Plenair Vlietstra bij voortzetting behandeling wetsvoorstel 34.506 (voorafgegaan door correctie afhandeling wetsvoorstel 35.072)



Verslag van de vergadering van 23 april 2019 (2018/2019 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Vlietstra i (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Ook in deze tweede termijn spreek ik mede namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.

De eerste termijn van het debat over het initiatiefwetsvoorstel Zorgplicht kinderarbeid ligt al zestien maanden achter ons en kende een verrassend einde. Na de beantwoording door de minister is door de indienster verzocht de behandeling in tweede termijn op te schorten om meer tijd te krijgen voor haar beantwoording, rekening houdend met de door de minister gegeven, zo zei de indienster, nieuwe informatie. De hervatting van het debat heeft lang geduurd. Gezien de urgentie van het onderwerp betreurt mijn fractie dat, maar vandaag is het dan zover en hebben we de gelegenheid dit belangrijke debat af te ronden.

Het loskoppelen van de eerste en tweede termijn heeft overigens het voordeel dat het de Kamer de gelegenheid biedt nieuwe informatie te verwerven. Ik denk dan aan de Voortgangsrapportage IMVO convenanten juli 2018 — ook mevrouw Stienen had het daarover — het PwC-rapport en de jaarrapportage van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel. Ik kom daar nog op terug. Onze beide fracties danken de indienster en de minister voor hun antwoorden. Wij danken de indienster ook voor de beide brieven die zij heeft gestuurd en die hebben bijgedragen aan de beantwoording van onze vragen. Wij danken de minister voor het toezenden van het PwC-rapport.

Voorzitter. In de eerste termijn hebben onze beide fracties laten weten positief te staan ten opzichte van het wetsvoorstel. Kinderarbeid is een ernstige misstand en een groot maatschappelijk probleem, en consumenten zijn veelal niet of slecht geïnformeerd over de wijze waarop hun aankopen zijn geproduceerd en of daar kinderarbeid aan te pas is gekomen. In de eerste termijn zijn daarover verschillende voorbeelden gewisseld. Alles wat redelijkerwijs direct of indirect kan bijdragen aan het uitbannen van kinderarbeid dient dan ook in onze ogen te worden gedaan door overheden, ngo's, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Wij voelen ons daarin gesteund door een grote groep belangrijke bedrijven en maatschappelijke organisaties.

In haar brief van 12 oktober 2018 heeft de indienster van het wetsvoorstel deze Kamer verzocht de verdere behandeling uit te stellen tot na het verschijnen van de evaluatie van de imvo-convenanten. De Kamer heeft daarmee ingestemd, maar aangegeven het wetsvoorstel nog in deze zittingsperiode te willen afhandelen. Dat zou geen probleem hoeven zijn. Immers, de uitkomst van deze evaluatie werd, zo zei de minister in haar beantwoording in eerste termijn, eind 2018 verwacht. Helaas moeten we vaststellen dat de minister haar belofte niet is nagekomen. Ondanks aandringen van deze Kamer is de minister er niet in geslaagd de evaluaties te leveren. Sterker, er is nog geen begin mee gemaakt. Dat gebeurt pas voorjaar 2020. Onze beide fracties zijn daar buitengewoon teleurgesteld over en begrijpen niet zo goed waarom de minister zelfs niet een tussentijdse beoordeling heeft willen geven van de effectiviteit en de werking van de imvo-convenanten.

Mevrouw Stienen i (D66):

Wij hadden als D66 ook heel graag de evaluaties eerder gezien, maar ik vraag me even af of mevrouw Vlietstra weet hoe het werkt op de directie van het ministerie van Buitenlandse Zaken die die onafhankelijke onderzoeken doet. U doet nu net alsof ... Mevrouw Vlietstra doet nu net alsof de minister die evaluatiecommissie op de afstandsbediening heeft, maar zo is het niet. Dat wilde ik even gezegd hebben.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Ik vind dat eerlijk gezegd niet zo interessant. De minister heeft in december 2017 hier in deze Kamer gezegd dat eind 2018 de evaluaties beschikbaar zouden zijn. Op basis daarvan hebben wij als commissie en later als Kamer besloten om de behandeling voort te zetten na ontvangst van die evaluaties. Ik stel vast dat de minister niet geleverd heeft en dat betreur ik buitengewoon. Hoe dat op het ministerie werkt, is eerlijk gezegd niet mijn verantwoordelijkheid. Ik stel wel vast dat de minister intussen een opdracht heeft gegeven aan PwC om informatie te leveren. Ik had mij voor kunnen stellen dat de minister had kunnen zorgen dat ook op het punt van de eigen imvo-convenanten toch meer informatie beschikbaar zou zijn.

Mevrouw Stienen (D66):

Natuurlijk is minister Kaag volledig bij machte om hier straks zelf antwoord op te geven. Maar ook voor het verslag: volgens mij — ik zal het even nazoeken — is ook in de brief aangegeven dat die vertraging komt doordat een aantal van die imvo-convenanten later gestart zijn en dat daardoor de evaluatie later op gang is gekomen. Ik ben heel kritisch als de voortgang niet snel genoeg gaat, maar ik vind wel dat we die kritiek dan daar moeten laten waar die ligt. Volgens mij ligt die in dezen niet bij de minister.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Dat staat in die brief. Dat heb ik ook gelezen. Wat mij betreft hoeft u dat niet op te zoeken, want het staat erin. Ik heb mij erover verbaasd dat de minister zelfs op basis van alle informatie die bij de SER beschikbaar is, niet in staat is gebleken om ons tussentijds een beoordeling van de stand van zaken te laten toekomen. Ik wil graag van de minister horen wat haar reactie daarop is.

Voorzitter. Wel heeft de minister ons de resultaten doen toekomen van een in haar opdracht door PwC verricht onderzoek naar strategieën voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit onderzoek laat zien welke instrumenten en strategieën in de verschillende landen worden ingezet om bedrijven te stimuleren om te werken aan de OESO-richtlijnen. Waarom heeft de minister er niet voor gekozen om het Nederlandse imvo-beleid onderdeel te laten zijn van dit onderzoek? Dat had op z'n minst enkele voorlopige conclusies op kunnen leveren voor dit debat. Ik hoor graag een antwoord van de minister.

Voorzitter. Het PwC-rapport en de Voortgangsrapportage IMVO convenanten juli 2018 laten een aantal interessante conclusies zien. Een van de conclusies van het onderzoek van PwC is dat imvo meer wordt gezien als rapportageverplichting dan als daadwerkelijke actie tot ketenverduurzaming. De voortgangsrapportage laat zien dat het aantal convenanten gestaag groeit. Het zijn er nu zeven, overigens niet allemaal binnen de SER. Het Convenant Duurzame Kleding en Textiel is van die zeven het verst gevorderd. Uit de voortgangsrapportage blijkt verder dat het aantal aangesloten bedrijven laag is, dat het veel inspanning kost om het begrip "due dilligence" een goede en werkbare invulling te geven, en dat het nog te vroeg is om iets te zeggen over het effect van de convenanten en de mate waarin ze bijdragen aan het realiseren van de OESO-doelstellingen.

De jaarrapportage van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel ten slotte, laat zien dat weliswaar voortgang wordt geboekt, maar dat dit langzaam gaat. Van de bedrijven in deze branche is 48% aangesloten bij het convenant. Dat is iets minder dan het streefcijfer voor 2018. 8% voldoet volledig aan de gemaakte afspraken, 14% blijft achter en 78% is goed op weg, waarbij niet duidelijk wordt wat dit laatste concreet betekent. Van de andere convenanten hebben onze fracties op de website van de SER geen rapportages kunnen vinden.

Voorzitter. Ondanks alle waardering die onze fracties hebben voor de inspanningen van de samenwerkende partners in de convenanten, is onze conclusie op basis van het voorgaande dat het te langzaam gaat en dat deelname te vrijblijvend is. Anders dan de minister, maar ook bijvoorbeeld anders dan de Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel, zien wij het initiatiefwetsvoorstel dan ook als een kans om de deelname aan de convenanten te vergroten, en daarmee als een mogelijkheid om de effectiviteit te verhogen. De wet stelt een norm die aansluit bij de OESO-richtlijnen, en verplicht ondernemers om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Deelname aan een van de convenanten biedt bij uitstek de kans om hier op een goede wijze invulling aan te geven, en om gebruik te maken van ervaringen van collega's, vakbonden en ngo's. Zo kent het Convenant Duurzame Kleding en Textiel bijvoorbeeld al een pilot over kinderarbeid, waar goed bij aangesloten zou kunnen worden.

Voorzitter. In de brief die wij ontvingen van de Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel worden het initiatiefwetsvoorstel en de imvo-convenanten gezien als elkaar uitsluitende zaken. Kies voor imvo-convenanten, is de oproep van deze vereniging, en steun het wetsvoorstel niet. De fracties van PvdA en OSF zijn van mening dat hiermee een valse tegenstelling wordt geschetst. Natuurlijk kiezen wij voor imvo-convenanten, maar we zien die juist als complementair aan het wetsvoorstel. Ook het MVO Platform, waarvan vele leden zeer nauw betrokken zijn bij de convenanten, schetst die kansen. In de brief van 16 april schrijft het MVO Platform groot voorstander te zijn van de wettelijke verplichting tot het doen van due dilligence, aanvullend op het beleid van de regering dat is gestoeld op vrijwilligheid. Bij het MVO Platform gelooft men dat de voortgang van de convenanten is gebaat bij een wettelijke verplichting die geldt voor alle bedrijven, men biedt de expertise van het MVO Platform aan bij de ontwikkeling van de AMvB, en men ziet het wetsvoorstel als een hele goede eerste stap in de juiste richting. De fracties van PvdA en OSF horen graag de reacties van de indienster en de minister op zowel de brief van de kleding- en textielbranche, als die van het MVO Platform.

Voorzitter. Bij het beluisteren van de antwoorden van de minister drong zich bij de fracties van PvdA en OSF het gezegde "het betere is de vijand van het goede" op. De minister wekte de indruk het initiatiefwetsvoorstel te smal, te klein, te weinig substantieel te vinden, en een brede aanpak voor te staan, zonder duidelijk te maken wat die brede aanpak concreet behelst en hoe daarmee het doel kan worden bereikt, namelijk dat in 2025 kinderarbeid wereldwijd uitgebannen is. Voorts wilde zij rekening houden met het level playing field op Europees niveau en wetgeving in andere Europese landen, meer ruimte geven aan de imvo-convenanten, en de evaluatie van de convenanten afwachten en op basis daarvan besluiten of wetgeving noodzakelijk is. Hecht de minister meer belang aan een level playing field op Europees niveau dan op nationaal niveau, zo vragen onze fracties zich af. Door de voortrekkers in eigen land is aangegeven dat door het aannemen van het initiatiefwetsvoorstel het gewenste level playing field hier te lande juist wordt hersteld.

In haar eerste termijn sprak de minister over parallelle wetgeving, en leek zij niet overtuigd van de complementariteit van het wetsvoorstel en de convenanten. Hoe kijkt de minister daar nu tegen aan? Deelt zij de opvatting van niet alleen de indienster, maar ook van veel bedrijven en het MVO Platform dat het wetsvoorstel kansen biedt om de convenanten te versterken door het stellen van een wettelijke norm die aansluit bij de OESO-richtlijnen? Ik hoor graag een antwoord van de minister.

Voorzitter. Dan volgt nu nog een aantal opmerkingen over de uitvoering van de wet. Voor een deel moet die nog worden geregeld bij AMvB. Ik heb het dan over artikel 1, lid d, het aanwijzen van de toezichthouder, artikel 6, het aanwijzen van categorieën van ondernemingen die zijn vrijgesteld van de wet, en artikel 4, lid 3, het vaststellen van nadere regels over de inhoud en de vorm van de verklaring. Mijn fractie acht het verstandig de laatste twee punten bij AMvB te regelen. In de praktijk kan immers blijken dat het nodig is op deze punten aanpassingen te plegen, en dat is nu eenmaal eenvoudiger door een AMvB aan te passen dan door de wet te wijzigen. De wet treedt pas in werking nadat de AMvB is vastgesteld, en die AMvB wordt eerst voorgehangen aan beide Kamers. Dat biedt de Kamer alle gelegenheid om haar opvatting duidelijk te maken. Hebben onze fracties goed begrepen dat de wet bovendien pas in werking treedt nadat de resultaten van de evaluatie van de imvo-convenanten bekend zijn? Als dat zo is, dan kan hiervan bij het opstellen van de AMvB gebruik worden gemaakt. En ook van die resultaten kan de Kamer kennisnemen in de voorhangfase. Ik hoor graag een reactie, zowel van de indienster als van de minister.

Voorzitter. In het wetsvoorstel is nog geen toezichthouder benoemd. Dat valt te betreuren, maar is het een reden om de wet nu niet aan te nemen? Voor de fracties van Partij van de Arbeid en OSF geenszins. In haar laatste brief is door de indienster duidelijk aangegeven wat haar opvattingen daarover zijn. Haar voorkeur gaat uit naar de Autoriteit Consument & Markt, maar op verzoek van de regering en de Tweede Kamer is dit uit het oorspronkelijk wetsvoorstel gehaald, en is ervoor gekozen dat daar pas in de AMvB een keuze in wordt gemaakt. Ook andere mogelijkheden zijn denkbaar, zoals het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen, de Inspectie SZW of de NVWA. Het bezwaar van de ACM dat zij zichzelf niet de aangewezen partij acht, gezien het gebrek aan expertise, nemen wij uiteraard serieus, maar kan in onze ogen niet doorslaggevend zijn. Als de regering tot de conclusie komt dat de ACM de gerede partij is, zal zij de voorwaarden moeten scheppen om dat mogelijk te maken. Graag horen onze fracties ook de opvattingen van de minister over de mogelijke toezichthouder. In de eerste termijn kon zij daar niets over zeggen, maar nu we zestien maanden verder zijn, is dat wellicht wél mogelijk.

Voorzitter. Overigens komt het vaker voor dat in een wetsvoorstel zelf de toezichthouder nog niet is benoemd. Ik wijs op het onlangs aangenomen wetsvoorstel Bescherming koopvaardij, waarbij indiener en regering aangaven dit te willen regelen bij AMvB. Voor deze Kamer was dat geen reden om die wet te verwerpen.

Voorzitter. De wet treedt pas op een nader te bepalen tijdstip in werking. De indienster heeft aangegeven dat dit niet eerder dan in 2020 het geval zal zijn. Nu de evaluatie van imvo-convenanten pas in datzelfde jaar zal plaatsvinden, zal de wet, zo nemen onze fracties aan, nog later in werking treden. Kan de minister aangeven op welke datum zij dit reëel acht? Hoe dan ook: er is sprake van een ruime overgangsperiode. Naar de mening van onze fracties moet deze periode worden gebruikt om bedrijven te ondersteunen bij hun voorbereiding op de wet om hen ervan te overtuigen dat aansluiting bij de convenanten kan helpen invulling te geven aan due diligence. Welke inspanningen kunnen onze fracties op dit punt van de minister verwachten?

Voorzitter, ik kom tot een afronding. De fracties van PvdA en OSF zien dit wetsvoorstel als een belangrijke en noodzakelijke stap vooruit in de brede aanpak om kinderarbeid uit te bannen. Door het stellen van een wettelijke norm worden ondernemingen verplicht, due diligence toe te passen. Wij hebben waardering voor de inspanningen van de deelnemers en de imvo-conventanten, en zien de wet als een noodzakelijke aanvulling en versterking daarvan. De vrijblijvendheid voorbij. Natuurlijk wordt kinderarbeid niet uitgebannen door dit wetsvoorstel alleen, maar in combinatie met al bestaand en wellicht nog te ontwikkelen beleid kan het daaraan een waardevolle bijdrage leveren. De wet vraagt daarbij niets nieuws, maar sluit aan bij wat al van bedrijven wordt verwacht op basis van OESO-richtlijnen en doet daar een schepje bovenop.

Voorzitter, wij kijken uit naar de beantwoording in tweede termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Vlietstra. Ik geef het woord aan de heer Ester.