Debat Onderzoeksvoorstel Effectiviteit Anti-discriminatiewetgeving



De Eerste Kamer gaat een parlementair onderzoek doen naar de effectiviteit van anti-discriminatiewetgeving. De Kamer stemde dinsdag 23 februari 2021 in met een voorstel daartoe van de Tijdelijke Commissie Voorbereiding Parlementair Onderzoek onder voorzitterschap van senator Ganzevoort (GroenLinks). De fracties van PVV, Fractie-Nanninga, SGP en Forum voor Democratie stemden tegen.

Maandag 22 februari 2021 debatteerde de Kamer eerst nog over het voorstel voor parlementair onderzoek naar de effectiviteit van anti-discriminatiewetgeving. Dit voorstel is op 2 februari 2021 door commissievoorzitter Ganzevoort aan de Kamer aangeboden. De commissie werd ingesteld naar aanleiding van de motie van de leden Rosenmöller en Jorritsma-Lebbink.

Impressie van het debat

Senator Rosenmöller (GroenLinks) opende het debat met de constatering dat ons land er een stuk beter voor staat dan tientallen jaren geleden. Toch bestaat een aantal hardnekkige vraagstukken, waaronder discriminatie en racisme. Reden voor indiening van de motie bij de Algemene Politieke Beschouwingen was de dood van George Floyd in de Verenigde Staten en de Black Lives Matterbeweging. De motie van hem en senator Rosenmöller pleitte voor onderzoek naar het hardnekkige vraagstuk van het bestaan van discriminatie terwijl wetgeving op papier er toch zo goed lijkt uit te zien. Tijdens de APB noemde de minister-president dit onderzoek een zaak van het parlement, maar dat hij van harte hoopte dat het zou doorgaan.

GroenLinks vindt het onderzoeksvoorstel overtuigend maar heeft toch enkele vragen. De voorbereidende commissie komt ook tot de conclusie dat er ondanks wetgeving toch hardnekkige discriminatie in de praktijk blijft bestaan. Er is een kloof tussen de wet op papier versus de wet in de praktijk. Het onderzoeksvoorstel wekt de suggestie dat de Tijdelijke commissie unaniem is over dit voorstel. Betekent dit alle leden voorstander zijn van het onderzoek? Daarnaast zijn vier sectoren aangewezen voor dit onderzoek. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Is de ene wezenlijker dan de andere? En moeten niet meer sectoren meegenomen worden, zoals de woningmarkt. Verder vraagt GroenLinks of de kosten vergelijkbaar zijn met de kosten van eerdere onderzoeken.

Senator Faber- van de Klashorst constateerde in haar inbreng dat het verbod op discriminatie wettelijk stevig is verankerd. Toch veronderstelt de voorbereidingscommissie dat er een discrepantie bestaat tussen de wet op papier en de wet in de praktijk. De PVV vraagt zich af op basis waarvan deze kloof is geconstateerd. Volgens Faber kan dit niet zijn op basis van het lage aantal aangiftes of veroordelingen.

Het onderzoeksvoorstel verwijst een aantal keer naar rapporten en oplossingen van andere organisaties. De PVV vraagt zich af hoe serieus deze verwijzingen genomen kunnen worden. Als voorbeeld haalt mevrouw Faber de Raad van Europa aan waar ook leden zetelen verbonden aan de Organisatie voor Islamitische Samenwerking, die zich deels baseren op de sharia. Een onderzoeksvoorstel dat naar deze organisatie verwijst is daarom niet geloofwaardig.

De PVV merkt verder op dat naast dit onderzoeksvoorstel inmiddels een initiatief van de regering is geboren. De toekomstige staatscommissie pakt haar werk anders aan en veronderstelt geen kloof, maar onderzoekt eerst of deze wel bestaat. Zou hier niet beter op gewacht kunnen worden? Aanvullende vraag in dit verband is dat de commissie stelt dat zij afstemming met het werk van de regering belangrijk acht, maar wil de regering dit ook?

Senator Frentrop (Forum voor Democratie) merkt op dat in het debat over de motie zijn fractie heeft gevraagd om ook onderzoek te doen naar discriminatie van blanken en van politieke gezindten. Dit was een voorwaarde voor FVD om in te stemmen met de instelling van de voorbereidende commissie. Dit punt staat niet in het voorstel nu. Vraag is of dit zou kunnen worden toegevoegd.

De fractie van FVD meent dat in het rapport enkele onjuistheden staan. Er wordt veelvuldig onderscheid tussen burgers onderling gemaakt. Het onderzoeksvoorstel geeft aan dit niet tot het onderzoek te rekenen. Het rapport benoemt dit onderscheid echter wel aan het begin. FVD zou die passage graag aangepast zien. Daarnaast stelt het rapport dat onderscheid niet altijd problematisch is. Volgens Frentrop is dit onjuist, want volgens hem is onderscheid op zichzelf nooit problematisch. FVD stelt dat onderscheid juist goed is, zoals het onderscheid tussen goed en kwaad. De commissie had zich alleen moeten richten op verboden onderscheid, wat discriminatie is.

FVD vraagt zich af of dit onderzoek iets zal opleveren. Is de theoretische kloof wel echt aanwezig? En geldt dit ook niet voor andere wetgeving. Daarmee is de conclusie niet goed en is er te weinig feitelijke onderbouwing aangedragen. Wat FVD betreft is er geen noodzaak tot dit onderzoek aangetoond. Als het onderzoek er toch komt, dan eist FVD de genoemde toevoegingen en correcties toe te staan.

Senator Sent (PvdA) stelt dat de PvdA een samenleving wenst waarin iedereen gelijke kansen heeft en iedereen met respect wordt behandeld. De huidige samenleving biedt dit niet. Veel mensen voelen dagelijkse pijn van discriminatie en racisme. Een groot deel van de samenleving wil dat dit stopt. De PvdA deed al eerder een oproep hiertoe.

Op papier lijkt alles goed te zijn geregeld, maar de praktijk is anders. Vraag van het onderzoek moet zijn hoe de kloof tussen papier en praktijk kan bestaan? En welke rol speelt het parlement hierbij? De PvdA hoopt op een afwegingskader om toekomstige wetgeving te kunnen toetsen. Ook ziet de PvdA graag discriminatie op woningmarkt onderzocht. Verder ziet PvdA een duidelijke verantwoordelijkheid voor de Kamer bij onderzoek naar discriminatie en steunt het voorstel.

Volgens senator Nanninga (Fractie-Nanninga) zijn discriminatie en wetgeving die onbedoeld tot discriminatie kan leiden, onwenselijk. Haar fractie vraagt zich af of - doordat het voorstel stelt dat de uiteindelijke onderzoekscommissie zelf accenten kan leggen zonder mandaat van de Kamer - de commissie dan geen carte blanche zou hebben om een heel ander onderzoek te doen.

Ook stelt de Fractie-Nanninga dat anti-racisme-activisme soms doorslaat. Het is van belang te borgen dat aandacht voor 'onzingeklaag' wordt voorkomen. Verder vraagt de fractie zich af waarom er geen onderzoek naar mensen zónder migratie-achtergrond wordt gedaan.

Daarnaast heeft de Fractie-Nanninga zorgen over de afstemming met het regeringsinitiatief voor een staatscommissie. De minister zal immers altijd zeggen dat het Kamerinitiatief mooi is. Maar is dat ook zo? Is het wel complementair of gewoon dubbel werk? Wat haar fractie betreft hoeft er volgens Nanninga misschien geen onderzoek gedaan te worden. Tijd en middelen kunnen wellicht beter worden besteed.

Volgens senator Kox (SP) maakt de Kamer met parlementair onderzoek gebruik van het op één na zwaarste middel dat Kamer heeft. Kernvraag is hoe het kan dat als artikel 1 van de Grondwet zo stellig discriminatie verbiedt, dat toch meer dan een kwart van de bevolking zich achtergesteld voelt?

Kox benadrukt de rol van de Eerste Kamer zelf. De Kamer kijkt met dit onderzoek naar zichzelf en naar de eigen werking. Wat heeft de Eerste Kamer zelf verkeerd gedaan en wat kan beter? Dit onderzoek is hiermee een positieve benadering van het parlement zelf.

De SP steunt het onderzoeksvoorstel. Hierbij is niet alleen focus op anti-discriminatiewetgeving. Ook gewone wetgeving kan een discriminerend effect hebben (zoals de toeslagenaffaire aantoont). De SP vraagt of dat nog meegenomen worden. Kox sluit zijn inbreng af met een quote van de schrijver Karel Glastra van Loon: 'Wie bang is voor wat vreemd is, doet vooral zichzelf te kort.' Dit vormt een prima reden voor dit onderzoek.

Senator Raven (OSF) meent dat de kracht van de rechtstaat niet blijkt uit hoe het recht is opgeschreven, maar hoe het wordt nageleefd. De kloof is helder. Vraag is nog wel hoe een verbod op discriminatie beter kan worden gehandhaafd. Wellicht zou arbitrage hier een rol kunnen spelen.

Aan de onderzoeksterreinen zou volgens de OSF nog een categorie moeten worden toegevoegd: discriminatie op sociale media, waar mensen van alles naar elkaar roepen. Verder zijn voor OSF gevoelens van discriminatie feiten en moeten worden betrokken in dit onderzoek.

Senator De Vries (Fractie-Otten) benadrukt dat zijn fractie het onderzoek altijd heeft gesteund. Wat zijn de oorzaken en oplossingen bij de geconstateerde kloof tussen papier en praktijk? De Vries verwijst naar de verzuilde samenleving ontstaan in het verleden. De huidige samenleving is echter veel individualistischer en anders van samenstelling. Het groepsdenken is echter zo verankerd dat dit segregatie in de hand werkt. De Fractie-Otten wil los van het groepsdenken komen. Verder benoemt De Vries dat de geconstateerde kloof tussen wetgeving en praktijk ook voortkomt uit de normalisering van extremistisch gedachtengoed. Dit zou moeten worden toegevoegd aan de onderzoeksopzet.

Senator Jorritsma-Lebbink (VVD) - één van de initiatiefnemers tot het onderzoek - is van mening dat discriminatie van ons allemaal is - het is niet links of rechts. Bij indiening van de motie was nog geen analyse gedaan hoe dit onderzoek zou moeten worden aangepakt. De voorbereidingscommissie heeft die analyse nu grondig gedaan. Discriminatie raakt veel sectoren. Het is echter niet haalbaar alles te onderzoeken. De vraag is hoe mensen discriminatie ervaren en hoe we als wetgever discriminatie kunnen tegengaan. Het zou goed zijn als het in de onderzoekscommissie gaat schuren. Dit helpt om de problematiek helder te krijgen.

Senator Van Kesteren (CDA) spreekt in het debat ook namens de ChristenUnie. Als voorbeelden van discriminatie en de gevolgen ervan noemde hij dat LHBTI'ers niet veilig over straat kunnen gaan. Verder hebben mensen met een handicap meer moeite om werk te vinden. Volgens Van Kesteren is discriminatie een kwaad dat bestreden moet worden. Met dit onderzoek neemt de Kamer eigen verantwoordelijkheid, waar CDA en ChristenUnie graag mee instemmen. Iedereen moet doen wat in zijn of haar vermogen ligt om discriminatie tegen te gaan.

Senator Bredenoord (D66) concludeert dat er ondanks grondwettelijke verankering toch discriminatie is. D66 steunt daarom dit onderzoek en de focus op het 'ketenmodel' Wet - beleid - effecten - ervaringen. Het is goed dat juist gekeken wordt naar sectoren waar de overheid zelf een grote rol speelt. D66 meent wel dat diversiteit bij de onderzoekscasussen en bij de samenstelling van de commissie en klankbordgroep belangrijk is. Ook moet er aandacht zijn voor de rol van de Kamer: in hoeverre draagt wetgeving bij aan discriminatie, zo vraagt zij zich af.

Senator Schalk (SGP) stelt dat de SGP discriminatie afwijst. Bij de Algemene Politieke Beschouwingen heeft hij eerder benoemd dat er risico bestaat dat de Kamer met dit onderzoek een fuik inzwemt, door vraagstelling en reikwijdte van het onderzoek. Verder heeft de SGP enkele bedenkingen bij het onderzoeksvoorstel. Met moet volgens Schalk oppassen voor de suggestie dat systemische discriminatie zou bestaan. Verder ziet hij het onderzoek als een zware belasting voor de organisatie van de Kamer. Het onderzoek zou daarom niet door de Kamer zelf te hoeven worden uitgevoerd. Vraag is ook of dit onderzoek wel een taak van de Kamer is. Er zijn hoge kosten mee gemoeid en daarbij heeft de regering inmiddels het initiatief genomen tot een staatscommissie. Is het niet bij uitstek juist de staatscommissie die dit onderzoek zou moeten doen? De SGP vraagt zich verder af of de beleefde complementariteit tussen beide initiatieven wel ook aan de regeringszijde ervaren wordt.

Reactie voorzitter Tijdelijke commissie Ganzevoort

Senator Ganzevoort stelt in zijn reactie namens de Tijdelijke commissie dat de bijdrages van de verschillende fracties duidelijk maken dat de Kamer breed deelt dat discriminatie ongewenst is. Hoewel de hele commissie stelt dat dit voorstel goed in elkaar steekt, betekent dit niet dat de fracties van de in de commissie vertegenwoordigde leden bij voorbaat akkoord zijn gegaan, aldus Ganzevoort.

Ganzevoort geeft aan dat de Tijdelijke commissie slechts constateert dat onderscheid bestaat. Hierbij is discriminatie het probleem: niet elk onderscheid is dat. Als basis van het onderzoek benoemt het rapport dat op meerder terreinen discriminatie zichtbaar is en beleefd wordt. Het aantal meldingen is slechts het topje van de ijsberg: een groot deel is onzichtbaar. De kern van het onderzoek gaat ook niet over subjectieve belevingen.

Het onderzoek moet starten met een analyse van feiten, aldus Ganzevoort. Hierbij gaat het om het geheel der dingen: een subjectieve ervaring kan een indicatie zijn van een objectief punt in het beleid en de beleidseffecten die voortvloeit uit het handelen van de overheid, de regulering en de wetgeving. Dit hangt samen met de gekozen sectoren waar de overheid een grote rol speelt. Focus ligt daarbij op overheidsregulering en overheidshandelen. Ook de rol van het parlement krijgt de aandacht, aangezien het parlement onderdeel van de genoemde keten is. Op welke wijze kan het parlement langs de lijn van wetgeving en beleid de ervaring van discriminatie verminderen? Het gaat niet alleen om de hele specifieke antidiscriminatiewetten, maar juist ook om de mogelijkheid dat in de wetgeving voor de sociale zekerheid, onderwijs, woningmarkt etc. elementen zitten, die onbedoeld of onvoorzien dat effect kunnen hebben.

Onderzoeksopzet

De Tijdelijke commissie heeft voorgesteld dat het onderzoek zich richt op vier casussen uit de sectoren: arbeidsmarkt, onderwijs, sociale zekerheid en politie. Dit beperkt de hoeveelheid werk, terwijl patronen wel herkenbaar worden. De genoemde sectoren lijken nu wel een goede staalkaart te geven van de problematiek. Het feit dat de in te stellen parlementaire commissie zelf aanpassingen op de onderzoeksvraag kan doen zonder dit met de Kamer te overleggen, houdt volgens Ganzevoort niet in dat de commissie een carte blanche krijgt: de kern waar het onderzoek zich op moet richten is duidelijk beschreven.

Vragen over discriminatie van blanke mensen of politieke kleur hebben wel een rol gespeelt in de discussie, zo geeft Ganzevoort aan. Het gaat er echter om dat de gekozen voorbeelden het beste beeld geven. Er is gekeken bij welke casussen de kwestie van discriminatie het meeste speelde. Subjectieve ervaring over bijvoorbeeld politieke kleur-achterstelling zijn niet teruggevonden in onderzoek. Mochten die onderzoeken er wel zijn, dan worden deze de onderzoekscommissie ter hand gesteld.

Ganzevoort geeft aan dat arbitrage buiten de scope van de commissie valt. Hetzelfde geldt voor gedrag op sociale media. Dit heeft namelijk niets met overheidshandelen te maken. Handhaving wordt daarom wel meegenomen.

Belangrijk punt is de normalisering van extremistisch gedachtengoed. Die normalisering is niet echt overheidsbeleid of overheidsregulering. De vraag is dus hoever je daarmee kunt gaan, zo stelt Ganzevoort. Het onderzoeksvoorstel benoemt bijvoorbeeld wel de toename van anti-semitisme bij het onderwijs als onderdeel van het onderzoek. Ganzevoort benadrukt verder dat met het gebruiken van de term 'systemische discriminatie' vooral gedoeld wordt op het voorkomen van het onderzoeken van allerlei losse incidenten. De Eerste Kamer heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor discriminerende elementen in onze processen, structuren, regels, wetgeving etc, aldus de Voorzitter van de Tijdelijke commissie.

Staatscommissie

Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) heeft tijdens de werkzaamheden van de voorbereidingscommissie van de Kamer het initiatief genomen voor een staatscommissie voor onderzoek naar discriminatie en racisme. De Tijdelijke Kamercommissie heeft hierop een gesprek gevoerd met de minister; die heeft de complementariteit van beide initiatieven wel erkend. Op basis van dit gesprek gaat de commissie er volgens Ganzevoort van uit dat samenwerking tussen beide initiatieven gaat plaatsvinden. Daarbij is er ook voordeel bij eigen parlementair onderzoek naast dat van de staatscommissie. Beide trajecten hebben hun eigen accenten. Zo heeft de staatscommissie als specifiek aandachtspunt racisme. Dit is aanvullend op het parlementaire onderzoek dat focust op andere zaken.

Samenstelling toekomstige commissie

In antwoord op vragen van meerdere senatoren zegt senator Ganzevoort dat de in te stellen parlementaire onderzoekscommissie zeker divers moet worden samengesteld. Ervaring en kennis van bestuurlijke omgeving zijn volgens hem daarbij belangrijk. Doel is volgens hem een effectieve commissie te krijgen. Daarnaast is er ook een rol voor een in te stellen klankbordgroep. Op basis van externe adviezen is vastgesteld dat de klankbordgroep ervoor moet zorgen dat andere geluiden gehoord kunnen worden dan al in de onderzoekscommissie aanwezig zijn.



Deel dit item: