Verslag van de vergadering van 9 februari 2021 (2020/2021 nr. 23)
Aanvang: 13.41 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Voorstel van wet van de leden Bergkamp, Özütok en Van den Hul houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond (32411).
De voorzitter:
Ik schors een moment in afwachting van de initiatiefnemers.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heet de initiatiefnemers en de minister wederom welkom. Ik deel u mede dat de Kamer zojuist heeft besloten om aan het einde van de beraadslaging vanavond in beginsel te stemmen.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik had bijna de indruk dat de initiatiefnemers geen zin hadden om naar de SGP-fractie te gaan luisteren, maar ze zijn gelukkig toch tijdig gearriveerd.
Na zo'n lunchpauze is het ook altijd goed om meteen alle felicitaties uit te spreken: meneer De Vries is ongeveer even oud geworden als de SP, allebei gefeliciteerd, de Partij van de Arbeid is 75 jaar geworden en onze voorzitter zit daar ongeveer tussenin. Bij dezen alle felicitaties.
(Hilariteit)
De heer Schalk (SGP):
Ik doe dit toch heel netjes, voorzitter?
De voorzitter:
Blijft u na afloop nog even?
De heer Schalk (SGP):
En natuurlijk alvast sterkte voor de heer Baljeu en veel succes met zijn maidenspeech.
Voorzitter. Het is niet de eerste keer dat dit tweemanschap moet ik nu zeggen, of tweevrouwschap of drievrouwschap uit de Tweede Kamer zich meldt om een initiatiefvoorstel te verdedigen. Hun werklust verdient een compliment, hoewel mijn fractie zou zeggen dat hun werkkracht beter anders ingezet zou kunnen worden, maar dat is een appreciatie die geheel voor mijn rekening komt. Hoe dan ook, ze zijn hier en er ligt een initiatiefvoorstel voor en wel een wetsvoorstel dat beoogt de Grondwet te wijzigen. Dat is niet niks. Er moeten toch duidelijke aanwijzingen zijn dat dit noodzakelijk is. Initiatiefnemers en de minister hebben daarbij gewezen op elementen als "maatschappelijk draagvlak", "het historisch gegroeid zijn" en "het ontstaan van constitutionele rijpheid". Dit zijn allemaal vage omschrijvingen waarover de fractie van de SGP duidelijkheid heeft gevraagd, maar helaas niet heeft gekregen. De initiatiefnemers vinden het niet passend, schrijven ze, en niet doenlijk om de criteria nader in te vullen.
Ik vind dat wel wat jammer, want daarmee lijkt het of alleen de maatschappelijke druk, die door mijn fractie vaak en ook vandaag weer wordt aangeduid als genderideologie, de indieners tot dit voorstel heeft doen komen. Zoals ik al eerder tijdens een ander wetsvoorstel met de initiatiefnemers heb gedeeld, heeft de fractie van de SGP daar fundamentele bezwaren tegen, met name vanuit de scheppingsorde zoals deze kortweg in het Bijbelboek Genesis is aangeduid: man en vrouw schiep God hen. Dat impliceert dat mijn fractie de seksuele gerichtheid plaatst binnen de context van het huwelijk als een levenslange relatie van liefde en trouw tussen een man en een vrouw, waarbinnen kinderen een veilige bedding kunnen vinden.
Overigens is het op basis van die scheppingsorde ook een fundamenteel uitgangspunt dat alle mensen gelijk geschapen zijn én gelijke bescherming verdienen.
Terug naar het punt dat de indieners het niet doenlijk vinden om de criteria voor een grondwetswijziging nader in te vullen. Ze stellen dat ze in het voorliggende wetsvoorstel bewust hebben gekozen voor de gronden waarover de maatschappelijke discussie als uitgekristalliseerd kan worden beschouwd. Dat lijkt mij niet helemaal juist. Frappant is immers dat de indieners hun wetsvoorstel hebben ingediend in de Tweede Kamer met als nieuw in te voeren gronden: handicap en hetero- of homoseksuele gerichtheid. Pas onlangs bij de behandeling in de Tweede Kamer is het wetsvoorstel aangepast en zijn de woorden "hetero- of homoseksuele gerichtheid" vervallen en is "seksuele gerichtheid" daarvoor in de plaats gekomen. Kunnen de indieners deze wijziging duiden? Is die constitutionele rijpheid nu ontstaan door het debat in de Tweede Kamer? Zo ja, dan was het voorstel kennelijk bij de start van die plenaire behandeling niet helemaal rijp.
Voorzitter. Ik weet dat het niet alleen om de seksuele gerichtheid gaat, want ook handicap wordt meegenomen als non-discriminatieverbod. Dat maakt het niet veel beter, want daardoor lijkt het net alsof mensen met een handicap een nieuwe soort zijn. De indieners kunnen toch niet serieus menen dat mensen met een handicap tot nu toe niet of minder zouden vallen onder de reikwijdte van artikel 1 van de Grondwet? Want waarom dan niet andere elementen meegenomen? Waarom niet leeftijd, waarom niet afkomst, waarom niet, noem maar op? Deze vraag klemt te meer daar de indieners zelf in hun beantwoording op vragen van onder andere de SGP hebben aangegeven — en ik citeer: "dat een uitdrukkelijk verbod van discriminatie op daarin opgenomen gronden niet alleen overeenstemt met een inmiddels breed levende maatschappelijke norm, maar ook reeds onderdeel uitmaakt van onze rechtsorde". Dan staat er een dubbele punt en dan: "De gronden zijn beide al opgenomen in internationale verdragen en in formele wetgeving".
De heer Dittrich i (D66):
Even terug naar handicap als grond die de initiatiefnemers in de tekst van de Grondwet willen zetten. Hebt u diezelfde vragen ook gehad toen bij het internationale verdrag via de VN werd voorgesteld om handicap als non-discriminatiegrond op te nemen?
De heer Schalk (SGP):
Ik was daar niet bij, zoals de heer Dittrich weet. Als hij verwijst naar artikel 21 van het Handvest van de Europese Unie, dan kom ik daar nu op.
De heer Dittrich (D66):
Nee, ik verwees naar het internationale verdrag inzake mensen met een handicap.
De heer Schalk (SGP):
Nee, die vraag heb ik daar niet gesteld. Ik kon dat niet, want ik was er niet bij. Ik ken het stukje wetsgeschiedenis dat hierover gewisseld is niet uit mijn hoofd.
De heer Dittrich (D66):
Wat ik daarmee wil zeggen, is dat internationaal deze groep er ook uit is gelicht vanwege de discriminatie die zij in de samenleving ontmoeten. Er is toen gezegd: we moeten deze groep goede aandacht geven. Daarom is, na lobbyen van allerlei gehandicaptengroepen, dat internationaal verdrag uiteindelijk tot stand gekomen. Diezelfde vraag die u hier nu stelt over het initiatiefwetsvoorstel is internationaal in ieder geval al beantwoord.
De heer Schalk (SGP):
Zeker. Ik kom zo meteen op een internationaal verdrag, namelijk het Handvest van de Europese Unie. Ik wijs er wel op dat het bij zo'n verdrag niet gaat over de Grondwet. Hier hebben we het wel over de Grondwet. Dat is een wezenlijk verschil.
Ik had het net over die dubbele punt. De initiatiefnemers hebben gezegd: "De gronden zijn beide al opgenomen in internationale verdragen en in formele wetgeving". Dat klopt inderdaad. Ik verwijs naar artikel 21 van het zojuist genoemde Handvest van de Europese Unie, waar staat: "Iedere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, behorend tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd, seksuele gerichtheid, is verboden". In het tweede lid van het artikel staat: "Binnen de werkingssfeer van de verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen ervan is iedere discriminatie op grond van nationaliteit verboden". Welgeteld — ik zat even op mijn vingers mee te tellen — zijn dat achttien opgenoemde onderdelen.
Voorzitter. Als de indieners zich beroepen op het feit dat beide toe te voegen gronden, namelijk handicap en seksuele gerichtheid, zijn opgenomen in internationale verdragen en in formele wetgeving, roept dat natuurlijk allerlei vragen op. Waarom moet het dan toch in de Grondwet? Tweede vraag: waarom dan alleen deze twee gronden en waarom niet de hele trits? Neem als voorbeeld de grond "kleur". Heeft Black Lives Matter nog geen constitutionele rijpheid bereikt? Is voor het verbieden van discriminatie op grond van geboorte of nationaliteit dan geen maatschappelijk draagvlak of historische ontwikkeling te vinden?
Voorzitter. Met name de seksuele gerichtheid vraagt om grote zorgvuldigheid. De reikwijdte van deze term is enorm en het risico van oprekking van onbetamelijk en onrechtmatig gedrag is niet denkbeeldig. Natuurlijk begrijp ik heel goed dat er begrenzingen zijn door andere wetten en door het strafrecht, maar ik wil het hier toch genoemd hebben. Voor de wetsgeschiedenis lijkt het me ook van belang dat de indieners en de regering duidelijk uitspreken wat deze toevoeging voor de Grondwet betekent voor seksuele gerichtheid van volwassenen op kinderen of op dieren. Wat is de reactie van de indieners en de regering op de waarschuwing van het College voor de Rechten van de Mens, dat de gebruikte formulering het risico van overinclusie met zich meedraagt? Moet dit niet tot extra voorzichtigheid leiden, juist als het gaat om het opnemen in de Grondwet?
Voorzitter. In de Grondwet moet ook handicap als grond worden opgenomen. Oorspronkelijk was het de bedoeling van de motie van de heer Rouvoet, waar nogal eens op gewezen wordt, dat ook chronisch zieken apart zouden moeten worden genoemd. Maar goed, de indieners hebben gekozen voor het woord "handicap". Het gaat daarbij om alle mensen met een handicap.
In de schriftelijke ronde heb ik gevraagd naar de betekenis hiervan voor een aspect dat vandaag nog niet aan de orde is geweest. Ik heb daar niet zulke goede antwoorden op gekregen en daarom kom ik er nog even op terug. Het ging namelijk over de betekenis ervan voor het ongeboren leven. Van de indieners kreeg ik een antwoord dat daar geen recht aan doet. Zij betogen in hun beantwoording dat "een ongeboren vrucht slechts drager van rechten kan zijn, indien deze levend ter wereld komt". Mijn eerste vraag is wat de indieners bedoelen met een ongeboren vrucht. Dat is toch gewoon een kind, een mens? Dat mag toch op bescherming rekenen, ook voor de geboorte? We hebben immers gelukkig, ook in deze Kamer, met elkaar vastgesteld dat ongeboren kinderen mensen zijn. Ik verwijs wat dat betreft graag naar de wet die het mogelijk heeft gemaakt om kinderen die in de moederschoot overleden zijn, in te schrijven in het burgerregister, de Basisregistratie Personen, in verband met het opnemen van gegevens ten tijde van of na de aangifte van overleden kinderen.
Bij de behandeling van die wet is vastgesteld dat dit ook mag gaan over kinderen die zijn overleden in de moederschoot en zelfs over kinderen die gedood zijn in de moederschoot. Dat zegt genoeg over de status van het ongeboren leven. Als de indieners dat anders zien, is dat in strijd met mijn visie op het leven, maar ook met onze eigen wetgeving. Ongeboren kinderen hebben het recht om beschermd te worden. Daarom vraag ik opnieuw aan de indieners wat de consequenties van hun wet zijn voor het ongeboren leven dat gehandicapt is. Waarom heeft een ongeboren kind wel recht op een naam en een registratie, maar niet op bescherming wegens handicap? Stel dat bij een echo blijkt dat een kind een handicap heeft, mag het kind na aanname van deze wet dan nog worden geaborteerd, of gaan we dat nu metterdaad verbieden?
Als de wetgever zou vinden dat deze kinderen met een handicap geen bescherming mogen verwachten, dan is dat een klap in het gezicht van ouders die, ondanks dat ze door prenatale screening weten dat hun kind vermoedelijk een handicap heeft, bewust kiezen voor het uitdragen van de zwangerschap en het ter wereld brengen van hun kind. Daarom mijn dringende vraag aan de indieners: wat doet deze wet voor het gehandicapte leven van een kind in de moederschoot?
Voorzitter. Ik kom terug op het wetsvoorstel dat nu voorligt. Bij mijn fractie leeft een aantal inhoudelijke vragen, zoals geformuleerd, maar ook diepe twijfel of de Grondwet en de interpretatie daarvan ermee gediend is als er niet-limitatieve opsommingen worden toegevoegd. Onze Grondwet dient een sober karakter te hebben en te houden. In de wetgeving daaromheen zijn voldoende ijkpunten te vinden om misstanden, zoals discriminatie, aan de orde te stellen en te bestrijden.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Teunissen namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Teunissen i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Mijn felicitaties aan alle jarigen die vandaag in ons midden zijn.
Allereerst wil ik namens de Partij voor de Dieren grote complimenten geven aan de indieners van dit wetsvoorstel, dat beoogt non-discriminatiegronden uit te breiden met handicap en seksuele gerichtheid. Het getuigt van hard, goed werk en van doorzettingsvermogen. De Partij voor de Dieren juicht het voorstel toe. Het is een cruciale stap voorwaarts. De gelijkheid voor de wet is een van de fundamentele beginselen van onze rechtsorde. Vandaag brengen de initiatiefnemers die gelijkheid op een hoger peil. Dagelijks worden we helaas op de noodzaak daarvan gewezen.
Waar het gaat om lhbtiqa+-rechten staat Nederland niet langer meer in de top tien van Europese landen waar de lhbtiqa+-rechten goed geregeld zijn. We hebben een inhaalslag te maken. Ook naar de rest van Europa is dit een goed signaal. ILGA-Europe signaleert dat in 49% van de Europese landen geen vooruitgang is geboekt waar het gaat om lhbtiqa+-rechten.
Waar het gaat om mensen met een beperking of chronische ziekte is de toename in het aantal meldingen schrikbarend. Volgens onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens werd in 2019 vaker dan ooit tevoren melding gemaakt van discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte. De politie registreerde 79 incidenten van discriminatie op grond van handicap in 2019. Dat is bijna een verdubbeling van het aantal meldingen in 2018.
Ook de schaduwrapportage van het VN-verdrag uit 2019 laat zien dat meedoen op voet van gelijkheid voor veel mensen met een beperking nog geen dagelijkse praktijk is. Welke betekenis heeft in dit licht de expliciete opname van handicap en seksuele gerichtheid in artikel 1 van de Grondwet? In de eerste plaats erkenning. Het geeft aan dat wij als samenleving discriminatie tegen deze twee groepen niet accepteren. Bij de rechter biedt het bovendien slachtoffers een extra steun in de rug en een extra argument om discriminatie hard aan te pakken. Ten derde is de Grondwet de hoogst geldende Nederlandse wet. Andere wetten worden daaraan getoetst. Het expliciet benoemen van seksuele gerichtheid en handicap als discriminatiegronden stelt een heldere norm voor bestaande en toekomstige wetgeving. En ten vierde, rechten die nu vanzelfsprekend lijken, kunnen onder druk komen te staan. Door hun rechten in de Grondwet op te nemen worden die rechten langer en strenger gewaarborgd. In een tijd waarin homo- en transfobie en validisme nog aan de orde van de dag zijn, is dat signaal uiterst belangrijk en wenselijk.
Om deze redenen vindt de Partij voor de Dieren het cruciaal om discriminatiegronden te expliciteren. Het verwijt dat ik van een aantal partijen heb gehoord, is dat door specifieke discriminatiegronden expliciet te benoemen de schijn gewekt wordt van een bepaalde hiërarchie, een bepaalde limitatieve opsomming. Hiermee wordt wat mijn fractie betreft tekortgedaan aan het organische karakter van wetgeving en aan wat zij in oorsprong is, namelijk een afspiegeling van de normen en waarden van een samenleving. Deze veranderen in de tijd. In dit geval is dat dankzij de harde en lange strijd van emancipatiebewegingen. Daarbij is het van belang om als wetgever die tijdgeest goed aan te voelen.
Kunnen de indieners nog eens helder uiteenzetten hoe zij aankijken tegen de stelling dat er groepen in de samenleving zouden kunnen zijn die zich door dit voorstel misdeeld voelen, bijvoorbeeld bij discriminatie op leeftijd, of als het gaat om kleur? Wat vinden de indieners van het verwijt dat er sprake zou kunnen zijn van onvolledige wetgeving?
Voorzitter. Naast deze grondwetswijziging is er nog veel meer nodig. Er is bijvoorbeeld waanzinnig veel discriminatie van transpersonen en non-binaire personen op de werkvloer, op scholen en in de maatschappij in den brede. Het werkloosheidscijfer is bijvoorbeeld zeker twee keer zo hoog onder transpersonen. Nu de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling en het Wetboek van Strafrecht zich uitspreken over de ontoelaatbaarheid van discriminatie, wil ik graag van de minister weten welke gevolgen de grondwetswijziging heeft voor de twee andere wetten. Worden deze gestroomlijnd? En welke gevolgen heeft deze grondwetswijziging volgens haar in de praktijk voor de desbetreffende groepen?
Voorzitter, ik sluit af. Samenvattend. De partij voor de Dieren wijst elke vorm van discriminatie af en juicht elke stap naar een betere verankering van het gelijkheidsbeginsel toe. Wij horen graag van de minister en de indieners welke praktische en juridische meerwaarde deze grondwetswijziging heeft voor de groepen die het betreft.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Teunissen. Dan is het woord aan de heer Raven, namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.
De heer Raven i (OSF):
Voorzitter. In de voorbereiding op dit wetsvoorstel is regelmatig gediscussieerd over de vraag of toevoeging aan artikel 1 van de Grondwet van de elementen handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond noodzakelijk is, nu er in de Grondwet een algemene passage is opgenomen dat discriminatie op welke grond dan ook niet is toegestaan. Een discussie die je in lengte van dagen kunt voeren, want voor beide varianten is wel iets te zeggen.
De kracht van de rechtsstaat blijkt niet zozeer uit hoe het recht is opgeschreven, de kracht van de rechtsstaat blijkt eerder uit hoe het recht wordt nageleefd. En daar wringt de schoen. Discriminatie is verboden, maar vrijwel niemand wordt bij overtreding gestraft. Rechters wagen zich maar zelden aan veroordelingen en de wetgever is onvoldoende duidelijk. Daardoor lijkt artikel 1 van de Grondwet inmiddels verworden tot een dode letter. Het gevolg is dat niemand weet wat wel en niet mag, met als consequentie een voortgaande ondermijning van de rechtsstaat. Een afkalving die feitelijk veel meer aandacht en een hogere prioriteit verdient dan de woordenstrijd uit het voorliggende initiatiefwetsontwerp. Jammer dat de bestrijding van die afkalving niet voorligt.
Steeds meer populistische politici ondermijnen artikel 1 van de Grondwet met discriminerende uitspraken. Ze zetten aan tot haat tegen hele bevolkingsgroepen. Zoals de volgende haatzaaiende en discriminerende volzinnen uit een tv-spotje van begin januari van dit jaar van een laaggeachte fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Het eerste citaat: "Homo's die in elkaar worden geramd door intolerante Marokkanen". Het tweede citaat: "Nederlanders die massaal worden achtergesteld". En het derde citaat: "Alle allochtonen worden bevoordeeld bij huurwoningen, banen of wat dan ook". Vervang de woorden "Marokkanen", "Nederlanders" en "allochtonen" door successievelijk de woorden: "joden", "Duitsers" en "zigeuners", en wij zitten regelrecht in een Duits propagandafilmpje uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Discriminatie ten top, voorzitter.
Je zou mogen verwachten dat de mobiele eenheid de betrokkene de dag erna om 6.00 uur 's morgens van zijn bed zou lichten, maar het Openbaar Ministerie laat dit gewoon gebeuren en komt niet in actie. Ook van het zelfreinigend vermogen van de betreffende vereniging is geen actie te verwachten, aangezien betrokkene het enige lid is van deze club en de gekozen volksvertegenwoordigers van die partij wegduiken voor verantwoordelijkheidsdiscussies.
Voorzitter. Discriminatie is een onacceptabele uitwas van menselijk gedrag jegens de medemens, beginnend met pesten van personen of groepen op welke grond dan ook. Als dat pesten niet in de kiem wordt gesmoord, groeit het van kwaad tot erger. Dan wordt het een onderhuidse veenbrand. Volksmenners, meestal verkleed als wolven in schaapskleren, stimuleren deze menselijke zwakte, wakkeren haar aan en verleiden mensen tot het discrimineren van hele bevolkingsgroepen. De rechtsstaat moet haar burgers hiervoor behoeden en helpen de brand te beteugelen door deze wolven te ontmaskeren en te bestraffen.
Voorzitter. Voor bestrijding of verwerking van pesten op school zijn gelukkig inmiddels talloze instanties beschikbaar. Pesters worden vroegtijdig aangepakt. Jammer genoeg worden slachtoffers van discriminatie vaak aan hun lot overgelaten. Er is geen adequate hulp van politie of justitie, omdat er gezegd wordt: ah, doe maar geen aangifte, het helpt toch niks. Maar liefst zeven jaar duurt inmiddels de rechterlijke procedure inzake zware discriminerende uitspraken van hun fractievoorzitter van de Tweede Kamer. Vanmorgen hebben we van de PVV-fractie gehoord dat ze de spelregels tijdens de wedstrijd willen wijzigen, waarschijnlijk om hun voorman uit de wind te houden. Dat riekt wat mij betreft naar misbruik maken van de wettelijke bevoegdheid die de partij heeft, om een individu te bevoordelen.
Voorzitter. De rechterlijke macht stelt onjuiste prioriteiten bij de afwikkeling van rechtszaken verband houdende met artikel 1 van de Grondwet. Hij werkt daardoor mee aan een zekere ondermijning van onze rechtsstaat. Het discriminatieverbod staat niet voor niets in artikel 1 van de Grondwet. De wetgever vindt dit een van de belangrijkste plichten van onze rechtsstaat. Het is de primus inter pares, ofwel de eerste onder de gelijken. Rechters zouden voorrang moeten geven aan procedures gelieerd aan artikel 1. Procedures om discriminatie moeten niet achteraan in de rij geplaatst worden en de advocatuur moet niet onevenredig veel tijd gegund worden voor vertraging van de rechtsgang. Er zit een wereld van verschil tussen zorgvuldige procedures en moedwillige vertraging. Van rechters mag worden verwacht dat ze dit verschil herkennen en ontrafelen.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Als ik dit betoog hoor, krijg ik een beetje de indruk dat rechters een actieve rol zouden moeten spelen in plaats van een lijdelijke rol. Zij krijgen zaken aangedragen. Als bijvoorbeeld het discriminatieverbod is overtreden, dan wordt er aangifte gedaan. Via die weg krijgt de rechter dat op zijn tafel. Ik vraag me af in hoeverre nu kan worden gesteld dat rechters daarin een veel actievere rol zouden moeten spelen.
De heer Raven (OSF):
Ik heb niet gezegd dat ze een actievere rol moeten spelen. Ik heb gezegd dat ze moeten onderkennen en moeten ontrafelen dat er geprobeerd wordt procedures onnodig te verlengen. We hebben ook een rechterlijke macht nodig om dat soort zaken te onderkennen. Dat zouden ze moeten kunnen onderkennen met hun kennis.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Dan heb ik het gewoon niet goed begrepen. U zegt: rechters moeten een soort onderscheid maken tussen zaken waarbij de advocatuur al dan niet een actieve rol zou spelen. Ik begrijp uw tekst gewoon niet.
De heer Raven (OSF):
Ik denk dat de tekst helder is en dat ook de doelstelling die ik wil nastreven helder is. Een onnodig lange procedure past niet in het beeld dat wij hebben van artikel 1 van de Grondwet en de naleving ervan. Die moet discriminatie tegengaan. Het mag niet jaren voortgesleept worden. Iedereen die daaraan iets kan of wil bijdragen, is er verantwoordelijk voor dat dit soort procedures voorrang krijgen.
De voorzitter:
Mevrouw Baay tot slot.
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Tot slot. Als ik het even in m'n eigen woorden vertaal, is het dus eigenlijk zo dat de discriminatie zal afnemen als procedures verkort worden.
De heer Raven (OSF):
Nee, dat zeg ik niet. Dat heeft u niet goed begrepen. Dat betekent niet dat discriminatie zal afnemen. Het betekent wel dat discriminatie sneller wordt aangepakt. Als we dat niet doen, dan blijft het een ondermijning van de rechtsstaat in Nederland. Dat is mijn stelling. Op het moment dat je in artikel 1 van de Grondwet hebt staan dat je niet mag discrimineren, dat we dat met z'n allen verwachten en dat er een gelijkheidsbeginsel is waar we met z'n allen aan moeten voldoen, dan mag je verwachten dat de rechtsstaat regelingen treft waardoor overtredingen op het gebied van discriminatie snel worden afgehandeld. Het moet zorgvuldig gebeuren, dat sowieso, maar wel snel, en niet in zeven jaar lange procedures, want daarmee ondermijn je de rechtsstaat.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer Raven.
De heer Raven (OSF):
Ik roep de minister op deze vicieuze procedurele cirkel te doorbreken en wettelijke procedures aan te passen om slachtoffers van discriminatie te beschermen en daders in deze zaken sneller te kunnen bestraffen. Ik verzoek de initiatiefnemers om zo spoedig mogelijk een vervolginitiatiefwet op te stellen met de strafbaarstelling van discriminatie, ook wegens handicap en seksuele gerichtheid, met een directe minimum gevangenisstraf van enkele jaren en een forse schadevergoeding aan slachtoffers. Ik zou zelf ook wel willen meedoen aan het opstellen van dit wetsvoorstel, maar daar heb ik helaas de bevoegdheid niet voor. Als u dat zou kunnen doorgeleiden, dan zou ik dat zeer waarderen. En bij de tweede lezing van de grondwetswijziging zouden we deze misschien samen kunnen vaststellen.
Voorzitter. Discriminatie hoort niet in een rechtgeaarde maatschappij.
De voorzitter:
Er is iemand die wil interrumperen. Ik laat de heer Raven, die bijna klaar is, even uitspreken en dan geef ik meneer Dittrich het woord.
De heer Raven (OSF):
Mijn laatste zin. De OSF zal elk initiatief steunen dat het doel heeft om dit gedrag te bestrijden.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Dittrich.
De heer Dittrich i (D66):
Hoorde ik de heer Raven nu zeggen dat hij een nieuw wetsvoorstel wil met een minimumstraf van enkele jaren?
De heer Raven (OSF):
Ja, dat heb ik inderdaad gezegd.
De heer Dittrich (D66):
Dan kan ik u nu alvast aankondigen dat D66 daar tegen zal zijn. Wij zijn tegen minimumstraffen. Wij vinden dat we zoiets aan de rechter moeten overlaten, de rechter die het dossier, de verdachte en de getuigen hoort en die dus echt alle aspecten van een zaak kan afwegen. Minimumstraffen horen niet in onze rechtsstaat thuis.
De heer Raven (OSF):
Oké, dat zou kunnen. Maar mag ik u dan wel uitdagen om aan te geven wat u vindt van de huidige lengte van de procedures en of die past bij de rechtsstaat die we nastreven? Daar krijg ik in tweede instantie misschien antwoord op.
De voorzitter:
Dat is geen onderdeel van dit wetsvoorstel, maar ik geef eerst het woord aan de heer Van der Burg. Dan kan de heer Dittrich nog even nadenken of hij toch nog in de rebound wil.
De heer Van der Burg i (VVD):
Ik heb heel lang gezeten met de vraag: ga ik nu reageren op wat er zojuist is gezegd door OSF? Ik vind dat ik het toch moet doen. U verwees naar een spotje van mijn achterburen, de PVV. Het spotje heb ik niet gezien. Maar ik durf met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te zeggen dat ik het met hen volstrekt oneens was en dat ik het op inhoud, qua kritiek, met u volstrekt eens zou zijn geweest. En toch heb ik mij gestoord aan uw opmerking dat het voor de hand liggend was dat de ME de volgende dag bij de mensen had aangebeld om in te grijpen. Want hoe u en ik ook van mening verschillen met, in dit geval, de PVV, zij hebben op basis van diezelfde Grondwet waar wij vandaag over spreken het recht om alles te zeggen, conform artikel 7 van de Grondwet, tenzij op basis van wet- en regelgeving een strafbaar feit is begaan. Hier zit ik met enige regelmaat met kromme tenen, of met tenen die dwars door m'n schoenen geslagen zijn, als ik bijdrages van de PVV hoor. Maar ze hebben volledig het recht om in deze zaal en in de publieke opinie te zeggen wat zij vinden. Het moet niet zo zijn dat de overheid dan de ME de volgende dag op ze afstuurt, tenzij de wet is overtreden. Ik vind dat dat ook gezegd moet worden, als we spreken over de Grondwet.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Raven, tot slot. Ik hoorde geen vraag, maar misschien wilt u toch nog reageren.
De heer Raven (OSF):
Ik hoorde inderdaad geen vraag. Ik heb niet gezegd dat wij de opdracht moeten geven om de ME de volgende dag aan de deur te laten komen. Dat is echt iets van het Openbaar Ministerie. Ik heb daarbij alleen gezegd dat het Openbaar Ministerie dat niet doet en het gewoon laat gebeuren. De vraag is of je hier iets zegt — want hier ben je onschendbaar — of dat je het buiten, in een tv-spotje zegt. Daar zit verschil in. Wat hier wordt gezegd, valt onder de vrijheid van meningsuiting en mag hier worden gezegd, maar niet alles wat discriminerend is, mag in een tv-spotje worden gezegd. Ik denk dat men had kunnen optreden op dat punt. Men doet dit niet, omdat rechters zich bijna niet wagen aan uitspraken over discriminatie. Zij hebben namelijk onvoldoende duidelijkheid over de richting die wij willen.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van der Burg, tot slot over het wetsvoorstel.
De heer Van der Burg (VVD):
Ik zou bijna zeggen: put your money where your mouth is. Als u vindt dat ze in dat spotje hebben gediscrimineerd, doe dan aangifte en ga het debat aan, maar blijf weg van het sturen van de politie naar mensen die een mening hebben die niet die van jou is.
De heer Raven (OSF):
Nogmaals, ik heb niet gezegd dat wij dat moeten doen. Het Openbaar Ministerie moet zijn werk doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kox van de fractie van de SP.
De heer Kox i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik vind het fijn dat we vandaag kunnen spreken met onze collega's Bergkamp, Özütok en Van den Hul, zijnde de drie verdedigers van dit inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen voorstel tot wijziging van de Grondwet. Fijn dat we dit ook doen in aanwezigheid van onze minister van Grondwetszaken, die welhaast een seizoenkaart lijkt te hebben op dit door haar zo geliefde deel van de Staten-Generaal. Fijn dat ze er ook weer bij is.
Voorzitter. Het wetsvoorstel kan nog net voor de Tweede Kamerverkiezingen worden besproken. Dat is belangrijk, omdat de tweede lezing niet nog eens vier jaar zou moeten worden uitgesteld. Enkele weken terug zaten we met diezelfde dreiging, toen we hier de eerste lezing van het initiatiefwetsvoorstel over het bindend correctief referendum bespraken. Gelukkig was uiteindelijk een meerderheid van deze Kamer bereid om, ondanks bepaalde gerechtvaardigde twijfels, ja tegen dat initiatief te zeggen. Ik hoop dat de Kamer vandaag ook die bereidheid zal tonen bij dit wetsvoorstel.
Voorzitter. Ook bij dit wetsvoorstel zijn er bepaalde gerechtvaardigde twijfels waarover wij het vandaag hebben en moeten hebben. Tot die gerechtvaardigde twijfels reken ik niet het vraagteken dat in de Tweede Kamer en vandaag ook in deze Kamer door enkelen wordt gezet bij artikel 1 van de Grondwet als zodanig. Ik ben het immers van harte eens met de indieners van het initiatiefwetsvoorstel van ruim tien jaar terug, dat de gelijkwaardigheid van mensen een van de fundamentele beginselen van onze rechtsorde is.
Daarom staat het ook in ons eigen beginselprogramma "Heel de mens". Als SP laten we ons in ons denken en doen steeds leiden door drie centrale begrippen: menselijke waardigheid, de gelijkwaardigheid van mensen en de solidariteit tussen mensen. "Handen af van artikel 1", zeggen wij dus, en met ons de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking. Zij die dit artikel wel willen schrappen, hebben heel wat uit te leggen. Een rechtsstaat zonder gelijkheidsbeginsel is als een boot zonder bodem: een lekke schuit. Vandaag hebben we de PVV, ook in deze Kamer, afstand horen nemen van dat elementaire bestanddeel van de rechtsstaat. Ik betreur dat zeer.
Voorzitter ...
De heer Van Hattem i (PVV):
De heer Kox van de SP legt mij woorden in de mond die ik niet heb gebruikt. Ik heb gezegd: we moeten af van de huidige formulering van artikel 1 van de Grondwet. Dat is wat anders dan dat we van het gelijkheidsbeginsel af zouden moeten. Sterker nog, ik heb juist bepleit, in lijn met wat we al eerder hebben gezegd in de Tweede Kamerfractie, dat het beter kan worden vervangen door een ander artikel, luidende dat iedere Nederlander voor de wet gelijk is. Dus het gelijkheidsbeginsel als zodanig staat gewoon als een paal boven water. Dat moet de heer Kox mij niet in de mond leggen. Ik heb alleen gezegd dat de formulering van het huidige artikel 1 moet worden gewijzigd. Dat is iets anders als het afschaffen van het gelijkheidsbeginsel als zodanig.
De voorzitter:
Dit debat heeft u met elkaar vandaag al meerdere malen gevoerd, dus graag kort.
De heer Van Hattem (PVV):
Ja, maar het wordt nu weer herhaald, dus ...
De heer Kox (SP):
Het is heersende leer dat het non-discriminatiebeginsel het spiegelbeeld, of de tegenhanger, is van het gelijkheidsbeginsel. Een gelijkheidsbeginsel met de mogelijkheid van discriminatie en in gelijke gevallen ongelijke beoordeling is geen gelijkheid voor de wet. In de periode na de Tweede Wereldoorlog hebben we wereldwijd in alle democratieën besloten dat de opneming van een non-discriminatiebepaling juist van groot belang is om duidelijk te maken dat het beginsel dat iedereen gelijk is voor de wet op die manier moet worden ingevuld. Daar ging het voor de oorlog fout, in landen die ook dat artikel hadden maar er niet aan verbonden dat non-discriminatie aard- en nagelvast verbonden is aan gelijkheid voor de wet.
De heer Van Hattem (PVV):
Nu is de heer Kox alles een beetje uit zijn historische context aan het trekken door de Tweede Wereldoorlog erbij te halen. Het gaat er juist om wat er destijds onder het ultralinkse kabinet-Den Uyl is ingebracht. Toen is dit grondwetsartikel als zodanig gewijzigd. Het is onrechtvaardig om daar heel de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog en alles bij te betrekken. Het gelijkheidsbeginsel als zodanig is een principe van de Verlichting. Dat gaat al terug tot de achttiende eeuw. Dat is veel sterker dan het artikel dat als zodanig is geformuleerd onder het bewind van het kabinet-Den Uyl in de zeventiger jaren.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Kox.
De heer Kox (SP):
Collega Van Hattem leest heel selectief. Dat doet hij in bepaalde religieuze boeken en dat doet hij ook in onze Handelingen. Ik heb zostraks, bij een interruptie op zijn opmerkingen, al gezegd dat het denken over herformulering van dit artikel in onze Grondwet meteen na de Tweede Wereldoorlog begonnen is. Dat was vanwege de verschrikkingen in de Tweede Wereldoorlog. Dat was niet een links project van Joop den Uyl of van wie dan ook. Nee, het is begonnen door de commissie-Van Schaik, wat u ongetwijfeld weet, in 1950. Daarna kwam de commissie-Cals/Donner, wat u ongetwijfeld weet, in 1967. Daarna kon het kabinet-Biesheuvel het net niet afmaken, maar anders had dat kabinet het in de Grondwet opgenomen. Uiteindelijk werd het opgenomen in de Grondwet onder het kabinet-Den Uyl, met instemming van ongeveer het hele parlement. U zou dus een keer goed moeten nadenken over uw obsessie dat non-discriminatie iets met links te maken zou hebben. Discriminatie kan u namelijk ook raken. U kan ook achtergesteld worden bij anderen. Het is dan de taak van iedereen, inclusief mijzelf, om u te verdedigen tegen die discriminatie. Het idee om non-discriminatie te bezien als een links project is een hele grote fout in uw denken, meneer Van Hattem.
De voorzitter:
Goed. Tot slot meneer Van Hattem en dan gaan we door.
De heer Van Hattem (PVV):
Nu trekt de heer Kox het weer heel erg breed, zoals hij de hele tijd doet. Hij maakt het vraagstuk van non-discriminatie tot het vraagstuk dat hieraan ten grondslag ligt. Het gaat om de formulering als zodanig. Wat moet er nu in dat artikel van de Grondwet staan? Dat artikel van de Grondwet moet gewoon het gelijkheidsbeginsel bekrachtigen. Al het andere wat er omtrent non-discriminatie geregeld moet worden, kan ook in lagere wetgeving of op een andere manier geregeld worden. Het is voldoende om gewoon het uitgangspunt te nemen dat iedere Nederlander in beginsel gelijk is. Dat is gewoon een heel helder en voor iedereen te begrijpen uitgangspunt. Als u het onnodig complex maakt, dan verzwakt u het beginsel juist.
De voorzitter:
Meneer Kox, nog een kort antwoord en vervolgt u daarna uw betoog.
De heer Kox (SP):
Collega Van Hattem mag denken wat hij wil, maar hij kan mij niet verwijten dat ik mijn stukken ken. Het proces van het aanpassen van de Grondwet, het moderniseren zo u wil, is meteen na de Tweede Wereldoorlog en vanwege de Tweede Wereldoorlog gestart. Het is door politici van ongeveer elke politieke signatuur gedragen. De formulering zoals die nu in artikel 1 is opgenomen, is niet afkomstig van die hele linkse Joop den Uyl, maar gewoon keurig van de commissie-Van Schaik en de commissie-Cals/Donner. Die werd onder het kabinet-Biesheuvel al voorgedragen en gesteund door een grote meerderheid.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Kox (SP):
U moet gewoon uw stukken wat beter lezen, meneer Van Hattem. U bent een goed parlementariër, maar hiernaar heeft u toch echt te selectief gekeken. U moet ook niet altijd Martin Bosma napraten. Hij heeft ook geen tijd om alles te lezen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog over het wetsvoorstel, meneer Kox.
De heer Kox (SP):
Voorzitter, ik werd erop aangesproken dat ik selectief zou winkelen. Als ik dat bij dit wetsvoorstel niet doe ... Ik winkel niet selectief. Ik ken mijn geschiedenis.
Voorzitter. Discriminatie is helaas niet iets van vroeger. Vandaag stond op onze agenda een voorstel van bijna de hele Kamer voor een parlementair onderzoek van deze Kamer naar de effectiviteit van de antidiscriminatiewetgeving. Te vaak worden mensen het slachtoffer van ongelijkwaardige behandeling. Afgelopen week besloot de Monitoring Committee van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa dit jaar extra naar Nederland te kijken, onder andere vanwege de inmiddels blootgelegde jarenlange stelselmatige discriminatie van duizenden belastingbetalers, nota bene door de overheid. Als je daarbij de vaststelling van het Sociaal en Cultureel Planbureau optelt dat met name in het onderwijs en op de arbeidsmarkt discriminatie veel te vaak voorkomt en dat elke keer dat zoiets gebeurt het bij iemand een kras op de ziel oplevert, dan is iedereen die beweert dat artikel 1 van onze Grondwet wel weg kan ziende blind en horende doof. Zoals gezegd, ze hebben heel wat uit te leggen.
Voorzitter. Zij die iets aan dit grondwetsartikel willen toevoegen, hebben ook wel wat uit te leggen. Maar zij hebben zonder enige twijfel de bedoeling de rechtsstaat te versterken in plaats van te verzwakken. Vandaar onze complimenten voor de collega's uit de Tweede Kamer die het wetsvoorstel hier vandaag verdedigen.
Voorzitter. In 1983 vond de laatste aanpassing van artikel 1 van de Grondwet plaats. Sinds de Tweede Wereldoorlog was daar al volop over gediscussieerd. Ik heb de commissies al genoemd. De vraag was of een toevoeging aan het tot dan toe geldende, uiterste sobere maar allesomvattende gelijkheidsartikel wel enige praktische waarde zou hebben. Op dat moment was Nederland immers al ruim 30 jaar partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa, waarin een non-discriminatiebepaling is opgenomen. Het verdrag is dwingend recht en gaat zelfs boven onze nationale wetgeving. Het verdrag zegt in artikel 14 dat het genot van de rechten en vrijheden die het vermeldt, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, godsdienst, politieke mening of andere mening, nationaal of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of een andere status.
Toch besloten regering en parlement in 1983 dat in onze Grondwet een specifieke toevoeging nodig was aan de uit 1815 stammende basistekst, die luidde: "Al die zich op het grondgebied bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van personen en goederen." Je kunt de tekst daar in de zaal ook nog ongeveer zien. In 1983 werd door de regering de tekst toegevoegd: "Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht is niet toegestaan." Bij amendement van Marcus Bakker, die al is genoemd, voegde de Kamer daar nog aan toe "of op welke grond dan ook", in lijn met de tekst van het EVRM.
Dat het nodig gevonden werd om wat preciezer te zijn dan de tot dan toe opgenomen tekst, had ongetwijfeld van doen met in de jaren zestig en zeventig gegroeide bewustwording van de omvang en intensiteit van de gruweldaden van het nationaalsocialisme. Ik heb dat al gezegd. Die verderfelijke ideologie had juist een volledige verachting getoond voor het gelijkheidsbeginsel en mensen stelselmatig gediscrimineerd met de gaskamers in de vernietigingskampen als uiterste gevolg. Als symbool dat zoiets mensonwaardigs nooit en te nimmer meer zou mogen gebeuren, hadden de expliciete verankering en de omschrijving van het discriminatieverbod in 1983 inderdaad grote maatschappelijke waarde. Met de door het parlement geformuleerd toevoeging "op welke grond dan ook", werd tegemoetgekomen aan de kritiek van onder meer de Raad van State dat het opsommen van discriminatiegronden wellicht de indruk kon wekken dat het om een nieuwe limitatieve bepaling ging in plaats van om een generaal verbod.
Voorzitter. Bijna 40 jaar nadat artikel 1 voor de laatste keer werd aangepast, bespreken we vandaag een nieuwe aanpassing. Die beoogt expliciet vast te leggen dat discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid verboden is. Dat leggen we niet vast omdat een dergelijke discriminatie nu wél toegelaten zou zijn. Integendeel, via verschillende wetten is die deur allang in het slot gegooid, en terecht. Maar net als in 1983 speelt de symbolische waarde, zoals in de memorie van toelichting te lezen staat en ook door de huidige verdedigers van het wetsvoorstel wordt beklemtoond. Net als in 1983 moeten we ons nu afvragen of het ontbreken van een praktische waarde voldoende reden is om de zekere aanwezige symbolische waarde terzijde te schuiven.
Daarmee zijn we beland bij de vraag of het noemen van vormen van discriminatie op de keper beschouwd de kracht van het artikel versterkt of vermindert. De vraag is te begrijpen. Dat die gedeeld wordt door respectabele oud-politici als Bas de Gaay Fortman en Coos Huijsen, die zeker tot de verdedigers van de essentie van artikel 1 gerekend moeten worden, is een reden te meer om er nog eens goed naar te kijken, ook vandaag. Ik vraag dat ook aan de verdedigers van het wetsvoorstel.
Daartegenover staat dat artikel 14 van het EVRM ook een lange opsomming bevat, die in de praktijk niet als beperkend wordt gezien, noch door de nationale rechter, noch door het Europese mensenrechtenhof in Straatsburg, zoals het huidige artikel 1 ook geen reden is voor de Nederlandse wetgever om discriminatie wegens handicap of seksuele gerichtheid anders te behandelen dan andere vormen van discriminatie. Het is dus geen wet van Meden en Perzen dat kort en bondig beter is dan wat meer toelichtend met een symbolische duiding.
Voorzitter. Alles afwegende denkt mijn fractie dat de symbolische waarde in dit geval mág prevaleren boven de praktische waarde. Het streven naar een inclusieve samenleving waarin mensen met een handicap recht hebben op een gelijkwaardige behandeling wordt door de opname van het verbod van discriminatie wegens handicap onderstreept. Organisaties van mensen met een beperking — we hebben ze vaak in onze zalen mogen zien — zullen hun lange maatschappelijke strijd voor inclusiviteit daardoor gewaardeerd zien. Dat geldt ook voor het opnemen van een discriminatieverbod wegens seksuele gerichtheid. Organisaties die zich inzetten voor gelijke behandeling van alle mensen, ondanks seksuele gerichtheid, zijn blij als we hier vandaag "ja" tegen dit wetsvoorstel zeggen. Ook voor hen is het de waardering van de wetgever voor een lange maatschappelijke strijd voor gelijkwaardigheid. De SP heeft altijd graag steun gegeven aan deze maatschappelijke strijd. Zoals de initiatiefnemers en de huidige verdedigers ook zeggen, is er dankzij al die strijd gelukkig al veel gebeurd om discriminatie wegens handicap of wegens seksuele gerichtheid uit het maatschappelijk leven te verbannen, maar we zijn er nog lang niet.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag aan de heer Kox. Vindt hij zelf dat door de toevoeging waar we het nu over hebben, de Grondwet wordt versterkt of verzwakt? En misschien wil ik mijn vraag nog wel iets explicieter stellen. We hebben vanochtend een debatje gehad over de vraag of er nou in de Grondwet een statement moet komen. Het antwoord was uiteindelijk: nee. Maar ik hoor nu dat de heer Kox zegt: die symbolische waarde is eigenlijk heel erg belangrijk. Is de Grondwet nou een plek die geschikt is om de symbolische waarde neer te zetten? Die Grondwet ligt als een fundament onder ons staatsrecht.
De heer Kox (SP):
Het antwoord op de vraag van collega Schalk is: ja. Onze Grondwet is tot op grote hoogte een symbolische wet. Daarnet zei iemand: wij toetsen onze wetten aan de Grondwet. Dat doen wij in ons land niet: de Grondwet staat boven de wetten, maar we kunnen onze Grondwet verder niet bij de rechter laten toetsen. Gelukkig wel bij het EVRM, zou je kunnen zeggen. Maar ja, de Grondwet is een heel symbolische wet. Het is niet een van de tekentafel afkomstige, goed in elkaar zittende grondwet, maar onze Grondwet is gevormd in een organisch proces vanaf 1815 tot nu. In die Grondwet hebben we zo goed mogelijk geprobeerd op te schrijven wat nu essentieel is voor onze samenleving. En dat is symboliek, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Het risico als we dat symboliek noemen, is dat we geen rechtdoen aan datgene wat de Grondwet echt beoogt. Ik ben het natuurlijk met de heer Kox eens dat we die Grondwet niet kunnen laten toetsen door de rechter en dergelijke. Maar elke burger kan zich juist wel beroepen op de Grondwet, en dat wérkt ook in de praktijk. Dan vind ik de symbolische waarde onvoldoende rechtdoen aan datgene wat de Grondwet dan beoogt. Mijn vraag is natuurlijk of de heer Kox dat nog wat kan verhelderen en verduidelijken, zodat we allebei op de kracht van de Grondwet staan.
De heer Kox (SP):
Ik heb niet voor niks verwezen naar mensen als Bas de Gaay Fortman en Coos Huijsen, die hier heel goed over nagedacht hebben. Ik bedoel de jonge De Gaay Fortman, die overigens tegenwoordig ook al heel oud is. Er is iets voor te zeggen om de Grondwet veel compacter te maken. Maar dat doen we niet, we hebben te doen met de Grondwet die we hebben. Daarom geef ik aan dat in deze afweging het niet aanwezig zijn van praktische waarden, omdat we die in andere wetten en internationale verdragen al geregeld hebben, geen reden is om de symbolische waarde hier niet belangrijk genoeg te vinden. Ik ken te veel mensen, meneer Schalk, die, zoals ik daarnet zei, met een kras op de ziel rondlopen, omdat ze door anderen weggezet werden, soms door medeburgers, soms door organisaties, soms door werkgevers en soms door de overheid als van minder waarde zijnde omdat ze anders waren. Ik vind het van groot belang dat, als we deze twee groepen hier toevoegen, we in ieder geval bij een grote groep van onze bevolking balsem op die ziel smeren en dat die mensen kunnen zeggen: het staat in de Grondwet, ik ben net zoveel waard als iemand anders. Ik denk dat dat belangrijk is.
Dan blijft overeind of je een steeds langer artikel 1 moet gaan doen, of dat je een steeds korter artikel 1 zou gaan doen. Daar valt over te praten, maar dat is in dit geval denk ik vooral een academische discussie, die ook de moeite waard is om te voeren. Maar op dit moment ligt hier een concreet wetsvoorstel voor dat u en ik moeten wegen.
De heer Rombouts i (CDA):
Ik heb de afgelopen jaren met ongelofelijk veel respect naar de heer Kox geluisterd als hij als voorman van ons allen in dit huis het opnam voor de rechtsstaat. Waarom maakt hij nou de Grondwet zo klein om hem vooral een symbolische waarde toe te dichten? Waarom maakt hij het initiatiefvoorstel van vandaag zo klein door te zeggen: wat we doen, heeft eigenlijk alleen maar symbolische waarde? Ik vind dat jammer. Ik ben aan het zoeken gegaan naar wat hem zou kunnen bewegen, en ik begrijp hem hier en daar wel. Want als het niet per se hoeft, zou je het "symbolisch" kunnen noemen. Maar als je het woord "symbolisch" opvat als "ja, laten we het maar doen", dan vind ik dat echt een depreciatie, niet alleen van het initiatiefvoorstel, maar ook van onze Grondwet. Daarom kom ik een keer — ik geloof zo ongeveer voor het eerst in mijn bestaan — naar de microfoon toe. Is dit niet meer een verankering van iets wat we heel belangrijk vinden in het allerbelangrijkste document dat we in ons land kennen? Vormt dat eigenlijk niet een soort steunbeer om wat erachter zit, vast te houden?
De heer Kox (SP):
Ik ben het compleet met collega Rombouts eens. Alleen, we gebruiken hier vaak het woord "symboolwetgeving" omdat we in een formele wet iets zeggen te geven of zeggen te nemen aan of van een burger, terwijl dat in de praktijk tot niets zal leiden. Als ik het heb over de symboolwaarde van de Grondwet, heb ik het over iets heel anders, dan heb ik het er inderdaad over wat moet worden opgeschreven, wat er verankerd moet worden in dit land. We hadden die tekst daar staan sinds 1815 en het is goed dat we na de Tweede Wereldoorlog na een lang proces hebben gezegd: we moeten het nog iets meer verankeren. Gelijkheid voor de wet, iedereen is gelijk voor de wet, dat betekent ook: gij zult niet discrimineren, niet om die reden, niet om deze reden, op welk grond dan ook, want dat betekent gelijk zijn voor de wet. Dus ik ben het volledig met collega Rombouts eens: het woord "symboolwaarde" is door mij hier nu juist gebruikt omdat ik vind dat dat hoger gaat dan de eventuele praktische waarden die per slot van rekening al in de rest van onze wetgeving verankerd zijn.
De heer Van Hattem (PVV):
De heer Kox is toch een beetje aan het draaien, want hij zei net: het is vooral symbolisch, onze Grondwet, vooral symbolisch gebruik. Tegelijkertijd sleept hij de grootste verschrikkingen uit onze geschiedenis erbij, om maar het belang van deze specifieke formulering van artikel 1 van de Grondwet als heel belangrijk en eigenlijk onveranderlijk, of in ieder geval niet inkortbaar te maken. Maar nu wil ik toch wel van de heer Kox horen: is het een symbolische Grondwet; is die symbolische werking dusdanig dat al die verschrikkingen erbij moeten worden gesleept, of moet het een sterke Grondwet zijn die ook een krachtige werkingssfeer heeft? Want dit kan niet allebei het geval zijn, als hij het in zo'n zware context plaatst.
De heer Kox (SP):
Ik ben vroeger vooral geschoold in de dialectiek; dan kan je het ene erbij slepen en het andere erbij slepen, en dat kan dan heel goed met elkaar samengaan. Maar de opmerking van collega Van Hattem was: moet je er nou echt die verschrikkelijke dingen bij slepen als we het hierover hebben? Ja, die moeten we er inderdaad bij slepen. Dat is de geschiedenis van dit grondwetsartikel. Lees die geschiedenis van dat grondwetsartikel, zie hoe we na de Tweede Wereldoorlog zeggen: hoe is het toch mogelijk geweest, terwijl in allerlei wetten de gelijkheid voor de wet stond, dat er toch die verschrikkelijke ontsporingen zijn geweest, en hoe moeten we dat voorkomen? Dat heeft geleid tot het EVRM, dat heeft geleid tot de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en dat heeft geleid tot artikel 1 van deze Grondwet. Daar moeten we trots op zijn, en vandaar breiden we die bepaling nog uit. En ik zal daar namens mijn fractie mee instemmen. En de symbolische waarde — dat is iets anders dan symboolpolitiek — daarvan is voor heel veel Nederlanders buitengewoon groot. Dat zou u ook ter harte kunnen nemen. U moet de mensen toch ook kennen die zeggen: fijn dat dit nog in de Grondwet wordt opgenomen, ook al is de praktische waarde daarvan niet zo groot want we hebben het al in andere wetgeving en andere internationale verdragen vastgelegd.
De heer Van Hattem (PVV):
Dan kom ik eigenlijk tot de crux: de praktische waarde is niet zo groot. Dus die verschikkingen die u erbij haalt, die terecht te allen tijde voorkomen moeten worden, die voorkomt u niet met een symbolisch stukje wetgeving. En dat is nou net het probleem. U maakt hele zware woorden voor het aanpassen van dit grondwetsartikel. En als ik dan zeg "het moet beperkt worden tot de kern van iedereen is voor de wet gelijk", waar wij gewoon pal achter staan, zegt u dan dat de voorstanders van een beperkte formulering in de zeventiger jaren, bijvoorbeeld Piet van der Sanden van de KVP, die destijds pleitte voor een beperkte formulering van dit grondwetsartikel, dus al die mensen die daar toen voor waren, ook helemaal in het foute niet-rechtsstatelijke stramien zaten?
De voorzitter:
Tot slot, de heer Kox.
De heer Kox (SP):
Ik zag dat vooral bij Martin Bosma terug, dat Piet van der Sanden nu een soort getuige à charge of à décharge — het ligt eraan hoe je het bekijkt — van de PVV is geworden. Maar Van der Sanden was lid van de KVP, en later heeft het CDA ingestemd met artikel 1, in zijn nieuwe formulering, van de Grondwet. Dus wij spreken daar al die brave katholieken niet op aan. Ook die hebben ingestemd met dit voorstel. En ga er nou niet van maken dat er toen een grote strijd was waarin de linkse Joop den Uyl tegen de klippen op de rechtsen aan de kant heeft gedrongen. Dat is helemaal niet aan de orde geweest.
De voorzitter:
Nu gaan we echt een stuk debat herhalen. Dat gaan we niet doen. Gezien de tijd, geen interrupties meer op dit moment. U heeft nog een stuk te gaan? Dan geef ik u daar graag de gelegenheid voor.
De heer Kox (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik was gestopt met "we zijn er nog lang niet met de bestrijding van discriminatie", en ik denk dat we het daar bijna allemaal wel over eens zijn hier.
Mijn fractie is blij dat de oorspronkelijke tekst van de initiatiefwet, die sprak van "hetero- of homoseksuele gerichtheid" op verzoek van mijn partijgenoot Jasper van Dijk is veranderd in "seksuele gerichtheid". De oorspronkelijke tekst van 2010, hoe goedbedoeld ook, zou alweer tot een schijn van uitsluiting van sommigen van de bescherming van artikel 1 kunnen leiden. De nieuwe formulering, waar ook de verdedigers van het initiatiefvoorstel voorstander van zijn, is breder en daarmee beter.
Voorzitter. Het voorstel zoals dat er nu ligt, krijgt in eerste lezing onze steun. Het zou mooi zal als heel veel fracties vandaag datzelfde besluiten. Ik hoop dat de twijfels die bij sommigen bestaan, vandaag weggenomen kunnen worden. Dat is een fijne uitdaging voor als we straks gaan luisteren naar de eerste termijn van onze Tweede Kamercollega's en de reactie van de minister.
Voorzitter. Mag ik tot slot aan de minister vragen hoe het staat met de door haar in het vooruitzicht gestelde wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling en het Wetboek van Strafrecht naar aanleiding van het aangenomen amendement van Jasper van Dijk over het introduceren van de term "seksuele gerichtheid"? Het zou wel fijn zijn als we alles zo veel mogelijk met elkaar laten sporen. Niet omdat dat tot enorme problemen leidt, maar omdat het voor de kwaliteit van de wetgeving fijn is als we zo veel mogelijk dezelfde termen gebruiken. De minister is ermee begonnen, heb ik gezien, maar het duurt al een hele tijd. De vraag is wanneer dat project wordt afgerond en wanneer wij als Staten-Generaal haar wetsvoorstel hierover mogen verwachten.
Voorzitter, ik zie uit naar de reacties op hetgeen ik namens onze fractie heb mogen inbrengen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan zijn wij tot slot aangekomen bij de heer Baljeu, die vandaag zijn maidenspeech zal houden. U weet dat er dan geen interrupties zullen komen. Hij zal spreken namens de fractie-Otten.
De heer Baljeu i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Vandaag behandelen we het initiatiefwetsvoorstel voor de uitbreiding van non-discriminatiegronden in artikel 1 GW. De eerste stappen voor dit initiatiefvoorstel werden in 2010 genomen. Daarna gebeurde er vele jaren niets met dit initiatief, omdat de initiatiefnemers uit 2010 niet werden herkozen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2012. Zo zie je maar hoe belangrijk individuele personen kunnen zijn bij de totstandkoming van politieke vernieuwing. Met deze overtuiging heb ik mijzelf ook jaren ingezet, samen met een aantal mensen hier in de zaal, om in een hecht team te werken aan de broodnodige politieke vernieuwing met als doel het realiseren van moderner en beter bestuur van Nederland. Zoals we helaas allemaal weten, is dit initiatief vervolgens verprutst door een geradicaliseerde narcist, geholpen door een stel overambitieuze baantjesjagers zonder politiek benul.
Voorzitter. Artikel 1 van onze huidige Grondwet is indirect terug te voeren op onze eerste Grondwet van 1798, de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk. Pas in 1983 werd het huidige artikel 1 opgenomen in onze Grondwet. Tot die tijd werd artikel 1 gevormd door de tekst die u hier op de schoorsteenmantel van de Ridderzaal kunt lezen, de tekst uit de Grondwet van 1848. Maar de zogenaamde Staatsregeling van 1798, de eerste grondwet van Nederland, laat nog steeds diepe sporen na in onze huidige Grondwet. Elke burger werd gelijk voor de wet zonder onderscheiding van geboorte, bezit, stand of rang en kreeg vrijheid van meningsuiting, drukpers, vergadering en godsdienst. De scheiding tussen de vertegenwoordigende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, evenals de scheiding tussen kerk en staat, werd vastgelegd in de Staatsregeling. Dit was in 1798 een enorme modernisering van Nederland.
Vandaag is de uitbreiding van de non-discriminatiegrond uit artikel 1 GW uit 1983 aan de orde, namelijk de uitbreiding met "handicap" en "seksuele gerichtheid". Volgens de initiatiefnemers en de minister is nu het moment van constitutionele rijpheid gekomen om deze uitsluitingsgronden op te nemen in artikel 1 van de Grondwet. Onze fractie onderkent de constitutionele rijpheid van deze uitsluitingsgronden. Discriminatie op grond van handicap en seksuele gerichtheid is uiteraard onacceptabel. Tegelijkertijd roept dit ook de vraag op naar "een gebed zonder end en willekeur", zoals iemand dat zei tijdens de behandeling van dit voorstel in de Tweede Kamer, Er kunnen ook allerlei andere redenen zijn waarom mensen gediscrimineerd kunnen worden, die nu niet opgenomen zijn in artikel 1, ook niet na toevoeging van de nieuwe uitsluitingsgronden. Mijn vraag aan de indieners en de minister is of die een lagere prioriteit hebben.
Voorzitter. Dan komen we op de horizontale en de verticale werking van artikel 1. Verticaal wil zeggen: tussen de overheid en de burgers. Horizontaal betreft de werking tussen burgers onderling. Hoe zien de indieners deze horizontale werking in de praktijk functioneren?
Voorzitter. Vervolgens komen we op het punt van de rechtsbescherming. De minister onderscheidt bij artikel 1 GW drie soorten rechtsbescherming: rechtsbescherming tegen de wetgever, maatschappelijke rechtsbescherming en rechtsbescherming door de rechter. Hoe zien de indieners en de minister in de praktijk deze rechtsbescherming vorm krijgen nu de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet de wetten niet mag toetsen aan de Grondwet en er in Nederland geen grondwettelijk hof is, dit in tegenstelling tot de meeste andere ons omringende landen?
Voorzitter. Tot slot wil ik graag aandacht vragen voor de wisselwerking tussen artikel 1 en artikel 3 van de Grondwet. Deze artikelen kunnen moeilijk los van elkaar worden gezien. Artikel 3 van de Grondwet luidt: "Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar". Als we kijken naar de praktische uitvoering van dit artikel 3, in samenhang met artikel 1, zien we dat in Nederland van alles beter kan. Artikel 1 kent ook politieke gezindheid als een van de expliciete uitsluitingen voor non-discriminatie. Uit de vergelijking met grondwetten van andere landen blijkt dat deze specifieke uitsluitingsgrond, politieke overtuiging, zeer vaak wordt opgenomen in grondwetten. Maar in de praktijk is deze bepaling in Nederland vaak een dode letter.
Neem bijvoorbeeld de burgemeesters in Nederland. Vrijwel allemaal worden zij benoemd uit een kleine vijver van personen op basis van hun politieke gezindheid. Een partij als de Partij van de Arbeid, die slechts 6% van de Tweede Kamerleden uitmaakt, heeft circa een derde van de burgemeesters, waaronder twee van de vier grote steden, Rotterdam en Utrecht. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor partijen als VVD, CDA en D66. Beschikt alleen het partijkader van dit beperkte aantal partijen over het unieke vereiste talent voor dergelijke functies?
Hetzelfde zien we bij de benoeming van bewindslieden. Zeker door de huidige coronacrisis is dat pijnlijk duidelijk geworden. Bewindslieden worden geselecteerd uit een kleine pool van het partijkader van coalitiepartijen. Als de coronacrisis iets heeft aangetoond, dan is het wel dat er brede consensus aan het ontstaan is in Nederland dat we de beste mensen op die posities moeten hebben, met kennis van zaken en met daadkracht.
Voorzitter. Dat hadden de opstellers van de staatsregeling van 1798 al goed gezien. Daar was in artikel 15 over de vervulling van openbare ambten opgenomen — ik citeer: "De keus van den eenen Burger, boven den ander, is alleenlijk gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden". Als er in Nederland ergens sprake zou moeten zijn van positieve discriminatie, is dat wat onze fractie betreft allereerst op het gebied van toepassing van artikel 1 van de Grondwet in combinatie met artikel 3, om het eenzijdige benoemingsproces bij de overheid recht te trekken en daarin vooral mensen op basis van hun bekwaamheden te gaan benoemen in plaats van slechts op hun politieke gezindheid. Wat mijn fractie betreft, is dit een van de allerbelangrijkste prioriteiten bij de formatie van het nieuwe kabinet.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Baljeu. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Vorige maand werd de heer Raven op een en dezelfde dag geïnstalleerd en hield hij zijn maidenspeech. Dat was al een unicum. Het is bij mijn weten ook niet eerder voorgekomen dat iemand op de laatste vergaderdag voor hij afscheid neemt als lid van de Eerste Kamer nog zijn maidenspeech houdt. Die primeur kunt u in ieder geval op uw conto schrijven! Dit unicum heeft ermee te maken dat u tijdelijk lid bent van deze Kamer in verband met het zwangerschaps- en bevallingsverlof van mevrouw Nanninga.
Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen. Sinds 2010 bent u eigenaar van Turning Point, een adviesbureau op het gebied van gezondheidszorg en informatietechnologie. Daarvoor was u onder andere werkzaam als teamleider bij de Koninklijke Landmacht en als manager bij Sikkes International en Getronics. Van 2016 tot 2019 was u betrokken bij de recruitment en training van kandidaat-politici bij Forum voor Democratie. In de zomer van 2019 werd u medewerker van de Fractie-Otten in de Eerste Kamer en in september van datzelfde jaar lid van het partijbestuur van GO, zoals de Fractie-Otten buiten deze Kamer heet. Tot genoegen van meneer Otten mag ik het nu een keer zeggen. Ook uw politieke carrière begon in 2019. Sinds 29 maart van dat jaar bent u lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland, eerst namens Forum voor Democratie en sinds mei 2019 als onafhankelijke fractie. Op 15 december 2020 bent u lid geworden van de Eerste Kamer.
Op de website van GO vertelt u waarom u politiek actief bent. Het is volgens u, en ik citeer, "hoog tijd dat ons land beter bestuurd gaat worden en er meer aandacht komt voor de hoofdlijnen in plaats van allerlei bijzaken. Het is tijd voor doortastend optreden." Vandaag gaf u daarvan uw eerste, en tegelijkertijd ook uw voorlopig laatste, proeve in deze Kamer. Ik wens u veel succes met uw andere werkzaamheden in de politiek en binnen uw partij.
Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Ik schors de vergadering, zodat ik u — op 1,5 meter afstand uiteraard — namens alle collega's kan feliciteren. Ook geef ik uw fractievoorzitter graag de gelegenheid om u persoonlijk te feliciteren. Ik verzoek u zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties.
Ik verzoek de leden even te blijven zitten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.