Verslag van de vergadering van 9 februari 2021 (2020/2021 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.16 uur
De heer Kox i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik vind het fijn dat we vandaag kunnen spreken met onze collega's Bergkamp, Özütok en Van den Hul, zijnde de drie verdedigers van dit inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen voorstel tot wijziging van de Grondwet. Fijn dat we dit ook doen in aanwezigheid van onze minister van Grondwetszaken, die welhaast een seizoenkaart lijkt te hebben op dit door haar zo geliefde deel van de Staten-Generaal. Fijn dat ze er ook weer bij is.
Voorzitter. Het wetsvoorstel kan nog net voor de Tweede Kamerverkiezingen worden besproken. Dat is belangrijk, omdat de tweede lezing niet nog eens vier jaar zou moeten worden uitgesteld. Enkele weken terug zaten we met diezelfde dreiging, toen we hier de eerste lezing van het initiatiefwetsvoorstel over het bindend correctief referendum bespraken. Gelukkig was uiteindelijk een meerderheid van deze Kamer bereid om, ondanks bepaalde gerechtvaardigde twijfels, ja tegen dat initiatief te zeggen. Ik hoop dat de Kamer vandaag ook die bereidheid zal tonen bij dit wetsvoorstel.
Voorzitter. Ook bij dit wetsvoorstel zijn er bepaalde gerechtvaardigde twijfels waarover wij het vandaag hebben en moeten hebben. Tot die gerechtvaardigde twijfels reken ik niet het vraagteken dat in de Tweede Kamer en vandaag ook in deze Kamer door enkelen wordt gezet bij artikel 1 van de Grondwet als zodanig. Ik ben het immers van harte eens met de indieners van het initiatiefwetsvoorstel van ruim tien jaar terug, dat de gelijkwaardigheid van mensen een van de fundamentele beginselen van onze rechtsorde is.
Daarom staat het ook in ons eigen beginselprogramma "Heel de mens". Als SP laten we ons in ons denken en doen steeds leiden door drie centrale begrippen: menselijke waardigheid, de gelijkwaardigheid van mensen en de solidariteit tussen mensen. "Handen af van artikel 1", zeggen wij dus, en met ons de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking. Zij die dit artikel wel willen schrappen, hebben heel wat uit te leggen. Een rechtsstaat zonder gelijkheidsbeginsel is als een boot zonder bodem: een lekke schuit. Vandaag hebben we de PVV, ook in deze Kamer, afstand horen nemen van dat elementaire bestanddeel van de rechtsstaat. Ik betreur dat zeer.
Voorzitter ...
De heer Van Hattem i (PVV):
De heer Kox van de SP legt mij woorden in de mond die ik niet heb gebruikt. Ik heb gezegd: we moeten af van de huidige formulering van artikel 1 van de Grondwet. Dat is wat anders dan dat we van het gelijkheidsbeginsel af zouden moeten. Sterker nog, ik heb juist bepleit, in lijn met wat we al eerder hebben gezegd in de Tweede Kamerfractie, dat het beter kan worden vervangen door een ander artikel, luidende dat iedere Nederlander voor de wet gelijk is. Dus het gelijkheidsbeginsel als zodanig staat gewoon als een paal boven water. Dat moet de heer Kox mij niet in de mond leggen. Ik heb alleen gezegd dat de formulering van het huidige artikel 1 moet worden gewijzigd. Dat is iets anders als het afschaffen van het gelijkheidsbeginsel als zodanig.
De voorzitter:
Dit debat heeft u met elkaar vandaag al meerdere malen gevoerd, dus graag kort.
De heer Van Hattem (PVV):
Ja, maar het wordt nu weer herhaald, dus ...
De heer Kox (SP):
Het is heersende leer dat het non-discriminatiebeginsel het spiegelbeeld, of de tegenhanger, is van het gelijkheidsbeginsel. Een gelijkheidsbeginsel met de mogelijkheid van discriminatie en in gelijke gevallen ongelijke beoordeling is geen gelijkheid voor de wet. In de periode na de Tweede Wereldoorlog hebben we wereldwijd in alle democratieën besloten dat de opneming van een non-discriminatiebepaling juist van groot belang is om duidelijk te maken dat het beginsel dat iedereen gelijk is voor de wet op die manier moet worden ingevuld. Daar ging het voor de oorlog fout, in landen die ook dat artikel hadden maar er niet aan verbonden dat non-discriminatie aard- en nagelvast verbonden is aan gelijkheid voor de wet.
De heer Van Hattem (PVV):
Nu is de heer Kox alles een beetje uit zijn historische context aan het trekken door de Tweede Wereldoorlog erbij te halen. Het gaat er juist om wat er destijds onder het ultralinkse kabinet-Den Uyl is ingebracht. Toen is dit grondwetsartikel als zodanig gewijzigd. Het is onrechtvaardig om daar heel de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog en alles bij te betrekken. Het gelijkheidsbeginsel als zodanig is een principe van de Verlichting. Dat gaat al terug tot de achttiende eeuw. Dat is veel sterker dan het artikel dat als zodanig is geformuleerd onder het bewind van het kabinet-Den Uyl in de zeventiger jaren.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Kox.
De heer Kox (SP):
Collega Van Hattem leest heel selectief. Dat doet hij in bepaalde religieuze boeken en dat doet hij ook in onze Handelingen. Ik heb zostraks, bij een interruptie op zijn opmerkingen, al gezegd dat het denken over herformulering van dit artikel in onze Grondwet meteen na de Tweede Wereldoorlog begonnen is. Dat was vanwege de verschrikkingen in de Tweede Wereldoorlog. Dat was niet een links project van Joop den Uyl of van wie dan ook. Nee, het is begonnen door de commissie-Van Schaik, wat u ongetwijfeld weet, in 1950. Daarna kwam de commissie-Cals/Donner, wat u ongetwijfeld weet, in 1967. Daarna kon het kabinet-Biesheuvel het net niet afmaken, maar anders had dat kabinet het in de Grondwet opgenomen. Uiteindelijk werd het opgenomen in de Grondwet onder het kabinet-Den Uyl, met instemming van ongeveer het hele parlement. U zou dus een keer goed moeten nadenken over uw obsessie dat non-discriminatie iets met links te maken zou hebben. Discriminatie kan u namelijk ook raken. U kan ook achtergesteld worden bij anderen. Het is dan de taak van iedereen, inclusief mijzelf, om u te verdedigen tegen die discriminatie. Het idee om non-discriminatie te bezien als een links project is een hele grote fout in uw denken, meneer Van Hattem.
De voorzitter:
Goed. Tot slot meneer Van Hattem en dan gaan we door.
De heer Van Hattem (PVV):
Nu trekt de heer Kox het weer heel erg breed, zoals hij de hele tijd doet. Hij maakt het vraagstuk van non-discriminatie tot het vraagstuk dat hieraan ten grondslag ligt. Het gaat om de formulering als zodanig. Wat moet er nu in dat artikel van de Grondwet staan? Dat artikel van de Grondwet moet gewoon het gelijkheidsbeginsel bekrachtigen. Al het andere wat er omtrent non-discriminatie geregeld moet worden, kan ook in lagere wetgeving of op een andere manier geregeld worden. Het is voldoende om gewoon het uitgangspunt te nemen dat iedere Nederlander in beginsel gelijk is. Dat is gewoon een heel helder en voor iedereen te begrijpen uitgangspunt. Als u het onnodig complex maakt, dan verzwakt u het beginsel juist.
De voorzitter:
Meneer Kox, nog een kort antwoord en vervolgt u daarna uw betoog.
De heer Kox (SP):
Collega Van Hattem mag denken wat hij wil, maar hij kan mij niet verwijten dat ik mijn stukken ken. Het proces van het aanpassen van de Grondwet, het moderniseren zo u wil, is meteen na de Tweede Wereldoorlog en vanwege de Tweede Wereldoorlog gestart. Het is door politici van ongeveer elke politieke signatuur gedragen. De formulering zoals die nu in artikel 1 is opgenomen, is niet afkomstig van die hele linkse Joop den Uyl, maar gewoon keurig van de commissie-Van Schaik en de commissie-Cals/Donner. Die werd onder het kabinet-Biesheuvel al voorgedragen en gesteund door een grote meerderheid.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Kox (SP):
U moet gewoon uw stukken wat beter lezen, meneer Van Hattem. U bent een goed parlementariër, maar hiernaar heeft u toch echt te selectief gekeken. U moet ook niet altijd Martin Bosma napraten. Hij heeft ook geen tijd om alles te lezen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog over het wetsvoorstel, meneer Kox.
De heer Kox (SP):
Voorzitter, ik werd erop aangesproken dat ik selectief zou winkelen. Als ik dat bij dit wetsvoorstel niet doe ... Ik winkel niet selectief. Ik ken mijn geschiedenis.
Voorzitter. Discriminatie is helaas niet iets van vroeger. Vandaag stond op onze agenda een voorstel van bijna de hele Kamer voor een parlementair onderzoek van deze Kamer naar de effectiviteit van de antidiscriminatiewetgeving. Te vaak worden mensen het slachtoffer van ongelijkwaardige behandeling. Afgelopen week besloot de Monitoring Committee van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa dit jaar extra naar Nederland te kijken, onder andere vanwege de inmiddels blootgelegde jarenlange stelselmatige discriminatie van duizenden belastingbetalers, nota bene door de overheid. Als je daarbij de vaststelling van het Sociaal en Cultureel Planbureau optelt dat met name in het onderwijs en op de arbeidsmarkt discriminatie veel te vaak voorkomt en dat elke keer dat zoiets gebeurt het bij iemand een kras op de ziel oplevert, dan is iedereen die beweert dat artikel 1 van onze Grondwet wel weg kan ziende blind en horende doof. Zoals gezegd, ze hebben heel wat uit te leggen.
Voorzitter. Zij die iets aan dit grondwetsartikel willen toevoegen, hebben ook wel wat uit te leggen. Maar zij hebben zonder enige twijfel de bedoeling de rechtsstaat te versterken in plaats van te verzwakken. Vandaar onze complimenten voor de collega's uit de Tweede Kamer die het wetsvoorstel hier vandaag verdedigen.
Voorzitter. In 1983 vond de laatste aanpassing van artikel 1 van de Grondwet plaats. Sinds de Tweede Wereldoorlog was daar al volop over gediscussieerd. Ik heb de commissies al genoemd. De vraag was of een toevoeging aan het tot dan toe geldende, uiterste sobere maar allesomvattende gelijkheidsartikel wel enige praktische waarde zou hebben. Op dat moment was Nederland immers al ruim 30 jaar partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa, waarin een non-discriminatiebepaling is opgenomen. Het verdrag is dwingend recht en gaat zelfs boven onze nationale wetgeving. Het verdrag zegt in artikel 14 dat het genot van de rechten en vrijheden die het vermeldt, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, godsdienst, politieke mening of andere mening, nationaal of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of een andere status.
Toch besloten regering en parlement in 1983 dat in onze Grondwet een specifieke toevoeging nodig was aan de uit 1815 stammende basistekst, die luidde: "Al die zich op het grondgebied bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van personen en goederen." Je kunt de tekst daar in de zaal ook nog ongeveer zien. In 1983 werd door de regering de tekst toegevoegd: "Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht is niet toegestaan." Bij amendement van Marcus Bakker, die al is genoemd, voegde de Kamer daar nog aan toe "of op welke grond dan ook", in lijn met de tekst van het EVRM.
Dat het nodig gevonden werd om wat preciezer te zijn dan de tot dan toe opgenomen tekst, had ongetwijfeld van doen met in de jaren zestig en zeventig gegroeide bewustwording van de omvang en intensiteit van de gruweldaden van het nationaalsocialisme. Ik heb dat al gezegd. Die verderfelijke ideologie had juist een volledige verachting getoond voor het gelijkheidsbeginsel en mensen stelselmatig gediscrimineerd met de gaskamers in de vernietigingskampen als uiterste gevolg. Als symbool dat zoiets mensonwaardigs nooit en te nimmer meer zou mogen gebeuren, hadden de expliciete verankering en de omschrijving van het discriminatieverbod in 1983 inderdaad grote maatschappelijke waarde. Met de door het parlement geformuleerd toevoeging "op welke grond dan ook", werd tegemoetgekomen aan de kritiek van onder meer de Raad van State dat het opsommen van discriminatiegronden wellicht de indruk kon wekken dat het om een nieuwe limitatieve bepaling ging in plaats van om een generaal verbod.
Voorzitter. Bijna 40 jaar nadat artikel 1 voor de laatste keer werd aangepast, bespreken we vandaag een nieuwe aanpassing. Die beoogt expliciet vast te leggen dat discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid verboden is. Dat leggen we niet vast omdat een dergelijke discriminatie nu wél toegelaten zou zijn. Integendeel, via verschillende wetten is die deur allang in het slot gegooid, en terecht. Maar net als in 1983 speelt de symbolische waarde, zoals in de memorie van toelichting te lezen staat en ook door de huidige verdedigers van het wetsvoorstel wordt beklemtoond. Net als in 1983 moeten we ons nu afvragen of het ontbreken van een praktische waarde voldoende reden is om de zekere aanwezige symbolische waarde terzijde te schuiven.
Daarmee zijn we beland bij de vraag of het noemen van vormen van discriminatie op de keper beschouwd de kracht van het artikel versterkt of vermindert. De vraag is te begrijpen. Dat die gedeeld wordt door respectabele oud-politici als Bas de Gaay Fortman en Coos Huijsen, die zeker tot de verdedigers van de essentie van artikel 1 gerekend moeten worden, is een reden te meer om er nog eens goed naar te kijken, ook vandaag. Ik vraag dat ook aan de verdedigers van het wetsvoorstel.
Daartegenover staat dat artikel 14 van het EVRM ook een lange opsomming bevat, die in de praktijk niet als beperkend wordt gezien, noch door de nationale rechter, noch door het Europese mensenrechtenhof in Straatsburg, zoals het huidige artikel 1 ook geen reden is voor de Nederlandse wetgever om discriminatie wegens handicap of seksuele gerichtheid anders te behandelen dan andere vormen van discriminatie. Het is dus geen wet van Meden en Perzen dat kort en bondig beter is dan wat meer toelichtend met een symbolische duiding.
Voorzitter. Alles afwegende denkt mijn fractie dat de symbolische waarde in dit geval mág prevaleren boven de praktische waarde. Het streven naar een inclusieve samenleving waarin mensen met een handicap recht hebben op een gelijkwaardige behandeling wordt door de opname van het verbod van discriminatie wegens handicap onderstreept. Organisaties van mensen met een beperking — we hebben ze vaak in onze zalen mogen zien — zullen hun lange maatschappelijke strijd voor inclusiviteit daardoor gewaardeerd zien. Dat geldt ook voor het opnemen van een discriminatieverbod wegens seksuele gerichtheid. Organisaties die zich inzetten voor gelijke behandeling van alle mensen, ondanks seksuele gerichtheid, zijn blij als we hier vandaag "ja" tegen dit wetsvoorstel zeggen. Ook voor hen is het de waardering van de wetgever voor een lange maatschappelijke strijd voor gelijkwaardigheid. De SP heeft altijd graag steun gegeven aan deze maatschappelijke strijd. Zoals de initiatiefnemers en de huidige verdedigers ook zeggen, is er dankzij al die strijd gelukkig al veel gebeurd om discriminatie wegens handicap of wegens seksuele gerichtheid uit het maatschappelijk leven te verbannen, maar we zijn er nog lang niet.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag aan de heer Kox. Vindt hij zelf dat door de toevoeging waar we het nu over hebben, de Grondwet wordt versterkt of verzwakt? En misschien wil ik mijn vraag nog wel iets explicieter stellen. We hebben vanochtend een debatje gehad over de vraag of er nou in de Grondwet een statement moet komen. Het antwoord was uiteindelijk: nee. Maar ik hoor nu dat de heer Kox zegt: die symbolische waarde is eigenlijk heel erg belangrijk. Is de Grondwet nou een plek die geschikt is om de symbolische waarde neer te zetten? Die Grondwet ligt als een fundament onder ons staatsrecht.
De heer Kox (SP):
Het antwoord op de vraag van collega Schalk is: ja. Onze Grondwet is tot op grote hoogte een symbolische wet. Daarnet zei iemand: wij toetsen onze wetten aan de Grondwet. Dat doen wij in ons land niet: de Grondwet staat boven de wetten, maar we kunnen onze Grondwet verder niet bij de rechter laten toetsen. Gelukkig wel bij het EVRM, zou je kunnen zeggen. Maar ja, de Grondwet is een heel symbolische wet. Het is niet een van de tekentafel afkomstige, goed in elkaar zittende grondwet, maar onze Grondwet is gevormd in een organisch proces vanaf 1815 tot nu. In die Grondwet hebben we zo goed mogelijk geprobeerd op te schrijven wat nu essentieel is voor onze samenleving. En dat is symboliek, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Het risico als we dat symboliek noemen, is dat we geen rechtdoen aan datgene wat de Grondwet echt beoogt. Ik ben het natuurlijk met de heer Kox eens dat we die Grondwet niet kunnen laten toetsen door de rechter en dergelijke. Maar elke burger kan zich juist wel beroepen op de Grondwet, en dat wérkt ook in de praktijk. Dan vind ik de symbolische waarde onvoldoende rechtdoen aan datgene wat de Grondwet dan beoogt. Mijn vraag is natuurlijk of de heer Kox dat nog wat kan verhelderen en verduidelijken, zodat we allebei op de kracht van de Grondwet staan.
De heer Kox (SP):
Ik heb niet voor niks verwezen naar mensen als Bas de Gaay Fortman en Coos Huijsen, die hier heel goed over nagedacht hebben. Ik bedoel de jonge De Gaay Fortman, die overigens tegenwoordig ook al heel oud is. Er is iets voor te zeggen om de Grondwet veel compacter te maken. Maar dat doen we niet, we hebben te doen met de Grondwet die we hebben. Daarom geef ik aan dat in deze afweging het niet aanwezig zijn van praktische waarden, omdat we die in andere wetten en internationale verdragen al geregeld hebben, geen reden is om de symbolische waarde hier niet belangrijk genoeg te vinden. Ik ken te veel mensen, meneer Schalk, die, zoals ik daarnet zei, met een kras op de ziel rondlopen, omdat ze door anderen weggezet werden, soms door medeburgers, soms door organisaties, soms door werkgevers en soms door de overheid als van minder waarde zijnde omdat ze anders waren. Ik vind het van groot belang dat, als we deze twee groepen hier toevoegen, we in ieder geval bij een grote groep van onze bevolking balsem op die ziel smeren en dat die mensen kunnen zeggen: het staat in de Grondwet, ik ben net zoveel waard als iemand anders. Ik denk dat dat belangrijk is.
Dan blijft overeind of je een steeds langer artikel 1 moet gaan doen, of dat je een steeds korter artikel 1 zou gaan doen. Daar valt over te praten, maar dat is in dit geval denk ik vooral een academische discussie, die ook de moeite waard is om te voeren. Maar op dit moment ligt hier een concreet wetsvoorstel voor dat u en ik moeten wegen.
De heer Rombouts i (CDA):
Ik heb de afgelopen jaren met ongelofelijk veel respect naar de heer Kox geluisterd als hij als voorman van ons allen in dit huis het opnam voor de rechtsstaat. Waarom maakt hij nou de Grondwet zo klein om hem vooral een symbolische waarde toe te dichten? Waarom maakt hij het initiatiefvoorstel van vandaag zo klein door te zeggen: wat we doen, heeft eigenlijk alleen maar symbolische waarde? Ik vind dat jammer. Ik ben aan het zoeken gegaan naar wat hem zou kunnen bewegen, en ik begrijp hem hier en daar wel. Want als het niet per se hoeft, zou je het "symbolisch" kunnen noemen. Maar als je het woord "symbolisch" opvat als "ja, laten we het maar doen", dan vind ik dat echt een depreciatie, niet alleen van het initiatiefvoorstel, maar ook van onze Grondwet. Daarom kom ik een keer — ik geloof zo ongeveer voor het eerst in mijn bestaan — naar de microfoon toe. Is dit niet meer een verankering van iets wat we heel belangrijk vinden in het allerbelangrijkste document dat we in ons land kennen? Vormt dat eigenlijk niet een soort steunbeer om wat erachter zit, vast te houden?
De heer Kox (SP):
Ik ben het compleet met collega Rombouts eens. Alleen, we gebruiken hier vaak het woord "symboolwetgeving" omdat we in een formele wet iets zeggen te geven of zeggen te nemen aan of van een burger, terwijl dat in de praktijk tot niets zal leiden. Als ik het heb over de symboolwaarde van de Grondwet, heb ik het over iets heel anders, dan heb ik het er inderdaad over wat moet worden opgeschreven, wat er verankerd moet worden in dit land. We hadden die tekst daar staan sinds 1815 en het is goed dat we na de Tweede Wereldoorlog na een lang proces hebben gezegd: we moeten het nog iets meer verankeren. Gelijkheid voor de wet, iedereen is gelijk voor de wet, dat betekent ook: gij zult niet discrimineren, niet om die reden, niet om deze reden, op welk grond dan ook, want dat betekent gelijk zijn voor de wet. Dus ik ben het volledig met collega Rombouts eens: het woord "symboolwaarde" is door mij hier nu juist gebruikt omdat ik vind dat dat hoger gaat dan de eventuele praktische waarden die per slot van rekening al in de rest van onze wetgeving verankerd zijn.
De heer Van Hattem (PVV):
De heer Kox is toch een beetje aan het draaien, want hij zei net: het is vooral symbolisch, onze Grondwet, vooral symbolisch gebruik. Tegelijkertijd sleept hij de grootste verschrikkingen uit onze geschiedenis erbij, om maar het belang van deze specifieke formulering van artikel 1 van de Grondwet als heel belangrijk en eigenlijk onveranderlijk, of in ieder geval niet inkortbaar te maken. Maar nu wil ik toch wel van de heer Kox horen: is het een symbolische Grondwet; is die symbolische werking dusdanig dat al die verschrikkingen erbij moeten worden gesleept, of moet het een sterke Grondwet zijn die ook een krachtige werkingssfeer heeft? Want dit kan niet allebei het geval zijn, als hij het in zo'n zware context plaatst.
De heer Kox (SP):
Ik ben vroeger vooral geschoold in de dialectiek; dan kan je het ene erbij slepen en het andere erbij slepen, en dat kan dan heel goed met elkaar samengaan. Maar de opmerking van collega Van Hattem was: moet je er nou echt die verschrikkelijke dingen bij slepen als we het hierover hebben? Ja, die moeten we er inderdaad bij slepen. Dat is de geschiedenis van dit grondwetsartikel. Lees die geschiedenis van dat grondwetsartikel, zie hoe we na de Tweede Wereldoorlog zeggen: hoe is het toch mogelijk geweest, terwijl in allerlei wetten de gelijkheid voor de wet stond, dat er toch die verschrikkelijke ontsporingen zijn geweest, en hoe moeten we dat voorkomen? Dat heeft geleid tot het EVRM, dat heeft geleid tot de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en dat heeft geleid tot artikel 1 van deze Grondwet. Daar moeten we trots op zijn, en vandaar breiden we die bepaling nog uit. En ik zal daar namens mijn fractie mee instemmen. En de symbolische waarde — dat is iets anders dan symboolpolitiek — daarvan is voor heel veel Nederlanders buitengewoon groot. Dat zou u ook ter harte kunnen nemen. U moet de mensen toch ook kennen die zeggen: fijn dat dit nog in de Grondwet wordt opgenomen, ook al is de praktische waarde daarvan niet zo groot want we hebben het al in andere wetgeving en andere internationale verdragen vastgelegd.
De heer Van Hattem (PVV):
Dan kom ik eigenlijk tot de crux: de praktische waarde is niet zo groot. Dus die verschikkingen die u erbij haalt, die terecht te allen tijde voorkomen moeten worden, die voorkomt u niet met een symbolisch stukje wetgeving. En dat is nou net het probleem. U maakt hele zware woorden voor het aanpassen van dit grondwetsartikel. En als ik dan zeg "het moet beperkt worden tot de kern van iedereen is voor de wet gelijk", waar wij gewoon pal achter staan, zegt u dan dat de voorstanders van een beperkte formulering in de zeventiger jaren, bijvoorbeeld Piet van der Sanden van de KVP, die destijds pleitte voor een beperkte formulering van dit grondwetsartikel, dus al die mensen die daar toen voor waren, ook helemaal in het foute niet-rechtsstatelijke stramien zaten?
De voorzitter:
Tot slot, de heer Kox.
De heer Kox (SP):
Ik zag dat vooral bij Martin Bosma terug, dat Piet van der Sanden nu een soort getuige à charge of à décharge — het ligt eraan hoe je het bekijkt — van de PVV is geworden. Maar Van der Sanden was lid van de KVP, en later heeft het CDA ingestemd met artikel 1, in zijn nieuwe formulering, van de Grondwet. Dus wij spreken daar al die brave katholieken niet op aan. Ook die hebben ingestemd met dit voorstel. En ga er nou niet van maken dat er toen een grote strijd was waarin de linkse Joop den Uyl tegen de klippen op de rechtsen aan de kant heeft gedrongen. Dat is helemaal niet aan de orde geweest.
De voorzitter:
Nu gaan we echt een stuk debat herhalen. Dat gaan we niet doen. Gezien de tijd, geen interrupties meer op dit moment. U heeft nog een stuk te gaan? Dan geef ik u daar graag de gelegenheid voor.
De heer Kox (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik was gestopt met "we zijn er nog lang niet met de bestrijding van discriminatie", en ik denk dat we het daar bijna allemaal wel over eens zijn hier.
Mijn fractie is blij dat de oorspronkelijke tekst van de initiatiefwet, die sprak van "hetero- of homoseksuele gerichtheid" op verzoek van mijn partijgenoot Jasper van Dijk is veranderd in "seksuele gerichtheid". De oorspronkelijke tekst van 2010, hoe goedbedoeld ook, zou alweer tot een schijn van uitsluiting van sommigen van de bescherming van artikel 1 kunnen leiden. De nieuwe formulering, waar ook de verdedigers van het initiatiefvoorstel voorstander van zijn, is breder en daarmee beter.
Voorzitter. Het voorstel zoals dat er nu ligt, krijgt in eerste lezing onze steun. Het zou mooi zal als heel veel fracties vandaag datzelfde besluiten. Ik hoop dat de twijfels die bij sommigen bestaan, vandaag weggenomen kunnen worden. Dat is een fijne uitdaging voor als we straks gaan luisteren naar de eerste termijn van onze Tweede Kamercollega's en de reactie van de minister.
Voorzitter. Mag ik tot slot aan de minister vragen hoe het staat met de door haar in het vooruitzicht gestelde wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling en het Wetboek van Strafrecht naar aanleiding van het aangenomen amendement van Jasper van Dijk over het introduceren van de term "seksuele gerichtheid"? Het zou wel fijn zijn als we alles zo veel mogelijk met elkaar laten sporen. Niet omdat dat tot enorme problemen leidt, maar omdat het voor de kwaliteit van de wetgeving fijn is als we zo veel mogelijk dezelfde termen gebruiken. De minister is ermee begonnen, heb ik gezien, maar het duurt al een hele tijd. De vraag is wanneer dat project wordt afgerond en wanneer wij als Staten-Generaal haar wetsvoorstel hierover mogen verwachten.
Voorzitter, ik zie uit naar de reacties op hetgeen ik namens onze fractie heb mogen inbrengen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan zijn wij tot slot aangekomen bij de heer Baljeu, die vandaag zijn maidenspeech zal houden. U weet dat er dan geen interrupties zullen komen. Hij zal spreken namens de fractie-Otten.