Verslag van de vergadering van 26 mei 2020 (2019/2020 nr. 28)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.41 uur
De heer Essers i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil graag beginnen met hartelijke felicitaties aan collega Pouw-Verweij voor haar mooie maidenspeech. Ik kom tot een andere weging van dit wetsvoorstel, maar zonder debat zou een parlement niet nodig zijn. Dus dat sterkt alleen maar onze concentratie.
In dit wetsvoorstel staat het gelijkheidsbeginsel van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) centraal. Dit beginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, naar rato van hun ongelijkheid. Indien een Nederlandse rechter een bepaalde situatie in strijd acht met het gelijkheidsbeginsel, is het aan de wetgever, dus aan ons, om deze ongelijkheid weg te nemen. In dit geval gaat het om de kwestie of ongehuwd samenwonende belanghebbenden met een zorgbehoefte voor de Participatiewet als alleenstaand of als gehuwd moeten worden aangemerkt. In artikel 3 tweede lid aanhef en onder a van de Participatiewet staat de algemene regel dat de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert als gehuwd of als echtgenoot wordt aangemerkt. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. In het geval van kostendelers wordt niet uitgegaan van een gezamenlijke huishouding.
Bepaalde categorieën belanghebbenden worden uitgezonderd van gelijkstelling met gehuwden. De uitzondering waar het vandaag om gaat betreft belanghebbenden die een gezamenlijke huishouding voeren met een bloedverwant in de tweede graad indien bij een van de bloedverwanten sprake is van een zorgbehoefte. Dit betekent dat in het geval van een gezamenlijke huishouding tussen broer en zus, waarvan een van beiden een zorgbehoefte heeft, niet naar het inkomen en vermogen van de zorgverlenende broer of zus wordt gekeken voor de bepaling van de omvang van de bijstand.
Deze uitzondering voor bloedverwanten in de tweede graad is op grond van het amendement-Noorman-den Uyl/Bakker in de wet opgenomen. Door het toenmalige kabinet werd het amendement ontraden omdat het op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel, aangezien bij soortgelijke gezamenlijke huishoudens tussen derden met een zorgbehoefte wel rekening wordt gehouden met het inkomen en vermogen van de partner voor de bijstand. De Centrale Raad voor Beroep heeft geoordeeld dat in dezen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, artikel 26 IVBPR. Volgens de raad dient de uitzondering die geldt voor samenwonende bloedverwanten in de tweede graad, geen gelijkstelling met gehuwden, ook te worden toegepast in een situatie van andere ongehuwd samenwonenden met een zorgbehoefte. De Hoge Raad bevestigde vervolgens dat er inderdaad strijd is met artikel 26 IVBPR, maar dat de wijze waarop herstel plaatsvindt ter beoordeling is van de wetgever. Het schrappen van de uitzondering is volgens de Hoge Raad meer aangewezen.
Dat is niet zomaar een mening, zoals elke andere mening. Dat is de mening van ons hoogste rechtsorgaan. Het uitbreiden van de uitzonderingen laat zich immers niet afleiden uit het stelsel van de wet en is in strijd met het uitgangspunt van de Participatiewet om bij de beoordeling of een persoon recht heeft op een bijstandsuitkering in situaties van een gezamenlijke huishouding rekening te houden met de middelen van de partner, ongeacht de graad van verwantschap.
Welke opties heeft de wetgever nu, na dit oordeel van de Hoge Raad? De eerste optie is de benadering zoals toegepast door de wijngaardenier uit de Bijbel. Gelijk de eigenaar van de wijngaard die zijn ingehuurde arbeiders die de hele dag hadden gewerkt evenveel betaalde als de arbeiders die minder uren en zelfs slechts één uur hadden gewerkt, zou tegen de met gehuwden gelijkgestelde samenwonenden kunnen worden gezegd: waarom bent u boos omdat wij goed zijn voor samenwonende broers en zussen? De wet maakt dit onderscheid, dus niemand wordt oneerlijk behandeld. Maar deze oplossing zal in het onderhavige geval niet kunnen werken. Als een wettelijke bepaling in strijd is met een internationaal verdrag, dient deze ongelijkheid te worden geëlimineerd. De Centrale Raad van Beroep doet dit door de uitzondering van samenwonende broers en zussen met een zorgbehoefte ook te laten gelden voor de situatie van andere ongehuwd samenwonenden met een zorgbehoefte. De regering volgt de suggestie van de Hoge Raad om de door de Hoge Raad geconstateerde niet gerechtvaardigde discriminatie op te heffen. Ook de meerderheid van de Tweede Kamer is het daarmee eens.
Wij stemmen in met de keuze van de regering. Het wegnemen van de discriminatie door de vermelde uitzondering ook van toepassing te verklaren op anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van een zorgbehoefte, zou op gespannen voet staan met de vangnetfunctie van de bijstand die tot uitdrukking komt in het uitgangspunt van de Participatiewet om bij de beoordeling of een persoon recht heeft op een bijstandsuitkering in situaties van een gezamenlijke huishouding rekening te houden met de middelen van de partner. Bovendien dreigt er in dat geval weer op andere terreinen strijd te ontstaan met het gelijkheidsbeginsel. Je kunt wachten op verdere procedures.
Daarom onderschrijven wij in beginsel dit wetsvoorstel, maar we hebben goed geluisterd naar de collega's en ook naar hun zorgen. Die delen wij wel. De leden van de CDA-fractie vinden dan ook dat er grote zorgvuldigheid moet worden betracht bij het ten uitvoer brengen van dit wetsvoorstel. Ze hebben dan ook met instemming kennisgenomen van de bij amendement aangebrachte verlenging van de eenjarige overgangstermijn naar een tweejarige. De heer Ester sprak over veertien maanden, maar het zijn 24 maanden. Maar ik heb hem misschien verkeerd begrepen.
Bovendien is naar onze mening de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Peters/van Dijk een belangrijke voorwaarde om in te stemmen met dit wetsvoorstel. Deze motie ziet op de in artikel 18, lid 1 van de Participatiewet opgenomen mogelijkheid voor colleges van B en W om bij eventueel schrijnende situaties, bijvoorbeeld gevallen van mensen die in financiële moeilijkheden dreigen te komen en daardoor alsnog naar een verzorgingshuis moeten gaan, dus ook situaties die als gevolg van het schrappen van de onderhavige discriminatore uitzondering kunnen gaan voorkomen, de bijstand af te stemmen op de mogelijkheden, omstandigheden en middelen van individuele belanghebbenden. In deze motie wordt de regering opgeroepen om een en ander met gemeenten af te stemmen en met hen af te spreken om in de komende twee jaar de mensen die voor deze hardheidsclausule in aanmerking komen "in beeld te krijgen, ze dan ook echt te spreken, te onderzoeken waar er sprake is van financiële problemen, deze waar mogelijk op te lossen met maatwerk en de Kamer op de hoogte te houden van deze afspraken en de voortgang".
Met instemming hebben wij in de memorie van antwoord gelezen dat de regering bevestigt dat zij uitvoering zal geven aan deze motie en daarbij ook wijst op de mogelijkheid dat bij behoefte aan aanvullende zorg het zorgkantoor beoordeelt of er van aanvullende regelingen gebruik kan worden gemaakt, om in de persoonlijke zorgbehoefte te voorzien, bijvoorbeeld via een volledig pakket thuis of een persoonsgebonden budget, waarbij de financiering van de zorg losstaat van het recht van belanghebbende op een eventuele bijstandsuitkering. Ook is er nog altijd de mogelijkheid van individuele bijzondere bijstand.
Voorzitter. Ik sluit af. Wij verzoeken de staatssecretaris om gedetailleerd aan te geven hoe zij precies uitvoering gaat geven aan deze motie en ons toe te zeggen dat zij ons binnen de overgangstermijn van twee jaar over de resultaten hiervan uitgebreid zal informeren.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Essers. Dan is het woord aan de heer Van Gurp.
De heer Van Gurp i (GroenLinks):
Voorzitter. Ze mag natuurlijk rustig de zaal uitgaan, maar voordat ze de zaal uit is, wilde ik mevrouw Pouw-Verweij graag nog even in levenden lijve feliciteren, omdat zij haar maidenspeech heeft gehouden, maar ook omdat het in mijn ogen een buitengewoon mooie en inhoudelijke maidenspeech was. Ik heb daar met veel genoegen naar geluisterd.
Voorzitter. Je kunt het in het leven nooit allemaal alleen. Je moet ook niet verwachten en willen dat de overheid alles van je overneemt. Tussen die twee extremen, van een rabiaat individualisme en staatsdominantie, hebben we in Nederland een subtiel systeem gebouwd. Oplossend vermogen en betrokkenheid van burgers worden daarin gestimuleerd. Dit wordt geborgd door een robuust stelsel van publieke arrangementen. Daar mogen we best trots op zijn.
Het is een systeem met een subtiel evenwicht. Een evenwicht is natuurlijk nooit stabiel. Het evenwicht tussen de rol van betrokken burgers en de rol van de overheid is altijd in beweging en er is altijd het risico dat het naar de ene of naar de andere kant doorslaat. Naar aanleiding van twee voorbeelden uit het debat over decentralisaties in de zorg vraag ik me af of we niet zijn doorgeslagen in het alles verwachten van het zelfoplossend vermogen van burgers, met alle problemen voor de mensen, maar ook voor de gemeenten, die dat met zich meebrengt. Aan de andere kant zien we dat een zware belasting van het publieke zorgsysteem ervoor zorgt dat het systeem overbelast raakt als er een crisis is, zoals we die de afgelopen maanden meemaken. Dus dat evenwicht is niet vanzelf op een eenduidige manier gegeven.
Maakt u zich geen zorgen: ik weet heel goed dat we niet in extenso met elkaar over het zorgsysteem gaan praten, maar ik schets de context, omdat ik denk dat die context van belang is voor het debat dat we met elkaar voeren.
Dat debat gaat over de positie van broers en zusters die met elkaar samenwonen, waarbij er bij één sprake is van een langdurige zorgbehoefte. Anderen hebben het ook al gememoreerd: in de huidige wetgeving worden die samenwonenden niet onderworpen aan een gezamenlijke middelentoets. Dat is bij amendement in 2004 zo geregeld. Het heeft meer dan tien jaar zo bestaan en op enig moment is er een beroepszaak gekomen, waarbij is gezegd: waarom zij wel en wij niet? Een beetje de werkers in de wijngaard van meneer Essers. Toen heeft de Centrale Raad van Beroep gezegd: eigenlijk zou die regeling voor iedereen moeten gelden, als men samenwoont.
En vervolgens is er in cassatie gegaan en heeft de Hoge Raad gezegd: nou, we weten het zo net nog niet, het zou wel kunnen, maar het ligt misschien nog wel meer voor de hand om te zeggen dat het voor niemand geldt, gelet op het vangnetkarakter van de Participatiewet. Met andere woorden en simpel gezegd: even slecht is ook gelijk.
Ik zeg erbij dat de Hoge Raad niet categorisch heeft gezegd dat dat de enige manier is waarop het opgelost kan worden. Dat wordt hier en daar gesuggereerd. De Hoge Raad heeft gezegd: de vrije keuze is aan de wetgever, maar in de lijn van de Participatiewet ligt dit het meest in de rede. Dat is de positie. Die denkrichting is ook door de regering omarmd. Dat brengt ons bij dit wetsontwerp, in onze ogen: even slecht is ook gelijk. Het argument is het vangnetkarakter van de Participatiewet.
Dan kom ik bij de analyse. Wat is het nou en wat vinden we ervan? Ik wil om te beginnen nog eens zeggen dat GroenLinks erg hecht aan het beginsel van onafhankelijke rechtspraak. Dus als de rechter in hoogste instantie je op de vingers tikt, moet je je daarnaar voegen. Dat vinden wij als het om Urgenda gaat, dat vinden wij als het om de PAS gaat, en dat vinden wij dus ook als het een uitspraak is die ons misschien net even wat minder goed uitkomt. Dus wij gaan niet zeggen: niets van aantrekken, gewoon doorgaan. Nee, het is duidelijk dat de huidige uitzonderingsbepaling op deze manier niet door kan functioneren.
Daarmee is nog niet gegeven in welke richting je haar dan opheft. Laat je haar voor niemand gelden, of voor iedereen in een vergelijkbare situatie, waarmee ze niet meer discriminerend is? Dat is een politieke keuze. Bij het maken van die keuze gaat het over een afweging tussen twee fundamentele principes in ons sociaal stelsel. Het ene is de Participatienet en zijn vangnetbepaling, het andere is dat we mensen willen stimuleren om voor elkaar te zorgen, dat we mantelzorg willen stimuleren en dat we het beroepsmatige zorgsysteem, het institutionele zorgsysteem, zo veel mogelijk willen ontlasten. Ze zijn allebei waar. Het gaat erom wat je kiest. Die keuze is niet om het even, dat is een keuze waarin waarden een rol spelen.
Voorzitter. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of het kabinet deze keuze ook zo fundamenteel gemaakt heeft. En zo ja, waarom is de weging uitgevallen zoals ze uitgevallen is? De argumentatie bij de stukken en ook in dit debat tot nu toe gaat niet verder dan: in de Participatiewet zit nu eenmaal het vangnetkarakter. Heeft u dat vangnetkarakter van de Participatiewet ten opzichte andere beleidskeuzes, opties en richtingen van de regering afgewogen? Daar zijn wij erg benieuwd naar.
Dat brengt ons tot waar GroenLinks de balans legt. In deze afweging van principes kiest GroenLinks de kant van de mensen die in naastenliefde en betrokkenheid ervoor kiezen om bij elkaar te wonen, waarbij een van beiden zwaardere zorg nodig heeft. Daarmee doe je zo veel mogelijk recht aan ook een fundamenteel principe in onze rechtstaat, namelijk de mogelijkheid van zorgbehoeftigen om een zelfstandig leven te leiden en niet meer dan nodig is te steunen op een zorgsysteem. Daarbij maakt het in onze ogen inderdaad niet uit wat de precieze relatie tussen die twee personen is. In die zin zou het generaliseren van de huidige bepaling voor bloedverwanten in de tweede graad naar iedereen die in een zorgrelatie samenwoont met iemand die langdurige zorg nodig heeft, een uitstekende ontwikkeling zijn.
Kort gezegd zijn onze argumenten daarvoor de volgende. De keuze is allereerst een ethische keuze. Waar ga je staan in het leven? Daar mag het in de politiek en ook in deze Kamer best wat vaker over gaan. In de tweede plaats denken we dat we op die manier het best recht doen aan actief burgerschap van de betrokkenen. In de derde plaats ontlast je op deze manier het institutionele zorgsysteem, wat ook niet onbelangrijk is. In de vierde plaats is deze keuze in onze ogen het meest in lijn met waarover we ook vorige week hebben gesproken, namelijk het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap. In de vijfde plaats — en dan moet ik toch een moeilijk woord gaan gebruiken, wat ik altijd probeer te vermijden — is er ook nog een internationaal verdrag voor sociale en economische rechten, dat de lat heel hoog legt voor retrogressieve maatregelen, dus maatregelen in het sociaal stelsel die een verslechtering bewerken voor iemand die zorg behoeft. De lat daarvoor ligt ontzettend hoog. Je moet eigenlijk nul alternatief hebben, wil je een retrogressieve maatregel kunnen nemen en er is een alternatief.
Voorzitter. Deze vijf argumenten brengen GroenLinks tot de conclusie dat het eigenlijk geen kwestie is van wegen tussen twee alternatieven, maar dat er eigenlijk maar één weg mogelijk is en die is nou net de andere weg dan de weg die de regering toch kiest. Ik zou graag van de staatssecretaris een reflectie horen op met name dat argument van de retrogressieve maatregelen, dus zeg maar over de andere internationale verdragen dan die over discriminatie, want daar zijn wij het over eens.
Tot slot: het draagvlak in de Tweede Kamer was miniem. Ja, alle coalitiepartijen stemden ervoor, maar ik zeg erbij dat alle andere partijen tegenstemden. Dit is niet iets waarvoor je in deze Kamer heel veel moties mogelijk hebt, want het is a of het is b. In de Tweede Kamer werd b ook voorgelegd en alle partijen die tegen a waren, kozen voor b. Nou hoeven wij in deze Kamer echt niet allemaal precies hetzelfde te doen als onze partijgenoten aan de overkant doen. Daartoe zul je mij niet horen oproepen. Dat neemt niet weg dat het toch wel een interessante situatie is die op z'n minst aangeeft dat van links tot rechts en van groot tot klein er partijen zijn die met klem erop aandringen om de andere weg in te slaan. U begrijpt dat ons verzoek aan de staatssecretaris is of zij dat toch nog eens heel goed in overweging zou willen nemen. Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Gurp. Dan is het woord aan mevrouw De Bruijn-Wezeman namens de fractie van de VVD.