Plenair Koole bij behandeling Initiatiefvoorstel-Bergkamp, Özütok en Van den Hul over handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond



Verslag van de vergadering van 9 februari 2021 (2020/2021 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.24 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Koole i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ondanks de corona en de gladde wegen is het vandaag een feestelijke dag, niet alleen omdat mijn partij vandaag precies 75 jaar geleden werd opgericht, maar ook omdat wij hier vandaag spreken over een belangrijk initiatiefwetsvoorstel.

Allereerst dus complimenten aan de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel, vertegenwoordigers van D66, GroenLinks en de PvdA. Het voorbereiden van een initiatiefwetsvoorstel kost heel veel werk en doorzettingsvermogen, waarvoor veel waardering. Maar omdat het oorspronkelijke idee al van 2010 dateert, strekt deze waardering wat de fractie van de PvdA betreft zich ook uit naar de voorgangers van de hier aanwezige Tweede Kamerleden, Boris van der Ham, Naïma Azough, Liesbeth van Tongeren en onze partijgenoten Anja Timmer en Pierre Heijnen.

Voorzitter. Dit is niet zomaar een initiatiefwetsvoorstel. Het gaat over het eerste artikel van de Grondwet. De meeste Nederlanders, 84% in 2008, geven weliswaar aan de inhoud van de Grondwet niet zo goed of helemaal niet te kennen, maar — zoals de staatsrechtgeleerde Wim Voermans in zijn recente boek over de Grondwet schrijft — de meesten van hen kunnen wel spontaan aangeven wat ze de belangrijkste principes van die Grondwet vinden. En dan rollen gelijkheid en het verbod op discriminatie, inderdaad artikel 1, er zo uit. Die beginselen zijn volgens Voermans geïnternaliseerd. Ook al kennen de meeste Nederlanders de tekst van de Grondwet niet, zij kennen het verhaal wel. Het verhaal dat vertelt wie we willen zijn. En dat begint met artikel 1, de non-discriminatiebepaling. De twee zinnen van dat artikel sieren soms ook muren van raadszalen en provinciehuizen, en hier vlakbij, op de Hofplaats, kunnen we ze lezen op de Grondwetbank. Ik ben er nog maar even langsgelopen: er is ruimte om de bank te verlengen en er nog een paar extra woorden op aan te brengen. Want daarover gaat het wetsvoorstel: het opnemen van de termen "handicap" en "seksuele gerichtheid" als non-discriminatiebeginselen in de tweede zin van artikel 1. De eerste zin luidt: "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld." In de tweede zin wordt gezegd dat discriminatie niet is toegestaan op basis van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Daaraan worden volgens dit voorstel dus twee expliciete non-discriminatiegronden toegevoegd, namelijk handicap en seksuele gerichtheid.

Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid staat duidelijk positief tegenover dit wetsvoorstel. Natuurlijk, je kunt zeggen dat de twee nieuwe begrippen ook al onder de laatste woorden van de tweede zin vallen, "of op welke grond dan ook". Dat is ook zo. Je zou de opname van deze twee termen dus slechts symbolisch kunnen noemen. Maar symboliek is uiterst belangrijk. Er gaat een krachtig signaal van uit naar mensen die zich door hun handicap of seksuele gerichtheid soms buitengesloten voelen door deze samenleving. Het is een signaal dat zij er, net als ieder ander, volledig bij horen. Vanzelfsprekend is een grondwetswijziging niet voldoende om zaken ook echt in de praktijk te veranderen, maar de norm wordt er expliciet door gesteld en kan als zodanig, zij het indirect, ook doorwerken in gewone wetgeving en in rechterlijke uitspraken.

Maar er is nog wel een aantal vragen te stellen bij dit mooie initiatief. Een eerste vraag is of deze grondwetsbepaling ook doorwerkt in het verkeer tussen burgers onderling, de horizontale werking. Ziet deze bepaling in de Grondwet niet eerst en vooral op de bescherming van burgers tegen een machtige overheid, zo vraag ik de indieners en de minister. Die overheid mag niet discrimineren op basis van een handicap of seksuele gerichtheid, maar geldt dat ook voor de burgers onderling? Zo ja, zo vraag ik de minister, welke plannen en initiatieven zijn er dan om niet alleen discriminatie door de overheid op deze kenmerken tegen te gaan, maar ook om discriminatie door burgers onderling te helpen voorkomen? Dat is soms lastige materie. Ik las laatst een interessante afstudeerscriptie van de historica Nina Littel over de relaties tussen de lhbti-beweging en de gehandicaptenbeweging in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk. Beide bewegingen worden met dit wetsvoorstel bediend, zou je kunnen zeggen, maar de praktijk is weerbarstig. Gehandicapte lhbti'ers worden in de praktijk, zo is de conclusie van de scriptie, niet alleen door de samenleving als geheel nogal eens buitengesloten, maar ook door de gehandicaptenwereld én door de lesbische en homogemeenschap. Dit voorbeeld is niet bedoeld om de aandacht uitsluitend te richten op de specifieke groep van gehandicapte lhbti'ers, die het bijzonder moeilijk heeft, maar om te laten zien dat een grondwetswijziging alléén onvoldoende is om uitsluiting in de praktijk te verminderen. Graag een reflectie hierop van de indieners en van de minister.

Voorzitter. Een tweede vraag, met name gericht aan de minister, is die naar het juridisch effect van de expliciete opname van bepaalde non-discriminatiegronden. Leidt het expliciet benoemen tot een betere juridische bescherming tegen discriminatie of maakt het helemaal niets uit? Kunnen onder de zinsnede "of op welke grond dan ook" ook gronden vallen als leeftijd, achternaam of sociale afkomst? Zijn die dan minder of juist evenveel beschermd als de wel genoemde non-discriminatiegronden? Kan de minister hier nog eens helder uiteenzetten wat precies het juridisch effect is van het expliciet benoemen van non-discriminatiegronden in artikel 1 van de Grondwet?

Een derde vraag betreft de effecten van de opname van deze twee gronden op de mogelijkheid van positieve discriminatie. Hoe verhoudt bijvoorbeeld de expliciete opname van de term "handicap" zich tot het voorkeursbeleid dat erop gericht is om gelijke kansen te creëren voor gehandicapten op de arbeidsmarkt? Kunnen de initiatiefnemers deze specifieke vraag beantwoorden en tevens ingaan op de meer algemene vraag hoe het expliciet opnemen van non-discriminatiegronden in artikel 1 van de Grondwet zich verhoudt tot beleid dat gericht is op positieve discriminatie van bepaalde groepen burgers?

Voorzitter. Tot slot een meer algemene vraag, gericht aan zowel de initiatiefnemers als de minister. Wanneer is een grondwetswijziging gerechtvaardigd? Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is uitvoerig aandacht besteed aan de constitutionele rijpheid of de brede maatschappelijke acceptatie van het voorstel. Nu kennen wij in Nederland een zeer zware procedure voor een grondwetswijziging, met twee lezingen in twee Kamers, waarbij in beide Kamers in de tweede lezing een tweederdemeerderheid vereist is. Een zeer rigide Grondwet, zoals dat heet. Er zijn goede redenen om een wijziging van de Grondwet aan zwaardere procedurele eisen te onderwerpen dan een gewone wet. Het is immers de Grondwet. Maar waarom, zo vraag ik de minister en de initiatiefnemers, zouden er naast die procedurele vereisten nog andere vereisen moeten zijn, zoals constitutionele rijpheid of brede maatschappelijke acceptatie, waaraan een grondwetswijziging zou moeten voldoen? Liggen die niet al besloten in de zwaardere procedurele vereisten? Is het debat over constitutionele rijpheid of maatschappelijke acceptatie geen oefening in overbodigheid, die bovendien alleen maar leidt tot verwarring? Want hoe is die rijpheid of acceptatie vast te stellen, anders dan door die procedurele vereisten? Zou Thorbecke zijn Grondwet in 1848 erdoor hebben gekregen wanneer hij eerst anderen van de constitutionele rijpheid of brede maatschappelijke acceptatie had moeten overtuigen?

Voorzitter. Bij de voorbereiding van dit debat vroeg ik me soms af hoe blij we moeten zijn met dit wetsvoorstel. Want zouden menselijke waardigheid en non-discriminatie niet vanzelf moeten spreken, zoals de Amerikaanse grondwet spreekt van waarheden die "self-evident" zijn? Maar de praktijk laat helaas zien dat discriminatie aan de orde van de dag is. Dan is het goed dat discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid uitdrukkelijk in het eerste artikel van de Grondwet wordt verboden, hoe vanzelfsprekend die norm ook zou moeten zijn. Daarom ben ik toch blij — en met mij de hele fractie van de Partij van de Arbeid — dat we vandaag dit debat over een belangrijk initiatiefvoorstel hebben. Ik zie uit naar de beantwoording van onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Koole. Dan is het woord aan mevrouw Baay-Timmerman namens de fractie van 50PLUS.