Verslag van de vergadering van 5 maart 2019 (2018/2019 nr. 20)
Aanvang: 19.33 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de huurtoeslag in verband met het laten vervallen van de bepaling dat de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt geïndexeerd met het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling indien dat percentage lager is dan het percentage van de huurprijsontwikkeling en van de maximale inkomensgrenzen vanaf welke geen huurtoeslag wordt toegekend (Wet aanpassing indexering eigen bijdrage huurtoeslag en het vervallen van de maximale inkomensgrenzen) (34940).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van wetsvoorstel 34940, het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de huurtoeslag in verband met het laten vervallen van de bepaling dat de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt geïndexeerd met het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling indien dat percentage lager is dan het percentage van de huurprijsontwikkeling en van de maximale inkomensgrenzen vanaf welke geen huurtoeslag wordt toegekend, oftewel de Wet aanpassing indexering eigen bijdrage huurtoeslag en het vervallen van de maximale inkomensgrenzen.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Minister Ollongren i:
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de senatoren die zojuist het woord hebben gevoerd. Ik wil de vragen heel graag beantwoorden. Het gaat inderdaad om een wetsvoorstel met twee wijzigingen in de huurtoeslag, allereerst een andere indexering van de eigen bijdrage en ten tweede een verruiming van het inkomensbereik. Beide voorstellen komen overigens voort uit de aanbevelingen in een eindrapport van het interdepartementaal beleidsonderzoek sociale huur en maken onderdeel uit van het regeerakkoord.
Wat die andere indexering van de eigen bijdrage betreft: met deze wijziging corrigeren we wat ik een oneigenlijke vervlechting van inkomensbeleid en woonbeleid zou willen noemen. De eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt alleen nog maar afhankelijk van de huurontwikkeling en niet van de bijstandsontwikkeling. Daarmee ontstaat een eenduidige relatie met het huurbeleid. Ik zal straks uiteraard ingaan op de vragen. Tot nu toe is met de mogelijke indexering in de bijstandsontwikkeling sprake van een automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling, maar dat is eigenlijk een beetje een gekke situatie. Je hebt een specifiek woonmarktinstrument, de huurtoeslag, en daarmee doe je een automatische algemene inkomensreparatie. Met dit wetsvoorstel komt die automatische compensatie te vervallen. Daarbij wil ik wel benadrukken dat we de positie van de lage inkomens niet veronachtzamen. Ieder jaar hebben we het jaarlijkse moment waarop integraal wordt gekeken naar de koopkrachtontwikkeling. Dan komt ook compensatie van eventuele achterblijvende bijstandsontwikkeling aan de orde. Wat het voorstel beoogt en bereikt, is dus een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. De huurtoeslag wordt transparanter, omdat de doorwerking van bijvoorbeeld maatregelen in de sociale zekerheid op de huurtoeslag uit de regeling wordt gehaald.
De andere wijziging in de huurtoeslag, het verruimen van het inkomensbereik, leidt ertoe dat huishoudens bij een kleine stijging van hun inkomen niet meer de hele huurtoeslag verliezen. Dat is grote winst. Per saldo leiden de twee wijzigingen ertoe dat in deze kabinetsperiode meer geld naar de huurtoeslagontvangers gaat. De effecten van de andere indexering van de eigen bijdrage zijn kleiner dan de effecten van het verruimen van het inkomensbereik. De effecten van een andere indexering zijn sterk afhankelijk van het daadwerkelijke verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling. Dat blijkt ook uit het feit dat in het regeerakkoord nog een groter effect van de maatregel werd verwacht. Sinds het regeerakkoord zijn de effecten door nieuwe economische vooruitzichten meerdere malen geactualiseerd. Het effect is nu kleiner dan in het regeerakkoord werd voorzien en dan ook in de memorie van toelichting nog werd verwacht. Zo heeft in 2019 en 2020 de maatregel van de indexering geen effect.
Ik wil ook nog benadrukken dat met de mogelijke effecten in latere jaren geen sprake is van een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen. De huurtoeslag kan in de toekomst wel iets minder hard stijgen dan zonder de wijziging. Het vervallen van de maximale inkomensgrenzen heeft voor de huidige huurtoeslagontvangers bij gelijkblijvend inkomen dus geen effect. Wel wordt voorkomen dat deze groep bij een beperkte stijging van het inkomen direct de hele toeslag kan verliezen. Dat is echt onwenselijk en kan ook leiden tot schrijnende situaties. Dat wordt nu voorkomen. Het heeft ook een effect voor huishoudens in een huurwoning met een inkomen iets boven de huidige maximale inkomensgrenzen, want deze huishoudens krijgen door de wijziging de mogelijkheid om huurtoeslag aan te vragen. Dat gaat om circa 115.000 extra huishoudens die recht op huurtoeslag krijgen.
Mevrouw Fiers van de Partij van de Arbeid refereerde aan de motie-Hoekstra uit deze Kamer. In die motie wordt de regering gevraagd om zich te onthouden van het koppelen van eigenstandige wetsvoorstellen. Dat was destijds naar aanleiding van de combinatie van het Belastingplan 2016 en een regeling in box 3, die het jaar daarop zou ingaan. Ik ken die motie uiteraard, maar mijn uitleg van die motie is niet zodanig dat die hier van toepassing is, want het gaat hier om twee wijzigingen in één en dezelfde wet. Het is niet ongebruikelijk om dergelijke wijzigingen te combineren. Juist omdat er geen sprake is van eigenstandige wetswijzigingen die separate voorstellen rechtvaardigen, vind ik het dus logisch om deze wijzigingen gezamenlijk aan het parlement voor te leggen.
Een aantal leden hebben gevraagd naar de oorspronkelijke raming die voorzien was bij het voorstellen van deze maatregelen en de effecten ervan. Ik zei net al dat het uiteindelijk allemaal gaat over hoe de bijstand zich ontwikkelt en hoe de huur zich ontwikkelt. Ik heb net ook al gezegd dat de ramingen van destijds zijn geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe economische cijfers. Op dit moment baseren we ons nog op de Macro Economische Verkenning van vorig jaar. Ik heb ook gezegd dat dit in de praktijk geen effect heeft voor dit jaar en voor volgend jaar. In de jaren daarna leidt dit tot een hele beperkte ... Laten we zeggen: een beperkte stijging van de huurtoeslag van ongeveer €0,80 per maand. Die beperktere stijging van de huurtoeslag leidt weer tot 26 miljoen minder uitgaven in 2022.
Daar staat tegenover dat we vanaf 2020 structureel 70 miljoen meer gaan uitgeven aan huurtoeslag vanwege het vervallen van de maximale inkomensgrenzen. Per saldo leiden die twee wijzigingen in de komende jaren dus tot hogere uitgaven. Met betrekking tot de effecten voor lagere inkomens heb ik al een opmerking gemaakt over het integrale koopkrachtbeeld. Kortom, het doel is niet om er minder geld aan uit te geven. Het doel is om het systeem anders in te richten. Ik denk dat mensen er ook bij gebaat zijn dat dat helder is en dat de stijging van de huurtoeslag en de eigen bijdrage correspondeert met de gemiddelde huurstijging.
Voorzitter. De meeste vragen gingen eigenlijk over dat onderwerp. Ook de heer Van Hattem van de PVV had daar een vraag over. Hij zei: vindt u dat het in deze tijd verantwoord is om te zeggen dat we het niet meer via de kan-bepaling gaan doen maar ieder jaar naar het koopkrachtbeeld kijken? Ik zou ook tegen hem willen zeggen: ja, ik vind een algemene afweging van het totale inkomensbeeld te verkiezen boven partieel automatisch een bepaalde groep deze koppeling toe te kennen, waardoor andere groepen — want er zijn ook mensen met lagere inkomens die om verschillende redenen geen huurtoeslag hebben — achterblijven. Vandaar mijn afweging om hiervoor te kiezen.
De heer Köhler i (SP):
Ik wil de minister vragen of het niet een beetje een vertekend beeld geeft als je zegt dat je liever aan deze wijze van koopkrachtreparatie doet dan aan die andere wijze. De huidige situatie is dat de koopkracht langs beide wegen gerepareerd wordt, niet dubbelop maar wel langs beide wegen. De vraag aan u was waarom u een van die wegen wilt schrappen.
Minister Ollongren:
Mijn antwoord is tweeledig; ik heb het wel al gezegd. Eén: omdat ik vind dat er eigenlijk een soort oneigenlijke koppeling is als je een automatische reparatie doet via het huurbeleid. Dat wil niet zeggen dat je, als je aan koopkrachtreparatie wil doen, het huurtoeslaginstrument zou kunnen inzetten. Het gaat om het ontkoppelen en het weghalen van het automatisme. Het kan natuurlijk zijn dat de heer Köhler en ik daar anders over denken, maar ik vind dat daar goede argumenten voor zijn. Ik sta erachter om het zo te doen, maar ik zeg tegen de heer Köhler ook dat ik daarmee niets wil afdoen aan het feit dat we goed moeten kijken naar de mensen met de laagste inkomens en, als dat nodig is, ook moeten overwegen om en hoe dat dan te compenseren.
Ik geloof dat het ook de heer Köhler was die vroeg naar het verschil tussen de huurstijging voor mensen die in een woningbouwcorporatie wonen en die voor mensen die huren van een particuliere verhuurder. Hij heeft gelijk als hij zegt dat de huurstijging bij particuliere verhuurders iets hoger ligt dan bij de woningcorporaties. Zo hebben zij gemiddeld over het afgelopen jaar te maken gehad met een huurstijging van 2,9% tegenover 1,4% bij de corporaties. Dat is overigens nog wel ruim binnen wat er wettelijk toegestaan is: 2,5% boven inflatie. De particuliere sector in de sociale verhuur beslaat ongeveer 15% van de totale voorraad, maar een groot deel van de huurstijging wordt wel door de huurtoeslag opgevangen. Waar we over spreken in de nieuwe situatie is een koppeling aan de gemiddelde huurstijging. Die is dus inclusief die 15% van de particuliere verhuurdersector. Kortom, er is nu een verschil en dat zal er straks ook zijn, maar ik denk dat het op een eerlijke manier wordt vormgegeven.
Tot slot nog een opmerking van de heer Van Hattem. Hij betrok de verduurzaming nog bij deze discussie, dus de verduurzaming van de voorraad sociale woningen. Dit is ook een vast onderwerp in de Tweede Kamer als de PVV hierover het woord voert. Daar heb ik vaker gezegd dat de huurstijgingen de laatste jaren beperkt zijn gebleven. Zo was die stijging in 2018 ongeveer gelijk aan de inflatie. Nu is verduurzamen een belangrijke taak van de corporaties, naast zorgen voor betaalbaarheid van woningen en voorzien in voldoende woningen voor mensen met inkomens die daarvoor in aanmerking komen. Vaak moeten er met huurders afspraken worden gemaakt over hoe woningverbetering door verduurzaming in de huurprijs tot uitdrukking komt. Verder zou ik op dit punt willen zeggen dat we natuurlijk nog in afwachting zijn van de doorrekening van het klimaatakkoord. We moeten bezien hoe die voor de corporaties uitpakken.
De heer Van Hattem i (PVV):
Er zit toch wel een groot punt van zorg in, want we zien ook in de reacties van corporaties zelf dat de bouwkosten van nieuwe woningen voor hen toenemen. Het is natuurlijk een stuk duurder om een energieneutraal gebouwde woning neer te zetten dan een standaardwoning die tot nu toe is gebouwd. De stijgende kosten voor de corporatiesector gaan dus uiteindelijk toch doorvertaald worden in de huurprijs. Uiteindelijk worden de huurtarieven gemiddeld ook hoger. Een nieuwgebouwde woning is gemiddeld in een hogere categorie in te schalen dan een huis uit de jaren dertig dat er al tachtig jaar staat — ik noem maar wat. Het punt is: als je die woningvoorraad in den brede gaat vernieuwen door die verduurzaming, komen we dan niet op een veel hoger niveau qua prijsstelling uit, wat de gemiddelde huurprijs gaat opvoeren en wat dus ook effect gaat hebben op, in dit geval, deze wet?
Minister Ollongren:
Dat laatste niet. Het ligt, denk ik, iets complexer dan de heer Van Hattem schetst, want ten eerste heeft het kabinet al bij het regeerakkoord 100 miljoen korting op de verhuurdersheffing ingepland, gekoppeld aan verduurzaming. Inmiddels hebben we dat ook gerealiseerd door middel van een voorstel. Daarna, bij de begroting van vorig jaar, hebben we de woningcorporaties ook nog een lastenverlichting gegeven vanwege een lastenverzwaring die aan hun kant doortikte via de ATAD-regelgeving. Woningbouwcorporaties krijgen dus een verlichting in hun verhuurdersheffing, die zij rechtstreeks kunnen inzetten in hun investeringsvermogen. Als zij investeren en nieuwbouwen, doen zij dat natuurlijk graag duurzaam. Ten tweede moeten ze de bestaande voorraad natuurlijk aanpakken. Dat is inderdaad een investering, maar die betaalt zich terug in een veel lagere energierekening voor zowel de woningbouwcorporaties als de huurders. We zijn natuurlijk aan het experimenteren met hoe je daar goede afspraken over kunt maken. Daarbij zorg je voor verduurzaming, voor een groter wooncomfort voor de mensen die in deze huurwoningen wonen en voor een eerlijke verrekening met de huurprijs en de energierekening.
De heer Van Hattem (PVV):
Krijgen we dan niet over de breedte van het totale woningaanbod in Nederland gemiddeld meer woningen in een duurdere huurcategorie dan tot nu toe het geval is? Dat is eigenlijk het punt dat ik hiermee wil maken. Als je door die verduurzaming gemiddeld meer duurdere woningen krijgt, komt het gemiddelde aanbod aan huurwoningen dan niet in zijn algemeenheid in een hogere categorie terecht, waardoor dus die gemiddelde huurprijs stijgt en het effect doorwerkt in de uitkomsten van deze wet?
Minister Ollongren:
De woningbouwcorporaties hebben ook andere instrumenten. Ze kunnen met gemeenten afspraken maken en ze kunnen passend toewijzen. Het is inderdaad heel belangrijk dat er in de voorraad in een gemeente en van een woningbouwcorporatie wordt gezorgd voor een divers aanbod. Ik ben er zelf niet bezorgd over dat deze ontwikkeling onmiddellijk leidt tot een disbalans in het aanbod.
Daarmee hoop ik de vragen te hebben beantwoord die in de eerste termijn zijn gesteld.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aangekomen bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Van Hattem.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank, voorzitter. Dank ook aan de minister voor haar reactie. Ik zal het heel kort houden. Er zitten wat de PVV betreft nog te veel onzekerheden in de ontwikkeling van de huurprijzen en in de gevolgen van het schrappen van de kan-bepaling in dit wetsvoorstel. Het zou wat ons betreft zeer wenselijk zijn als de minister het voorstel alsnog zou splitsen, op wat voor een manier dan ook, zodat die maximering van de inkomensgrens in ieder geval wel wordt aangepast. Met het aanpassen van de kan-bepaling willen we op dit moment echt niet meegaan. De PVV-fractie zal dus tegen dit wetsvoorstel stemmen.
Tot zover in de tweede termijn, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem. Ik geef het woord aan de heer Lintmeijer.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Ook ik dank voor de beantwoording en houd het kort. In alle eerlijkheid, de beantwoording wijkt niet heel sterk af van wat al in de memorie van antwoord en in de antwoorden op de schriftelijke vragen stond. In die zin is de minister consistent, maar het geeft geen nieuw licht op de afweging die wij maken. Er zit een punt in waarover zij misschien nog net iets meer zou kunnen zeggen. Ze gaf namelijk een beetje bedekt aan dat het kabinet zo nodig zou kijken of en, zo ja, hoe huurders moeten worden gecompenseerd als de maatregel uiteindelijk op de langere termijn ook negatief blijft uitvallen. Dat zal niet dit jaar zijn, want op de koopkrachtplaatjes van dit jaar heeft het geen effect. Hoe dan ook, het zou fijn zijn als de minister daar nog iets meer over zou kunnen zeggen.
Zoals het er nu voorstaat, zal ik mijn fractie adviseren dit wetsvoorstel niet te steunen vanwege de kan-bepaling, maar ik kijk toch wel met een klein beetje hoop naar de laatste kans voor de minister, in dit geval.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef het woord aan de heer Köhler.
De heer Köhler i (SP):
Tja, voorzitter. In sommige debatten denk je "ik probeer het elke keer met nieuwe of aanvullende argumenten", maar dat blijkt dan geen enkel effect te hebben. Ook de beantwoording nu vind ik niet erg bevredigend. De minister heeft wel een aantal argumenten genoemd, maar dat waren bijna letterlijk dezelfde als die al in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van zoveel maanden terug stonden. Alles wat anderen daarop proberen af te dingen of te nuanceren, wordt dan gewoon door de minister beantwoord met de oude tekst van vier maanden terug en de tekst van de schriftelijke beantwoording. Dat doet ze ook als er om nadere duidelijkheid wordt gevraagd. Nu kun je natuurlijk zeggen dat het heel goed is dat de minister zo consequent redeneert — kennelijk heeft ze daar vanaf het begin heel goed over nagedacht — maar ik vind het voor het debat toch wat onbevredigend.
Voorzitter. Ik heb in de eerste termijn geprobeerd uit te leggen waarom het volgens ons een onterechte redenering is dat het oneigenlijk zou zijn om de huurtoeslag, althans de eigen bijdrage in de huur, te koppelen aan de bijstandsuitkering, omdat dat alleen maar via het koopkrachtbeleid zou moeten plaatsvinden. Ik heb vrij duidelijk uitgelegd, dacht ik, waarom het nou juist in de systematiek van de huurtoeslag heel eigenlijk is om die koppeling aan te brengen en heel oneigenlijk om het aan de huurontwikkeling te gaan koppelen, maar de minister gaat daar niet op in. Zij legt niet uit waarom wij dit fout zien of waarom je er anders tegen aan kan kijken; ze komt met het verhaal van vorige keer. Dat kan mij in ieder geval niet overtuigen.
Dan heeft de minister nu wel als argument de financiële verhouding. De verbetering van het eerste voorstel, over minder strakke grenzen voor wanneer je nog huurtoeslag kan krijgen, dat optrekken van €30.000 naar €36.000, zou meer kosten aan de overheid, dus meer verbetering geven voor de huurders dan het andere voorstel voor die in onze ogen verkeerde indexatie in de herziene berekening zou opleveren. Dat is natuurlijk waar. Als je 2021 of zelfs 2022 als deadline neemt, dan is dat waar.
Maar ik heb ook gewezen op uw eigen berekening wat het structurele effect is. Dat is misschien ook niet zo'n duidelijke term. Laat ik het dan anders zeggen: bij de ontwikkeling van minder indexatie van de huurtoeslag als gevolg van het voorstel van de minister is er, niet na twee jaar, maar wel na drie of vier jaar, een bespaard bedrag dat hoger is dan wat er extra gegeven wordt via die andere maatregel. Maar dat doet ook niet ter zake, want de minister heeft niet gezegd dat de samenhang tussen de twee voorstellen is dat zij elkaar zouden moeten financieren.
Dan wil ik nog één correctie aanbrengen op mijn inbreng in eerste termijn. Ik heb daar gezegd dat het de huurders die huurtoeslag krijgen, op termijn structureel, volgens de berekeningen van het ministerie €60 per jaar zou kosten. Dat had moeten zijn €100 per jaar. In beide gevallen vindt de minister het kennelijk niet zo erg, omdat het nog ver in de toekomst is.
Samenvattend, de bezwaren van mijn fractie zijn op het onderdeel minder goede indexatie van de huurtoeslag in het geheel niet weggenomen. Omdat de minister ook vasthoudt aan de koppeling van het ene en het andere voorstel — ze kan trouwens ook niet anders in deze fase — zit er voor onze fractie niks anders op dan maar tegen de hele wetswijziging te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Köhler. Ik geef het woord aan mevrouw Fiers.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Ook aan deze zijde zijn we teleurgesteld, misschien wel driedubbel teleurgesteld, allereerst vanwege de wat technocratische antwoorden op de vraag "waarom dit voorstel". De minister is in die zin consistent. Dan komt het verhaal van het heilig geloof in koopkrachtplaatjes. Daar hebben we de afgelopen tijd ook al veel over gezien en gehoord. Dat is niet de allesdekkende oplossing voor dit vraagstuk. Misschien ook nog wel als laatste teleurstelling het feit dat hier een groot deel van de oppositie staat en dat de coalitie zelfs niet meedoet aan het debat, terwijl dit toch voor een aantal partijen een belangrijk punt is. Dus ik denk ook dat ik mijn fractie ga adviseren om tegen het hele voorstel te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Fiers. Ik kijk even of de minister in de gelegenheid is om direct te antwoorden. Dan geef ik u het woord.
Minister Ollongren i:
Dank u wel, voorzitter. De laatste opmerking van mevrouw Fiers was niet aan mij gericht. Ik heb al in mijn eerste termijn degenen die wel het woord hebben gevoerd, daarvoor zeer bedankt.
De heer Van Hattem verzuchtte bijna dat hij toch liever een splitsing van het voorstel zou zien. Hij hintte er ook op dat dit misschien nu nog zou kunnen. Ik heb net betoogd dat ik het niet logisch vind. Het gaat over twee wijzigingen in één wet. Ik zou eerlijk gezegd ook niet weten hoe dat wetstechnisch nog zou moeten, dus ik vrees dat dat een gepasseerd station is.
De andere drie sprekers verweten mij consistentie, zou ik bijna zeggen. Dat beschouw ik maar als een compliment, want het zou gek zijn als ik niet consistent zou zijn.
Ik zou nog wel een paar dingen willen zeggen over die koopkrachtontwikkeling.
De voorzitter:
Dan geef ik eerst meneer Van Hattem het woord.
De heer Van Hattem i (PVV):
Een novelle kan natuurlijk altijd nog. Ik maak van deze interruptie tevens gebruik omdat er nog een onbeantwoorde vraag is die ik in tweede termijn gemist heb, namelijk mijn vraag over de vestiging van statushouders in de sociale huursector en het effect daarvan op de schaarste. Daar wou ik nog graag een reactie op.
Minister Ollongren:
Die vraag wil ik graag beantwoorden, omdat ik die ook in de Tweede Kamer heel vaak krijg van partijgenoten van de heer Van Hattem. Ik heb daar ook al vaak gezegd: als je aan de ene kant kijkt naar de totale aantallen van sociale huurwoningen en van mensen die daarvoor in aanmerking komen in Nederland, en aan de andere kant naar de verplichting voor gemeenten om voor huisvesting te zorgen voor statushouders — of dat nou wel of niet is opgenomen in de gemeentelijke verordeningen — dan zie ik dat verband dat de PVV legt, helemaal niet. Natuurlijk moeten statushouders ook een woning kunnen krijgen, althans degenen die daarvoor in aanmerking komen. Dat geldt ook voor al die mensen die door hun inkomen in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Gemeenten en woningbouwcorporaties gaan daar heel zorgvuldig mee om. Ik bestrijd het beeld dat de PVV daarvan schetst, namelijk dat er sprake is van een verdringingseffect.
De heer Van Hattem (PVV):
Maar ik kan het toch niet anders zien dan dat er van buitenaf ieder jaar enkele tienduizenden mensen extra gehuisvest moeten worden, en dat dat een effect heeft op een woningmarkt, om ondertussen een zelfde aantal nieuwe woningen in hetzelfde tijdsbestek op te leveren, dus die druk is er wel degelijk. Dan ontstaat er ook een bepaalde mate van schaarste. Schaarste zorgt voor een prijsopdrijvend effect en dat zorgt ervoor dat de gemiddelde huurprijzen ook omhoog zullen gaan. Dat is wat ik betoog. Die effecten moeten wel aanwezig zijn. Het kan niet zo zijn dat het geen effect heeft als je tienduizenden mensen ieder jaar laat toestromen. Dat gaat er bij mij niet in.
Minister Ollongren:
Er zijn heel veel effecten op de woningmarkt en in de sociale huursector: mensen overlijden, er worden kinderen geboren, er verhuizen mensen en er komen ook mensen bij in Nederland. Die effecten zijn er allemaal, maar je kunt niet één groep aanwijzen die een bovenproportioneel effect heeft op de schaarste die er is in een groot aantal gemeenten in Nederland en in de hele woningmarkt, beginnend in de sociale sector, maar ook in het middenhuursegment. Heel veel mensen die een sociale huurwoning zitten, en die zouden kunnen doorstromen, kunnen dat niet doen omdat er geen aanbod is, en hetzelfde geldt in het koopsegment. Vandaar dat we met z'n allen, met man en macht, werken aan een groter aanbod in alle sectoren, voor al die mensen — de statushouders en al die andere mensen — die recht hebben om te wonen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem, op dit punt.
De heer Van Hattem (PVV):
Tot slot, inderdaad. In tegenstelling tot alle andere groepen komt deze groep heel specifiek, te allen tijde terecht op het deel van de sociale huurwoningmarkt. Daardoor is de druk op dat deel van de markt extra groot, dus ik denk dat je daar altijd een absoluut effect zult ervaren, maar daar kijken wij blijkbaar anders tegenaan. We blijven er ook stevig op inzetten om dat effect voor onze Nederlandse huurders duidelijk te maken.
Minister Ollongren:
Ik ben het op één punt met de heer Van Hattem eens, namelijk dat we op dit punt zeer van mening verschillen en waarschijnlijk ook zullen blijven verschillen.
Voorzitter. Ik kom even terug op de vragen en opmerkingen van GroenLinks, SP en Partij van de Arbeid over de lagere inkomens; in het bijzonder de heer Lintmeijer vroeg daarnaar. Ieder jaar kijken we naar het totaal van de koopkracht, maar daar gaat nog wel iets aan vooraf. We hebben in het regeerakkoord een aantal maatregelen genomen die leiden tot lastenverlichting. Er gaan belastingtarieven omlaag, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting gaan omhoog, de zorgtoeslag stijgt, in het bijzonder voor paren, en gezinnen met kinderen profiteren van een hogere kinderbijslag. We hebben een hoger kindgebonden budget. Er is een hogere kinderopvangtoeslag. Het gaat allemaal over individuele gevallen en over maatwerk, maar per saldo leiden deze maatregelen ertoe dat ook mensen met een huurwoning straks meer te besteden hebben.
Daarnaast heb je dan het koopkrachtmoment dat we ieder jaar hebben. De vraag van de heer Lintmeijer was hoe we huurders kunnen compenseren. Ik zou zeggen: als blijkt — al weet ik dat natuurlijk niet — dat je die specifieke groep zou willen compenseren, dan moet je ook kijken wat daarvoor het meest geschikte instrument is. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat de huurtoeslag daarbij ook in beeld kan komen. Dan verdwijnt het automatisme, maar daarmee is het niet weg in de beschouwing van het totale koopkrachtbeeld.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Je kunt de redenering ook omdraaien. Je kunt ook zeggen: we hebben nu een instrument tot onze beschikking dat een keuzemogelijkheid biedt om mensen in hun situatie te compenseren via de regeling die voor hen het gunstigst uitpakt. Naast alle andere instrumenten die je kunt inzetten, hebben we binnen dit segment nu eenmaal een mooi pakketje waar je uit kunt kiezen. Waarom gooi je dat weg?
Minister Ollongren:
In antwoord op de heer Van Hattem heb ik net al gezegd dat dit voor een bepaalde groep een automatisme is, maar dat dat automatisme er voor een andere groep niet is. De heer Lintmeijer betoogt: je hebt het, dus laten we het niet weggooien. Ik zou daartegenover kunnen zetten: ik kijk liever naar alle groepen en pas dan ook wat maatwerk toe voor alle groepen. Ik vrees dat de heer Lintmeijer en ik het op dat punt misschien niet helemaal eens worden. Ik respecteer uiteraard zijn mening, maar dit is mijn antwoord op die vraag.
Ik denk eigenlijk dat dit de kern was van de opmerkingen die zonet gemaakt zijn. Ik heb argumenten herhaald, maar dat heb ik de heer Köhler ook horen doen. Laten we dat van elkaar respecteren. Mevrouw Fiers eindigde door te zeggen dat de Partij van de Arbeid helaas niet voor het voorstel zal stemmen. Ik constateer dat sommigen hebben gezegd dat als er twee voorstellen waren geweest, zij wel voor een van die voorstellen hadden kunnen stemmen. Ook dat is onderdeel van de beraadslagingen. Ik begrijp dat u daarin soms een andere afweging moet maken. Zo gaan die dingen. Ik zou u willen danken voor uw bijdragen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot de afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Ik stel dan voor dat we volgende week dinsdag over dit wetsvoorstel stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Voordat we verdergaan met de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel schors ik de vergadering tot 20.10 uur.
De vergadering wordt van 20.05 uur tot 20.10 uur geschorst.