spelers die ten minste tegenwicht bieden.

Ten derde — ik zei het al — mist mijn fractie de samenhang tussen de onderzoeken. Ook is zij van mening dat de lopende onderzoeken zich alle richten op de Nederlandse of Europese samenleving en markten. Mijn fractie mist het perspectief van een wereldmarkt, de positie van Europese spelers daarin en de wenselijkheid van het creëren van ruimte voor een Europees digitaal platform. Mijn fractie kan zich overigens best voorstellen dat het mogelijk te vroeg is om die overkoepelende visie op de wenselijkheid van hardere normering al te geven, maar is de minister voornemens om inderdaad nog zo'n visie te ontwikkelen binnen afzienbare termijn? Zo ja, wil de minister toezeggen dat ze die overkoepelende visie de Kamer wil doen toekomen binnen een halfjaar nadat die onderzoeken zijn afgerond? Graag een reactie van de minister.

Dan heb ik nog een enkele opmerking over de rechtspraak en dan meer in het bijzonder zijn financiële positie en de digitalisering van de rechtspraak alsook de toegang tot de rechtspraak. Ik hou het hier echt kort, omdat andere woordvoerders voor mij hierover al veel hebben gezegd. Ik begin met digitalisering van de rechtspraak. KEI zou aanvankelijk met 7 miljoen euro klaar zijn. Inmiddels is er meer dan 200 miljoen uitgegeven en nog is er geen zicht op de oplevering van een goed werkende ICT-infrastructuur. De Boston Consulting Group heeft naar aanleiding van het financiële tekort een doorlichtingsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek laat zien dat de rechtspraak niet zelfstandig in staat is financieel weer gezond te worden. Dit is een zorgelijke ontwikkeling. Andere woordvoerders hebben daar al het een en ander over gezegd. Behalve de algemene vraag welke maatregelen de regering voor ogen heeft om de begroting weer op orde te krijgen, is de enige vraag die ik eraan wil toevoegen of de regering daarbij ook blijft uitgaan van een outputgefinancierde begroting.

Dan heb ik nog een enkele vraag over de toekomst van KEI, dat inmiddels "digitalisering civiel recht en bestuursrecht" heet. Mijn fractie heeft kennisgenomen van de quickscan Review basisplan, uitgevoerd door TRConsult. Dat bureau plaatst nog een paar serieuze kanttekeningen. Zo wordt de vraag gesteld wat de zekerheid geeft dat alles wat wordt aangekondigd nu wel tot stand wordt gebracht in een organisatie die op dat vlak niet zorgenvrij is. Ook acht dit bureau de benadering conceptueel goed, maar aan de voorkant nog niet voldoende uitgewerkt in kaders, procedures en resultaten. Is het basisplan inmiddels omgewerkt naar een meer gedetailleerd startplan en is er een zorgvuldige voorbereidingsfase georganiseerd? Komt er een stuurgroep voor het geheel of een per zaakstroom? En wie stuurt de implementatiegroepen bij de gerechten aan? Ik weet uit mijn praktijk, waarin ik nog weleens te maken heb met mislukte of mislukkende ICT-projecten, dat duidelijkheid in de aansturing en governance veel kan uitmaken voor het slagen of falen van digitalisering. Wat geeft de minister vertrouwen dat de reset van KEI kansrijk is? Welke aanknopingspunten, welke maatregelen, bieden de minister dat vertrouwen? Graag een reactie van de minister.

Meneer de voorzitter. Mijn fractie kijkt met belangstelling uit naar de reactie van de regering, waarbij met name de antwoorden op de gestelde vragen naar aanleiding van zijn brief van 9 juni relevant zullen zijn in verband met de eerder door mijn fractie ingediende motie. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Duthler. Dan is het woord aan de heer Ruers.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ruers i (SP):

Meneer de voorzitter. Ik heb met grote belangstelling gevolgd wat mijn collega's hiervoor naar voren hebben gebracht. Bij het meeste kan ik me van harte aansluiten. Ik zal straks nog een paar ander details in deze kwestie naar voren brengen.

Negen maanden geleden heb ik in het kader van dit debat over de staat van de rechtsstaat naar mijn mening genoegzaam aangetoond dat het evenwicht binnen de trias politica ernstig verstoord is en dat die verstoring met name veroorzaakt is door de verstrekkende overheersing van de wetgevende macht op de rechtsprekende macht.

In de afgelopen periode zijn er, naast een aantal factoren die de vorige sprekers hebben genoemd, nog drie nieuwe belangrijke factoren naar voren gekomen op het terrein van het recht en de rechtspraak, te weten het fiasco van KEI, de opmerkelijke opkomst de landelijke Tegenlichtgroep en het recente BCG-rapport. Om die actuele situatie ten aanzien van de rechterlijke macht goed op haar merites te kunnen beoordelen is het naar mijn mening nodig om in het kort stil te staan bij de voorgeschiedenis ervan over de afgelopen twintig jaar.

Ik begin bij het wetsvoorstel dat eind jaren 90 werd opgesteld en dat geleid heeft tot de Wet RO van 2002. In dat verband heb ik gewezen op het feit dat de Hoge Raad al in 1999 zeer kritisch was over het wetsvoorstel. De Hoge Raad wees er onder meer op dat het enkele feit dat de rechterlijke macht uit openbare middelen wordt bekostigd niet rechtvaardigt om in het kader van de moderniseringsoperatie aan de minister van Justitie bevoegdheden toe te kennen die hem in staat stellen om te controleren of deze gelden doelmatig worden aangewend.

Na de wetswijziging van 2002 vond er in 2012 opnieuw een ingrijpende wijziging plaats door middel van de Wet herziening gerechtelijke kaart, de HGK. Zoals wellicht sommigen van ons zich nog zullen herinneren, is er in het debat van deze Kamer op 3 juli 2012 met de toenmalige minister van Justitie, de heer Opstelten, vanuit verschillende partijen nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het risico dat de minister te veel invloed zou kunnen krijgen op de rechterlijke macht. Zo merkte de woordvoerster van de VVD-fractie destijds op: "Als ik naar de voorgestelde nieuwe structuur kijk, dan zie ik een structuur die meer doet denken aan een grootbedrijf dan aan een organisatie als een onafhankelijke rechterlijke macht. Het is zorgelijk omdat de vraag gesteld kan worden in hoeverre de rechtspraak nog werkelijk in volle omvang de onafhankelijke rechterlijke macht van de trias politica is wanneer de rechtspraak zo sterk 'in de touwen' wordt gehouden via eisen van bedrijfsvoering en het nieuwe bestuursmodel".

Verder wees genoemde woordvoerster erop dat de Raad voor de rechtspraak bedoeld was als faciliterend voor de rechtspraak en dat de raad een nauwe band had met de minister. Om die reden benadrukte zij dat de minister de raad niet mocht gebruiken voor beleid dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht zou kunnen aantasten. Minister Opstelten antwoordde daarop dat het werk van de rechter vraagt om onafhankelijke oordeelsvorming en dat daaraan geen afbreuk zal worden gedaan door managementbelangen, zoals productienormen.

Meneer de voorzitter. Zeven jaar later moeten we vaststellen dat de zorg van de VVD-fractie en ook andere fracties van destijds terecht was. De rechterlijke macht is geen gelijkwaardig onderdeel meer van de trias politica. Zij is overvleugeld door de wetgever en de minister van Justitie, die daarbij handig gebruik heeft gemaakt van de meer dan meegaande opstelling van de Raad voor de rechtspraak, maar ook van de onoplettendheid van de politiek en de berusting van de rechterlijke macht zelf.

Ik kom dan bij het fenomeen van de Tegenlichtgroep. Een belangrijke nieuwe ontwikkeling van het laatste jaar is de opkomst van de landelijke Tegenlichtgroep. Daarin is een aantal rechters uit verschillende rechtbanken en hoven vertegenwoordigd. Deze groep heeft haar visie op de huidige positie van de rechterlijke macht uiteengezet in de recente Toekomstvisie landelijk Tegenlicht, een visie die gebaseerd is op de landelijke enquête van Tegenlicht onder alle rechters en raadsheren. In die enquête werd de vraag gesteld hoe rechters dachten over de oplossingsrichtingen van de Raad voor de rechtspraak en de minister naar aanleiding van het KEI-debacle. Ruim de helft van alle rechters en raadsheren reageerde op de enquête. Het eerste punt van zorg dat werd voorgelegd aan de rechters ging over het idee om meer zeggenschap aan de Raad voor de rechtspraak toe te kennen, dus een sterkere top-downbesturing dan we nu al hebben. Het tweede punt van zorg betrof het plan de financiële gevolgen van KEI af te wentelen op de begroting van de gerechten, waaruit de zaaksafhandeling betaald moet worden. Beide onderwerpen van zorg werden door een overweldigende meerderheid van afgerond 92% respectievelijk 97% van de respondenten gedeeld. Dat ging dus over de zorgen, niet de oplossingen.

De uitkomst van de enquête en de eigen inbreng van de geënquêteerden zijn gebruikt voor de probleemanalyse van de Tegenlichtgroep. En die inbreng heeft volgens de groep een divers karakter, maar voor het leeuwendeel sluit zij nauw aan bij de brief waarmee de beroepsorganisatie voor rechters en officieren van justitie, de NVvR, recent de nijpende problemen van de rechtspraak aan de minister heeft overgebracht. In die brief is gewezen op de structurele overbelasting van de rechterlijke ambtenaren en de problematische financieringsstructuur. Ook is gewezen op de noodzaak van verbetering van het bestuursmodel, waarbij inhoudelijk gezag, landelijke verantwoordelijkheden en innovatie van de rechtspraak elementaire waarden moeten zijn.

De oorzaak van deze problemen zit volgens genoemde Toekomstvisie in de eerste plaats in de bestaande outputfinanciering; anderen hebben daar al over gesproken. Die financiering laat factoren buiten de macht van de rechtspraak op het budget drukken en stimuleert bestuurders de nadruk te (blijven) leggen op kwantiteit in plaats van op kwaliteit. De tweede bron van problemen ligt volgens de Tegenlichtgroep in het bestaande bestuursmodel van "bestuur op afstand" en het gebrek aan verbinding tussen de professionals en de bestuurders in de rechtspraak.

Voorts valt het in de visie op dat de rechters grote problemen hebben met de outputfinanciering; ik zei dat al. Die wijze van financiering draagt bij aan de kloof tussen bestuurders in de rechtspraak en de professionals. Die kloof is niet nieuw, aldus de visie van de rechters. Ook de visitatiecommissie-Cohen heeft al op die afstand de aandacht gevestigd. Die kloof wordt bovendien versterkt door de grote invloed van de minister op de benoeming van de leden van de Raad voor de rechtspraak, en de invloed van de Raad op de benoeming van gerechtsbestuurders.

De Tegenlichtvisie concludeert vervolgens dat de rechterlijke organisatie vanuit "genoemde wurggreep" op basis van een verkeerd, namelijk in wezen kwantitatief vertrekpunt wordt bestuurd. Maar de Tegenlichtgroep formuleert ook zinnige en interessante oplossingsrichtingen. De eerste daarvan betreft financiering op basis van professionele standaarden. De groep heeft dat in die visie uitdrukkelijk uiteengezet. Ik verwijs daar kortheidshalve naar.

De tweede oplossingsrichting behelst een afgescheiden begroting voor innovatie-, reorganisatie- en digitaliseringsprojecten, zoals KEI en HGK. De derde oplossingsrichting ziet op het bestuursmodel, dat erop gericht is dat kennis en ervaring van de werkvloer mede de basis vormen voor bestuursbesluiten en beleid. In het vierde voorstel pleit de Tegenlichtgroep voor meer invloed van gerechten op de benoeming van gerechtsbestuurders. De Raad voor de rechtspraak moet daarbij een informerende, faciliterende en landelijke besluitvorming stimulerende, maar geen doorslaggevende rol hebben.

De slotconclusie van de Tegenlichtvisie is naar mijn mening bepaald relevant. Ik citeer daaruit. "Tot slot, rechters zijn de belichaming van de derde staatsmacht, zij zijn de professionals in de rechterlijke organisatie. Uit betrokkenheid en verantwoordelijkheidsbesef dragen zij hun ervaringen en analyses aan om een constructieve bijdrage te leveren aan verbetering. Hun bijdrage is essentieel en verdient het serieus genomen te worden." Waarvan akte, zou ik zeggen. Ik hoor natuurlijk graag van de minister wat hij van deze oplossingsrichtingen vindt.

Voorzitter. Ik kom bij het tweede aspect dat ik wil toelichten, namelijk de financiën. Al vanaf de wetswijziging van 2002, die ik noemde, speelt de vraag naar de financiën voor de rechterlijke macht een cruciale rol. Dat de financiën zo'n belangrijke rol spelen, heeft te maken met enerzijds de vraag hoeveel geld de rechtspraak in redelijkheid nodig heeft en wie daarover uiteindelijk de beslissing neemt, en anderzijds het gevaar dat erin bestaat dat de wetgever/regering, via "de koorden van de beurs" — weet u wel, die mooie term van de Hoge Raad — maar ook door met name productie-eisen, outputfinanciering, managementregels en zaakreglementen, zich inhoudelijk met de derde staatsmacht, de rechterlijke macht, gaat bemoeien. Hierdoor gaat een van de belangrijkste grondbeginselen van onze parlementaire democratie teloor, namelijk de onafhankelijke rechterlijke macht.

Bij het beantwoorden van die lastige vraag gaat het natuurlijk met name over de kwestie of de rechterlijke macht aanspraak kan maken op een eigen begroting. Wat het niet hebben van een eigen begroting in de praktijk voor de rechterlijke macht, maar ook voor de justitiabelen betekent, hebben we de afgelopen decennia mogen ervaren. Keer op keer werd het budget van de rechterlijke macht ingekrompen, afgeschaafd en opgezadeld met oneigenlijke opgaven en kosten; we hebben het hier vaak besproken. Dat heeft op verschillende manieren de kwaliteit van de rechtspraak onder grote druk gezet. Ik wijs er bijvoorbeeld op dat bezuinigingen en te lage budgetten geleid hebben tot onderbezetting, vertragingen en structureel overwerk. Met name dat structureel overwerk bij de rechterlijke macht is gigantisch. Het is derhalve naar mijn mening niet meer dan redelijk, en ook verstandig, om de rechterlijke macht een eigen begroting te geven. Deelt de minister die mening en, zo neen, waarom niet?

Het tweede belangrijke aspect van financiën, deels samenhangende met het eerste, betreft de staatsrechtelijke positie van de rechterlijke macht binnen de trias. De aan de rechterlijke macht toegekende onafhankelijkheid mag naar mijn oordeel niet onder de noemer van "begrotingsredenen" worden aangetast. Dan wordt een grens overschreden. De SP pleit er derhalve voor om de rechterlijke macht, daarbij doelend op een deel van de rechterlijke macht, zijnde de rechtbanken en de hoven, qua begroting eenzelfde positie te geven als de Hoge Raad. Die is ook een onderdeel van de rechterlijke macht, zij het dat de Hoge Raad een aparte positie kent: de Hoge Raad is een Hoog College van Staat. Kan de minister aangeven waarom er niet voor deze elegante oplossing gekozen wordt?

Voorzitter. Ik kom bij mijn derde onderwerp, namelijk wat in een van de artikelen "de macht van de rechter" wordt genoemd. In zijn recente boek Groter denken, kleiner doen, stelt Herman Tjeenk Willink dat het bestuurlijk denken het grote probleem van de rechterlijke macht is. Ter onderbouwing van die stelling wijst hij op het functioneren van de Raad voor de rechtspraak, de bedrijfsvoering binnen de rechterlijke macht en de vergaande invloed van de minister op de Raad voor de rechtspraak.

De oplossing van dit probleem van de verbestuurlijking van de rechterlijke macht ligt volgens Tjeenk Willink bij de rechters zelf. Zij moeten zelf voor het nodige tegenwicht zorgen, zelf over hun functie nadenken en hun positie kiezen. Zij vormen samen de onafhankelijke rechterlijke macht. Ik denk dat dat een heel belangrijk punt is. De rechterlijke macht is een zelfstandig onderdeel van de trias politica en daar moeten primair de rechters zelf zorg voor dragen. Ik denk dat de hiervoor genoemde Toekomstvisie van de Tegenlichtgroep aantoont dat de boodschap van Tjeenk Willink niet aan dovemansoren gericht is geweest, en dat is denk ik een hoopvolle ontwikkeling. Er is iets aan het veranderen binnen de rechterlijke macht. Na het Leeuwarder manifest en de eerdere Utrechtse Tegenlichtenquête is naar mijn mening deze Toekomstvisie een forse stap in de goede richting.

Daar komt bij dat recent ook de NVvR in haar brief aan de minister van 6 februari scherper dan voorheen stelling neemt tegen de wijze waarop de rechtspraak wordt bestuurd. De NVvR constateert een groeiende onvrede over het besturingsmodel, dat zich kenmerkt door de term "bestuur op afstand". Die wijze heeft volgens de NVvR de kloof tussen de rechters en hun bestuurders vergroot, terwijl de bestuurlijke slagkracht niet gegroeid is. "Wij verwachten", aldus de NVvR, "dat dit model moet worden losgelaten en dat de presidenten en hun collega's in het gerechtsbestuur weer dichter op de dagelijkse praktijk moeten komen te staan." Er staat dus: "wij verwachten dat dit model moet worden losgelaten". Dat is nogal wat. "Ditzelfde geldt" aldus de NVvR "voor de bestuurders in de Raad voor de rechtspraak."

Opmerkelijk is ook de slotpassage uit deze brief, waar de NVvR meedeelt dat zij momenteel een advies voorbereidt aan de bestuurders van de rechtspraak. Daaraan voegt de belangenorganisatie van de rechterlijke macht veelzeggend toe dat zij van mening is dat het primair aan de rechtsprekende macht is om zichzelf goed te organiseren. "Vanzelfsprekend", aldus de NVvR, "kan de wetgever daarbij een rol spelen, maar gelet op de noodzakelijke balans tussen de staatsmachten, is dat nu niet de geëigende weg" wat betreft de NVvR.

Mijnheer de voorzitter. Ik stel vast dat de landelijke Tegenlichtgroep en de NVvR op dit gebied gelijkluidende opvattingen hebben, en dat die opvattingen niet stroken met het vigerende beleid van de minister en de Raad voor de rechtspraak. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Er is hier een duidelijke tegenstelling tussen aan de ene kant de rechters, en aan de andere kant de ministers. In het vijfde hoofdstuk van zijn boek, met de titel Zonder onafhankelijke rechters geen democratie, doet Tjeenk Willink enkele suggesties voor verdere stappen. Hij merkt op dat er alle aanleiding is om na te gaan wat de instelling van de Raad voor de rechtspraak, de invoering van integraal management, de ruime interventiemogelijkheden van de minister en alle reorganisaties en projecten, concreet aan de kwaliteit van de rechtspraak hebben bijgedragen. Ook zou er volgens hem onderzocht moeten worden wat de gevolgen zijn geweest voor de toegang van de burger, juist ook de meest kwetsbare, tot het recht, welke geschillen inmiddels aan de rechter zijn onttrokken en wat dat allemaal heeft gekost. Ten slotte stelt hij de vraag waarom bijvoorbeeld de Eerste Kamer daartoe niet het initiatief neemt. Dat zou volgens hem voor de hand liggen, omdat de Eerste Kamer, waar het de bewaking van de rechtsstaat betreft, een reputatie hoog te houden heeft.

Voorzitter. Dat brengt mij als vanzelf bij het laatste onderdeel van mijn bijdrage: de motie op Kamerstuk nr. 34775-VI, letter U. In het dictum van de motie wordt de regering gevraagd om de Wet RO 2002 fundamenteel tegen het licht te houden, teneinde een evenwichtige positie van de rechterlijke macht binnen de trias politica te waarborgen. Reeds op grond van de door mij in de eerste en tweede termijn aangevoerde argumenten, meen ik te mogen zeggen dat er meer dan voldoende redenen zijn om het gevraagde onderzoek te doen plaatsvinden. Ook in de bijdragen van de vorige sprekers heb ik duidelijk aanknopingspunten in die richting gehoord en gevonden. Kijk ik voorts naar de belangrijkste ontwikkelingen van het afgelopen jaar, dan kan ik niet anders dan concluderen dat de nijpende positie van de rechterlijke macht op vele terreinen en het breed gedragen gevoelen binnen de rechterlijke macht dat fundamentele wijzigingen dringend noodzakelijk zijn, extra argumenten zijn ter ondersteuning van de motie. Ik handhaaf derhalve, mede namens de medeondertekenaars, mijn motie onverkort en spreek de hoop uit dat de andere fracties in dit huis dat standpunt zullen delen. Ik kijk uit naar de reacties van de minister en de andere fracties in deze Kamer.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ruers. Wenst een van de andere leden in derde termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik schors de beraadslaging en de vergadering tot 17.20 uur. Dan zetten wij de vergadering voort met de behandeling van de Wet register onderwijsdeelnemers.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 16.43 uur tot 17.17 uur geschorst.