Verslag van de vergadering van 5 maart 2019 (2018/2019 nr. 20)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.24 uur
De heer Schouwenaar i (VVD):
Mevrouw de voorzitter, dank u wel. Ik wil, net als de voorgaande sprekers, de indieners danken en feliciteren. Dank voor al het werk dat zij verzet hebben, dank voor alle onderzoek, studie en creativiteit die zij hieraan hebben besteed. En met succes, want zij hebben hun wetsvoorstel gebracht tot aan de laatste fase van de lange wetgevingsprocedure. En dat is niet het enige; de indieners hebben ook bereikt dat het wetsontwerp nog voordat het wet werd, is opgenomen in het regeerakkoord. Dat biedt geen zekerheid, zeker niet hier in de Eerste Kamer, die er niet aan gebonden is. Maar die opname vergroot natuurlijk wel de kans op succes.
Mevrouw de voorzitter. De fractie van de VVD staat positief tegenover dit voorstel. Er is een reëel probleem: mensen die niet voldoen aan de klassieke tweedeling in mannen of vrouwen worden gediscrimineerd. Ze kunnen niet altijd in gelijkwaardigheid deelnemen aan het maatschappelijk leven. Dit voorstel beoogt daarvoor een oplossing te bieden. Daarmee is mijn fractie het eens.
Maar wij zijn niet geheel kritiekloos. Wij hebben enkele vragen met betrekking tot de doelmatigheid van dit voorstel. Het voorstel wil drie dingen. Het wil de rechtszekerheid voor de doelgroep vergroten. Het wil een steuntje in de rug bieden. En het wil de bekendheid van het probleem bevorderen. De fractie van de VVD vraagt zich af of de gekozen weg inderdaad zal leiden naar het, op zich onomstreden, doel: het tegengaan van discriminatie.
Ik kom allereerst op de rechtszekerheid. Strikt juridisch beschouwd, is het wetsvoorstel niet nodig, zo adviseert de Raad van State. Daar kunnen we niet lichtvoetig aan voorbijgaan. Integendeel. Ook de indieners sluiten zich aan bij het advies. Maar al is het voorstel juridisch niet nodig, maatschappelijk blijft er een probleem bestaan. De rechtspraktijk en de jurisprudentie volgen de ruime uitleg van het woord "geslacht". Er is ook geen reden om aan te nemen dat er binnen afzienbare tijd een beperkte uitleg te vrezen valt. Waarom dan tóch een wettelijke vastlegging van deze ruime interpretatie? Meestal laat de wetgever ruimte aan de rechter om wetsteksten nader in te vullen of aan te vullen. Waarom wil het voorstel nu juist bij dit punt de rechterlijke ruimte beperken?
Dan het steuntje in de rug. Op zich genomen is dat een goede zaak. Maar wanneer de wetgever één groep steunt, dan zullen ook andere groepen om wettelijke steun vragen. Krijgen zij die niet, dan zullen zij zich gedeprecieerd voelen. En krijgen ze die wettelijke steun wél, dan zullen er méér gegadigden komen. Zodoende kan een steuntje in de rug gaandeweg zijn betekenis verliezen. Hoe zien de indieners dit?
Dan, tot slot, de kenbaarheid van het probleem. Publiciteit kan helpen om ongemakkelijke gevoelens in de samenleving weg te nemen. Maar om die publiciteit te krijgen, is een wet geen geschikt communicatiemiddel. Wetten plegen niet op ruime schaal te worden gelezen. Slechts een bepaalde groep insiders leest ze: de doelgroep, werkgevers en juristen. Maar het grote publiek wordt er niet mee bereikt. Mijn fractie vraagt zich af: zou het niet effectiever zijn om in te zetten op publiekscampagnes via pers, sociale media, tv et cetera? Het is op zich verheugend dat de LVTD zich wil inzetten. Maar hebben de indieners nog meer of andere publiciteit op het oog? Heeft de overheid hier een taak, bijvoorbeeld door méér toepassing van het strafrecht en het arbeidsrecht? Ziet de minister hier mogelijkheden?
Tot slot, mevrouw de voorzitter. In beginsel steunt de VVD-fractie dit initiatief. Het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van gelijkwaardigheid zijn heel belangrijke doelstellingen. Als met al geven wij dit voorstel graag het voordeel van onze twijfel, maar wij hopen natuurlijk dat de indieners onze laatste twijfel geheel zullen wegnemen. Daarom kijken wij met belangstelling uit naar de reacties van de indieners en van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schouwenaar. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.