Kamer kritisch op wettelijke bedenktijd bij beursvennootschappen



De Eerste Kamer heeft dinsdag gedebatteerd met minister Dekker (Rechtsbescherming) over het wetsvoorstel Wet inroepen bedenktijd door bestuur van een beursvennootschap. Het wetsvoorstel voegt in het Burgerlijk Wetboek een bedenktijd van maximaal 250 dagen toe voor besluitvorming in het bestuur van een beursgenoteerde naamloze vennootschap. Het bestuur krijgt hiermee - bijvoorbeeld bij dreigende (vijandige) overnames - de tijd voor inventarisatie en weging van de belangen van de onderneming en de stakeholders bij de bepaling van beleid.

Drie fracties in de Eerste Kamer - FVD, Fractie-Otten en VVD - namen deel aan het debat. Hun woordvoerders toonden zich kritisch over het wetsvoorstel, met name over de noodzaak ervan, de mogelijk negatieve effecten op het Nederlandse vestigingsbeleid en eventuele strijdigheid met EU-regelgeving. Zij hadden ook vragen over de proportionaliteit van het wetsvoorstel en vroegen zich af voor welk probleem dit wetsvoorstel een oplossing is. De Eerste Kamer stemt dinsdag 23 maart over het wetsvoorstel.

Senator Frentrop (FVD) toonde zich zeer kritisch over het wetsvoorstel. Hij vroeg zich af welk probleem dit wetsvoorstel oplost. Het gaat volgens hem om slechts veertien beursgenoteerde ondernemingen waarvoor het eventueel van nut kan zijn. Waarom een wetsvoorstel voor maar veertien ondernemingen, zo vroeg Frentrop zich af. Hij gaf tevens aan dat een aantal van die bedrijven, zoals Unilever, al heeft aangegeven geen gebruik te zullen maken van de wet als die wordt ingevoerd.

Frentrop betwijfelde daarom of veel bedrijven gebruik zullen maken van de wet. Minister Dekker had aangegeven te verwachten dat dat vijf keer per jaar het geval zal zijn. Is dat niet aan de hoge kant, zo vroeg Frentrop zich af. Volgens hem hebben aandeelhouders sinds 1 juni 2013 slechts zes keer geprobeerd een punt op de agenda te krijgen; vijf keer werd dat afgewezen. Daarnaast hebben aandeelhouders geen enkele keer een voorstel gedaan om bestuurders of commissarissen te ontslaan. Frentrop vroeg aandacht voor de schade die het wetsvoorstel kan aanrichten, bijvoorbeeld als aandeelhouders een bestuurder willen ontslaan en daarbij misschien wel gelijk hebben. In zo’n geval laat de wet 250 dagen een slechte situatie voortduren, zo stelde Frentrop. Ten slotte wilde hij weten hoe de minister schade gaat meten die kan ontstaan bij afgeschrikte pogingen van aandeelhouders. De noodzaak van het wetsvoorstel is volgens Frentrop niet aangetoond.

Senator Otten (Fractie-Otten), die aangaf al dertig jaar werkzaam te zijn in de zogenoemde corporate control, vroeg zich ook af welk probleem het wetsvoorstel moet oplossen. Nederlandse bedrijven kunnen als gevolg van onder meer matig management doelwit zijn van overnames. Dit wetsvoorstel brengt het risico met zich mee dat de bescherming die het biedt uiteindelijk resulteert in ‘the survival of the unfittest’, aldus Otten.

Otten noemde het wetsvoorstel sowieso ‘geen goed idee’. Ten eerste omdat beursvennootschappen volgens hem al ruim voldoende mogelijkheden hebben om zich te beschermen tegen ongewenste overnames en de meeste daar ook volop gebruik van maken. Bovendien verstoort het wetsvoorstel het evenwicht binnen beursvennootschappen. Ondernemingen kunnen zich zo ook makkelijker onttrekken aan de disciplinerende werking van de financieële markten, aldus Otten, die het wetsvoorstel ook slecht noemde voor de dynamiek die de Nederlandse economie zo nodig heeft. Ook is het wetsvoorstel slecht voor Nederland als vestigingsplaats. Ook hij memoreerde dat een bedrijf als Unilever heeft aangegeven er geen gebruik van te zullen maken omdat dit in strijd is met de no frustration rule van de Britse Takeover code. Het wetsvoorstel is volgens Otten ook strijdig met Europese regelgeving. Ten slotte noemde Otten het wetsvoorstel uit het oogpunt van stapeling ook onwenselijk. Het vennootschapsrecht biedt volgens hem al zeer royale en voldoende waarborgen om activistische, op korte termijn belang gerichte, aandeelhouders op afstand te houden. Otten concludeerde dat het wetsvoorstel disproportioneel is, het bestaande evenwicht verstoort, strijdig zou kunnen met EU-recht en het vestigingsklimaat verslechtert. Otten riep de Kamer met klem op om, net als hij, tegen het wetsvoorstel te stemmen.

Senator Adriaansens (VVD) meldde aan het begin van haar inbreng uit het oogpunt van transparantie dat zij commissaris is bij PGGM, weliswaar zonder invloed op het beleggingsbeleid. In Nederland willen we volgens Adriaansens veel regelen, maar soms schieten we daarin door. Zij vroeg de minister welk probleem deze wet nu eigenlijk oplost en waarom de wet nodig is. Haar fractie heeft twijfels bij de noodzakelijkheid en proportionaliteit van dit wetsvoorstel en vraagt zich daarnaast af of het wetsvoorstel niet strijdig is met het Europese recht. Bovendien gaf de VVD-senator aan dat op basis van bestaande wet- en regelgeving wel degelijk weerstand kan worden geboden bij ongewenste overnames, zoals een stap naar de Ondernemingskamer, het uitgeven van preferente aandelen, certificeren van aandelen en het aanpassen van statuten. De Nederlandse wet verbiedt misbruik van macht door aandeelhouders, aldus Adriaansens.

Adriaansens vroeg de minister waarom de bestaande beschermingsmaatregelen onvoldoende zijn. Zij zag ook risico’s: het wetsvoorstel kan schade toebrengen aan het vestigingsklimaat in Nederland. 90% van de aandelen in Nederland worden gehouden door buitenlandse aandeelhouders. Die kunnen ook kiezen naar elders te gaan, aldus Adriaansens. Zij vond dat de eventuele negatieve gevolgen onderzocht zouden moeten worden. “Nu creëren we hobbels, terwijl we niet precies weten wat de voordelen zijn”, aldus Adriaansens. Zij vroeg de minister ook of het wetsvoorstel wel past in de ontwikkeling van de Europese kapitaalmarktunie die juist moet zorgen voor economische groei. Ook gaf zij aan dat kortetermijnbelangen niet zonder meer slecht zijn, althans geen bewijs dat ze langetermijnwaardecreatie in de weg staat, zoals bijvoorbeeld bij een bedrijf als Tesla. Ten slotte gaf de VVD-senator aan dat het wetsvoorstel in strijd lijkt met het Europese recht, het vrije verkeer van kapitaal en vrijheid van vestiging en ze verwees daarbij naar de kritiek van de Raad van State.

Minister Dekker gaf in zijn reactie dat het voorstel voor de bedenktijd past in onze nationale opvattingen over goed bestuur. De bedenktijd is volgens hem wel degelijk nuttig en kan bij dreigende vijandige overnames of een ontslagverzoek vanuit de aandeelhouders worden ingeroepen. Rust en ruimte zijn in zo’n geval nodig om opties te verkennen om te komen tot een zorgvuldig afgewogen beleid. Het wetsvoorstel was volgens Dekker ook nodig om uitwassen te voorkomen waarbij kortetermijnbelangen zijn gaan overheersen. Forceren is in zo’n moment onverstandig, aldus Dekker.

Volgens Dekker is het niet de bedoeling van het wetsvoorstel om slecht functionerend bestuur op z’n plek te houden, maar om het belang van de onderneming in z’n geheel te dienen. Het aantal vijandige overnames is inderdaad beperkt, zo erkende de minister, maar de impact kan wel groot zijn. Hij noemde het wetsvoorstel een logische, kleine stap, in het verlengde wat in de praktijk al gebruik is. De minister wees ook op een aantal waarborgen in het wetsvoorstel om een goede balans te houden in de verschillende belangen, zoals instemming van de Raad van Commissarissen en de mogelijkheid dat aandeelhouders ook naar de Ondernemingskamer kunnen stappen als zij het niet eens zijn met het inroepen van de bedenktijd. De bedenktijd kan niet statutair worden uitgesloten, zo stelde Dekker in antwoord op vragen, die ook aangaf dat de huidige (niet-wettelijke) code van goed bestuur al een bedenktijd kent van 180 dagen.



Deel dit item: