Parlementair jaar 2020/2021, 29e vergadering
Aanvang: 09.00 uur
Sluiting: 22.06 uur
Status: gecorrigeerd
Voorzitter: Bruijn
Tegenwoordig zijn 69 leden, te weten:
Adriaansens, Arbouw, Atsma, Baay-Timmerman, Backer, Van Ballekom, Berkhout, Beukering, Bezaan, Bikker, De Blécourt-Wouterse, De Boer, Bredenoord, Bruijn, De Bruijn-Wezeman, Van der Burg, Crone, Dessing, Van Dijk, Dittrich, Doornhof, Essers, Faber-van de Klashorst, Frentrop, Ganzevoort, Geerdink, Gerkens, Van Gurp, Van Hattem, Hermans, Huizinga-Heringa, Janssen, Jorritsma-Lebbink, Karakus, Karimi, Niek Jan van Kesteren, Ton van Kesteren, Keunen, Kluit, Knapen, Koffeman, Koole, Kox, Van der Linden, Meijer, Moonen, Nanninga, Oomen-Ruijten, Otten, Van Pareren, Pijlman, Prins, Raven, Recourt, Rietkerk, Rombouts, Van Rooijen, Rosenmöller, Schalk, Sent, Stienen, Van Strien, Teunissen, Veldhoen, Verkerk, Van der Voort, Vos, De Vries en Van Wely,
en de heer Nijboer, lid Tweede Kamer,
alsmede de heer Blok, minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de heer Dekker, minister voor Rechtsbescherming, en mevrouw Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De voorzitter:
Ik open de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van dinsdag 16 maart 2021. Ik heet de leden, de minister voor Rechtsbescherming en iedereen die deze vergadering via de webcast volgt van harte welkom.
De voorzitter:
Voordat wij beginnen aan de agenda van vandaag, verzoek ik u om veiligheidsredenen nadrukkelijk om minimaal 1,5 meter afstand te houden tot uw collega's en de medewerkers indien u zich beweegt door de Ridderzaal, ook bij het in- en uitlopen. Verder verzoek ik u dringend om een mondkapje te dragen tijdens het lopen in de binnenruimten van de Eerste Kamergebouwen en de Ridderzaal.
Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:
Vendrik, wegens persoonlijke omstandigheden;
Van Apeldoorn en Klip-Martin, wegens ziekte;
Nicolaï, wegens bezigheden elders.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het inroepen van een bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap (35367).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35367, Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het inroepen van een bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Frentrop namens de fractie van Forum voor Democratie.
De heer Frentrop i (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Voor ons ligt een wetsontwerp dat neerkomt op ontslagbescherming voor de bestbetaalde werknemers van Nederland. Het gaat om de bestuurders van grote, multinationale beursgenoteerde ondernemingen. Als één aandeelhouder zegt "die bestuurder doet het misschien niet goed; misschien zouden we moeten stemmen over ontslag", dan is het voorstel dat die bestuurder kan zeggen erover na te gaan denken of ontslag wel in het belang van de vennootschap is. Als die bestuurder vindt dat het niet in het belang van de vennootschap is, dan mogen aandeelhouders hier maximaal 250 dagen lang niet over stemmen. Hun stemrecht wordt opgeschort.
Hier in de Eerste Kamer kijken we altijd naar de kwaliteit van wetsvoorstellen, naar de noodzaak en proportionaliteit van wetsvoorstellen: welk probleem wordt met deze wet opgelost? Daartoe moeten we eerst even kijken om hoeveel bedrijven het nu eigenlijk gaat. Ik heb dat nagekeken: er zijn in Nederland per 1 januari ongeveer 1,9 miljoen ondernemingen. Maar daar gaat dit allemaal niet over. Het gaat om een tiende procent van deze ondernemingen, oftewel 157 beursgenoteerde ondernemingen. Die zouden hiervan gebruik kunnen maken. Maar de helft van die ondernemingen — om precies te zijn: 73 — heeft al een controlerende aandeelhouder, een grootaandeelhouder. Dus daar is het helemaal niet voor nodig, want er kan geen activistische aandeelhouder komen die zegt: u moet wel doen waar dit tegen gericht is. Er is al een grootaandeelhouder die de aandeelhoudersvergadering controleert. Dus bij stemming zegt die grootaandeelhouder gewoon hoe het zou moeten zijn. Van de resterende 74 ondernemingen die genoteerd zijn aan de beurs, hebben er 59, behalve allerlei beschermingsconstructies die dit soort acties al vrijwel onmogelijk maken, ook nog de zogenaamde bindende benoemingsvoordracht door de raad van commissarissen in de statuten staan. Dus boze aandeelhouders kunnen daar helemaal nooit een nieuwe bestuurder benoemen, want dat kan alleen de raad van commissarissen.
Kortom, er blijven veertien ondernemingen over waarvoor dit voorstel van nut zou kunnen zijn. Dat roept natuurlijk de vraag op waarom er nou een wetsvoorstel komt voor maximaal veertien ondernemingen. Daarvoor helpt een blik in de Handelingen van de Tweede Kamer. Toen dit daar besproken werd vertelde meneer Nijboer — hij komt hier straks; dan kunnen we het checken — wat er in 2017 gebeurde: "Echt, de hele bestuurlijke top van Nederland kwam naar de politiek en zei: red ons, help ons. Ze kwamen bij ons langs. Ik had een heel uitzonderlijk moment, want minister Kamp vroeg belet. Dat deed hij nooit, maar hij was demissionair, en er moest een belangrijke beschermingswet naar de Kamer. Een brief van mei 2017, midden in het formatieproces. Alles was controversieel verklaard, maar we moesten en zouden onze bedrijven beschermen." Dat was in 2017, toen er enige paniek was in de top van bestuurlijk Nederland door mogelijke overnames van grote bedrijven. Het gaat om zulke kleine aantallen dat ik moet vervallen in casuïstiek. Om welke bedrijven ging het? De minister noemde in de discussie hierover de namen van Akzo en Fugro, en in de Tweede Kamer is ook Unilever uitgebreid genoemd. Op deze drie vooraanstaande Nederlandse ondernemingen zou dit wetsvoorstel mogelijk van toepassing kunnen zijn. Het zou kunnen helpen voor hun toekomst, in theorie.
Voorzitter. Laten we deze drie eens langsgaan vanaf 2017. Unilever, de grootste van allemaal, kwam op 1 oktober 2018, een jaar na deze paniek, met een persbericht, waarin het zei: Unilever heeft besloten om nooit gebruik te zullen maken van de nieuwe wet-Kamp, die bedrijven moet beschermen tegen overnames. Dat kwam omdat Unilever toen in discussie was met zijn aandeelhouders, omdat Unilever zijn hoofdkantoor in Nederland wilde vestigen. Vooral de Britse aandeelhouders dachten: dan moeten we niet die rare wet-Kamp erbij hebben. Unilever vond dat ook niet nodig en heeft daar, heel ongebruikelijk, een persbericht over uitgebracht.
Dan nummer twee: Fugro. Boskalis, een grote aandeelhouder van Fugro — dat is een keurig bedrijf — heeft een voorstel gedaan: goh, schaf wat beschermingsconstructies af. Dat heeft de minister ook vermeld in het debat in de Tweede Kamer. Dat vond Fugro niet zo'n goed idee. Daarvoor is die wet niet nodig, want de rechter heeft dat al verboden. Dit hele voorstel is dus nooit op de agenda gekomen bij Fugro. Daar is die wet echt niet voor nodig. Bovendien blijkt ook het bestuur van Fugro inmiddels van gedachten veranderd te zijn. De toenmalige CEO zei dat Fugro niet samen kon met een bouwbedrijf, maar de nieuwe CEO, meneer Mark Heine, heeft de gevraagde beschermingsconstructie, plus nog eentje, inmiddels afgeschaft. Dat was dus ook helemaal niet nodig. Hij zei in een interview in november: als dat voordelig is voor onze aandeelhouders, dan willen we best onderdeel worden van een groter bedrijf. Dus voor Fugro is deze wet ook niet nodig.
Dan blijft AkzoNobel over. Ook daar is een nieuwe voorzitter van de raad van bestuur aangetreden. Die zei in een interview in augustus 2020 op een vraag van de interviewer het volgende. De interviewer was overigens oud-premier Balkenende; maar goed, dat is voor de geschiedenis. De vraag was: "In de Nederlandse Corporate Governance Code moet je recht doen aan alle stakeholders. In het Angelsaksische model regeert de aandeelhouder. Ervaar jij daar grote verschillen als bestuurder en als commissaris?" Wat antwoordde meneer Thierry Vanlancker? Dat is een Belg, maar dat doet er niet toe. Hij zei: "Ik denk dat dat verschil flinterdun is." Vervolgens zei hij: "Overigens ben ik qua model geen voorstander van de Nederlandse overnamebedenktijd van 180 of 250 dagen."
Voorzitter. Deze drie bedrijven zijn als voorbeeld genoemd van de veertien bedrijven waarvoor dit mogelijk van nut zou kunnen zijn. Die drie hebben allemaal laten weten dat deze wet niet nodig is. Daarmee kom ik op mijn eerste vraag aan de minister, want hij vindt de wet wel nodig. In het kader van de vraag hoe we die gaan evalueren, zegt hij dat hij verwacht dat gemiddeld hooguit vijf keer per jaar van deze wet gebruik zal worden gemaakt. Dat lijkt mij aan de hoge kant. Ik heb eens gekeken hoe vaak in het verleden is voorgekomen dat aandeelhouders een punt op de agenda hebben gezet van een beursgenoteerd bedrijf waarvan het bestuur zei: dat moet je niet doen. Ik ben teruggegaan naar 1 juli 2013. Sindsdien is er zes keer door aandeelhouders geprobeerd om een punt op de agenda te krijgen. Dat is vijf keer afgewezen en één keer aangenomen. Eén keer vond het bestuur het ook een goed idee.
Hoeveel keer is er een voorstel van de aandeelhouders op de agenda gekomen om een commissaris of bestuurder te ontslaan? Bij alle keren waarin dat geprobeerd is, is dat door de rechter verhinderd. Het is sinds 2013 nul keer gebeurd dat op aandringen van de aandeelhouders op de agenda van een algemene vergadering van het beursfonds het voorstel kwam: we zouden die bestuurder of commissaris moeten ontslaan. Nul keer in zeven jaar. Waarom verwacht de minister dan dat het in de toekomst hooguit vijf keer per jaar zal gebeuren? We gaan het over drie jaar evalueren. Het lijkt mij dat nul keer per jaar de verwachting zou moeten zijn.
Op basis van gegevens uit het verleden en wat bedrijven zelf zeggen, lijkt deze wet mij dus onnodig. We moeten dan gaan kijken naar de kwaliteit van de wet. Zou deze wet schade kunnen aanrichten als we hem toch aannemen? Dat zou allereerst natuurlijk kunnen gebeuren als aandeelhouders iets op de agenda willen zetten wat door deze wet zou kunnen worden tegengehouden door het bestuur. Het zou zo kunnen zijn dat de aandeelhouder misschien wel gelijk heeft en dat de bestuurder die hij weg wil hebben, het inderdaad slecht doet. Dat is mogelijk; tenminste, dat denk ik. Mijn vraag aan de minister is: zou dat kunnen? Is het in theorie mogelijk dat als de aandeelhouder zegt dat een bestuurder niet functioneert in het belang van de onderneming en het bestuur zegt dat ontslag van die bestuurder niet in het belang van de onderneming is, het bestuur het fout heeft?
Mijn volgende vraag aan de minister is hoe hij gaat evalueren of er schade is opgetreden. Als het gebruikmaken van die bedenktijd schade zou kunnen opleveren, namelijk door een slechte situatie 250 dagen lang te laten voortduren, hoe gaan we dat dan meten? En meer specifiek, stel dat de bedenktijd de komende drie jaar nul keer wordt ingeroepen, zoals in de lijn der verwachting ligt, vindt de minister dan dat het wetsvoorstel goed heeft gewerkt, of zou het dan ook slecht hebben kunnen gewerkt en schade kunnen hebben toegebracht? Hoe weten we dat? Dus, hoe gaat de minister het meten? En meer specifiek, hoe gaat hij het meten als het niet wordt gebruikt? Hoe gaat hij dan het effect meten?
Ik vraag dat temeer omdat de bedoeling van het wetsvoorstel is om een afschrikkingseffect te hebben. Men wil hiermee voorkomen dat aandeelhouders iets op de agenda zetten wat het bestuur onwelgevallig is. Als dat afschrikkingseffect zou werken, zou het nog minder vaak gebeuren dan het nu gebeurt. Minder dan nul kan eigenlijk niet. Dan zullen er weinig van dit soort voorstellen komen, want dan zeggen beleggers: ik ga niet proberen het beleid te wijzigen van deze onderneming waarin ik zit; ik verkoop de aandelen en ik laat het maar zitten. Dan gaat het slecht met de onderneming. Dat is ook schade. Hoe gaat de minister bij de evaluatie over drie jaar de schade meten van de pogingen waarbij men is afgeschrikt?
Dan heb ik nog drie technische vragen. Het wetsvoorstel is ook bedoeld om een rol te spelen bij een openbaar bod. Op de vraag van de VVD wanneer een bod wezenlijk is strijd met het belang van de onderneming, wat door de rechter moet worden vastgesteld, heeft de minister geantwoord eigenlijk twee mogelijkheden te zien: a. een vijandige overname waarbij de bieder aankondigt de nv te ontmantelen en de bedrijfsvoering te beëindigen, b. een voorstel om een aanzienlijk deel van het bedrijf af te stoten. Ook dit soort dingen komt in mijn herinnering niet voor. Mijn vraag aan de minister is: is het wetsvoorstel nou alleen bedoeld voor vijandige overnames waarbij die twee extra voorwaarden gelden? Is het dus bedoeld voor de situatie dat er een aankondiging is gedaan om de nv te ontmantelen en de bedrijfsvoering te beëindigen, of is het bedoeld om alle vijandige overnames tegen te houden? Hoe zit het met een gewoon bod zonder opsplitsing? Mag het bestuur dan ook bedenktijd inroepen?
Mijn volgende technische vraag: als er een bod komt, als dat gestand is gedaan en de bieder de meerderheid van de aandelen heeft gekregen, mag het bestuur dan alsnog de bedenktijd inroepen? De minister heeft gezegd: nee, bij 25% mag het niet. Maar bij 51% mag het wel.
Mijn laatste technische vraag gaat over bedrijven met grootaandeelhouders, zoals Heineken, waarin Heineken Holding 51% van de aandelen heeft. Daar weet het bestuur dus van tevoren al wat de uitslag van een stemming bij de aandeelhoudersvergadering zal zijn, want die grootaandeelhouder zorgt voor de continuïteit van de onderneming. Mag het bestuur als er zo'n grootaandeelhouder is, ook bedenktijd inroepen, hoewel dat de facto onzinnig is?
Voorzitter. Dan heb ik nog een wat breder punt. De minister verwijst in zijn toelichting vaak naar het zogenaamde Rijnlandse model. Hij zegt dat Nederlandse vennootschappen zich kenmerken door het Rijnlandse model. Ik waag dat te betwijfelen. Ik heb eerder in een schriftelijk overleg met de minister van Financiën en de minister van Economische Zaken aan de orde gesteld dat de term "Rijnlands model" een beetje vaag is. Dat ging toen over criteria voor steun aan individuele ondernemingen. Uit de schriftelijke discussie kwam naar voren dat de ministers en ik het er wel over eens waren dat dit criterium van het Rijnlandse model zo vaag was dat je dat niet moest gebruiken. Het komt ook niet voor in het Nederlandse vennootschapsrecht of effectenrecht. Dus ik zou voorzichtig willen zijn met die term "Rijnlands model". Ik begrijp wel wat ermee bedoeld wordt — daar ben ik niet tegen — en ik weet ook waar het vandaan komt. Ik zou bij de minister willen checken of hij dat ook weet. Is de minister het met mij eens dat de term "Rijnlands model" bedacht is door meneer Albert in 1991?
Mijn volgende vraag is: weet de minister dat dit model niet gaat over ondernemingen, maar over de economische ordening in landen in haar geheel? Het gaat ook over loonvorming, openbaar vervoer, gezondheidszorg en nog veel meer dingen. Dat blijkt ook uit de definitie van het Rijnlandse model, zoals gegeven door meneer Albert zelf op pagina 183 van de Nederlandse vertaling van zijn werk. Daarin zegt hij: "Wat ik in dit boek "het Rijnlandse model" noem, is een moderne geactualiseerde variant van het sociaaldemocratisch ideaal." Dat is het Rijnlandse model volgens de uitvinder ervan. Dat brengt mij op mijn laatste vraag aan de minister: is dit kabinet van mening dat beursgenoteerde ondernemingen in Nederland het sociaaldemocratisch ideaal moeten nastreven?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Frentrop. Dan is het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Mijn hart begon meteen sneller te kloppen toen ik zag dat het wetsontwerp Inroepen bedenktijd door bestuur beursvennootschap in deze Eerste Kamer plenair zou worden behandeld. Al sinds mijn studietijd, en vooral sinds mijn 20ste — we praten hier over het jaar 1987 — ontwikkelde ik een enorme fascinatie voor dit onderwerp en alles wat ermee te maken heeft door het vijandige bod dat aandeelhouderskampioen en CEO voor Elsevier Pierre Vinken uitbracht op het toentertijd wat ingeslapen Kluwer-concern. Bij de voorbereiding van mijn bijdrage heb ik nog even speciaal hoofdstuk 28 van de bijzonder lijvige biografie van Pierre Vinken erop nageslagen, geschreven door ambtgenoot Frentrop, dat met name handelt over deze voor Nederlandse beursvennootschappen baanbrekende episode uit 1987.
De hersenchirurg Vinken, een competente outsider die niet afkomstig was uit de traditionele Nederlandse ons-kent-ons-nomenklatoera, waar toen en ook helaas nu nog steeds de top van het Nederlandse bedrijfsleven vaak uit gerekruteerd wordt, stond tegenover de zelfvoldane ietwat regenteske corpsbal Alberdingk Thijm van Kluwer. Het was een fascinerende zomer, kan ik de minister verzekeren. Ik heb dat toen met veel belangstelling gevolgd. Deze overnamestrijd werd in die zomer van 1987 steeds heftiger. Elsevier verkreeg bijna de controle over Kluwer en was heel dichtbij een meerderheidsbelang. Het scheelde letterlijk maar enkele aandelen. De laatste aandelen Kluwer gingen op die laatste vrijdagmiddag, toen het bod afliep, voor 20.000 gulden over de toonbank, in een slotoffensief van Vinken om boven de 50% in Kluwer te komen, maar Elsevier haalde het net niet. Het was een bijzondere close call. Nog jaren later werd in de wereld van de fusie- en overnamespecialisten nagepraat over deze zomer en dit overnamespektakel.
Achteraf verklaarde Vinken publiekelijk dat de grootste fout die hij in zijn carrière en in dit overnamegevecht had gemaakt, was dat hij niet een van de grote Amerikaanse investment banks had ingehuurd die niet op een paar miljoen kijken, maar het Nederlandse MeesPierson, die aan het eind van de strijd — typisch Nederlands — begon te kruidenieren, waardoor een meerderheidsbelang spaak liep. Voor enkele tientallen miljoenen guldens meer — het was nog de goede oude guldentijd, voorzitter — was het bod op Kluwer wel geslaagd en was Elsevier wellicht een grote mondiale speler geworden. Na het mislukte bod fuseerde Elsevier later met het Britse Reed en belandde als beursfonds meer buiten de schijnwerpers. Kluwer vluchtte in grote paniek in de armen van branchegenoot Wolters en liet zich gewillig overnemen om maar van belager Elsevier af te komen. Dat is inmiddels het Wolters Kluwer concern.
In die zomer van 1987 — ik studeerde toen economie in Groningen — wist ik zeker dat ik in deze markt van corporate control werkzaam wilde zijn. En dat heb ik de afgelopen dertig jaar dan ook gedaan, eerst als advocaat en daarna in de internationale financiële wereld, steeds op het gebied van fusies en overnames. Vandaar mijn interesse in dit wetsvoorstel.
Wat is nou eigenlijk het onderliggende probleem dat dit wetsvoorstel moet oplossen? Dit wetsvoorstel is een aantal jaar geleden geïntroduceerd, nadat Nederlandse beursvennootschappen zoals Unilever en Akzo door matig management, zeker naar internationale maatstaven gemeten, doelwit werden van buitenlandse partijen die volop potentie zagen voor verbetering van de performance van deze bedrijven.
Voorzitter, stel, u zet een van uw wooneenheden te koop. U huurt een bevriende VVD-makelaar in, zet het op funda en vele kopers melden zich voor dit ongetwijfeld aantrekkelijke object. Er is wel één caveat: als de koper een bod uitbrengt, mag de verkoper wel even 250 dagen bedenktijd inroepen. Hoeveel kopers zijn er dan nog in uw wooneenheid geïnteresseerd, vraag ik. Hetzelfde geldt voor de markt voor corporate control. Dat wil zeggen: wie heeft het voor het zeggen in een beursgenoteerd bedrijf? Het risico van dit wetsvoorstel is dat het gaat resulteren in een situatie van survival of the unfittest, een soort anti-darwinistische wetgeving, ter bescherming van een stel comfortabel genestelde, complacent old boys and girls.
Voorzitter. Bij de partij die ik hiervoor mede-oprichtte, bedacht ik ooit de slogan "dynamiek, daadkracht en durf". Die drie woorden belichamen voor mij het nieuwe elan dat nodig is om Nederland weer op te stuwen in de vaart der volkeren en op alle fronten te moderniseren en de aansluiting met de rest van de wereld te herpakken. Dit wetsvoorstel gaat daar lijnrecht tegenin. Waarom is dit wetsvoorstel geen goed idee? Allereerst hebben Nederlandse beursvennootschappen al ruim voldoende mogelijkheden om zichzelf te beschermen tegen een vijandige overname of ongewenste aandeelhouders, zoals preferente beschermingsaandelen, prioriteitsaandelen, certificaten van aandelen of bevriende controlerende aandeelhouders. En daar maken de meeste Nederlandse beursvennootschappen ook volop gebruik van.
Daarnaast verstoort deze bedenktijdwet het evenwicht binnen beursvennootschappen, waar een uitgebreid systeem van checks and balances de bestuurders en commissarissen van de vennootschap moet disciplineren. Door dit wetsvoorstel wordt dit systeem op de helling gezet en kan men zich gemakkelijker onttrekken aan de disciplinerende werking van de financiële markten. In feite verschaft dit wetsvoorstel het management van Nederlandse beursvennootschappen een extra wettelijke vorm van ontslagbescherming. Het is dan ook slecht voor de dynamiek die de Nederlandse economie zo dringend nodig heeft, en niet goed voor ons vestigingsklimaat. Ik kan u verzekeren dat dit soort zaken echt een rol speelt bij het kiezen van een vestigingsplaats voor grote beursgenoteerde concerns.
De VVD dacht Unilever in Nederland te kunnen houden door de dividendbelasting af te schaffen, een plan waarvan ik tegen iedereen vanaf de eerste dag zei dat het niet ging werken, omdat aandeelhouders van Unilever het regime van corporate control van Unilever veel belangrijker vinden en vonden dan de Nederlandse dividendbelasting. Dat is ook gebleken, want ze stemden massaal voor vertrek naar het Verenigd Koninkrijk, ook al was het Verenigd Koninkrijk inmiddels zelf al uit de EU vertrokken. Zo belangrijk is dit onderwerp dus. Overigens heeft Unilever al publiekelijk verklaard deze bedenktijd, mocht die er komen, niet in te roepen, omdat deze in strijd is met de zogenaamde "no frustration rule" van de Britse Takeover Code, artikel 21 voor de liefhebbers. Ook is dit wetsvoorstel moeilijk verenigbaar met de Richtlijn aandeelhoudersrechten, en dan met name artikel 6, lid 3 van Richtlijn 2007/36, dat lidstaten uitdrukkelijk verplicht één specifieke termijn te stellen. Ook de advocaat- generaal van de Hoge Raad heeft aangekaart dat hier toch wel een groot risico zit. Graag horen we daar ook verheldering van de minister.
Voorzitter. Dan kom ik op het punt van de stapeling. Deze bedenktijdwet voegt nog een extra maatregel toe aan de reeds bestaande beschermingsconstructies en is ook uit het oogpunt van stapeling — dat wil zeggen: de opeenstapeling van verschillende beschermingsconstructies — onwenselijk. Ons vennootschapsrecht biedt al zeer royale en afdoende waarborgen om activistische, op de korte termijn gerichte aandeelhouders op afstand te houden, met name het centrale lid van artikel 8 van boek 2 BW, dat de algemene norm neerlegt die stipuleert: "een rechtspersoon en degene die krachtens de wet en statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijk en billijkheid wordt gevorderd". Dit artikel 8 is een zeer belangrijk begin- en eindpunt in de onderlinge omgang van de diverse stakeholders in het vennootschapsrecht, maar ook voor beursvennootschappen. Daarnaast is er ook een royale mogelijkheid, indien nodig ook op korte termijn, om de gespecialiseerde Ondernemingskamer in te roepen, ook bij overnamegevechten. We zagen dat bijvoorbeeld in 2007, toen de Ondernemingskamer op korte termijn intervenieerde toen aandeelhouders van ABN AMRO de verkoop van de Amerikaanse tak LaSalle probeerden te frustreren. De Ondernemingskamer wees dat af, waardoor dit ABN AMRO-onderdeel nog net voor het uitbreken van de financiële crisis in 2008 goed werd verkocht. Dus dat was achteraf nog een meevaller voor de Nederlandse belastingbetaler.
De conclusie is dan ook dat dit wetsvoorstel disproportioneel is, het bestaande evenwicht verstoort, strijdig zou kunnen zijn met het EU-recht en, belangrijk, het Nederlandse vestigingsklimaat verslechtert. Wat ons betreft is het wetsvoorstel dan ook het paard achter de wagen spannen en een stap in de verkeerde richting, met het risico dat de naar internationale maatstaven al zeer royaal beschermde bestuurders van Nederlandse beursvennootschappen achterover gaan leunen en zonder de goed functionerende disciplinerende werking van de financiële markten qua performance achter zullen blijven bij hun buitenlandse concurrenten, en juist dáárdoor zelf een overnameprooi zullen worden of het niet zullen overleven; survival of the unfittest. Wij adviseren dan ook iedereen met klem om, net als onze fractie, tegen dit wetsvoorstel te stemmen.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Dan is het woord aan mevrouw Adriaansens namens de fractie van de VVD.
Mevrouw Adriaansens i (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Complimenten aan mijn voorgangers. Ik moet zeggen dat beiden zeer gedreven hun betoog hebben neergezet. Het is overigens jammer dat er zo weinig sprekers zijn, maar van u beiden heb ik genoten.
Voordat ik begin wil ik graag aangeven dat ik commissaris ben bij PGGM, een coöperatieve pensioenbelegger, en dat ik geen invloed heb op het beleggingsbeleid; het vermogensbeheer is namelijk in een aparte vennootschap ondergebracht en er is ook een aparte raad van commissarissen. Maar voor de volledigheid wil ik die transparantie hier wel hebben. Overigens is mijn inbreng met de VVD-fractie besproken en de fractie staat ook achter deze inbreng.
Voorzitter. Wij proberen in Nederland alles zo goed mogelijk te regelen en ongewenste invloeden uit te sluiten, maar soms schieten we daarin door, zoals met dit wetsvoorstel. Mijn fractie heeft vragen bij de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van dit wetsvoorstel. We vragen ons dan ook af of dit wetsvoorstel niet strijdig is met het Europese recht, namelijk het vrije verkeer van kapitaal. Vaak reageren we in Den Haag op incidenten, zoals de vorige sprekers ook al hebben aangegeven en zoals ook hier het geval is. Met name in 2017 speelde de eventuele overname van Unilever en AkzoNobel. De bestaande agenderings- en oproepingsrechten van de aandeelhouders zouden onvoldoende bescherming bieden tegen activistische aandeelhouders en tegen vijandige overnames en er kwam een roep om het creëren van rust. AkzoNobel wendde zich tot de Ondernemingskamer, die AkzoNobel overigens in het gelijk stelde. De rechter weigerde Elliott en York Capital de machtiging om die aandeelhoudersvergadering bijeen te roepen. Elliott en York Capital wilden in die vergadering praten over een eventuele overname door het Amerikaanse PPG, maar de Ondernemingskamer zag onvoldoende aanleiding tot het nemen van stappen tegen AkzoNobel. Overigens verkocht AkzoNobel in 2018, het jaar daarna, wel de chemietak en ging de opbrengst in ruime mate naar de aandeelhouders. Dus er is wel enige beweging veroorzaakt door dit gedoe van Elliott en York Capital. Op basis van de bestaande wet- en regelgeving kon dus wel degelijk weerstand worden geboden aan een ongewenst overnamebod. De rechter bepaalde overigens wel dat AkzoNobel de aandeelhouders beter had moeten informeren, maar dit terzijde.
Maar de geest was uit de fles en de wens om een bedenktijd in te lassen en rust te creëren kwam zelfs in het regeerakkoord en dus ook vervolgens in het wetsvoorstel dat hier voorligt. Maar net zoals de heer Otten en de heer Frentrop al aangaven, zijn er voldoende beschermingsmiddelen voor bestuurders om rust te creëren als er sprake is van een ongewenst overnamebod. Ik noem er een aantal. Er is de weg van de Ondernemingskamer; dat is de weg die AkzoNobel in 2017 heeft gekozen.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Mevrouw Adriaansens heeft haar betoog natuurlijk nog niet afgerond, maar ik hoorde al een aantal zaken die mij als muziek in de oren klonken. Hoor ik nu een vorm van voortschrijdend inzicht bij de VVD dat dit misschien toch iets te snel door de Tweede Kamer is gegaan en achteraf eigenlijk helemaal niet zo'n goed plan is?
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Ik zag u al heel blij kijken toen ik wat kritische kanttekeningen plaatste. Volgens mij is het onze taak om heel goed te kijken naar de noodzaak en de proportionaliteit van een wetsvoorstel en ik heb er nog steeds enige vragen over. Hoe we uiteindelijk gaan stemmen, zal na afloop van dit debat dan duidelijk worden.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Een andere beschermingsmaatregel is het uitgeven van preferente en prioriteitsaandelen en het certificeren van aandelen, welke middelen ter bescherming kunnen dienen. Ook kunnen in de statuten bepalingen worden opgenomen die het voor aandeelhouders moeilijk maken om eigen kandidaten voor te dragen voor besturen en de raad van commissarissen en om bestuurders of commissarissen te ontslaan, zoals ook de heer Frentrop al zei.
Verder verbiedt de Nederlandse wet misbruik van macht door aandeelhouders. Artikel 8 van Boek 2 bepaalt dat men zich redelijk en billijk moet gedragen. In artikel 13 van Boek 3 is bepaald dat je geen misbruik mag maken van je bevoegdheid. Bovendien bestaat er met de responstijd van de corporategovernancecode, die we namelijk ook nog hebben, een middel om agenderingen door aandeelhouders af te houden. In de zaak Cryo-Save heeft de Ondernemingskamer aangegeven dat die responstijd effectief kan zijn. Mijn fractie verneemt dan ook heel graag van de minister waarom deze beschermingsmaatregelen onvoldoende zijn.
Voorzitter. Mijn fractie ziet ook risico's van dit wetsvoorstel. We ondersteunen het doel van het wetsvoorstel; laat dat helder zijn. Er moet een zorgvuldige besluitvorming plaatsvinden en de belangen van de onderneming en de stakeholders moeten voldoende worden meegenomen. Het is echter wel de vraag of het wetsvoorstel dat hier voorligt daarvoor het juiste middel is. Het wetsvoorstel kan namelijk ook schade toebrengen aan het vestigingsklimaat in Nederland. De minister geef ook zelf toe dat er een effect kan zijn op het investeringsklimaat. In de memorie van toelichting is dat genoemd op bladzijde 13. Mijn fractie maakt zich echt zorgen over deze mogelijke negatieve gevolgen. We moeten ons realiseren dat 90% van de aandelen in beursvennootschappen wordt gehouden door buitenlandse aandeelhouders. Dat is geen vanzelfsprekendheid, want zij kunnen er ook voor kiezen om ergens anders te investeren.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik hoop dat er nog tijd is voor een vraag. Het is heel goed dat mevrouw Adriaansens het vestigingsklimaat opbrengt. Daarover hebben we indertijd heel veel gehoord als argument van de premier bij het afschaffen van de dividendbelasting. Ik ontkracht dat dat een bepalende factor was voor het vestigingsklimaat. Is mevrouw Adriaansens het met mij eens dat voor grote concerns met grote groepen internationale aandeelhouders het regime van corporate governance, zoals in het Verenigd Koninkrijk met de Take-over Code maar ook in het Nederlandse regime, een hele bepalende factor is voor de keuze van een vestigingsplaats?
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Zoals ik net ook aangaf, speelt dat zeker een hele belangrijke rol voor de aandeelhouders om een beslissing te nemen om te investeren. We moeten ook zuinig zijn omdat we een klein landje zijn en we moeten daar niet al te gemakkelijk mee omgaan. Dus je moet die zaken goed tegen elkaar afwegen, jazeker.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ja, maar in de praktijk heeft een heleboel activiteit het land al verlaten. We hebben Unilever gezien. Er was altijd sprake van een Dutch discount. Die is misschien een beetje ingehaald sinds dit wetsvoorstel is ingediend. Daarom is dit wetsvoorstel waarschijnlijk ook een beetje achterhaald, maar die discount wordt nu mega terug-geïntroduceerd als deze wet wordt aangenomen. Is de VVD dat met mij eens?
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Volgens mij is de hamvraag wat het effect gaat zijn van deze wet. Er wordt een bepaald effect beoogd, namelijk meer bescherming en zorgvuldige afweging, tijd en rust creëren om met alle stakeholders in overleg te gaan. De vraag is of de impact daarvan niet ook negatieve gevolgen kan hebben. U presenteert het als een logica; ik vraag me dat nog af. Maar wij denken wel dat je het moet onderzoeken.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik heb toch, zoals ik zei, 30 jaar van mijn leven aan dit vakgebied besteed. Vandaar ook mijn enthousiasme voor dit onderwerp, omdat het gewoon heel belangrijk is. Het onttrekt zich denk ik aan het zicht van heel veel mensen, ook in de politiek, maar op de internationale hoofdkantoren en bij de grote financiële instituties, banken en wereldwijd opererende investment banks wordt dit heel goed geanalyseerd voordat men zich ergens vestigt. Als je je huis te koop zet en je moet als koper 250 dagen wachten, dan ga je een ander huis kopen. Zo wordt daar natuurlijk ook gedacht. Dat bent u toch met mij eens?
Mevrouw Adriaansens (VVD):
De heer Otten en ik zijn dit volledig met elkaar eens, wat op zich wel een hele fijne constatering is een keer.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Deze buitenlandse investeringen dragen bij aan de groei van de Nederlandse economie, zoals ook de heer Otten net aangaf. Dat doen zij door te participeren in deze bedrijven. Dit creëert werkgelegenheid voor werknemers en leveranciers. Wanneer we te veel hobbels opwerpen voor deze investeerders, blijven ze weg, en dat terwijl niet duidelijk is wat nu eigenlijk de voordelen zijn. Mijn fractie zou graag de reactie van de minister vernemen op de verwachte financiële gevolgen van deze maatregelen.
Voorzitter. Nederland is een heel mooi land, met grote ambities, maar qua omvang zijn we klein. Mijn fractie vraagt zich dan ook af of dit wetsvoorstel past in de ontwikkeling van de Europese kapitaalmarktunie. De kapitaalmarktunie moet het voor beleggers gemakkelijk maken om te beleggen in bedrijven buiten hun land. De barrières voor internationale investeringen moeten verdwijnen, zodat we de economische groei kunnen stimuleren. Maar dit wetsvoorstel zou mogelijk een barrière kunnen opwerpen. Graag vernemen we de reactie van de minister hierop.
Voorzitter. Volgens aanwijzing 2.2 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is vereist dat er voldoende zekerheid bestaat dat de voorgestelde regeling zal leiden tot oplossing van het probleem en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. Het wetsvoorstel is gebaseerd op de veronderstelling dat kortetermijnbelangen zoals het behalen van winst slecht zijn, maar dat is niet onomstotelijk aangetoond. Bovendien hoeft de druk om op de korte termijn resultaten te laten zien niet per definitie slecht te zijn. Er is namelijk ook geen bewijs dat daarmee de langetermijnwaardecreatie onder druk komt te staan. Maar het omgekeerde geldt ook; kijk bijvoorbeeld naar de waardering van Tesla, dat met een hele lage winst bizar hoge koersen noteert. Dat suggereert juist het tegendeel van de stelling dat het bij aandeelhouders alleen om kortetermijnwinsten gaat.
Mijn fractie zou het op prijs stellen als de minister wil aangeven welk probleem nu eigenlijk wordt opgelost en waarom deze wet dan de oplossing is. Het gaat hier namelijk ook nog eens over regelend recht. De vennootschap kan de bedenktijd immers statutair uitsluiten. Het wetsvoorstel gaat dan dus leiden tot aanpassing van de statuten, en vervolgens blijft alles bij het oude.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik was verrast door de opmerking over de waardering van Tesla. Dat is natuurlijk een aan de NASDAQ genoteerd bedrijf in de Verenigde Staten. Ik begreep niet goed wat u daarmee bedoelde in het licht van dit wetsvoorstel. Kunt u mij dat toelichten?
Mevrouw Adriaansens (VVD):
De hele lijn van het wetsvoorstel en de onderbouwing ervan zijn erop gebaseerd dat aandeelhouders vooral gericht zijn op kortetermijnbelangen. Er zijn een heleboel voorbeelden te noemen, met name bij techbedrijven, dat dat niet zo is en dat daar juist de verwachting op langere termijn doorslaggevend is. Dat probeer ik daarmee te ontkrachten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Oké, zo moet ik dat begrijpen. Ik begreep het voorbeeld niet helemaal.
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Dat was even out of the box.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik ben het met mevrouw Adriaansens eens dat de financiële markten dat heel zorgvuldig kunnen afwegen. Dat klopt.
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Ja, dat was de boodschap, exact. Ik zei net dat het ook over regelend recht ging. Dit alles overziend is het de vraag wat dit wetsvoorstel nu eigenlijk oplevert, behalve negatieve pr voor investeerders.
Voorzitter. Een ander punt waar mijn fractie vragen bij heeft, is de voorgestelde ontslagbescherming voor bestuurders en commissarissen. Het is niet duidelijk waarom deze groep daar nu juist zo'n behoefte aan heeft. Mijn fractie verneemt graag van de minister waarom deze extra ontslagbescherming gewenst is.
Een laatste aandachtspunt is het vrije verkeer van kapitaal en vestiging. Deze wet is mogelijk strijdig met het Europese recht, zoals ook de Raad van State aangeeft. De Raad van State zegt het als volgt: "Door de wettelijke mogelijkheid te bieden van een bedenktijd, kan het investeren in een Nederlandse beursgenoteerde vennootschap minder aantrekkelijk worden gemaakt. Daarmee wordt aan het vrije verkeer van kapitaal en vrijheid van vestiging geraakt." Het Europese recht staat dit soort beperkingen toe als die beperkingen noodzakelijk en proportioneel zijn voor het doel. Hiervoor heb ik aangegeven dat mijn fractie zich afvraagt of de belemmeringen die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, noodzakelijk en proportioneel zijn. Als het antwoord daarop nee is, zou deze regeling daarmee mogelijk strijdig zijn met het Europese recht. Graag de reflectie van de minister hierop.
Voorzitter. Kortom, mijn fractie vraagt zich af of dit wetsvoorstel ons gaat helpen. Wij zien uit naar de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Adriaansens. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering tot ongeveer 10.15 uur, in afwachting van de initiatiefnemer, de heer Nijboer, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De vergadering wordt van 09.42 uur tot 10.16 uur geschorst.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het Voorstel van wet van het lid Nijboer tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten) (35488);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet (tijdelijke huurkorting) (35516);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van de Woningwet (wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet) (35518).
De voorzitter:
Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van het initiatiefvoorstel 35488, Voorstel van wet van het lid Nijboer tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten, en de wetsvoorstellen 35516, Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet en 35518, Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van de Woningwet, de wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet. Ik heet de initiatiefnemer, de heer Nijboer, die zijn initiatiefvoorstel hier zal verdedigen, en de aanstonds arriverende minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom in de Eerste Kamer. Ik open de beraadslaging en geef het woord aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Voorzitter, dank en welkom aan de minister. Ik zou kunnen zeggen dat het te laat zijn wellicht symptomatisch is voor de maatregelen in het huurbeleid, maar laat ik dat niet zo hard zeggen. Ik ga gewoon mijn verhaal houden.
Voorzitter. We bespreken vandaag drie wetsvoorstellen met betrekking tot huren en huurprijzen: twee voorstellen van de regering en een initiatiefvoorstel van de heer Nijboer, die ik alvast complimenteer met zijn initiatief. Al met al een mooie aanleiding om iets breder naar het volkshuisvestingsbeleid te kijken. Daar zal ik mee beginnen, waarna ik op de drie wetsvoorstellen inga.
We hebben eerder huurdebatten met deze minister gehad, onder meer uitmondend in het verzoek van deze Kamer om te komen tot een huurbevriezing in 2020 en uiteindelijk een motie waarin de weigering van de minister om aan dit verzoek te voldoen, werd afgekeurd. Ik heb niet de behoefte hier nu weer op in te gaan, maar de brieven van de minister over de uitvoering van de moties-Beckerman en -Nijboer over de bevriezing van de huren in 2021 en de financiering daarvan maken mij wel nieuwsgierig naar een reflectie van de minister. Hoe kijkt zij achteraf terug op haar halsstarrigheid met betrekking tot de eerder in deze Kamer aangenomen motie die hetzelfde vroeg voor 2020?
Voorzitter. We zitten midden in een ernstige wooncrisis. Er zijn te weinig woningen en er zijn vooral te weinig betaalbare woningen. Dit geldt zowel voor de gereguleerde sector als voor het middensegment in de geliberaliseerde huursector en de koopsector. Dit leidt onder meer tot een gebrek aan doorstroming, lange wachtlijsten, schuldenproblematiek, sterk toegenomen dakloosheid en het noodzakelijkerwijs in huis blijven wonen bij ouders of ex-partner. In de afgelopen kabinetsperiode is er te weinig gebeurd om deze wooncrisis aan te pakken. Ja, er zijn woondeals gesloten en er is heel vaak "bouwen, bouwen, bouwen" geroepen, maar er is te weinig gebouwd en de wooncrisis is er niet minder door geworden. Integendeel, zou ik zeggen. De verruiming van de mogelijkheid tot het aanbieden van tijdelijke huurcontracten heeft geen bijdrage geleverd aan het oplossen van de wooncrisis, maar heeft wel gezorgd voor meer woononzekerheid. Er zijn ook beleidsbrieven geschreven waarin voorgenomen maatregelen staan. Maar slechts weinig van die maatregelen hebben het gebracht tot wet- en regelgeving. En wat er kwam, kwam heel laat, zoals de wetten die vandaag voorliggen.
Er zit nog wel wat aan te komen. Ik hoop dat de minister ons wat dat betreft een kort overzicht van de stand van zaken kan geven, en ook kan aangeven of zij door zal blijven gaan met het verwezenlijken van de maatregelen. Of ligt alles stil in afwachting van de formatie van een nieuw kabinet?
Meer specifiek vraag ik of de minister kan ingaan op de ministeriële regeling over de maximering van het aandeel punten WOZ-waarde. Wat is daarvan de beoogede datum van inwerkingtreding? Hoe staat het met de opkoopbescherming bestaande koopwoningen? Dit wetsvoorstel is in november in consultatie gegeven. Is er inmiddels een wetsvoorstel naar de Raad van State gegaan? En zo nee, wanneer gaat dat dan gebeuren? Hoe staat het met de uitvoering van de in de Tweede Kamer bijna met algemene stemmen aangenomen motie-Van Eijs, waarin wordt gevraagd een onderzoek te starten naar de mogelijke vormen van huurprijsregulering in de vrije sector? Het lijkt mijn fractie zeer wenselijk dat een dergelijk onderzoek zo spoedig mogelijk wordt gestart, zodat een nieuw kabinet zo snel mogelijk aan de slag kan met de uitkomsten daarvan. Heeft de minister al stappen gezet om dit onderzoek te laten doen?
Voorzitter. Ik kom nu bij de voorliggende wetsvoorstellen. Laat ik beginnen bij het initiatiefwetsvoorstel van de heer Nijboer. Ik heb hem al gecomplimenteerd met zijn initiatief. En ik wil hem vooral complimenteren voor het feit dat hij heeft doorgepakt waar de regering maar bleef talmen. De Raad van State was hier wat minder blij mee, zo lees ik het advies. Daar verwijt men de initiatiefnemer slechts een nadelig effect, namelijk de ongelimiteerde huurverhogingen in de vrije sector te willen aanpakken, zonder het daaraan ten grondslag liggende structurele probleem te adresseren. Anders dan de Raad van State ben ik blij dat de heer Nijboer in ieder geval het nadelige effect wil aanpakken. En ik hoop dat het voor de regering een aanmoediging is om met het structurele probleem aan de gang te gaan.
De Raad van State merkt ook op dat er een kans bestaat dat het voorstel een ongewenst effect zal hebben, namelijk dat het ertoe kan leiden dat er minder verhuurd gaat worden als woning, en meer als short stay of vakantiewoning. Kan de initiatiefnemer nog eens uiteenzetten hoe hij hiertegen aankijkt? Deelt hij deze angst?
Over wetsvoorstel 35516 Tijdelijke huurkorting, kan ik vrij kort zijn. Ik heb eerst de opmerking dat de titel van het wetsvoorstel nogal misleidend is, want het wetsvoorstel regelt juist niet de tijdelijke huurkorting, maar de mogelijkheid om na een tijdelijke huurkorting inhaalhuurverhogingen toe te passen. Verder heb ik slechts één vraag hierover aan de minister. Bij amendement is de verlengde mogelijkheid tot juli 2021 tot verlenging van huurcontracten in verband met corona in deze wet gefietst. Kan de minister uitleggen of dit amendement nog het gewenste effect heeft, gezien de verwachte datum van inwerkingtreding van deze wet, en het aflopen van de eerdere wettelijke regeling voor de wat ik maar even de "coronaverlenging van de tijdelijke huurcontracten" noem?
In wetsvoorstel 35518 worden meerdere dingen geregeld. In de eerste plaats worden daarin de DAEB-inkomensgrenzen aangepast. Het wetsvoorstel regelt kort gezegd dat de inkomensgrenzen voor gezinnen worden verhoogd en die voor alleenstaanden worden verlaagd. Deze inkomensgrenzen worden opgenomen in artikel 10, lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. In een brief van 6 november 2020 heeft de minister aan de Tweede Kamer laten weten de inkomensgrenzen voor eenpersoonshuishoudens niet te zullen verlagen. Een amendement om dit ook in de tekst van het wetsvoorstel aan te passen, heeft het in de Tweede Kamer echter niet gehaald. In antwoorden op de vragen van onze fractie en die van de PvdA heeft de minister over de effectueren van het niet verlagen van de grens voor singles geantwoord: "De hoogten van de inkomensgrenzen voor de toewijzing van de sociale huurwoningen van woningcorporaties, waaronder de inkomensgrens voor eenpersoonshuishoudens, zijn niet in de wet vastgelegd, maar in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015." Hoe verhoudt dit antwoord van de minister zich met de tekst van het voorliggende wetsvoorstel, waarin de inkomensgrenzen wel degelijk zijn vastgelegd? Biedt de tekst van het voorgestelde artikel 10, lid 2 Uitvoeringswet huurprijzen wel de ruimte om bij ministeriële regeling af te wijken van de in de wetstekst genoemde bedragen? In de wettekst wordt immers alleen gesproken over de mogelijke indexering van die bedragen bij ministeriële regeling, niet van aanpassing. Graag een heel duidelijk antwoord van de minister op dit punt, want dit punt is voor mijn fractie cruciaal bij de beoordeling van het wetsvoorstel.
Het tweede onderdeel van dit wetsvoorstel betreft een aanpassing van de inkomensafhankelijke huurverhoging. Mijn fractie is principieel geen voorstander van de aanpak van scheefhuurders via een inkomensafhankelijke huurverhoging, onder meer vanwege de inbreuk op de privacy van huurders die hierbij wordt gemaakt. De regeling werd bij de invoering niet voor niets de "gluurverhoging" genoemd. Binnen het nu bestaande stelsel, waarin de inkomensafhankelijke huurverhoging wordt toegepast, is het voorliggende voorstel echter een verbetering. Huurders met een inkomen net boven de inkomensgrens worden niet langer getroffen door een extra huurverhoging, terwijl de huurders van een sociale huurwoning met een hoog middeninkomen of een hoog inkomen wat meer gaan betalen. Wij kunnen goed met deze nivellering leven, ook als een klein deel van dat hoge inkomen wordt gevormd door een AOW-uitkering. Dat de huur nooit hoger kan worden dan dat deze volgens het woningpuntenwaarderingssysteem mag zijn, is hierbij een noodzakelijke randvoorwaarde.
Tot slot. Het wetsvoorstel bevat een regeling waarbij zeer lage huren —minder dan €300 voor een zelfstandige woning — versneld verhoogd kunnen worden met een nominaal bedrag van €25 per maand. Voor huurders met een laag inkomen zal deze stijging worden gecompenseerd door de huurtoeslag en voor huurders met een hoger inkomen is een huur van €300 niet snel té hoog. De vraag is wel wat de noodzaak van de aanpassing is, nu woningcorporaties er niets mee opschieten vanwege de maximale huursomstijging en de meeste huurders gecompenseerd zullen gaan worden door een hogere huurtoeslag. Wat is dan toch de reden om een extra huurstijgingsmogelijkheid volgens een geheel nieuwe systematiek toe te voegen aan ons huurprijzensysteem? Halen we hier iets mee binnen wat later ook ingezet kan worden voor huren die niet meer laag zijn? Graag een toelichting en hopelijk een geruststelling van de minister.
Ik kijk uit naar de antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van der Linden namens de fractie-Nanninga.
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Ik heb nog een vraag over de opmerking van scheefwonen. Ik hoor GroenLinks hier zeggen dat zij principieel niet voor het aanpakken van scheefwonen zijn. Nou is het in Nederland, vooral in grote steden, zo dat mensen met misschien wel twee, drie, vier een modaal inkomen in sociale huurwoningen wonen, dus in gesubsidieerde huisvesting voor een heel laag bedrag. Kunt u nog eens uitleggen waarom GroenLinks tegen het aanpakken is van dat soort zeer vermogende mensen, die scheefwonen in een sociale huurwoning?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Wat ik net zei, is dat een van de belangrijkste bezwaren tegen die aanpak van scheefhuren de manier is waarop het gebeurt, met name het doorgeven van gegevens via de Belastingdienst. Op zich vinden wij het goed om maatregelen te nemen waardoor mensen een meer passende huur gaan betalen en gestimuleerd worden om naar andere woningen te gaan, maar die moeten er wel zijn en die zijn er nu niet. Daarom zijn we er ook voor om juist dat middensegment, dat net boven die sociale huurprijsgrens zit, te gaan reguleren, zodat die ook prijzen krijgen die mensen die ten onrechte in sociale woningen zitten of die meer zouden kunnen betalen, de mogelijkheid bieden om te verhuizen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van der Linden, tot slot.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dat is dus uitvoeringstechnisch: dat de gegevens met de Belastingdienst worden gedeeld om het te toetsen. Maar is GroenLinks nu principieel tegen het aanpakken van scheefwoners? Want er zijn mensen met drie, vier, vijf keer een modaal inkomen die in een sociale huurwoning wonen. Bent u ervoor om die mensen aan te pakken?
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik ben er niet voor. Ik ben sowieso niet heel erg voor het aanpakken van mensen. Ik ben ervoor om te stimuleren dat mensen een huurprijs betalen die past bij de kwaliteit van de woning en bij hun inkomen. Dat kan betekenen dat je maatregelen neemt die stimuleren dat mensen meer gaan betalen of naar een andere woning verhuizen, maar de manier waarop het is vormgegeven, daar zijn wij niet voor.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.
De heer Kox i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag is het precies negen maanden geleden dat ik in deze Kamer een motie indiende waarin het huurbeleid van de minister van Wonen werd afgekeurd en waarin de minister werd opgeroepen alsnog een tijdelijke huurstop dan wel substantiële preventieve maatregelen van vergelijkbare aard mogelijk te maken. Het is fijn dat de minister van Wonen vandaag bij ons over de vloer is, en ook onze collega Henk Nijboer uit de Tweede Kamer. Met hen gaan we in deze Kamer een drietal nieuwe wetsvoorstellen inzake het huurbeleid bespreken, waaronder het initiatiefvoorstel van collega Nijboer, waarmee ik hem al op voorhand complimenteer. Het is al een hele klus om een initiatiefwetsvoorstel in te dienen, maar om het met algemene stemmen door de Tweede Kamer te krijgen, is een nog veel grotere klus. Dat betekent dat er goed werk is geleverd.
Voorzitter. We bespreken die wetsvoorstellen in het kader van een meer algemeen oordeel over het huurbeleid als zodanig, ook om te beoordelen of en in hoeverre de minister, nadat haar huurbeleid negen maanden terug door deze Kamer werd afgekeurd, tegemoet is gekomen aan de expliciete wens van deze Kamer en of daardoor de verhouding tussen regering en Kamer is veranderd. Dit is een mooi moment om zo'n tussenbalans op te maken, daags voordat de kiezers een nieuwe Tweede Kamer samenstellen, waarna die een nieuwe regering mag gaan vormen. Die regering zal onder meer een nieuw huur- en woonbeleid gaan formuleren. Dat zal ook invloed hebben op ons hier, indirect, maar onmiskenbaar.
Voorzitter. Laat ik met het beste nieuws beginnen. De minister heeft ons onlangs per brief laten weten dat ze per ministeriële regeling het maximale huurverhogingspercentage voor de gereguleerde huursector op 0 heeft gezet. Dat betekent dat er voor alle huurders in de sociale sector dit jaar dus geen jaarlijkse huurverhoging komt. Noemde de minister een dergelijke generieke maatregel negen maanden terug nog "niet doeltreffend", nu meldt ze ons dat ze met dit besluit bijdraagt aan de betaalbaarheid van woningen voor huurders in deze sector. Daarmee voert de minister alsnog in belangrijke mate de oproep van deze Kamer van negen maanden terug uit. Daarmee maakt ze mijn fractie en naar ik aanneem een groot deel van deze Kamer buitengewoon blij. Laat ik daaraan toevoegen dat ik aanneem dat de minister vandaag zal bevestigen dat zij het door de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen wetsvoorstel inzake de maximering van de huurprijsverhoging in de vrije sector steunt. Waar de minister negen maanden terug nog van mening was dat de huren in die sector wel mochten stijgen met de inflatie plus 2,5%, gaat ze nu akkoord met een maximale stijging met de inflatie plus 1%. Ook hier zet de minister een stap in de goede richting, en ook daar is mijn fractie blij mee. Blijft wel staan dat ook de voor dit deel van de huursector door deze Kamer gevraagde tijdelijke huurstop nog niet gerealiseerd wordt. Graag hoor ik van de minister of er voor haar redenen zijn om, mede vanwege de bovengemiddeld grote risico's voor alle huurders in coronatijd, alsnog ook voor de huurders in de vrije sector een tijdelijke huurstop tot de mogelijkheden te laten behoren. Ik neem aan dat de initiatiefnemer daartegen geen bezwaar zal hebben, maar ik hoor vanzelfsprekend graag ook zíjn mening daarover. Ik prijs hem in ieder geval voor zijn geslaagde initiatief, waarmee hij het aanvankelijke plan van de minister van tafel wist te krijgen. Ik weet dat de initiatiefnemer overigens van mening is dat er sowieso een plafond gelegd zou moeten worden als het om huurprijzen gaat. Zijn nu voorliggende wetsvoorstel voorziet daar nog niet in en zal, indien hij een absolute maximering van de huurprijzen weet te bewerkstelligen, daar te zijner tijd daartoe moeten worden aangepast, denk ik. Zie ik dat goed? Ik krijg daar graag een toelichting op.
Voorzitter. Eerder stemde deze Kamer in met het voorstel van de minister tot eenmalige huurverlaging in de sociale sector voor zo'n kwart miljoen huurders. De minister plaatste ook dát voorstel in haar invulling van het dictum van de Kameruitspraak inzake haar huurbeleid, van negen maanden terug. De Kamer steunde zoals gezegd dat voorstel, maar steunde ook mijn motie die de minister opriep te onderzoeken hoe een dergelijke verlaging wellicht ook te realiseren zou zijn voor huurders in de vrije sector. Ik hoor graag van de minister hoe het met de uitvoering van die aangenomen motie staat. Mocht de minister ook hier tegemoetkomen aan de wens van deze Kamer, dan zou ze mijn fractie en ik neem aan de grote meerderheid van deze Kamer nog blijer maken.
Vandaag voegt de minister nog twee andere wetsvoorstellen toe aan haar huurbeleid. Met die voorstellen is mijn fractie helaas veel minder blij. Het voorstel van de minister inzake een tijdelijke huurkorting geeft immers geen extra rechten aan huurders, maar neemt slechts een belemmering voor verhuurders, in dit geval woningcorporaties, weg om een eventuele huurverlaging mogelijk te maken. Het wetsvoorstel klinkt op het eerste gehoor wellicht aantrekkelijk omdat het de deur openzet voor een mogelijke huurverlaging, maar brengt een wellicht voor veel huurders onverwacht en uiterst onaangenaam huurinhaaleffect met zich mee. Voorstellen in de Tweede Kamer tot een verzachting van dat effect werden helaas door de minister ontraden en door een Kamermeerderheid verworpen. Mag ik de minister vragen of er voor haar bij nader inzien wellicht alsnog redenen zijn om een dergelijke verzachting van het huurinhaaleffect te heroverwegen?
Voorzitter. Het voorstel van de minister inzake wijziging van de huurverhogingsmogelijkheden en de inkomensgrenzen in de Woningwet was oorspronkelijk deels oneerlijk en deels onvolkomen. Het was oneerlijk omdat het de grens verlaagde waarboven een eenpersoonshuishouden niet meer in aanmerking zou komen voor een woning van een woningcorporatie in de reguliere sector. Dat was een regelrechte singlesstraf. Het was ook oneerlijk omdat het de tot nu toe bestaande uitzondering van de AOW van de inkomensafhankelijke huurverhoging schrapt, zonder daar een degelijke en deugdelijke verklaring voor te geven. Als de minister die heeft, dan hoor ik die vandaag alsnog graag van haar. De extra huurverhogingen voor laaggeprijsde woningen vragen ook om nadere uitleg.
Voorzitter. Het voorstel was en blijft onvolkomen omdat het de inkomensgrens voor meerpersoonshuishoudens verhoogt, maar onvoldoende om de meerpersoonshuishoudens die geen serieuze kans op de woningmarkt hebben, in aanmerking te laten komen voor een woning in de gereguleerde sector. Inmiddels heeft de minister de verlaging van de grens voor eenpersoonshuishoudens ingetrokken. Dat is goed nieuws, maar ze heeft de verhoging van de inkomensgrens voor meerpersoonshuishoudens afgewezen. Dat betreurt mijn fractie zeer. De minister zegt dat een verdere verhoging, naar pakweg €55.000, anderhalf maal modaal, in strijd zou zijn met EU-regelgeving inzake staatssteun aan woningcorporaties, omdat twee derde van de bevolking dan aanspraak zou kunnen maken op een woning in de gereguleerde sector. Dat lijkt inderdaad veel, maar door de krapte op de woningmarkt zijn de prijzen door het dak gegaan. Die zijn niet meer op te brengen voor een groot deel van de bevolking. Mag ik de minister vragen om nog eens uit te leggen waarom ze een grote groep huishoudens die geen reëel alternatief voor passende huisvesting op de woningmarkt heeft, uitsluit van toegang tot de gereguleerde sector? Heeft ze werkelijk angst voor ingrijpen door Brussel of zijn er nog andere redenen om haar terughoudendheid te verklaren? En mag ik de minister ook vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie van mijn collega Sandra Beckerman om het Nibud een onderzoek te laten doen naar de financiële situatie van huurders in de vrije en de sociale sector?
Voorzitter. Kortom, mijn fractie is blij met de door de minister ingevoerde tijdelijke huurstop voor de sociale sector en met de door het initiatief-Nijboer te realiseren ingrijpende beperking van de huurverhogingen in de vrije sector. Maar er is weinig vreugde over de zojuist door mij besproken nieuwe wetsvoorstellen. Dat geldt ook voor wat er vorige week in de Tweede Kamer gebeurde. De voormalige coalitiepartijen hielpen het amendement-Koerhuis, dat een verlenging van tijdelijke huurcontracten mogelijk maakt, aan een meerderheid, terwijl wij daar juist vanaf willen. Die tijdelijke huurcontracten zijn een product van het neoliberale denken en leiden tot huuropdrijving en grotere onzekerheid voor huurders. Mag ik van de minister weten hoe zij over deze laatste oprisping van het neoliberale woonbeleid denkt? Die verdraagt zich volgens mij slecht met de door de verschillende partijen aan de kiezers gepresenteerde woonvoorstellen.
Voorzitter. Als mijn fractie een voorlopige balans opmaakt van de stappen die deze minister heeft gezet sinds de afkeuring van haar huurbeleid door deze Kamer negen maanden geleden, constateert onze fractie dat er laat maar toch heel wat stappen door de minister zijn gezet. Maar er gaat ook nog heel wat niet goed. Over dat laatste heb ik zojuist gesproken.
Laat ik positief eindigen door de stappen vooruit nog even samen te vatten. Er komt eindelijk een generieke huurstop voor de 2,3 miljoen huurders van een corporatiewoning, zoals deze Kamer vroeg. Dankzij het initiatiefvoorstel van collega Nijboer komt er weliswaar geen huurstop in de vrije sector, waar deze Kamer om vroeg, maar wel een stevige generieke beperking van de jaarlijkse huurverhoging voor de 1 miljoen huurders in die sector. Als je de substantiële eenmalige huurverlaging voor een kwart miljoen huurders van corporatiewoningen en de mogelijkheid, althans voor corporaties, tot tijdelijke huurverlaging als huurders te zeer in de verdrukking raken, daarbij optelt, dan kan de conclusie zijn dat de minister nu gelukkig veranderingen doorvoert die ze negen maanden geleden nog niet zag zitten, waardoor ze in een frontale botsing met deze Kamer kwam. Ik noem dat grote winst voor de huurders van Nederland.
Ik complimenteer de minister voor haar bereidheid alsnog haar beleid in de door de deze Kamer gewenste richting bij te buigen. Ik complimenteer zeker ook de collega's in de Tweede Kamer voor hun vasthoudendheid om de minister daartoe te brengen. Collega Nijboer verleidde de minister tot een aanzienlijk milder huurbeleid ten aanzien van de huren in de vrije sector. Met haar huurstopmotie wist collega Beckerman de minister er ten langen leste van te overtuigen dat het verstandig zou zijn om ja te zeggen tegen dat voorstel en dat een huurstijging van 0% in die sector in ieder geval dit jaar genoeg zal zijn. Dat de corporaties voor de gederfde huur gecompenseerd worden via de verlaging van de BIK vindt mijn fractie niet meer dan redelijk, net zo goed als we het niet meer dan redelijk vinden dat het nieuwe kabinet de verhuurderheffing ten grave zal dragen en daarmee de investeringsruimte voor woningcorporaties beduidend zal vergroten.
Voorzitter. Negen maanden geleden betoogde ik dat ten aanzien van het tot dan toe gevoerde huurbeleid toch echt een wissel om moest, omdat de minister op een dood spoor zat. Het lijkt erop dat de botsing tussen de Kamer en de regering die wissel heeft omgezet, waardoor het huurbeleid stap voor stap is bijgesteld. Op basis van de verkiezingsprogramma's die de partijen de afgelopen tijd voorgelegd hebben, ligt het in de rede dat het nieuwe kabinet nog beduidend verdergaande maatregelen zal treffen om de huren in de hand te houden en niet langer op te jagen, maar wellicht zelfs te verlagen om de betaalbaarheid van huurwoningen te vergroten. Veel partijen hebben geconcludeerd dat een ongereguleerde woningmarkt geen soelaas biedt om iedereen van een goede en betaalbare woning te voorzien, wat toch een fundamenteel mensenrecht zou moeten zijn. Het besef lijkt er te zijn dat we van volkshuisvesting weer een gemeenschappelijke taak moeten maken, onder regie van een echte minister van Volkshuisvesting, die over voldoende middelen beschikt om de daad bij het woord te voeren. De afschaffing van de ooit als tijdelijk bedoelde verhuurderheffing, die een rem op de sociale woningbouw is geworden, lijkt op brede steun te kunnen rekenen. Vrijwel alle partijen onderkennen dat het nieuwe ministerie van Volkshuisvesting alles op alles zal moeten zetten om grootscheeps te gaan bouwen en bestaande woningen te verduurzamen, waardoor de krapte in het woningaanbod wordt beperkt en daarmee ook de algehele prijsopdrijving. Ik hoor graag van de minister of zij deze analyse deelt.
Ik zie hoe dan ook uit naar de reacties van zowel de initiatiefnemer als de minister op onze vragen en opmerkingen en die van de andere fracties. In tweede termijn hoop ik tot een meer finaal oordeel te kunnen komen over hoe de relatie tussen deze minister en deze Kamer er vanaf vandaag bij staat.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan de heer Van Rooijen van de fractie van 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Hier spreekt een volksvertegenwoordiger die dit weekend is gevaccineerd, waarvan akte. Ik hoor iemand "gefeliciteerd" zeggen. Ja, dat heb je als je ouder bent. Dan heb je meer rechten en ben je eerder aan de beurt. Dat geldt in het algemeen voor ouderen overigens helemaal niet in Nederland, maar dat terzijde.
Voorzitter. Ik begin met de wetsvoorstellen met de dossiernummers 35516 en 35518 en ik kom daarna op het initiatief van oud-collega Nijboer. Wij hebben intensief samengewerkt op veel dossiers. Ik feliciteer hem alvast met dit initiatief. Een aantal vragen van mijn fractie zijn nog niet beantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag bij deze twee voorstellen. Ik herhaal die vragen. Hoe vaak komt het voor dat ouderen van een eengezinswoning naar een kleinere, passende woning verhuizen? In hoeverre zal de huurkorting een stimulans zijn om dit te doen als de korting van tijdelijke aard is en als de huurprijs een belangrijke belemmering is om te verhuizen? Waarom zouden ouderen de stap maken naar een woning met een veel hogere huur bij zulke slechte vooruitzichten qua inkomen? Welke meer structurele oplossingen hebben gepensioneerden tot hun beschikking? Is het tekort aan passende woningen niet een veel groter probleem?
Voorzitter. Dan het wetsvoorstel 35518. Ik wil mij concentreren op de positie van ouderen. Ons Tweede Kamerlid Van Otterloo heeft een amendement ingediend (35518, nr. 16) om in dit voorstel het ongedaan maken van de uitzondering van de inkomensafhankelijke huur te schrappen. Kan de minister nog eens uitleggen — collega Kox vroeg dat ook al — waarom de uitzondering voor AOW'ers is opgeheven? Wij begrijpen daar eigenlijk helemaal niks van. Van Otterloo wilde met dit amendement bereiken dat de uitzondering bleef gelden. AOW'ers zijn in de regel niet meer in staat om hun inkomen aan te vullen. Ook indexatie heeft al twaalf jaar niet plaatsgevonden. Dit zou er dus toe leiden dat AOW'ers in een huurwoning een steeds groter deel van hun inkomen, van hun AOW en pensioen, moeten besteden aan woonlasten. Met Van Otterloo vindt mijn fractie dat onwenselijk.
Men gaat er ten onrechte van uit dat AOW'ers nog een inkomensstijging tegemoet kunnen zien. Het verleden is geen garantie voor de toekomst, maar wat de pensioenen betreft is het verleden wel een garantie voor de toekomst. Pensioenen zijn al twaalf jaar niet geïndexeerd — ik zei het al — en ook de komende jaren zullen pensioenen niet worden verhoogd. Ook de AOW is niet welvaartsvast, maar slechts waardevast. Die indexatie komt er ook niet door het pensioenakkoord, want tot de eventuele — let wel: eventuele — ingang van een nieuw stelsel in 2027 blijven de schandalige rekenregels van het zogenaamde nieuwe financieel toetsingskader van 2015 gelden. Voor mijn fractie staat vast dat met dit ftk de pensioenen met 10% tot 15% worden verlaagd in de overgangsperiode tot 2027 naar een nieuw, eventueel stelsel. Dit is een financieel toekomstkader waar het CDA in deze Kamer eind 2014 met woordvoerder Hoekstra met overtuiging tegenstemde. Dat had hij toen goed gezien. Ik was erbij en zag dit gebeuren vanaf de publieke tribune, als voorzitter van de ouderenorganisatie KNVG, met 150.000 leden. Vorige week heeft ons Tweede Kamerlid Corrie van Brenk een initiatiefwetsvoorstel ingediend om de rekenrente te verhogen naar 2% gedurende de transitieperiode, om die grote pensioenverlagingen te voorkomen en indexatie mogelijk te maken.
Voorzitter. Zoals gezegd willen wij de genoemde uitzondering die voor AOW'ers gold, handhaven. Helaas is het amendement van Van Otterloo verworpen met het bekende motorblok van de coalitie voorop. Weer een nieuw staaltje van leeftijdsdiscriminatie. Wij vragen de minister met klem deze uitzondering weer mogelijk te maken door met een wetswijziging te komen. Is zij daartoe bereid? Op het moment dat degene die woont in een DAEB-woning daar wegens deze regel door de hoogte van zijn inkomen niet meer kan wonen, moet de mogelijkheid worden geboden door woningbouwcorporaties om passende woningen te bieden in de middenhuursector, dus de niet-DAEB. Daarmee wordt de burger geholpen met geleidelijke transitie van DAEB naar niet-DAEB. Het lijkt wel een fiscale wet, Nijboer! Hoe voorziet de regering in een mogelijkheid om deze transitie geleidelijk te laten verlopen en hierbij hulp te bieden?
Dat brengt mij op seniorencomplexen, waar meerdere ouderen bij elkaar wonen. Het is nodig iets te doen aan de maximale ruimte die er is om ook toe te wijzen aan mensen met een wat hoger inkomen dan de norm, teneinde de sociale cohesie binnen het complex te versterken. Als je alleen de allerlaagste inkomens bij ouderen daar concentreert, betekent dit, zo leert de praktijk, dat in het complex zelf eerder een problematische situatie ontstaat bij het elkaar ondersteunen. Deze complexen draaien vaak op onderlinge hulp. Dan is het noodzakelijk om een wat meer gemengde samenstelling te hebben. In de schriftelijke voorbereiding in de Tweede Kamer heeft ook de vraag een rol gespeeld of de huurverlaging, de tijdelijke huurkorting, ouderen zou kunnen verleiden om naar een nieuwe woning te gaan. Ik ben bang dat een tijdelijke huurkorting niet helpt. Veel ouderen hebben tientallen jaren in dezelfde huurwoning gewoond. Je zou kunnen zeggen dat ze hebben geprofiteerd van het feit dat ze zijn blijven zitten, omdat daardoor huren in een aantal jaren gematigd zijn verhoogd. Als ze vervolgens naar een nieuwe woning gaan, krijgen ze minder waar voor meer geld. Er treedt dan een sprong in huur op, omdat verhuurders een nieuwe huur kunnen vragen. Dat weerhoudt dus een aantal mensen ervan om naar een passende seniorenhuisvesting te gaan. Die sprong is dan te groot.
Wij verwachten niet zo veel van deze tijdelijke huurkorting. Wij verwachten veel meer van een vergroting van het aanbod van woningen. Bouwen, bouwen is verreweg de beste oplossing om aan de schrijnende woningnood na tien jaar kabinetten-Rutte een einde te maken. Bouw vooral veel woningen waar ouderen graag in wonen, want daar is een enorme behoefte aan. Jan Latten heeft daar vorige week vrijdag nog eens overtuigend op gewezen. Ik mocht met hem tijdens het symposium van het Wetenschappelijk Instituut 50PLUS over de volkshuisvesting debatteren, evenals over de AOW, pensioenen en koopkracht. We waren het in grote lijnen eens over deze onderwerpen. Volgens Jan Latten is de behoefte aan passende en gezellige woningen voor ouderen, voor de derde generatie, veel groter dan die voor jonge gezinnen waar het volgens hem in de politiek te veel over gaat. Ik kom daar later nog wel eens in deze Kamer op terug, want het was een boeiend betoog van Latten.
Met het differentiëren van de DAEB-inkomensgrens wordt beoogd dat er meer woningvoorraad komt voor meerpersoonshuishoudens en dat de eenpersoonshuishoudens buiten deze grens zullen vallen. De reden om de grens te differentiëren is dat meerpersoonshuishoudens hogere uitgaven hebben dan eenpersoonshuishoudens en de huren voor deze huizen dus niet vallen binnen de inkomensgrens van de DAEB.
De heer Crone i (PvdA):
Ik ondersteun een groot deel van het betoog van de heer Van Rooijen, maar waarom zegt hij nu weer dat er te veel over jonge gezinnen wordt gesproken? Het is juist in het belang van jonge gezinnen dat ouderen naar die gezellige woningen gaan die hij terecht wil, want dan laten zij die oude gezinswoningen achter voor de gezinnen. Volgens de Rijksbouwmeester — die, denk ik, dezelfde cijfers heeft als Jan Latten — komt 80% van de woningvraag van alleenstaanden, waaronder met name ouderen. Die willen natuurlijk niet in een weilandwoning wonen ver weg van alle voorzieningen. Die willen in het stedelijk gebied wonen, bovenop Albert Heijn, vlakbij voorzieningen. Dus waarom stelt u zich zo op tegenover de jongeren? Het is in het belang van jongeren en ouderen dat die ouderenhuisvesting een impuls krijgt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik vind dit een interessante vraag, die ik ook wel begrijp, omdat ik onlangs met steun van deze hele Eerste Kamer met een unaniem aangenomen motie heb bereikt dat er een onderzoek kwam naar de behoefte aan seniorenwoningen. In die motie stond dat we dat met name wilden omdat het de doorstroming bevordert als ouderen naar kleinere woningen gaan, waardoor er nieuwe mogelijkheden komen voor starters en jonge gezinnen. Die motie is aangenomen. De grote eerste Monitor Ouderenhuisvesting is in januari gepubliceerd en de minister komt in mei met een groot actieprogramma samen met VNG, Aedes, VWS en haar ministerie om ook tot actie door de gemeentes over te gaan.
Ik heb even Jan Latten gememoreerd, omdat hij vorige week vrijdag tijdens dat symposium van het Wetenschappelijk Instituut iets zei wat mij erg trof. Hij zei: de politiek, en wij ook, vinden dat er voor starters en jonge gezinnen woningen moeten komen en dat het betaalbare woningen moeten zijn, op de goede plekken en niet te ver van het werk. Daar zijn we het over eens, ook hier in deze Kamer. Maar hij wees er ook op dat er voor een toenemende groep ouderen — die groeit van 3,3 miljoen naar 5 miljoen — de komende tien à twintig jaar passende en ook gezellige huisvesting moet komen in wat ik maar noem woon-zorgcomplexen. Daar heeft hij aandacht voor gevraagd. Hij zegt eigenlijk dat de politiek zich daar veel meer op zou moeten richten. Dan komen er uiteraard woningen beschikbaar voor jongeren, starters en jonge gezinnen, omdat de ouderen naar seniorenwoningen gaan. Maar die woningen zijn er niet. Bovendien zei hij dat er wel seniorenwoningen worden gebouwd maar de verkeerde, namelijk ongezellige blokkendozen met een paar kamertjes waar je geen sociaal contact hebt.
De voorzitter:
Meneer Crone, de laatste.
De heer Crone (PvdA):
Volgens mij moet u dan ook zeggen dat we allebei gelijk hebben. Dit is in het belang van jongeren die in stedelijk gebied willen wonen en ook in dorpen, maar niet in nieuwe weilandgebieden waar geen voorzieningen zijn. Dan helpt het enorm als we samen zorgen voor meer huisvesting. Dat zal ook vaak gestapelde bouw kunnen zijn, want dan is er minder druk per hectare en dan zijn die voorzieningen er toch al. Stelt u zich dan niet op tegenover de jongeren, want dan heeft u de 50-minners er ook nog bij.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, u vervolgt uw betoog.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik vind het jammer dat de heer Crone toch weer de indruk wekt dat mijn fractie niet opkomt voor jongeren, in een betoog waarin we elkaar duidelijk vinden. Het is en-en.
Ik moet er even bij zeggen dat de VVD mij buitengewoon teleurstelde bij de motie die werd aangenomen door een meerderheid in deze Kamer, en overigens ook door de coalitie, in het kader van de stikstof, met als strekking dat als boeren gaan stoppen, op die plekken bij voorkeur wordt gekeken naar passende woningen. Dan zegt men: ja, dat gaat weer over die senioren, die ouderen, dus daar stemmen we tegen. De rest van de coalitie stemde wel voor. Ik vind dat betreurenswaardig, waarvan akte. Ja, voorzitter, alles is politiek.
Daarnaast vraag ik mij af of met het oog op deze reële alternatieven en het tekort op de woningmarkt de korting op de verhuurderheffing voor woningbouwcorporaties kan worden verhoogd. Dat zal de heer Nijboer aanspreken. Voor alle duidelijkheid: 50PLUS was en blijft voor afschaffing van de verhuurderheffing. Dat zal de heer Nijboer en de heer Crone en hun partij ook aanspreken.
Hoe voorziet de regering in de uitvoerbaarheid van het toepassen van de wijdere toewijzingsruimte? Gaat dit middels een inkomenstoets? Wordt er dan jaarlijks een toets gedaan om het inkomen te testen en aan de hand daarvan de geleidelijke verhoging te realiseren? Ik moet even voorzichtig zijn over dingen met toeslagen, inkomens en inkomenstoetsen, maar u begrijpt wat ik bedoel.
Voorzitter. Allereerst nogmaals mijn compliment aan mijn oud-collega Nijboer uit de Tweede Kamer voor dit initiatiefwetsvoorstel. Ik spreek uit ervaring: initiatieven zijn grote klussen en monnikenwerk voor de medewerkers, ook zijn medewerkers. Het initiatief van Nijboer regelt dat de huren gedurende drie jaar maximaal verhoogd kunnen worden met de inflatie plus 1%, met een aantal uitzonderingen.
Mijn fractie vraagt zich af of het woningwaarderingssysteem, het puntenstelsel, moet worden doorgetrokken naar de vrije sector. Er is een afnemend aantal woningen beschikbaar in de sociale sector, waardoor steeds meer mensen aangewezen zijn op de middensector. Zij verdienen ook een vorm van huurbescherming en een vorm van tegenkracht tegen speculatie.
Ik vraag aandacht voor een bepaalde groep ouderen. Een aantal ouderen is vanwege de verkoop van hun woning, terwijl het niet mogelijk is om een woning te kopen die geschikt is voor hun leeftijd en hun beperkte fysieke mogelijkheden, aangewezen op een huurwoning. Dan vinden er regelmatig huurverhogingen plaats, en dat terwijl het pensioen niet stijgt. Ook daarom steunen we dit initiatief van de heer Nijboer van harte.
Wij wachten de antwoorden van de minister en de initiatiefnemer met belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan de heer Van der Linden, namens de Fractie-Nanninga.
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Voorzitter. Het is crisis op de Nederlandse woningmarkt. Alleen al dit jaar, in 2021, bedraagt het woningtekort 285.000 woningen en dat tekort loopt naar verwachting op naar 355.000 woningen in 2023. De prijzen van huizen zijn sinds 1970 twee keer zo hard gestegen als het modale inkomen. De gemiddelde nieuwbouwwoning steeg dit jaar naar een prijs van €420.000 en de gemiddelde starter kan slechts lenen tot maximaal €255.000. En ook in de huursector, waarover wij vandaag drie wetten behandelen, is het dramatisch. De huurprijzen zijn in tien jaar tijd met ruim 26% gestegen. Voor jonge mensen geldt dat vaak 50% van hun inkomen aan huur opgaat, als ze al een geschikte huurwoning kunnen vinden.
Het is goed om bij de problemen op de woningmarkt, hier in deze chambre de réflexion, regelmatig stil te staan, zeker wanneer wij, zoals vandaag, wetsvoorstellen behandelen waarmee de overheid ingrijpt op de woningmarkt. De huidige wooncrisis is het gevolg van jarenlang verkeerd beleid, en dat trekken we niet zomaar recht. Wat nodig is, zijn grote politieke keuzes, en ik wil er in ieder geval twee uitlichten. Allereerst: de huidige beleidskeuze voor hoge immigratie. Van 2015 tot en met 2020 kwamen er per jaar netto zo'n 80.000 meer naar Nederland dan er weggingen. Het totale migratiesaldo 2015-2020 was +500.000 mensen; een groot deel van hen kansarme immigranten of asielzoekers, die — en dat is politiek beleid — zo snel mogelijk vanuit azc's worden herverdeeld over gemeenten. Daar krijgen zij, vaak met voorrang, een goedkope sociale huurwoning toegewezen. Tegen deze aantallen valt niet op te bouwen, als je dat überhaupt al zou willen. Het is een politieke beleidskeuze, en een keuze met direct grote impact zou dus zijn de instroom van kansarme migranten flink te beperken. En dan een tweede beleidskeuze: de huidige beleidskeuze van peperduur klimaatbeleid, waardoor nieuwbouwprijzen de pan uit zijn gerezen. De afgelopen regeerperiode werd het aardgasverbod ingesteld, waardoor de dure en onrendabele warmtepomp massaal zijn intrede deed. Door tal van duurzaamheidseisen zijn de bouwkosten van nieuwbouwwoningen de afgelopen tien jaar met bijna 20% gestegen; een politieke maatregel met direct grote impact op de woningmarkt. Wat we dus zouden kunnen doen, is deze maatregel stoppen, het gasverbod van tafel en weer betaalbaar bouwen.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Er is heel veel om op te reageren. Ik zal dat niet allemaal doen, maar ik sla even aan op de getallen die de heer Van der Linden noemt over immigratie. Ik ben benieuwd waar hij ze vandaan haalt, want in de getallen die ik ken, is die 80.000 gemiddeld ongeveer de bruto-immigratie en gaat het netto om ongeveer de helft daarvan. En hij zegt dat een heel groot deel daarvan de asielzoekers zijn. Ik ben benieuwd of de heer Van der Linden daarbij ook kan aangeven wat volgens hem het percentage sociale woningbouw is dat aan asielzoekers wordt toegewezen.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik denk dat GroenLinks hier de cijfers niet op orde heeft. Deze cijfers komen gewoon van het CBS. Ik heb ze gisteren nog een keer dubbelgecheckt: 2015 65.000 migratiesaldo positief; in de vier jaren daarna zo'n 80.000, en in 2019 100.000. Dat is het nettomigratiesaldo, waarin meer mensen naar Nederland komen dan er weggaan.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik zal dat checken. En mijn tweede vraag, het percentage sociale woningbouw dat volgens u aan asielzoekers wordt toegewezen?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dat heb ik zo niet paraat, maar als u het wel weet, zal ik me graag daarover informeren, en wellicht kunnen we ook aan de minister vragen welk percentage dat is. Ook het aantal mensen met een asielstatus die op dit moment in een socialewoningbouwwoning zitten, is nuttige informatie. Ik heb dat hier nu niet paraat, maar ik wil het best even voor u opzoeken.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja. In wat ik heb kunnen vinden, ging dat in 2017, een jaar met een hoge toekenning van het aantal asielstatussen, om 7%, en zal het daarna dus minder zijn. Maar ik hoor ook graag van de minister de laatste cijfers. Kijk, we doen alsof dit hét probleem of een van de grootste problemen op de woningmarkt is. Als het over deze percentages gaat, is mijn vraag: zou u dat niet wat meer moeten relativeren?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Nou, 7% ... We zien dat ook in de memorie van toelichting op de wetgeving: het gaat om 2,2 miljoen sociale huurwoningen; dat is nogal wat. Dus wat ik hier betoog in de inleiding — en dan ga ik naar de wetsvoorstellen zelf — is dat er twee hele grote politieke beleidskeuzes zijn die de crisis op de woningmarkt echt daadkrachtig aanpakken, dat één daarvan immigratie beperken is, want dat gaat om zeer grote aantallen, en dat een andere is: zorgen dat die prijzen van die woningen omlaaggaan door niet van dat peperdure klimaatbeleid te voeren. Dat lijken me hartstikke effectieve beleidskeuzes; politieke keuzes, waarin volgens mij verandering moet plaatsvinden. Of dat gebeurt, dat gaan we natuurlijk binnenkort zien.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Het zijn zeker politieke keuzes en uw keuze is de onze niet. Nog een opmerking: wat betreft die 7% van het aantal toewijzingen hebben we het niet over die 2,2 miljoen, want dat gaat niet over het aantal toewijzingen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog, meneer Van der Linden.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Voorzitter. Grote en daadkrachtige oplossingen voor de huidige wooncrisis zijn eenvoudig maar politiek beladen, zoals ook uit dit interruptiedebat blijkt. Ze vragen een grote politieke koerswijziging. We weten natuurlijk morgen of overmorgen of die koerswijziging er gaat komen.
Dan de drie wetsvoorstellen die we vandaag behandelen. Over de Wet tijdelijke huurkorting kan ik kort zijn: die zullen we steunen.
Dan het initiatiefvoorstel-Nijboer waarmee huurstijgingen in de vrije sector worden gereguleerd. Ze mogen maximaal met de inflatie plus 1% stijgen. Toen ik dit weekend de Elsevier las, had ik even de indruk dat dit wetsvoorstel al is aanvaard, want in een interview daarin geeft de minister aan dat dit wetsvoorstel behoort tot de zogenaamde baanbrekende besluiten die zouden zijn genomen met betrekking tot de woningmarkt; dat is dan wel nog voordat deze Kamer, de Staten-Generaal, haar oordeel erover heeft geveld. Is dit dan werkelijk niet meer dan een rituele dans? De minister noemde deze wet in hetzelfde artikel overigens ook "ongekend overheidsingrijpen". Daar zijn we het mee eens, want dat is het zeker. Desondanks meent mijn fractie dat deze ingreep is gerechtvaardigd gezien de situatie op de woningmarkt. Wonen vraagt om zekerheid. We leven in een tijd waarin veel huurders in toenemende mate minder zekerheid hebben over werk en inkomen. Wanneer in deze situatie het verband tussen inkomen en huurprijs zoek dreigt te raken, dan kan de overheid corrigeren. De gestelde grens van inflatie plus 1% oogt proportioneel, maar ik wil de initiatiefnemer nog wel een vraag stellen. De woningwaarden stijgen de laatste jaren significant, regelmatig met dubbele cijfers. Dat is veel meer dan inflatie plus 1%, maar dan moeten we ook kijken naar hoe inflatie wordt berekend. Bij berekeningen van diverse inflatiecijfers wordt de stijging van de huizenprijzen niet altijd meegerekend. In hoeverre is de initiatiefnemer het met ons eens dat met deze wet een disbalans kan ontstaan op de lange termijn wanneer de huurprijs niet meer in verhouding staat tot de woningwaarde? Creëren we dan niet met de crisis van nu en deze maatregel de scheefwoners van de verre toekomst? En in het vervolg hierop een vraag aan de minister: zou het niet redelijk en eerlijk zijn om in de berekening van de inflatie, als we deze wet volgen, juist ook de stijging van de woningwaarde te betrekken?
Dan ten slotte de Wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet. Mijn fractie kan ten eerste de voorgestelde differentiatie in inkomen dat recht geeft op een sociale huurwoning volgen, waarbij de inkomensgrens lager wordt voor eenpersoonshuishoudens en hoger voor meerpersoonshuishoudens.
Het tweede onderdeel van deze wet is meer ruimte bieden voor lokaal maatwerk bij gemeenten. Dat juichen we ook toe, maar graag horen we wel van de minister wat nou op dit punt de vervolgstappen zijn zodat gemeenten ook zo snel mogelijk aan de slag kunnen. Dus stel dat deze wet wordt aangenomen, wat zijn concreet dan de stappen die nodig zijn zodat gemeenten in de praktijk met woningcorporaties zo snel mogelijk tot dat maatwerk kunnen komen?
Dan het derde punt, de aanpak van scheefwonen. Daarbij hebben we gekeken naar proportionaliteit. Scheefwoners die een inkomen hebben dat ruim boven de sociale huurgrens ligt van €10.000, moeten sneller een eerlijkere huur gaan betalen. Wel willen we hierbij wijzen op twee kanttekeningen. Ten eerste: hoe reëel is het in dit tijdsgewricht met deze wooncrisis dat dit zal leiden tot een doorstroming van sociale huur naar vrije markt? Want er is gewoon weinig aanbod en deze ingreep op scheefwonen is ook weer gemaximeerd tot aan bepaalde grenswaarden. Kan de minister toelichten waarom zij denkt dat die verwachte doorstroming gaat plaatsvinden? Is deze wooncrisis niet juist het meest slechte moment om dat te doen? Ten tweede: als die doorstroming wel wordt bereikt en scheefhuurders vertrekken, dan kent dat ook nadelen. Dan kan de sociale cohesie in de wijk worden aangetast, zeker in combinatie met de jaarlijks hoge netto-immigratiecijfers waar ik net op wees. Op welke wijze houdt de minister daar rekening mee?
Samenvattend, onze fractie denkt te kunnen instemmen met de voorliggende wetsvoorstellen, maar is wel van mening dat om de crisis op de woningmarkt echt op te lossen, veel en veel meer nodig is. Laten we daar op 18 maart mee beginnen!
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Linden. Dan is nu het woord aan de heer Van Hattem namens de fractie van de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Voorzitter. Nadat deze Kamer afgelopen jaar moties heeft aangenomen om te komen tot een huurstop, een tijdelijke bevriezing van de huur in zowel de sociale als de vrije sector, heeft minister Ollongren herhaaldelijk geweigerd deze moties onverkort uit te voeren. Uiteindelijk was er een motie in de Tweede Kamer voor nodig om de huren in de sociale sector voor dit jaar te bevriezen. Maar de vrije sector valt daar nog steeds buiten.
Nu komt de minister zelfs na een motie van afkeuring niet verder dan wat gerommel in de marge met het wetsvoorstel voor een tijdelijke huurkorting. En in plaats van in te zetten op huurbevriezing of, waar de PVV op aandringt, verlaging van huren, komt ze zelfs met een tegenstrijdig wetsvoorstel om huurverhogingen in bepaalde gevallen mogelijk te maken. Het is schandalig hoe ze hiermee niet alleen het parlement passeert maar vooral onze huurders in de kou laat staan, die de afgelopen jaren zijn geconfronteerd met huurverhoging op huurverhoging, met vorig jaar de hoogste huurverhoging in zes jaar tijd. In tien jaar Rutte zijn de huurprijzen in de sociale sector met gemiddeld 26% gestegen en in de vrije sector zelfs met 44%. De mensen die met het wetsvoorstel getroffen worden door de huurverhogingen, kunnen vaak helemaal niet doorstromen, omdat door het falende woonbeleid van het kabinet-Rutte de woningen voor hen ontbreken. In dit land zij nu 330.000 woningen te weinig, waaronder 80.000 sociale huurwoningen. En de woningen die beschikbaar zijn, zijn voor veel mensen volstrekt onbetaalbaar. Ook de Raad van State vraagt zich af waar die huurders terecht zouden moeten als het kabinet hen uit hun woningen wil verdrijven met huurverhogingen. Waar wil de minister die huurverhogingen voor gebruiken? Voor verduurzaming van de woningmarkt, dus voor het totaal onnodige en onbetaalbare gasloos maken van woningen. Stop met die klimaatkolder en gun onze huurders in plaats daarvan een lagere huur.
Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Afgelopen week gaf in Elsevier oud-hoofddemograaf van het CBS Jan Latten — er werd net al aan gerefereerd — daar een heldere kijk op en bevestigde waar de PVV al jarenlang op hamert. Terecht stelt hij het voor veel partijen in dit parlement heersende taboe aan de orde over de koppeling tussen immigratie en woningtekort, dat er in de politiek geen herkenbare link wordt gelegd tussen — ik citeer — "een blijvend tekort aan huizen en de jaarlijkse onzekerheid over nieuwkomers uit het buitenland". Ook stelt hij: "Migratie en bevolkingsomvang zijn de cruciale puzzelstukken voor een adequate huizenbouwprogrammering." Juist dat is het probleem. Met het opengrenzenbeleid van Rutte blijft de massa-immigratie de druk op de woningmarkt onhoudbaar houden. Gemiddeld is er een jaarlijkse instroom van 100.000 personen vanuit het buitenland, een stad zo groot als Deventer of Delft. Daar is niet tegenop te bouwen.
Voor de sociale huursector is de druk extra groot door de massale woningtoewijzing aan asielzoekers met een verblijfstatus, de statushouders. De afgelopen tien jaar zijn er maar liefst ruim 110.000 woningen weggegeven aan statushouders, terwijl onze eigen woningzoekenden jarenlang op wachtlijsten moeten staan en die wachtlijsten ook steeds langer worden. Hele straten worden weggegeven aan statushouders. Van een huurder uit het kleine Brabantse dorp Nuland met 4.000 inwoners vernam ik dat van de acht sociale huurwoningen in zijn straat er maar liefst drie waren weggegeven aan statushouders. En op sommige plaatsen is die druk zelfs nog groter. Het bijbouwen van 32.500 betaalbare woningen, waar de minister over spreekt met haar woningbouwimpuls, wordt al volledig binnen een jaar geabsorbeerd door de voortdurende massa-immigratie. Door deze massa-immigratie worden ook de woningprijzen en daarmee ook de huurprijzen opgestuwd. En dan komt de minister nu dus met een wetsvoorstel om verdere huurverhogingen mogelijk te maken, met name voor de scheefwoners, die een passende huur moeten gaan betalen, en de eenpersoonshuishoudens.
Ondertussen worden de corporatiewoningen dus wel en masse beschikbaar gesteld aan alleenstaande mannen die illegaal Europa binnen zijn gekomen en na het passeren van zeven of acht veilige landen hier asiel komen eisen. Zo'n eenpersoonshuishouden is opeens geen probleem voor dit immigratieverslaafde kabinet, terwijl dat de echte scheefwoners zijn. Daarom is het ook de allerhoogste tijd om in ieder geval volledig te stoppen met het met voorrang toewijzen van sociale huurwoningen aan statushouders. Het wetsvoorstel spreekt ook over lokaal maatwerk bij woningtoewijzing, maar geen woord over het lokaal stoppen met voorrang voor statushouders. Landelijk is het weliswaar niet meer verplicht, maar in gemeentelijke regels wordt dit nog steeds toegepast. Afgelopen week, in het Pauw verkiezingsdebat, gaf premier Rutte in debat met Geert Wilders over voorrang voor statushouders bij woningtoewijzing aan: "Daarom vind ik ook dat we helemaal af moeten van de woningtoewijzing, niet alleen landelijk — dat is al geregeld, dat je voorrang hebt — maar ook in de gemeente." Het is duidelijk dat Rutte alleen net voor de verkiezingen met zulke obligate verkiezingspraat komt. Maar de PVV wil spijkers met koppen slaan en vraagt daarom aan de minister: waarom heeft het kabinet dit dan niet eerder geregeld? Graag een reactie van de minister.
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Ik hoorde tussen het felle betoog van de heer Van Hattem door ook kritiek op het voorstel om scheefwoners een passender huur te laten betalen. Toch even een verheldering: is de PVV nou voor de huurverhoging voor scheefwoners of niet?
De heer Van Hattem (PVV):
Wij zijn überhaupt niet voor huurverhogingen. We zijn voor huurverlagingen. Nu worden er toch weer vormen van huurverhoging ingevoerd. Die worden zogenaamd aan de categorie scheefwoners toegerekend. Maar zoals ik al aangaf, zijn de echte scheefwoners de asieleisers. Dat zijn de statushouders die woningen krijgen toegewezen die eigenlijk voor Nederlanders zouden moeten zijn. Daar moeten we eerst werk van maken. We moeten niet hier allerlei categorieën gaan benoemen die op basis van hun inkomen opeens scheefwoner zijn. Dat is de verkeerde prioriteit.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik heb ook betoogd dat het aanpakken van immigratie inderdaad prioriteit zou moeten zijn in de keuzes, maar hier is toch wel wat opvallends gaande. In Utrecht en in Amsterdam-centrum wonen hoogopgeleide veel verdienende GroenLinks- en D66-stemmers. Die zitten voor heel weinig geld in een gesubsidieerde sociale huurwoning die ook naar de gewone man of vrouw zou kunnen gaan. Het kan toch niet bestaan dat u zegt: laat die maar gesubsidieerd, goedkoop in de binnenstad blijven scheefwonen?
De heer Van Hattem (PVV):
Dit is het effect van het woningbouwbeleid zoals dat in vele jaren is opgetuigd. Mensen zijn ooit op basis van hun inkomen in aanmerking gekomen voor een sociale huurwoning. Ze hebben die woning dus rechtmatig gekregen. Als ze later meer zijn gaan verdienen, is dat een ontwikkeling die ontstaat, maar om mensen dan meteen uit hun woning te moeten verdrijven terwijl er wel woningen massaal naar statushouders gaan … Die mensen moeten ook ergens naar toe, dus dat legt ook weer druk op de woningmarkt. Het is geen echte oplossing als je hierop gaat inzetten.
De voorzitter:
De heer Van der Linden, derde.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dit debat is in die zin verhelderend omdat de heer Van Hattem eigenlijk zegt: aan die hoogopgeleide veel te scheef wonende GroenLinksers en D66'ers in de binnensteden hoeven we niks te doen; laat die maar scheefwonen. Dit is toch wel een opvallende insteek, hoezeer ik het ook met u eens ben dat immigratie het kernpunt zou moeten zijn.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, u vervolgt uw betoog.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik vind het een non-discussie rond het scheefwonen zolang het probleem met de statushouders niet wordt aangepakt.
Voorzitter. Wat de PVV betreft gaan er überhaupt geen woningen meer naar statushouders. Om nu een eerste stap te zetten en de daad bij het woord te voegen, komt de PVV op dit aspect met een motie: geen voorrang meer voor statushouders bij woningtoewijzing door gemeenten. Dan kunnen we er direct werk van maken, want voor onze huurders is iedere dag langer wachten er één te veel.
Voorzitter, tot slot. Het initiatiefwetsvoorstel van de heer Nijboer, waarvoor complimenten, legt de huurverhogingen in de vrije sector aan banden. Dat kunnen we zeker steunen. De wet voor de tijdelijke huurkorting is weliswaar een druppel op de gloeiende plaat, maar desondanks beter dan niets, dus steun. Het derde wetsvoorstel voor de huurverhogingen kunnen we daarentegen niet steunen. Kom in plaats daarvan met huurverlagingen.
Voorzitter, tot zover in eerste termijn. Ik heb hier nog de motie. Als u mij toestaat, wil ik die nog voorlezen.
De voorzitter:
Door de leden Van Hattem, Bezaan, Ton van Kesteren, Faber-van de Klashorst en Van Strien wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel gemeenten nog steeds sociale huurwoningen met voorrang toewijzen aan statushouders;
overwegende dat landelijk de verplichting is afgeschaft om sociale huurwoningen met voorrang aan statushouders toe te wijzen;
overwegende dat woningzoekenden vaak jarenlang op wachtlijsten staan, terwijl in veel gemeenten statushouders met voorrang sociale huurwoningen krijgen toegewezen;
roept het kabinet op met maatregelen te komen richting gemeenten om de toewijzing met voorrang van sociale huurwoningen aan statushouders helemaal te stoppen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter D (35518).
Dank u wel, meneer Van Hattem. Dan is het woord aan de heer Crone namens de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Crone i (PvdA):
Dank u, voorzitter. Het is plezierig om vandaag met deze minister te spreken en zeker ook met de heer Nijboer, want de heer Nijboer heeft ervoor gezorgd — ik zal daarop terugkomen — dat deze minister een fantastische finish gaat beleven, wat mij betreft. Er is veel gebeurd. De minister is langzaam op gang gekomen en is veel dwarsgezeten door de VVD en anderen, maar ik zal zo meteen aangeven dat ze een enorme finish gaat maken, die de huurders en de woningmarkt in het algemeen gaat helpen. Misschien was ze daarvan niet zeker toen ze hier vanochtend naartoe kwam, maar er zijn nog kansen deze laatste dag voor de verkiezingen.
De kern van het probleem blijft natuurlijk wel dat huurders nog elke maand tekortkomen, omdat de verhouding tussen huur en inkomen volkomen is losgeslagen. Dat is vorige week weer uit allemaal onderzoeken gebleken, onder andere van het Nibud. 800.000 mensen, een kwart van de huurders, hebben iedere maand problemen. Zelfs voor mensen met de laagste huren, van bijvoorbeeld €400, schiet het niet veel op als zij wat meer inkomen of een lagere huur krijgen, want dat wordt allemaal meteen afgeroomd door de huurtoeslag. Het Nibud bepleit dan ook om niet alleen de huren aan te passen, maar zeker ook een hoger minimumloon in te voeren, want dat gematigde huurbeleid alleen is niet genoeg.
Dat is het symbool van een eigenlijk toch falend sociaal huisvestingsbeleid op dit moment. De markt heeft op dit moment echt wel gewonnen, want wie de marktmacht heeft, wint. Zo werkt de markt. Wie zwakker staat, heeft geen betaalbaar huis. Ik spreek daar ook de coalitiepartijen nadrukkelijk op aan, want de markt werkt nu veel te goed. Heb je een huis als verhuurder of verkoper, dan kun je zelf de prijs betalen. Zo werken markten zonder een sterke marktmeester. Maar wie een normaal inkomen heeft, kan het vergeten zonder steun van ouders of overwaarde om een huis te kopen. En huurders zijn overgeleverd aan de goedheid van de overheid. Vroeger zouden we zeggen: charitas van kerk en Staat. Je krijgt een toeslag als je mazzel hebt, nog los van de uitvoeringsproblemen. Dat is de rode lijn: een heilig geloof in de fictie van marktwerking. Want de markt zou toch zorgen voor een optimale prijs-kwaliteitsverhouding, en dan kunnen mensen kiezen voor het beste wat er is.
Dezelfde marktideologie heeft deze coalitie voor de zorg, voor de kinderopvang en voor de huren. De markt zorgt voor de optimale prijs-kwaliteitsverhouding, en dan hoeven de burgers zich nergens zorgen over te maken. Het is alsof je in een tv-winkel staat, want daar kun je inderdaad kiezen uit 50 toestellen van allerlei soorten en maten en kun je zelf beslissen: ik doe het of ik doe het niet. Maar in deze sectoren geldt dat natuurlijk niet. Allereerst is de situatie aan de aanbodkant al: voor mijn huis tien kopers, 100 kopers, 80. Voor mijn verhuurderhuis: als jij niet wil, dan neem ik een andere huurder. Dat is de aanbodkant, maar ook aan de vraagkant is dit geen normale markt, want er zijn hoge transactiekosten verbonden aan verhuizingen. Je switcht niet zomaar, nog los van of je niet te ver van je werk, je onderwijs en andere voorzieningen komt. Dus de transactiekosten beperken hier ook altijd de vrijemarktwerking.
Op zich is dit natuurlijk niet nieuw. Daarom heeft Nederland van oudsher een mooie beschermde coöperatiesector. Maar die is nu afgeknepen door de verhuurderheffing en een verbod op bouwen voor middenhuur door de markttoets, die wel even versoepeld is maar nog steeds bestaat. De PvdA is gelukkig op dit beleid teruggekomen en bepleit nu al vier jaar lang het afschaffen van de verhuurderheffing, want dat was een crisismaatregel. Dat staat in alle tegenbegrotingen van de Partij van de Arbeid. En gelukkig doen heel veel partijen dat, behalve de VVD. Laten we hopen dat ze dat na morgen ook doen.
De VVD schrijft overigens wel in haar programma de ongelofelijke zin: 'Gemeenten, markt en corporaties kunnen het niet. De overheid moet hard ingrijpen.' Ik citeer het uit mijn hoofd, maar ik ga het hier nog vier jaar lang herhalen, iedere dag maar weer, tegen de heer Eric van der Burg. Van alle partijen schrijft de VVD de meest harde zinnen in haar programma. Alle partijen proberen nog een beetje genuanceerd te doen over markt en overheid. Bij de VVD is alles los, tot vandaag niks geen ruimte van de markt afnemen in het verkiezingsprogramma. Dus ik vrees helaas dat het morgen weer niet gaat gebeuren. Garanties bestaan alleen op stofzuigers, voorzitter.
Het gevolg hiervan is dat de minister nu tegen een erfenis aankijkt van vier verloren jaren. Nogmaals, de finish wordt fantastisch, maar het zijn vier verloren jaren, want het is ook haar erfenis. Zij heeft moeten buigen met de hele coalitie voor dit beleid, aangevoerd door de VVD. Daar komt straks nog een heel scherp voorbeeld van. Ze heeft wel stappen gezet, maar niet altijd van harte. Meestal ook tegen de zin van de coalitie, want zij had zelfs de steun nodig van de Partij van de Arbeid en GroenLinks voor het akkoord in het najaar. Dat is een goed akkoord: extra geld voor de bouwimpuls en het schrappen van bijvoorbeeld de singlestraf. Maar de nieuwe coalitie wilde toch niet af van de marktfictie. In die marktsituatie zitten we nu en hebben we nu drie wetsontwerpen, waar ik achtereenvolgens op in zal gaan, die nog een beetje redden wat er te redden valt. Is het pleisters plakken of is het een fundamenteel ingrijpende markt?
Voorzitter. Allereerst ... Ik dacht: ik ga natuurlijk complimenten geven aan de heer Nijboer, maar dan zeggen mensen "Wc-eend, je bent ook van die partij". Ik sluit me dus aan bij alle complimenten van de heer Kox, die zo fantastisch sprak over de heer Nijboer. Als GroenLinks ... sorry, als de SP positief over de Partij van de Arbeid is, dan doen we iets fout, maar in dit geval helemaal niet. Dus meneer Kox, hartelijk dank, u heeft helemaal gelijk: het is altijd zwaar werk voor een Kamerlid om een initiatiefwet in te dienden en die ook nog unaniem door de Kamer te krijgen. Was dat toen met de motie-Kox maar gelukt hè, unaniem. Maar in ieder geval: dit gebeurde na de vergeefse pogingen van het kabinet om het kabinet op die lijn te krijgen. Want natuurlijk is in de Tweede Kamer ook lang de lijn gevolgd dat het kabinet dit moet regelen. De koninklijke weg is immers natuurlijk niet dat een Kamerlid dit doet, maar dat de regering dit doet.
Maar goed, niet getreurd, want het komt nu toch goed: er komt een regulering voor de particuliere verhuur in het middensegment. En dat is toch een heel principiële doorbraak; er komt marktcorrectie buiten het beschermde gebied. Dat juichen we zeer toe, want veel gewone mensen met gewone inkomens die niet in de DAEB-sector zitten, de beschermde sector, kunnen geen huis vinden omdat daar veel te weinig woningen zijn. Óf de inkomensgrens is voor hen te laag, waardoor ze niet in de corporatiesector terechtkunnen, óf ze moeten een gigantisch hoge huur betalen. Ik heb het hier zelf in al die debatten over de motie-Kox ook gezegd: het gaat niet alleen om de corporatiesector, de beschermde sector, maar ook om de huurder die daarboven zit.
Maar we hebben nog wel vragen, want het is op zichzelf een geïsoleerde maatregel die er alleen voor zorgt dat de huren in de vrije sector gedurende drie jaar met niet meer dan de inflatie plus 1% mogen stijgen. Dat is prima, maar het geeft dus voor de periode daarna nog geen bescherming. Er komt dus een evaluatie over tweeënhalf jaar.
Het zou 80.000 huurders helpen; dat is echt fantastisch. Maar er is nog altijd geen onderliggend puntenstelsel of een andere objectieve woninghuurwaardering, want de bestaande geldt maar voor huren tot €750. En het betekent ook dat huren voor nieuwkomers nog altijd vrij op de markt kunnen worden bepaald. En die krachten bepalen nog steeds dat die huren hoog zijn. En ook de zittende huurders kunnen nog geen beroep doen op een betere aanpassing van de feitelijke onderliggende huur. Ook hierbij stel ik een vraag, aan de heer Nijboer, maar zeker ook aan de minister. Moet er toch niet een noodzakelijke schakel bij komen, namelijk een vorm van een woninghuurwaardering? Is de minister al ver met het voorwerk voor verdere besluitvorming op dit punt? En hoe staat zij tegenover de optie voor een huurvergunning, al of niet gericht op bepaalde wijken? Door zo'n vergunning zou daar ook een bepaalde grens kunnen worden gelegd, zeker waar beleggers nu grootscheeps huizen opkopen om door te verhuren.
Voorzitter. Alles bij elkaar genomen overheerst natuurlijk bij mijn fractie de vreugde over het grote voordeel en over deze initiatiefwet, en over het feit dat hij ook zo breed is gesteund. Het is een belangrijke correctie op scheve marktverhoudingen in het marktdeel.
Voorzitter. Dan het volgende punt: de huurbevriezing. Wat geweldig is het dat de minister na zo'n rollercoaster de heer Nijboer zelfs links inhaalt. Want het is nu nul, in plaats van inflatie plus 1%. Dus echt: de finish van de minister is fantastisch. Meneer Nijboer is het er trouwens mee eens dat dit ook nog gebeurt; geen misverstand daarover. Bij deze rollercoaster zijn er vele moties over huurbevriezing in de Tweede Kamer aangenomen. Ik las ergens dat het er zelfs elf waren. Maar de minister mocht ze niet uitvoeren. Vervolgens kwam de voltallige oppositie daar in de Tweede Kamer, maar ook hier in de Eerste Kamer, tegenover de coalitie te staan. Wij vonden dit een noodzakelijke stap die het steunen waard was, zeker ook in deze moeilijke coronatijd. Maar vervolgens heeft de minister al die moties naast zich neer moeten leggen en zelfs een motie van afkeuring moeten trotseren, wat ook al uniek is.
En wat is het wonderlijk dat nu plotseling, vlak voor het verkiezingsreces — ik zie de heer Van der Burg van de VVD al knikken — de VVD opeens omging en zei: laten we de huren maar een jaar bevriezen. Dit tot grote verrassing of zelfs boosheid van het CDA en de ChristenUnie, die dat eerder ook al hadden gewild. Het is toch echt gemeen politiek beleid als je dat niet van tevoren openlijk bespreekt met je coalitiegenoten en ze dan allemaal links inhaalt? Maar goed, het resultaat is goed, want het gaat nu gebeuren. Ik wil echter wel een reactie van de minister. Voelt u zich niet een beetje in uw hemd gezet omdat u dit allemaal heeft moeten trotseren in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer? Ik zeg nogmaals: het is u gegund dat u dit nu op de finish allemaal kunt incasseren met één briefje, maar is dit niet een wonderlijke omgang en had u die steun niet eerder verdiend? En heeft de VVD al excuses gemaakt? Dat ga ik straks aan de heer Van der Burg vragen in een interruptie als hij daar niet in zijn eerste termijn zelf op terugkomt. Want zo ga je toch niet met elkaar om?
Voorzitter. Het is natuurlijk toch wel van belang dat dit wetsontwerp er gewoon door komt, maar ik kom nog even op de dekking. Ook daarbij is iets wonderlijks aan de hand. Er was natuurlijk helemaal geen dekking in de eerste brief. Welk kabinet heeft nu ooit een voorstel, een besluit, in de Kamer ingediend zonder dekking? Zelfs in de lange tijd die ik in de Tweede Kamer heb gezeten, mocht dat toch nooit. En het gaat hierbij niet zomaar om een paar miljoen, maar om 200 miljoen. Mijn eerste vraag is: is het nu inmiddels gedekt, en wel structureel? Dit is immers een structurele bevriezing, want het komt er niet na een jaar weer bij. Ik heb gezien dat de heer Nijboer u inmiddels ook weer heeft geholpen met een motie die is aangenomen, over 200 miljoen dekking uit de BIK-gelden. Nou waren we toch al tegen die BIK, dus dat is prima. Maar is de VVD er nu mee akkoord dat er structureel BIK-gelden of andere vormen van lastenverlichting af gaan? De VVD is hier de baas; dat weet u. Dus ik wil dat graag weten. U heeft een ongedekt voorstel gesteund. Dat heeft de VVD nog nooit gedaan. Waar is Zalm? Waar is de zalmnorm bij ongedekte moties? Als Zalm iets vals vond, dan was het dat je een voorstel indiende dat niet gedekt was. Dat de minister dat moet doen, vind ik schandalig.
De heer Kox i (SP):
Het was collega Crone al opgevallen dat ik complimenteus was in de richting van zijn partijgenoot maar vandaag vooral verdediger van een voorstel uit de Tweede Kamer. Het valt mij op dat collega Crone nu zo zuur is tegen de VVD op een moment dat de VVD eindelijk eens iets goeds doet! De VVD heeft ervoor gezorgd dat de motie van mijn collega Beckerman uiteindelijk aangenomen is in de Tweede Kamer. Is dat een reden om daar zuur over te doen of moeten we als goede katholieken onze zegeningen tellen en zeggen "fijn, u bent op het goede pad"? Misschien kunnen we straks de VVD hier in dit huis ook overtuigen om nog wat andere stappen te zetten die hiermee in lijn zijn. Zoals u weet, spreekt de hier aangenomen motie over een huurstop voor álle woningen. We hebben nu een huurstop voor sociale woningen, maar dat andere deel, dat u ook zeer aan het hart gaat, hebben we ook nog. Zou het niet veel mooier zijn om alle mogelijke complimenten uit te delen in de richting van de VVD zodat we straks in tweede termijn een motie kunnen indienen en dan ook de steun van de VVD kunnen krijgen? Is dat niet effectiever?
De heer Crone (PvdA):
Ik ben er niet zo van overtuigd dat de complimenten aan de VVD zo terecht zijn. Dit zijn dan even goede bewegingen. Onvoorspelbaar; is dat ook onbetrouwbaar? Want wat hebben ze ook vorige week ingediend? De heer Koerhuis heeft een amendement ingediend om de huurliberalisering weer verder te vergroten. Nu mag je een tijdelijk huurcontract voor twee jaar sluiten. Dat mag dan voor drie jaar zijn, zonder minimumbescherming. Ik ben daar zeer verbaasd over. Dat voorstel is weer liberalisering. Mensen kunnen er na drie jaar gewoon uitgegooid worden, bouwen dus geen goede huurcarrière op, moeten met de kinderen weer naar een andere school — sociaal dramatisch — maar kunnen ook iedere drie jaar weer een extra huurstijging krijgen. Anders zegt iemand: u moet eruit. Ik ben dus niet zo enthousiast als de heer Rutte en mevrouw Marijnissen, die zo verliefd op elkaar doen op televisie. Laat u zich geen oor aannaaien door de VVD. Tel het op uw vingers na, want dit is een dramatisch voorstel. Geen minimumduur, wel langere tijdelijke contracten, geen huurbescherming meer. Wat gaat de SP daarmee doen?
De heer Kox (SP):
Het is niet bekend, maar ik ben vrij goed geïnformeerd hoe in de top van mijn partij geacteerd wordt, maar van een liefdesrelatie tussen de minister-president en mijn fractievoorzitter was ik nog niet op de hoogte.
De heer Crone (PvdA):
Ik bedoelde het politiek-platonisch.
De voorzitter:
Nee, de heer Kox is aan het woord.
De heer Kox (SP):
Rutte kan er alleen maar beter van worden als hij meer contacten met SP'ers heeft. Maar misschien kunnen we een deal sluiten. Ik ben het helemaal eens met collega Crone dat de steun voor het amendement-Koerhuis in de Tweede Kamer echt een misser is. Als we nu weten dat de Partij van de Arbeid daarover een motie indient in tweede termijn, dien ik er in tweede termijn een motie over in dat we de huurstop ook moeten uitbreiden naar de vrije sector. Dan kijken we in beide gevallen naar collega Van der Burg en zeggen we: er zit zo veel wijsheid in jouw partij op dit moment; steun beide moties. Dat zou toch heel erg mooi zijn! Is dat een goede deal?
De heer Crone (PvdA):
Ik ben het er zeer mee eens dat de heer Rutte er beter van zou worden als hij meer naar de SP zou luisteren, maar ik vreesde juist dat de SP te veel naar de VVD ging luisteren, want u was zo enthousiast over de VVD. Maar dat zal vast niet gebeuren, hè? U houdt uw rug recht. Ik ga graag in op uw uitnodiging. Ik had er al wel een beetje over nagedacht, natuurlijk. Dat amendement-Koerhuis is niet alleen aangenomen door de VVD, maar ook door D66 en het CDA. De PVV, wij, u, 50PLUS hebben allemaal tegen het amendement-Koerhuis gestemd. Als zij voor een motie van mij stemmen, steunen ze ook de minister, want zij ontraadt het amendement-Koerhuis. Dat zal ik straks ook vragen bij interruptie aan CDA, D66 en ChristenUnie, want in hun verkiezingsprogramma staat ook: minder tijdelijke huurcontracten. Dus ik denk dat ze die motie van mij zullen steunen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Kox.
De heer Crone (PvdA):
Ik zal die straks voorbereiden met u en iedereen die dat wil. Ik vraag dan bij dezen — dan rond ik af, voorzitter — aan de minister waarom zij het amendement heeft ontraden, want dat betekent dat het niet in het regeerakkoord heeft gestaan. Dus ze hebben hun handen vrij.
De voorzitter:
Meneer Kox, tot slot.
De heer Kox (SP):
Voorzitter, dat lijkt me heel goed. Ik zal de motie van collega Crone met plezier steunen, en hopelijk doet de VVD dat ook. En hopelijk gebeurt dat ook met mijn motie over een huurstop, ook voor de vrije sector. Maar voor alle duidelijkheid: als de VVD politiek gezien in onze richting komt, dan zeggen wij niet "ga weg"; dan zeggen wij "kom hier, Onze Lieve Heer heeft iedereen geschapen, ook goeie liberalen". Dus als de goeie liberalen onze kant opkomen, zijn wij daar alleen maar blij mee. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Meneer Crone.
De heer Crone (PvdA):
Daar ben ik het helemaal mee eens. Ik probeer op een heel liefdevolle manier de VVD ervan te overtuigen dat ze het amendement-Koerhuis los moet laten, en de minister dat ze daarvoor de ruimte geeft.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Crone (PvdA):
Voorzitter. Dit was een intermezzo over het amendement-Koerhuis. Ik rond op dat punt af; dat scheelt ook weer tijd. Ik hoop werkelijk dat de partijen hier in meerderheid beslissen de markt niet nog verder te gaan liberaliseren door tijdelijke huurcontracten voor drie jaar te doen. Ik vraag de visie van de minister daarop en om de ruimte om dat wetsvoorstel in ieder geval niet in te dienen c.q. om de invoering van dit wetsartikel te bevorderen. Dat is een technische vraag, zodat ik de motie wat beter kan formuleren. Kan dit onderdeel van die tijdelijke huurcontracten van twee à drie jaar via een AMvB worden opgeschort, zodat de rest van de wet wel door kan gaan? Die wet gaan we binnenkort nog behandelen, dus ik wacht dat af. Graag vandaag al antwoord daarop.
Voorzitter. Dan het laatste punt: de inkomensgrens in de Woningwet en de extra mogelijkheden voor huurverhoging. Kortheidshalve sluit ik me aan bij de vragen van mevrouw De Boer hierover. Wij zitten met hetzelfde dilemma: hoge inkomensgrenzen voor gezinnen zijn aantrekkelijk. Er moeten meer woningen komen, maar die inkomensgroep gunnen we ook een huis. Ook hier heeft de heer Nijboer samen met GroenLinks ervoor gezegd dat de minister de singlestraf eruit heeft gehaald. Dat is dus al het zesde punt waarop de minister zich met de PvdA en GroenLinks goed heeft opgesteld. Maar waarom zitten zuur en zoet nu in één wet? De andere kant, zeg maar de doorstromingsheffing, zit ook in deze wet. De Raad van State heeft al gezegd dat dit eigenlijk in twee wetten zou moeten, want het zijn twee maatregelen, zuur en zoet, die niks met elkaar te maken hebben, noch qua dekking, noch anderszins. Daarmee zit onze fractie, afhankelijk van het antwoord van de minister zo meteen, met het dilemma dat, als we het ene steunen, een hoge inkomensgrens, we het andere meenemen, namelijk een doorstromingsbevorderende maatregel. Daar zitten we enigszins genuanceerd in, want het is op zich niet onlogisch dat mensen die een hoog inkomen verdienen in een woningcorporatiewoning iets meer betalen, zonder dat ze er per se uitmoeten. Ik geloof dat Van der Linde daar een vraag over stelde. Daar wachten we het antwoord van de minister op af.
Voorzitter. Ik rond mijn betoog af met de hoopvolle uitspraak dat de minister een enorme finish kan gaan maken. Ik heb inmiddels al zes punten genoemd waarop ze ook niet alleen naar de VVD heeft geluisterd, maar in het bijzonder naar de heer Nijboer. Het betreft zijn initiatiefwet, het Najaarsakkoord, de singlestraf, de huurbevriezing en misschien dat de minister ook nog luistert naar mijn bescheiden mening om de contractverlenging met twee à drie jaar te schappen.
Ik zie uit naar het antwoord in eerste termijn en hoop dat deze minister een fantastische finish maakt, in het belang van de huurders.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Crone. Dan is het woord aan de heer Rietkerk van het CDA.
De heer Rietkerk i (CDA):
Voorzitter. Naast de crisis in de koopsector is de wooncrisis in de huursector ook enorm. Betaalbaar huren is er met name in de steden vaak niet meer bij. Het tekort aan betaalbare woningen — anderen hebben daar ook al over gesproken — heeft geleid tot torenhoge prijzen van koopwoningen aan de ene kant en jarenlange wachtlijsten voor een huurwoning aan de andere kant. Veel steden zijn onbetaalbaar voor jonge gezinnen en middeninkomens en ook in kleinere gemeentes is er inmiddels te weinig ruimte voor nieuwbouw en trekken jongeren helaas weg. De reden is pijnlijk eenvoudig: het geloof in de markt was te groot. Dat is ook al in eerdere debatten geduid, door meerderen in deze Kamer. Voor investeerders is het bouwen van duurdere koopwoningen of de aanleg van een bedrijventerrein lucratiever dan woningen bouwen voor de huursector of betaalbare koophuizen voor gezinnen.
Daarnaast zijn woningbouwcorporaties steeds verder beperkt in hun maatschappelijke taak en zijn bouwregels en procedures steeds ingewikkelder en tijdrovender geworden. De verhuurderheffing — ik noem haar toch nog eens, een gedrocht van VVD en PvdA — helpt daarbij ook niet. Hierdoor zijn andere opgaven namelijk blijven liggen: de verduurzaming, de renovatie en de transformatie.
De heer Crone i (PvdA):
U vindt het een gedrocht van de Partij van de Arbeid en de VVD. Het was een crisismaatregel. In die tijd wilde Buma nog veel meer bezuinigen. Al vier jaar lang in tegenbegrotingen ... Ik moet mijn mondkapje afdoen. Ik doe het altijd verkeerd om. Ik doe het al een jaar fout.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
De heer Crone (PvdA):
In tegenbegrotingen wordt de verhuurderheffing steeds geheel of gedeeltelijk geschrapt, maar daar heeft uw fractie altijd tegen gestemd. U dient stoere moties in over een minister van volkshuisvesting en meer geld voor volkshuisvesting, maar u doet niks, behalve de tijdelijke huurcontracten verlengen. Wie is hier nu de laatste vier jaar aan de macht geweest?
De heer Rietkerk (CDA):
Ik kan me voorstellen dat er een besluit wordt genomen, want je wilt betrouwbaar zijn. De VVD en de PvdA hebben een deal gemaakt om structureel 2 miljard — 2 miljard, mind you — om te buigen, waardoor de woningbouwcorporaties niet de zaken konden doen die nodig waren voor de huursector, zoals de verduurzaming. Dat punt heb ik gemarkeerd. Dat is een gedrocht. Ik kom daar straks op terug.
Dan de vraag waarom dat in de afgelopen vier jaar niet veranderd is. Mijn collega in de Tweede Kamer, Ronnes, heeft een aantal voorstellen gemaakt. Gelukkig zijn de eerste voorstellen tijdelijk geaccepteerd. We zullen zien of we ons er in de komende periode in de onderhandelingen opnieuw sterk voor kunnen maken om de verhuurderheffing te schrappen, maar daar hebben we wel andere partijen bij nodig.
De heer Crone (PvdA):
Maar als u dat twee jaar geleden had gedaan, hadden we volgend jaar geen dip gekregen in de woningbouw. De woningbouwproductie stort in omdat niemand de zekerheid heeft dat u die zal verlagen na de verkiezingen, nog los van de uitslag. U heeft minstens twee jaar lang de tijd gehad om de verhuurderheffing te verlagen, al is het maar tijdelijk, voor een paar jaar. Dat heeft u niet gedaan.
De heer Rietkerk (CDA):
Nee, maar we hadden die verlaagd als de PvdA niet tot de domme gedachte was gekomen om een verhuurderheffing van 2 miljard te organiseren met de VVD.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Rietkerk (CDA):
De CDA-fractie wil dat woningcorporaties, als echte maatschappelijke ondernemingen, weer alle ruimte krijgen om betaalbaar te bouwen, in het bijzonder voor de middenklasse. Ook moeten woningbouwcorporaties kunnen investeren in de sociale leefbaarheid van wijken, buurten en dorpen. Het CDA is er een groot voorstander van om die ruimte te geven aan corporaties en om aan hen de investeringskracht terug te geven die ze vroeger wel hadden. Daarnaast is het noodzakelijk dat er werk wordt gemaakt van de doorstroming op de woningmarkt, zodat te grote eengezinshuizen beschikbaar komen voor jonge gezinnen. De voorstellen, een tijdelijke huurkorting en een wijziging van de huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen in de Woningwet, kunnen naar ons idee bijdragen aan deze doorstroming.
De fractie van het CDA waardeert eveneens de inspanning van initiatiefnemer Nijboer — ook een felicitatie van onze kant — om middels een initiatiefwet met een oplossing te komen voor het probleem van de huurstijgingen. Het CDA is al langer voorstander geweest van het beperken van de huurprijzen, zodat er in de vrije sector ook betaalbare huurwoningen zijn. In 2018 hebben de Tweede Kamerleden Ronnes van het CDA — ik noemde hem net al — en Van Eijs van de D66-fractie reeds een motie ingediend over een noodknop waarmee exorbitante huurstijgingen kunnen worden tegengegaan. Daarom steunt de CDA-fractie ook initiatiefnemer Nijboer, die de plannen van minister Ollongren fors heeft aangescherpt. Dat heeft onze steun.
De CDA-fractie vindt het een kerntaak van corporaties om diegenen te huisvesten voor wie dit nagenoeg onmogelijk is. Deze kerntaak werd in de afgelopen jaren uitgelegd alsof dit alleen mensen met een kleine beurs betrof. Door de huidige woningnood is het helaas ook voor middeninkomens nagenoeg onmogelijk geworden om een betaalbare woning te vinden. De CDA-fractie is dan ook van mening dat corporaties deze middengroepen weer moeten gaan huisvesten, omdat de markt dat in de afgelopen jaren heel duidelijk heeft nagelaten. Daarom steunt de CDA-fractie de verruiming van deze inkomensgrenzen. Dat betekent echter niet dat er niet gekeken moet worden naar de doorstroming en dat die niet bevorderd moet worden voor degenen die echt veel te veel verdienen. De andere fracties hebben dat ook aangegeven. Het verbaast mij dat de PVV-fractie, die zich toch sociaal noemt, de mensen die echt veel te veel verdienen, de scheefwoners, niet wil verleiden om verder te gaan.
Voor bepaalde huren hebben we zowel de investeerders, de vrije sector als de woningbouwcorporaties hard nodig.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik verbaas mij er meer over dat het CDA nog steeds niets doet om een einde te maken aan het massaal toewijzen van woningen aan statushouders die het land binnenkomen. Die zouden hier eigenlijk tijdelijk moeten verblijven, maar krijgen massaal meteen een sociale huurwoning. Dat is toch een veel grotere en veel ernstigere vorm van scheefwonen?
De heer Rietkerk (CDA):
De scheefwoners die vanwege een veel te hoog inkomen zouden moeten bewegen naar een woning die passend is, zijn ook een prioriteit voor het CDA. Als het gaat om de scheefwoners die u bedoelt, dan ben ik zelf ook voorstander van gelijke rechten voor starters op de sociale huurmarkt en statushouders.
De heer Van Hattem (PVV):
Wat betreft te hoge inkomens: tegelijkertijd worden, ook door het CDA, allerlei woningbouwprojecten gesteund. Juist in de grote steden wordt heel sterk binnenstedelijk gebouwd aan woningen waar mensen gaan wonen als starter. Er is dan die dwang om door te stromen, maar kan het niet zo zijn dat mensen gewoon gelukkig zijn op de plek waar ze wonen, onafhankelijk van hun inkomen? Is die factor ook niet relevant? Of zegt het CDA dat we dan maar moeten stoppen met het bouwen op dat soort populaire plekken?
De heer Rietkerk (CDA):
Het CDA is voor bouwen, bouwen, bouwen, niet alleen op die plekken, maar ook op andere plekken. We zijn er ook voor om de contingenten af te schaffen in sommige regio's. Dat is ook veel te beperkend. Wanneer er meer woningen komen, betekent dat dat de doorstroming kan toenemen en dat die scheefwoners in beweging moeten komen, want dat is gewoon niet sociaal.
De heer Van Hattem (PVV):
Tot slot over die scheefwoners die in beweging zouden moeten komen. Nogmaals, de PVV wil niemand zijn woning uit jagen, ook zijn huurwoning niet. Maar waar zouden die huurders dan heen moeten? Er is een groot tekort aan woningen. Als er elders geen betaalbare woning beschikbaar is, blijven mensen dus toch op die plek wonen. Dat is vaak ook nog een plek waar wij zich prettig voelen. Die keuze is aan mensen zelf.
De voorzitter:
De heer Rietkerk, tot slot.
De heer Rietkerk (CDA):
Die keuze is aan mensen zelf, maar wij vinden wel dat de breedste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Mensen die een veel te hoog inkomen hebben, zouden wat ons betreft moeten bewegen, zodat er ruimte komt voor anderen die wel recht hebben op een huurwoning.
De heer Kox i (SP):
Het is fijn om te horen dat collega Van Hattem niemand uit z'n huis wil jagen, behalve dan mensen die van buitenaf hiernaartoe zijn gekomen. Dat vind ik dan weer jammer, maar wie weet. Collega Rietkerk verwelkomt een aantal stappen die in het huur- en woonbeleid gezet zijn. Ik denk dat het beter is om niet te gaan spreken over de pot en de ketel die elkaar verwijten dat ze zwart zien, maar ik wil wel aan collega Rietkerk vragen of het CDA inmiddels ook blij is dat de huren in de sociale sector bevroren worden door de minister, bij ministeriële beschikking. U was erop tegen, maar bent u daar inmiddels ook blij mee?
De heer Rietkerk (CDA):
Als uw vraag is of wij het ermee eens zijn om dat voor de hele huurmarkt voor de sociale huurwoningen wat te matigen, dan zeg ik: wij zijn ervoor om dat te matigen, maar wij zijn er niet voor om verder terug te gaan, zoals de SP-fractie bijvoorbeeld heeft voorgesteld.
De heer Kox (SP):
Mijn vraag was of het CDA het nu, alles afwegende, eens is met het besluit van de minister om de huren dit jaar in de sociale sector te bevriezen.
De heer Rietkerk (CDA):
Als het gaat om de kortetermijnmaatregelen, dan zijn wij daar wel voor.
De voorzitter:
De heer Kox, derde.
De heer Kox (SP):
Dat is fijn, want dat is in lijn met de motie die hier aangenomen is. Maar het andere deel van die motie betrof de vrije sector. Mag ik collega Rietkerk vragen of hij ruimhartig zou kunnen kijken naar een voorstel om dat ook tijdelijk te doen voor de vrije sector? Kunnen we ook op de steun van de heer Rietkerk rekenen als we zeggen: dat ene deel is nu goed gedaan, tijdelijk; kunnen we dat ook tijdelijk doen voor de vrije sector?
De voorzitter:
De heer Rietkerk, tot slot.
De heer Rietkerk (CDA):
Wij zijn niet voor die 0%. Ik zal straks zeggen waarom. Wij zijn voor het voorstel van de heer Nijboer om voor de investeerders tijdelijk, voor de komende drie jaar, uit te gaan van plus 1%. Wij steunen daarom het initiatief van de heer Nijboer op dat punt.
De voorzitter:
De heer Kox, tot slot.
De heer Kox (SP):
U bent voor een tijdelijke huurstop in de sociale sector, maar niet in de vrije sector?
De heer Rietkerk (CDA):
Nee, ik zal ook zeggen waarom. Omdat de verduurzamingsdoelen, de renovatie en de transformatie, daardoor niet van de grond komen. Die ambities hebben wij als CDA ook.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
De heer Rietkerk (CDA):
Ik zei het al tegen de heer Kox: voor bepaalde huren hebben we zowel investeerders, de vrije sector als de woningbouwcorporaties nodig. Het CDA wil af van de verhuurderheffing. Ik gaf dat net al aan. Dan kunnen de corporaties meer gaan bouwen en komen de verhuurders in het middensegment dichter bij elkaar. We hebben ook investeerders en particuliere en institutionele beleggers nodig. Zij moeten bijdragen aan de nieuwbouw. De IVB geeft aan dat al haar leden binnen de doelstelling van het initiatiefwetsvoorstel zouden acteren. Er is laatst ook een brief over geschreven en een publicatie over verschenen. Zou de heer Nijboer, en wellicht ook de minister, kunnen aangeven of dat zo is? Hoe ziet de initiatiefnemer dat en hoe ziet de minister dat?
De voorzitter:
De heer Crone had nog een korte interruptie, begreep ik.
De heer Crone (PvdA):
Ik begrijp dat in het initiatiefvoorstel …
De heer Rietkerk (CDA):
Voorzitter, de tijd loopt nog door, en dan kom ik niet uit. Dat was net ook zo. Ik ben binnen de zeven minuten wel klaar.
De voorzitter:
Nee, daarnet stond de tijd stil, maar nu loopt ie door. Daar heeft u gelijk in.
De heer Crone (PvdA):
Ik begrijp dat in het initiatiefvoorstel staat dat de huuraanpassing wel kan plaatsvinden als er aantoonbaar woningverbeteringen plaatsvinden, waaronder verduurzaming. Heeft u dat niet meegenomen? Want dan is het juist toch goed om dat te doen?
De heer Rietkerk (CDA):
Wij steunen ook het voorstel.
De heer Crone (PvdA):
Ja, maar u zei in reactie op de interruptie van de heer Kox: niet in de hele particuliere sector. Als dit een uitzondering is, woningverbetering en verduurzaming, dan is toch iedere vorm van bevriezing wenselijk in deze krappe woningmarkt?
De heer Rietkerk (CDA):
Ja, want ik denk dat het macro-economisch gezien dan niet van de grond komt. Volgens mij hebben we dat volume nodig om de verduurzaming juist wel te doen. Ik eindig straks ook met een vraag over de verduurzaming in het Klimaatakkoord.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
De heer Rietkerk (CDA):
Het is wat het CDA betreft goed dat de groep mensen die in aanmerking komt voor een sociale huurwoning, wordt vergroot voor gezinnen, zoals ik net al aangaf. Met name starters, ouderen en gezinnen met inkomens net boven de inkomensgrens komen in aanmerking voor een betaalbare huurwoning. Het onderliggende probleem blijft echter in stand. Op de markt zijn gezinnen op dit moment overgeleverd aan bizarre huurprijzen. Is de minister bereid om nog een keer kritisch te kijken naar de grenzen, wellicht met het oog op de dossiers die worden voorbereid voor de formatie?
Met het oog op de wenselijkheid van de doorstroming op de woningmarkt verdient ook het beleid aangaande scheefwoners aandacht. We hebben daar net over gesproken. De leden van de CDA-fractie vroegen de regering om de uitvoeringseffecten daarvan in beeld te brengen. De CDA-fractie kan goed leven met de inkomensafhankelijke huurverhoging zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel, maar stipt nogmaals het belang van doorstroming aan en acht het wenselijk dat deze bevorderd moet worden voor hen die echt veel te veel verdienen. Ik lichtte dat net al toe.
Voorts zou de CDA-fractie graag aandacht willen vragen voor de problematiek omtrent het aardgasvrij maken van huurwoningen en, meer specifiek, sociale huurwoningen. Recent bleek uit onderzoek van onder andere Nieuwsuur dat de afspraken uit het Klimaatakkoord, waarin woningcorporaties, bouwbedrijven en energieleveranciers zijn overeengekomen uiterlijk in 2022 100.000 huurwoningen aardgasvrij te maken, niet haalbaar blijken te zijn. De uitvoering — daar gaan we ook in deze Kamer over — blijkt te complex en te weinig systematisch. Aedes geeft aan dat verduurzaming in een aantal gevallen niet rendabel blijkt, ondanks subsidiëring vanuit het Rijk. Ook met hogere huren verwacht Aedes die investering absoluut niet terug te verdienen. De CDA-fractie constateert dat de initiatiefnemer in antwoord op vragen vanuit de Tweede Kamer aangeeft dat het initiatiefvoorstel geen belemmering hoeft te vormen voor het behalen van de afspraak uit het Klimaatakkoord. Verwacht de initiatiefnemer, zo vraag ik hem nu, dat de uitzonderingsbepaling uit zijn initiatiefvoorstel gebruikt zou moeten worden om de aardgasvrijdoelstelling alsnog te bereiken? Zo ja, verwacht de initiatiefnemer dat dit afbreuk doet aan de doelstellingen van zijn initiatiefvoorstel? Graag een reactie van de initiatiefnemer en van de minister.
Ten slotte. Het is hard nodig om te bouwen, te bouwen en te bouwen voor voldoende huurwoningen. Is de initiatiefnemer met ons van mening dat de zogenaamde contingenten, waar zijn partij groot voorstander van is, in de regio zouden moeten worden losgelaten om juist voldoende huurwoningen te bouwen? Dit brengt naar ons idee de ambities met betrekking tot betaalbare duurzame woningen dichterbij.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
De huurverhoging die beoogd wordt met het wetsvoorstel om die zogenaamde scheefwoners aan te pakken, is volgens het wetsvoorstel onder andere bedoeld voor de verduurzaming van de woningmarkt, onder andere het veel te dure gasloos maken van die woningen. Hoe kijkt het CDA aan tegen het inzetten van dat geld voor een andere, verkeerde impuls in de woningmarkt, namelijk het veel te duur maken van de woningmarkt door die maatregelen om woningen gasloos te maken? Is dat niet gewoon het paard achter de wagen spannen?
De heer Rietkerk (CDA):
Het CDA is voor de verduurzamingsmaatregelen die wel werken en die uitvoerbaar zijn. Ik heb in mijn bijdrage tegen de initiatiefnemer en de minister gezegd dat de aardgasloze huurwoningen naar ons idee niet haalbaar zijn. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de initiatiefnemer en de minister. Daar kom ik in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.
De heer Pijlman i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst een compliment aan Henk Nijboer. Het is echt veel werk om zo'n voorstel hier te krijgen en dan straks ook nog — hopelijk volgende week — met een goede afloop. Bovendien ben jij ook heel erg actief geweest de afgelopen vier jaar in dit dossier. Dat is ook een compliment waard. Ik zeg er wel bij dat het een volstrekt ander geluid was dan de vier jaar daarvoor. Maar goed, dat is misschien een wat meer partijpolitieke opmerking.
Voorzitter. Er liggen hier nu verschillende voorstellen die in feite een aanvulling zijn op het beleid dat de minister de afgelopen jaren heeft gevoerd. Zeker tijdens de coronacrisis heeft ze geprobeerd door maatwerk mensen te beschermen tegen te hoge huurverhogingen of uitzettingen te voorkomen. Deze Kamer wilde veel meer generiek beleid. De minister zat wat dat betreft tussen twee vuren: tussen wat de Tweede Kamer wilde en wat de Eerste Kamer wilde.
Maar nu liggen er een aantal voorstellen. Eén: de sociale huren worden bevroren en wonderwel betaald uit de BIK. Ik heb daar nog wel een vraag over. Het was natuurlijk een prachtig politiek spel, overigens niet van het hoogste niveau. Is er nu volgend jaar vrijval in de BIK of is die vrijval er dit jaar, omdat de uitbetaling nog helemaal niet is begonnen? Graag daar een reactie op.
Dan het voorstel van Nijboer. Vrije markthuren worden gemaximaliseerd verhoogd: inflatie plus 1% voor drie jaar. Tijdelijke huurkortingen— een voorstel van de minister; een mooie samenwerking tussen oppositie en regering — worden mogelijk evenals maatwerk door de corporaties. De inkomensgrenzen worden verhoogd om meer middeninkomens te helpen aan een goede woning te komen. Ook scheefwonen wordt verder aangepakt.
Nu is dat scheefwonen wel een lastig punt. Ik hoorde gisteren nog een voorbeeld van twee jonge mensen, starters die scheefwonen: één in Den Haag en één in Rotterdam. Zij willen samenwonen en zij proberen een rijtjeshuis in Den Haag te kopen dat te koop staat voor €500.000. Ongezien bieden ze meer dan die €500.000. Ze gaan daarbij eigenlijk al tot de grens van wat ze kunnen bieden en de makelaar zegt: nee, u moet veel meer bieden om te mogen komen kijken. Zo gek is het op het ogenblik gesteld met de koopmarkt. Ook in de huurmarkt betalen mensen tussen de 40% à 50% van hun inkomen aan huur. Kortom, de markt is totaal vastgelopen en iedereen die had verwacht dat de liberalisering van de markt, waar ook het vorige kabinet overigens fors aan mee heeft gedaan, werkte, is van een koude kermis thuisgekomen.
We pleiten nu bijna allemaal weer voor een nieuw ministerie, gericht op samenhang binnen en greep op deze woningmarkt. Het gaat daarbij om samenhang in RO-beleid en samenhang om economie, woningen, natuur en duurzaamheid te bundelen. Het ministerie moet terug. Maar een beperking daarbij is wel de verhuurderheffing. De minister heeft die nu tot twee keer toe verlaagd, maar er staat nog een fenomenaal bedrag open. Dat is natuurlijk wel een punt voor iedereen die straks met de onderhandelingen mee zal doen. Als daar nog steeds zo'n 1,5 miljard structureel voor staat, valt er nog wel wat te doen. D66 pleit ervoor om dat bedrag te bestemmen voor een fonds waaruit de corporaties kunnen bouwen en waaruit de corporaties de verduurzaming van de woningbouw ook mogelijk kunnen maken. Ik zou graag van de minister horen hoe zij daarnaar kijkt.
Overigens ook een compliment voor het kabinet dat het wel gelukt is om bijvoorbeeld in 2019 een recordaantal nieuwe huizen te bouwen. De stikstofcrisis kwam daar tussendoor, waardoor de bouwvolumes weer omlaag zijn gegaan, maar het kan wel; dat heeft 2019 laten zien. Vorige week hebben we hier het stikstofdebat gehad. Ik ben er nog niet helemaal gerust op dat het niet opnieuw lastig zal worden om die volumes te halen. Een aantal infrastructurele projecten worden alweer stopgezet. Het uitkopen en opkopen van de piekbelasters moet nu gebeuren om tot genoeg volume te komen om te kunnen blijven bouwen.
Dan een vraag aan de minister. De eerste tranche van de woningbouwimpuls is inmiddels verstrekt. 60% is voor de lagere inkomens en middeninkomens. Wanneer komt de tweede tranche en hoe ziet zij die verdeling?
Voorzitter. Dan het initiatiefvoorstel van Henk Nijboer. Een ingreep in de vrije huursector is op zichzelf een ingreep op het eigendomsrecht. Daar moeten wel hele goede redenen voor zijn; de Raad van State heeft het erover. Wij denken dat die er ook zijn. Europese jurisprudentie laat zien dat wat hij voorstelt kan. Het is een tijdelijke regeling, voor drie jaar. Overigens is het niet zo makkelijk om weer van tijdelijke regelingen af te komen, want wat zijn dan de effecten? Je ziet ook weleens dat tijdelijke regelingen definitieve regelingen worden. Ik zou daarover graag een reactie van hem willen.
De regeling dient het algemeen belang. De regeling kent uitzonderingen, bijvoorbeeld voor verduurzaming en overheidsmaatregelen, en ook een overgangsrecht. Dus het zit gewoon goed in elkaar. Onze zorg is wel hoe in de vrije sector om te gaan met kortlopende contracten. Worden die door deze wet niet heel sterk bevorderd? Graag een reactie van Henk Nijboer.
Ik had eerlijk gezegd verwacht dat in het wetsvoorstel ook een regulering van de aanvangshuren zou zijn opgenomen, maar dat hebt u niet gedaan. Kunt u er even op reflecteren waarom dat niet gebeurd is? Ik zou ook graag van de minister willen horen hoe zij daarnaar kijkt.
Veel verhuurders in de vrije sector beperken zich ook als het gaat om de huurverhoging, maar lang niet allemaal. Over het probleem dat de huren daar veel te fors stijgen en dat er ook andere effecten zijn, zoals het grootschalig opkopen van huizen, hebben wij allemaal ook zorgen. We hebben ook nog zorgen in de steden waar veel studentenhuisvesting is, over de activiteiten van de zogenaamde huisjesmelkers. B en W Groningen heeft daarvoor een aanpak ontwikkeld, waarover de heer Nijboer ook het nodige weet, denk ik. Over deze Groningse aanpak is ook in de Tweede Kamer gesproken. Bij malafide huisjesmelkers worden er niet alleen vergunningen verstrekt, maar die kan je ook weer innemen. De minister zou ernaar willen kijken hoe je daar ook landelijk mee om zou kunnen gaan. Het lijkt ons een buitengewoon goede zaak dat je daar meer grip op krijgt.
Kortom, al deze voorstellen steunen wij. Ze liggen in het verlengde van wat we daar eerder over hebben gezegd, maar ze lossen de problemen in de woningmarkt nog lang niet op. Daar zijn nog grote stappen voor nodig.
Wij wachten graag de reactie van de minister en de initiatiefnemer af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pijlman. De heer Crone.
De heer Crone i (PvdA):
Ik dank de heer Pijlman, want hij heeft een mooie analyse gegeven, die — denk ik — ook helemaal klopt: meer opkopen van huurwoningen. En hij vraagt aan de heer Nijboer: waarom heeft u geen huurregulering over de hoogte van de prijzen? Hoe legt u of uw partij het nou uit om vorige week te stemmen voor tijdelijke huurcontracten? Want die zijn in het voordeel van de verhuurders. Dus die kopen nu huizen op en gaan die tijdelijk verhuren voor drie jaar in plaats van twee jaar, en kunnen dan iedere keer opnieuw de huur verhogen. Dat staat haaks op uw verhaal.
De heer Pijlman (D66):
Nou, haaks ... Kijk, dat is een inschatting die je maakt. De tijdelijke huurcontracten, is dat nou een bijdrage om het nog langer mogelijk te maken in deze crisis om mensen toch een huis te gunnen, of heeft het heel veel nadelen, zoals u betoogt? En ik zie, eerlijk gezegd, die vele nadelen ook. Dus ik wacht even de discussie af. U hebt al aangekondigd dat u daar met een motie over komt. Ik zeg hier wel bij — dat heb ik eerder ook steeds in reactie op de heer Kox gezegd — dat wij er niet dol op zijn dat deze Kamer veertien dagen nadat de Tweede Kamer heeft gesproken, hetzelfde debat nog eens overdoet, met mogelijkerwijs een andere uitkomst. Het kan wel, maar het politieke mandaat ligt dáár.
De voorzitter:
De heer Crone, tot slot.
De heer Crone (PvdA):
Ja. Sinds de herfstakkoorden van de heer Pechtold is de Eerste Kamer niet meer belangrijk, want die regelde alles vanuit de Tweede Kamer naar uw fractie, dus ook hier. Maar laten we daar niet opportunistisch in zijn. Het gaat hier om huurders. Natuurlijk gaan we die wet nog behandelen, maar laten we deze minister het signaal geven dat zij gelijk had: "Het stond niet in het regeerakkoord; ik ontraad dit amendement en ik zal zorgen dat dat allemaal niet gebeurt". En laten we op z'n minst het onderzoek afwachten dat is toegezegd om het te evalueren. Want uw betoog begon met: we dachten dat liberalisering helpt, maar het heeft niet geholpen ... Nou, als er iets niet helpt, dan is het tijdelijke huurcontracten, waardoor de verhuurders ... U heeft de voorbeelden gegeven!
De voorzitter:
Heeft u nog een vraag, meneer Crone?
De heer Crone (PvdA):
Ja, of we op dat onderzoek wachten.
De heer Pijlman (D66):
U begint uzelf nu te herhalen. Ik snap uw argumenten, heb ik gezegd. Ik hoor ook graag de reactie van de minister, en dan maken we de afweging. Maar u zult ook moeten begrijpen dat deze Kamer zichzelf niet in een positie moet brengen dat ze steeds de discussies overdoet. Dat hebben we eerder ook gehad, en dat vinden wij buitengewoon ongelukkig. Wij hebben niet hier het politieke mandaat, maar wij zullen heel goed naar die motie kijken.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
We komen natuurlijk sowieso nog te spreken over het wetsvoorstel voor die tijdelijke huurcontracten. Ik heb een andere vraag. De heer Pijlman begon zijn betoog met het prijzen van de minister voor haar beleid, en dan wees hij vooral op het maatwerk dat zij heeft geleverd. Hij eindigt zijn betoog met dat er nog heel veel structureel moet gebeuren op "volkshuisvesting", om maar gelijk dat woord even te gebruiken. Dan vraag ik toch een beetje reflectie, want dat maatwerk was natuurlijk een heel groot deel coronagerelateerd. Als u nou terugkijkt op de afgelopen periode, vindt u dan dat er ook structureel voldoende is gedaan om die wooncrisis aan te pakken, en had u niet liever gezien dat we vandaag ook een wetsvoorstel over de regulering van de vrije sector hadden voorliggen, en dat er in die opkoopbescherming grotere stappen zouden zijn gezet? Want het klinkt een beetje als: er is maatwerk geleverd en daar zijn we heel blij mee, en we gaan nu beginnen met de grote structurele stappen. Maar nu is het het einde van de kabinetsperiode.
De heer Pijlman (D66):
Ik kan me niet vinden in deze samenvatting. Ik heb juist betoogd dat ik de tegenstelling die er ligt tussen wat het kabinet deed en wat bijvoorbeeld Kox vroeg, zelf veel minder groot vond dan ze leek. Het kabinet zette in op maatwerk en hier werd gevraagd om generieke maatregelen, en uiteindelijk heeft de Tweede Kamer — de crisis duurt natuurlijk ook heel lang — nu ook gekozen voor generieke maatregelen. Ik heb de minister geprezen voor het feit dat in 2019 het bouwvolume heel mooi was. Dat zouden we door moeten hebben, want bouwen, bouwen, bouwen, dát is de oplossing voor deze crisis.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dat begrijp ik. Dat is een deel van de oplossing, evenals de betaalbaarheid en een aantal dingen die u op het eind noemde. Ik ben blij dat u dat ook noemt en ik hoop dat D66 ook vol blijft houden dat het van belang is om ten aanzien van de opkoopbescherming maar ook ten aanzien van de regulering van het middensegment en het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel, nu echt stappen te zetten, ook al is het wat laat.
De heer Pijlman (D66):
Ik denk dat het afschaffen van de verhuurderheffing uiteindelijk de hefboom is. Die hebben we heel erg nodig en we zullen zeker ook nog maatregelen nodig hebben in de tussenliggende periode waarin de woningmarkt nog niet is wat we allemaal hopen.
De voorzitter:
Mevrouw De Boer, tot slot.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja, eens. Laten we dan beginnen met het niet meer te definiëren als de woningmarkt maar als de volkshuisvesting, want het moet meer van de markt af.
De heer Pijlman (D66):
Dat ben ik helemaal met u eens, ja.
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
De verhuurderheffing kwam even ter sprake. Die is een flink aantal jaren geleden ingesteld, onder andere omdat een aantal woningcorporaties hun boekje te buiten gingen qua kerntaken en qua hoe er bestuurd werd. Nou is het zo dat er op die verhuurderheffing een korting kan worden bedongen door woningcorporaties als ze met nieuwbouwplannen komen. Dat gaat tot best wel een flink bedrag, volgens mij bijna een 1 miljard euro. Ik hoorde D66 net pleiten voor een aanvullend fonds van 1,5 miljard om woningbouw te stimuleren. Wat voegt dat nou toe aan die 1 miljard ruimte die er al is als zij met nieuwbouwplannen komen om woningbouw te stimuleren?
De heer Pijlman (D66):
Ook dat is niet een hele goede samenvatting van ons programma. Wij bepleiten om het bedrag inzake de verhuurderheffing om te zetten in een fonds waaruit gebouwd kan worden en waaruit verduurzamingsmaatregelen — die wilt u niet maar wij wel — bekostigd kunnen worden. Het is in feite een zekere regulering want je geeft het niet in een klap terug aan de sociale sector, maar je zegt: dit is het doel waarvoor het bestemd is.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dat van dat fonds klinkt heel technisch, maar misschien kan de heer Pijlman van D66 het dan nog even uitleggen. Er is nu een verhuurderheffing en daar kun je een korting op krijgen oplopend tot 1 miljard, als je goede woningbouwprojecten hebt. Waarom moet er dan zo'n ingewikkelde fondsconstructie komen? Dit kan toch al en daar is toch al ruimte voor?
De voorzitter:
De heer Pijlman, tot slot.
De heer Pijlman (D66):
U weet net zo goed als ik dat die verhuurderheffing nog heel wat hoger is dan het bedrag van de kortingsregeling waar u aan refereert. Dus het zou zeker een hele forse bijdrage kunnen zijn.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor de heer Pijlman van D66 de oproep doen om te bouwen, bouwen, bouwen. Dat lijkt mij vrij helder en belangrijk, maar ondertussen zitten we wel mede door D66 en haar ingestelde maatregelen met een stikstofprobleem opgescheept waardoor we niet kunnen bouwen. Dus zouden we dan niet af moeten van die stikstofmaatregelen? We zitten tevens met een verduurzamingsopgave die door D66, althans door dit kabinet, is opgelegd en die het bouwen veel te duur en veel te traag maakt. Dus waarom stoppen we niet met die nul-op-de-meterwoningen, die gasloze woningen, zodat er veel sneller en goedkoper gebouwd kan worden, als D66 serieus het adagium bouwen, bouwen, bouwen wil aanhouden?
De voorzitter:
Meneer Pijlman, graag kort, want we moeten zo meteen schorsen voor de lunchpauze.
De heer Pijlman (D66):
Het probleem is dat de PVV altijd achteruitkijkt, terwijl wij vooruitkijken. Die verduurzamingsmaatregelen zijn gewoon nodig. Dat weet u ook, maar dat ontkent u structureel omdat het populistisch of makkelijk is.
De voorzitter:
De heer Van Hattem, tot slot.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik kijk ook vooruit, maar ik kijk vooral naar wat er op dit moment gebeurt. Wat we zien is dat die nul-op-de-meterwoningen gewoon een groot fiasco blijken te zijn. Mensen zitten in steenkoude woningen die ze 's winters niet warm gestookt krijgen, terwijl op zomerdagen die te zwaar dichtgetimmerde geïsoleerde huizen met warmtepompen gewoon veel te heet zijn door de isolatie waardoor er allemaal airco's op gezet moeten worden.
De voorzitter:
Heeft u nog een vraag, meneer Van Hattem?
De heer Van Hattem (PVV):
De zogenaamde verduurzaming die D66 wil opleggen aan de woningmarkt, is gewoon een farce die het woningbouwprogramma veel te duur maakt en daarmee ook veel te traag. Dus is het gewoon niet veel beter om in het kader van bouwen, bouwen, bouwen nu snel en stevig door te bouwen zonder al die gekke verduurzamingsmaatregelen?
De heer Pijlman (D66):
Het is een beetje een herhaling van zetten. Ik denk dat de heer Rietkerk ook een paar goede vragen over die verduurzaming heeft gesteld. En ja, gasloos is nog een heel project. Je moet het ook weer niet te snel willen, want we zijn er ook nog maar nauwelijks mee begonnen. Maar het is natuurlijk wel de opgave waar we maatschappelijk allemaal voor staan, individueel en collectief.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, nog een slotvraag. Nee, meneer Van Hattem, het spijt me, we lopen uit de tijd. Ik moet naar de lunchpauze. We gaan vanmiddag overigens nog door met deze termijn, dus dan krijgt u nog zeker de kans.
De heer Van Hattem (PVV):
Heel kort over die opgave waar we met z'n allen voor staan. Misschien moeten we met z'n allen van die opgave af.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik werd geïntrigeerd door een opmerking van de heer Pijlman over de positie van de Tweede en de Eerste Kamer. Nu heb ik enige ervaring in beide Kamers, ook vroeger al in de Tweede Kamer. De Tweede Kamerfractie van D66 stemde tegen het Belastingplan 2017, met een belastingverlaging voor werkenden alleen, niet voor ouderen, van 5 miljard. 5 miljard, vlak voor de verkiezingen, en toen moest in de Eerste Kamer een besluit genomen worden. Rinnooy Kan, fractievoorzitter van D66, stond voor de vraag of hij Pechtold zou steunen door nee te zeggen of zou afvallen door ja te zeggen. Uiteindelijk hebben Rutte en Wiebes mij gebeld om het kabinet te redden, samen met de OSF en de Partij voor de Dieren, om toch te zorgen dat er een meerderheid kwam. Op het allerlaatste moment is Rinnooy Kan door de pomp gegaan.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, meneer Van Rooijen?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Is nou de Tweede Kamer alleen de baas, of kan het zo zijn dat de Eerste Kamer om welke reden dan ook, wetstechnisch of politiek, uiteindelijk een andere keuze maakt? Uiteindelijk heeft Rinnooy Kan gekozen voor steun omdat hij met de gemeentelijke Kolibri, zoals ik dat noemde, toch door de pomp ging.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voor de geschiedschrijving: bent u voor een eigenstandige positie van de Eerste Kamer, zoals die ook …
De voorzitter:
Een heel kort antwoord
De heer Pijlman (D66):
Het was meer een historisch betoog dat de ouderenpartij 50PLUS het kabinet had gered. Dat laten we dan maar voor de Handelingen.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Pijlman (D66):
Overigens ben ik uiteraard voor de positie van de Eerste Kamer die de Eerste Kamer heeft. Maar net zoals we eerder ook al hebben betoogd, ben ik niet dol op het politieke mandaat hier, omdat er een andere meerderheid is en het dan veertien dagen later nog eens een keer wordt overgedaan. Daar moet je heel erg terughoudend in zijn.
De voorzitter:
Dank u. Ik schors de beraadslaging en de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.19 uur tot 13.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.
Hamerstuk
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Regels ter uitvoering van de EU-verordening betreffende het programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en de EU-verordening betreffende het programma Europees Solidariteitskorps (Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees Solidariteitskorps) (35658).
Dit wetsvoorstel wordt zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
Verlangt iemand aantekening? Mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Voorzitter. De PVV wil graag aantekening bij het hamerstuk.
De voorzitter:
Dank u wel. Wenst een van de overige leden aantekening? Mevrouw Nanninga.
Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. Ook wij verlangen aantekening bij het hamerstuk.
De voorzitter:
Wenst een van de overige leden aantekening? Dat is niet het geval.
De leden van de fracties van de PVV en Fractie-Nanninga wordt conform artikel 112 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
Stemming Invoeringswet Europees Openbaar Ministerie
Aan de orde is de stemming in verband met het wetsvoorstel Aanpassing van enkele wetten ter uitvoering van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PbEU 2017, L 283) (Invoeringswet EOM) (35429).
(Zie vergadering van 9 maart 2021.)
De voorzitter:
Dan zijn thans aan de orde de stemmingen. Ik heet de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die namens de regering bij de stemmingen aanwezig is, van harte welkom. Hebben voldoende leden de presentielijst getekend? Dat is het geval.
We stemmen dan als eerste over het wetsvoorstel 35429, Aanpassing van enkele wetten ter uitvoering van de Verordening 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie, kortweg de Invoeringswet EOM.
Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is het geval.
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.
De voorzitter:
Mevrouw Baay namens 50PLUS.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Dank, voorzitter. Als woordvoerder van de 50PLUS-fractie liet ik me vorige week tijdens het debat over het Europees Openbaar Ministerie bijna overtuigen door het enthousiasme van de minister met betrekking tot de Invoeringswet EOM. Echter, toen aan het einde van de debat de taxi met kinderslot en de kettingzaag ter sprake kwamen, heb ik mijn fractie toch moeten adviseren om niet in deze EOM-taxi te stappen, ook al heeft deze een brede achterbank. 50PLUS zal derhalve net als in 2018, gelet op de overdracht van bevoegdheden waardoor inbreuk wordt gemaakt op de soevereiniteit en het opportuniteitsbeginsel van onze Nederlandse Staat, tegen de Invoeringswet EOM stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Baay. Dan de heer Dittrich namens D66.
De heer Dittrich i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het Europees Openbaar Ministerie is opgericht om grensoverschrijdende fraude met EU-gelden aan te pakken. Het gaat soms over miljarden. Het is erg belangrijk dat we daar een vinger achter kunnen krijgen. Het blijkt dat nationale Openbare Ministeries dat niet aankunnen. Vandaar dat het Europees Openbaar Ministerie een aanvulling is op het nationale Openbaar Ministerie. Daarom vindt de fractie van D66 het belangrijk om dit wetsvoorstel te steunen. We zijn overigens ook blij dat het geëvalueerd zal worden, want we willen natuurlijk wel goed kijken hoe het in de praktijk gaat uitpakken. Wij zullen voor dit wetsvoorstel stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Wenst een van de overige leden een stemverklaring af te leggen? De heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Wij zijn als fractie van mening dat invoering van het Europees Openbaar Ministerie een eerste stap is op een glijdende schaal van steeds verdergaande outsourcing van het opsporingsbeleid naar de EU. In dat licht bezien zullen we dan ook tegen dit wetsvoorstel stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Wenst een van de andere leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van het CDA, de VVD, GroenLinks, de PvdA, de OSF, D66 en de ChristenUnie voor dit wetsvoorstel hebben gestemd en de leden van de fracties van de SGP, Fractie-Otten, de SP, 50PLUS, de PvdD, de PVV, FVD en Fractie-Nanninga ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemming motie Invoeringswet Europees Openbaar Ministerie
Aan de orde is de stemming over een motie, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Aanpassing van enkele wetten ter uitvoering van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PbEU 2017, L 283) (Invoeringswet EOM),
te weten:
-
-de motie-Van Hattem c.s. over een exitstrategie om uit het Europees Openbaar Ministerie te kunnen treden (35429, letter G).
(Zie vergadering van 9 maart 2021.)
De voorzitter:
Vervolgens stemmen wij over de motie 35429, letter G, de motie van het lid Van Hattem c.s. over een exitstrategie om uit het Europees Openbaar Ministerie te kunnen treden. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Van Hattem c.s. (35429, letter G).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, Fractie-Otten, de SP, 50PLUS, de PvdD, de PVV, FVD en Fractie-Nanninga voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van het CDA, de VVD, GroenLinks, de PvdA, de OSF, D66 en de ChristenUnie ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemmingen moties Stikstofreductie en natuurverbetering
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering),
te weten:
-
-de gewijzigde motie-Koffeman c.s. over het verwijderen van Lelystad Airport van de lijst PAS-melders (35600, letter R, was letter O);
-
-de motie-Koffeman c.s. over het opschorten van een vergunningaanvraag voor Lelystad Airport (35600, letter U).
(Zie vergadering van 9 maart 2021.)
De voorzitter:
Dan stemmen we over de motie 35600, letter R, de gewijzigde motie van het lid Koffeman c.s. over het verwijderen van Lelystad Airport van de lijst PAS-melders. Wenst een van de leden een stemverklaring af te leggen? Dat is het geval.
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.
Gaat uw gang, mevrouw Jorritsma namens de VVD.
Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):
Voorzitter. Door ziekte van mevrouw Klip zal ik de stemverklaring afleggen. Ik doe het gelijk over beide moties-Koffeman die nu voorliggen. De eerste motie bepleit het verwijderen van Lelystad Airport van de lijst van de PAS-melders. In vergunningenland telt het adagium "gelijke monniken, gelijke kappen", wat voor andere politieke drijfveren je daar ook bij hebt. Kortom, de regering kan gewoon niet met twee maten meten.
Iets vergelijkbaars geldt ook voor tweede motie, de motie op letter U. De minister staat daar niet als politiek vertegenwoordiger, maar als bevoegd gezag voor de vergunningverlening. De politieke besluitvorming over het in gebruik nemen van Lelystad Airport vindt plaats in de Tweede Kamer. De minister kan niet anders dan de correcte weg ten aanzien van de vergunningverlening bewandelen. Om die redenen — het zal u niet verbazen — zal de VVD-fractie tegen beide moties stemmen.
Tot slot gebeurt er hier staatsrechtelijk ook wel iets heel vreemds. De heer Koffeman cum suis stellen zaken voor waar de Eerste Kamer echt niet over gaat. Tegen die achtergrond verbaast het onze fractie dan ook zeer dat partijen die de staatsrechtelijke juistheid altijd zo hoog in het vaandel hebben, toch overwegen deze moties of in elk geval een van beide te steunen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Jorritsma. Dan de heer Berkhout namens de Fractie-Nanninga.
De heer Berkhout i (Fractie-Nanninga):
Voorzitter, dank u wel. Deze stemverklaring geldt ook voor beide moties. Afgezien van wat onze fractie verder vindt van een vliegveld bij Lelystad, vinden wij deze moties niet de juiste aanvliegroute voor dit dossier. Wij zullen dan ook niet voor deze moties stemmen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Berkhout. Mevrouw Prins namens het CDA.
Mevrouw Prins i (CDA):
Meneer de voorzitter. Het CDA zal tegen beide moties stemmen. Ten aanzien van motie 35600, letter R, merkt de fractie op dat zij uitdrukkelijk onderscheid wenst te maken tussen de juridische gang van zaken rond aanvragen en verificatie van de PAS-meldingen enerzijds en de politieke besluitvorming anderzijds. Ook in dit geval dient het recht een zuiver en ordentelijk verloop te hebben. Het past in een rechtsstaat niet om met verschillende maten te meten. Daarbij hecht de fractie eraan te constateren dat Lelystad Airport net zoals vele andere aanvragers gewoon te goeder trouw de eerste PAS-melding heeft gedaan op basis van de toen gehanteerde rekenmethode. Ten aanzien van de politieke besluitvorming geldt dat de keuze voor het al of niet openstellen van Lelystad Airport aan het volgende kabinet is, daar dit onderwerp controversieel is verklaard.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Prins. Dan de heer Van Rooijen namens de fractie van 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. De motie-Koffeman onder U van Utrecht vraagt de minister gebruik te maken van de aandeelhouderspositie in zowel Schiphol als Lelystad. Mijn fractie vindt dat de motie in strijd is met ons vennootschapsrecht en eigenlijk ook oneigenlijk gebruikmaakt van de aandeelhouderspositie, ten laste van overige aandeelhouders. Dit juridische punt staat uiteraard helemaal los van de politieke besluitvorming, die aan het volgende kabinet is. Daar kunnen en mogen wij vandaag dus ook geen oordeel over geven. Wij zullen derhalve tegen de motie-Koffeman onder U stemmen. Dat geldt overigens ook voor de andere motie, onder R.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Wenst een van de andere leden nog een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval. Ik zie dat de heer Pijlman nog iets wil zeggen, namens D66.
De heer Pijlman i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil het volgende zeggen over de moties. De eerste motie van de heer Koffeman zullen wij steunen. Lelystad Airport had niet op deze lijst van PAS-legalisering moeten staan. Daarvoor is de uitstoot ook te hoog. De tweede motie zullen we niet steunen. Het eerste deel van het dictum zouden we wel kunnen steunen, namelijk het deel waarin staat dat de regering wordt verzocht om de behandeling op te schorten tot een nieuw kabinet daarover een besluit zal nemen. Wat daarin wordt gevraagd, is ook al in de controversieelverklaring gebeurd. Maar in het tweede deel gaat het over de meerderheidsaandeelhouder die zijn invloed wil gebruiken. Dat is governancetechnisch en ook juridisch niet juist. Die motie zullen we dus niet steunen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pijlman. Wenst een van de overige leden nog een stemverklaring af te leggen over deze twee moties? Dat is niet het geval.
Wij stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de gewijzigde motie-Koffeman c.s. (35600, letter R, was letter O).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, GroenLinks, de SP, de PvdA, de OSF, D66, de PvdD, de ChristenUnie en FVD voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de fracties van het CDA, de VVD, Fractie-Otten, 50PLUS, de PVV en Fractie-Nanninga ertegen, zodat zij is verworpen.
Ten slotte stemmen we over de motie 35600, letter U, de motie van het lid Koffeman c.s. over het opschorten van een vergunningaanvraag voor Lelystad Airport. Wenst een van de leden over deze motie nog een stemverklaring af te leggen? Dat is niet het geval.
We stemmen bij zitten en opstaan.
In stemming komt de motie-Koffeman c.s. (35600, letter U).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SGP, GroenLinks, de SP, de PvdA, de PvdD en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fracties van het CDA, de VVD, Fractie-Otten, 50PLUS, de OSF, D66, de PVV, de ChristenUnie en Fractie-Nanninga ertegen, zodat zij is verworpen.
Daarmee zijn we aan het einde van de stemmingen gekomen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de verkiezing van een tweede Ondervoorzitter van de Eerste Kamer.
De voorzitter:
Aan de orde is de verkiezing van de tweede Ondervoorzitter van de Kamer.
Als kandidaat voor de functie van tweede Ondervoorzitter hebben zich de volgende leden aangemeld — ik noem ze in alfabetische volgorde: de heer Atsma en de heer Recourt.
Wenst een van de leden het woord om aan een of beide kandidaten vragen te stellen? Ik stel voor dat we eventuele vragen eerst allemaal stellen en daarna de leden in dezelfde volgorde de kans geven om de vragen te beantwoorden.
Mevrouw Vos namens de fractie van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Vos i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de kandidaten omdat ze zich gekandideerd hebben. De kandidaat Recourt ken ik gelukkig. Aan hem heb ik dus geen vragen. Ik heb wel drie korte vragen aan de heer Atsma. Ik dank hem voor zijn brief. Naar aanleiding van de brief heeft mijn fractie drie vragen. In het begin schrijft hij dat hij het een uitdaging vindt om zich te kandideren. Ik ben benieuwd wat de uitdaging dan precies is. Een volgende vraag is: wat denkt de heer Atsma dat er beter zou kunnen in het functioneren van dit huis en waar hij dus een bijdrage aan wil leveren als tweede Ondervoorzitter? De derde vraag is: wat is zijn ervaring met grote bouwprojecten en renovaties?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vos. Wenst een van de andere leden aan een of beide kandidaten nog een vraag te stellen? Dat is niet het geval. Dan constateer ik dat er alleen vragen gesteld zijn aan de heer Atsma. Ik geef meneer Atsma graag de kans om de drie vragen van mevrouw Vos te beantwoorden vanaf het spreekgestoelte.
De heer Atsma i (CDA):
Voorzitter, dank. Ook dank in de richting van de vragensteller, mevrouw Vos. Wij kennen elkaar overigens al enige tijd, ook vanuit een andere hoedanigheid, namelijk van de andere kant van het Binnenhof. In de Tweede Kamer hebben elkaar destijds leren kennen.
Voorzitter. Allereerst de vraag wat ik als een belangrijke uitdaging zie. Allereerst is het voor mij persoonlijk een eer, heb ik ook geschreven, en een uitdaging om uw tweede Ondervoorzitter te mogen zijn. Het is natuurlijk een uitdaging om namens allen hier aanwezig, dus namens alle partijen, de Kamer te mogen dienen, in de meest ruime zin. Ik denk dat dat al een belangrijke uitdaging is voor een Ondervoorzitter, misschien wel voor ons allemaal. Daarnaast zijn er natuurlijk ook in praktische zin een aantal uitdagingen die zich de komende tijd zullen laten gelden. Ik heb dat ook in mijn brief aangegeven. Bijvoorbeeld de uitdaging met betrekking tot de verbouw. Het is wellicht voor sommigen een fait acompli, maar het is natuurlijk wel een gegeven dat de komende tijd daar heel veel energie in gestoken zal moeten worden, zowel in de tijdelijke huisvesting van onze Kamer — we hebben er overigens via het College van Senioren, dat daar vorige week over heeft gesproken, kennis van kunnen nemen wat dat in hoofdlijnen inhoudt — als van de renovatie van het Kamergebouw an sich, waarbij zich ook de nodige vragen zullen voordoen. Dat zou, voor mij in elk geval, een prachtige uitdaging zijn.
De laatste vraag van mevrouw Vos was: welke ervaring heeft u met grotere bouwprojecten? Ik ben bij een aantal grotere initiatieven betrokken geweest, onder andere bij de voorbereiding van de bouw van het nieuwe Thialf in Heerenveen. Ik weet niet of dat aansprekend genoeg is als groot project. Ik ben betrokken geweest bij de fusie van de Lotto en de Staatsloterij. Dat was een ingrijpende operatie, echt een hele grote operatie. Ik heb naast het Kamerlidmaatschap één rol als toezichthouder. Ik ben namelijk commissaris bij Groningen Seaports. Als u daar zou kunnen komen kijken — u bent allen uitgenodigd — dan ziet u daar één grote bouwput. Daar ben ik, vanuit een andere verantwoordelijkheid, ook direct bij betrokken. Dus: vanuit het verleden twee voorbeelden en vanuit het heden één voorbeeld.
Wat zou ik willen veranderen? Ik denk dat er altijd in de werkwijze van de Kamer, van onze Kamer, wel zaken zijn die je zou kunnen verbeteren. Dat doe je samen. Ik lees ook de verslagen van het College van Senioren. Ik ben ook aanwezig bij commissievergaderingen hier en in de plenaire zaal. Natuurlijk zijn er altijd zaken die anders en misschien wel beter kunnen. Daar mag u mij op aanspreken als uw onafhankelijke Ondervoorzitter, mocht ik het worden.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Atsma. Zijn er nog andere leden die het woord wensen op dit moment? Dat is niet het geval. Dan dank ik de geachte collega voor zijn beantwoording, en gaan we over tot de verkiezing.
Ik zet kort de regels uiteen. Conform het gestelde in artikel 113 van het Reglement van Orde zal de verkiezing schriftelijk plaatsvinden, bij geheime stemming. Om tot tweede Ondervoorzitter te worden gekozen, heeft de kandidaat de volstrekte meerderheid nodig van de geldig uitgebrachte stemmen. Ik wijs erop dat niet, niet behoorlijk of niet duidelijk ingevulde stembriefjes op grond van artikel 114 van het Reglement van Orde ongeldig zijn. Blanco stemmen zijn dus ongeldig. Een geldig uitgebrachte stem is een stembriefje waarop duidelijk niet meer en anders dan de naam van een van de leden staat.
Ongeldige stemmen zijn wel van invloed op de volstrekte meerderheid die nodig is voor het tot stand komen van de keuze die deze Kamer maakt. Indien geen van de kandidaten in de eerste ronde een volstrekte meerderheid behaalt, wat zelfs met slechts twee kandidaten niet geheel onmogelijk is — ik zie u nu allen denken "hoe kan dat?", maar dat kan — zal op grond van artikel 116, eerste lid van het Reglement van Orde een tweede, eveneens geheel vrije stemronde plaatsvinden. Dat houdt in dat u op dezelfde kandidaten als in de eerste stemronde een stem kunt uitbrengen. Indien daarbij wederom niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt op grond van het tweede lid van artikel 116 een derde stemming gehouden. Als ook de derde stemronde geen uitsluitsel geeft, zal het lot bepalen wie de tweede Ondervoorzitter wordt, aldus artikel 117 van het Reglement van Orde.
Ik kijk even rond of dat voor iedereen duidelijk is. Dat is het geval. Ik zie meneer Frentrop nog even twijfelen, maar … Hij lacht nu toch alsof hij het … Ja.
Dan benoem ik nu tot stemopnemers de leden:
-
-mevrouw Bredenoord als voorzitter, die na elke stemronde de uitslag van de stemming bekend zal maken;
-
-mevrouw Baay-Timmerman;
-
-de heer Meijer;
-
-de heer Janssen.
Ik maak u er ook op attent dat in het College van Senioren is afgesproken dat na elke stemronde, indien er meerdere stemrondes zijn, een korte schorsing zal plaatsvinden voor eventueel beraad.
Ik verzoek de Kamerbewaarder de stembriefjes rond te delen en de leden het stembriefje in te vullen en dit twee keer dicht te vouwen. Voor de eerste ronde gebruiken wij de gele briefjes. Voor de duidelijkheid meld ik hierbij dat het voor eenieder verboden is — dit in verband met het stemgeheim — te fotograferen of te filmen tijdens de stemmingen. Dat geldt voor iedereen in de zaal, en ook voor iedereen op de tribune, voor zover daar iemand zit.
Ik verzoek de Kamerbewaarder de stembriefjes op te halen en deze te deponeren bij de stemcommissie, nadat u deze heeft ingevuld.
Er wordt overgegaan tot schriftelijke stemming.
De voorzitter:
Ik verzoek de stemopnemers plaats te nemen aan de tafels in het midden van de zaal.
De voorzitter van de stemcommissie leest elk stembriefje voor.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Bredenoord.
Mevrouw Bredenoord (voorzitter van de stemcommissie):
Voorzitter. 32 leden hebben gestemd op het lid Recourt en 35 leden hebben gestemd op het lid Atsma.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bredenoord. Ik constateer op grond van de uitslag van deze stemming dat de heer Atsma overeenkomstig het vereiste in artikel 115 van het Reglement van Orde een volstrekte meerderheid heeft verkregen en daarmee is gekozen tot tweede Ondervoorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
(Applaus)
De voorzitter:
Ik dank de heer Recourt, die is afgevallen, voor zijn inzet. Ik dank ook de leden van de commissie van stemopnemers heel hartelijk voor het volbrengen van hun taak. Ik zal namens u allen de nieuwe tweede Ondervoorzitter feliciteren voor het rostrum.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Atsma.
De heer Atsma i (CDA):
Voorzitter, dank. Ook dank voor het gestelde vertrouwen. Ik denk dat het vooral belangrijk is om collega Recourt te bedanken voor de sportiviteit waarmee we deze verkiezing zijn ingegaan. Wij hebben vooraf ook contact gehad. Zoals ik vooraf heb gezegd, hoop ik een tweede Ondervoorzitter te zijn namens u allen, die u niet zal teleurstellen. Nogmaals heel veel dank voor al het vertrouwen. Laten we er iets moois van maken!
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Atsma.
De vergadering wordt van 14.06 uur tot 14.38 uur geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het Voorstel van wet van het lid Nijboer tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten) (35488);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet (tijdelijke huurkorting) (35516);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van de Woningwet (wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet) (35518).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van het initiatiefvoorstel 35488, Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten, en de wetsvoorstellen 35516, de tijdelijke huurkorting, en 35518, de wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Raven namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.
De heer Raven i (OSF):
Voorzitter. "De woningmarkt is flink in beweging" of "de woningmarkt zit flink in het slop". Dat zijn twee tegenovergestelde beschrijvingen van een en dezelfde markt. Geen enkele van de vroegere instrumenten die we allemaal geleerd hebben in de woningmarktlessen lijkt in de tegenwoordige tijd nog een betrouwbare waarde te bieden om een stabiele markt te garanderen. Termen als "reguleren", "vrije markt", "liberaliseren", "sociale sector" en "puntensysteem" lijken niet meer echt effectief in de markten. De woningmarkt is helemaal op hol geslagen. Er is veel beweging, maar toch zit hij in het slop.
Enkele facts and figures. Peperdure huizen. Lange wachttijden voor een sociale huurwoning of helemaal geen betaalbare huurwoning vinden. Wonen is een recht, maar in de praktijk wordt dit niet meer gerealiseerd. Volkshuisvesting is vervangen door een keiharde, onbeheersbare markt en dat raakt velen. Het aantal daklozen is in de laatste tien jaar verdubbeld. Steeds meer mensen met een baan raken dakloos. Dat zijn de zogenoemde economische daklozen. Mensen moeten jarenlang wachten voordat ze een sociale huurwoning krijgen. Woningzoekenden vallen tussen wal en schip. Een sociale huurwoning is voor hen onbereikbaar door de lage inkomensgrens of lange wachttijd, maar ze verdienen te weinig voor de veel te dure vrije sector. Er is geen bescherming tegen woekerprijzen in de vrije sector. In 2019 konden al 800.000 hurende huishoudens niet rondkomen door de hoge woonlasten. De sociale sector is uitgehold. In vijf jaar tijd kromp de sociale huursector bij corporaties met 108.000 huizen, terwijl de vraag naar woningen alleen maar toeneemt.
Voorzitter. De gemiddelde prijs van een koopwoning steeg in de afgelopen tien jaar fors. Tot 2017 daalde die prijs, na de kredietcrisis van 2010, maar vanaf 2017 rijzen de prijzen de pan uit. Alleen al in de afgelopen vijf jaar, met soms wel 50% verhoging. De bouwachterstand van woningen is kennelijk op dit moment zo'n 300.000 woningen. Hoe dat precies berekend wordt weet ik niet, maar dat cijfer wordt in elk geval genoemd. Dat zal waarschijnlijk een van de redenen zijn voor de scheefgroei in de woningprijzen. De prijs van een huurwoning uit laten we zeggen bouwjaar 1980 is inmiddels €625. Dat lijkt mee te vallen, maar in 2000 was de gemiddelde sociale huurprijs zo'n 350 gulden. Nu is de sociale huurgrens 1.400 gulden, in vergelijking met toen, terwijl er aan die woning uit 1980 geen fundamentele verbouwingen zijn gedaan door de corporaties. Deze woningen genereren dus ook geen extra kosten voor de corporaties, maar toch is er een hoge, zeer hoge huurprijs. Ter vergelijking: de hypotheek van een koopwoning uit 1980 is eerder omlaaggegaan dan omhoog, mede door de sterk gedaalde rente. U weet het nog: in 1980 was de marktrente 13%, maar nu is die soms minder dan 1%.
De extra kosten voor de corporatie zitten voornamelijk in een stijging van de beheerskosten en de bovenmatige greep uit de kas door de overheid in de vorm van de verhuurderheffing. Die is vandaag al een paar keer aan de orde geweest. Het gaat om 1,5 miljard, begrijp ik nu. Ik had nog 1,7 miljard per jaar op papier staan. Dat bedrag moet door de sociale huurders bij elkaar gebracht worden. Omgerekend is dat een gemiddelde stijging per huurwoning van maar liefst €70 per maand. Dat is een fors bedrag. De vraag is of je dat bedrag in een centrale pot moet doen of teruggeeft aan de huurders, zodat zij in staat zijn om voor hun woningen een transitie te realiseren, zo ze dat willen.
Welke duistere krachten verstoren de stabiliteit van de woningmarkt? Dat is niet eenvoudig te ontdekken. Was het de gedeeltelijke afschaffing van de hypotheekrente? Was het de toetreding van bijvoorbeeld Airbnb of wellicht van de zeer kapitaalkrachtige huisjesmelkers die de particuliere kopers de loef afsteken? Feit is in elk geval dat het bankwezen zich er nog maar twee, drie of misschien vier jaar geleden van moest vergewissen of hypotheeknemers wel voldoende in staat werden geacht om hun hypotheek te voldoen, vanwege de vrees dat woningen onder water stonden. Hoe anders is die situatie nu voor vele huizenbezitters? Gigantische overwaardes zijn er inmiddels. Alleen al bij een aankondiging van de verkoop van een woning, hoorden we vanmorgen in het nieuws, worden biedingen ontvangen die ver boven de vraagprijs liggen. Dan word je niet eens meer uitgenodigd om te komen kijken, want je hebt te weinig geboden.
In een brief aan de Kamer geeft de minister richting aan toekomstig beleid voor de woningmarkt. In hoofdlijnen zijn er twee gedachtelijnen: het aanbod van de woningen vergroten, met andere woorden: BOUWEN, met hoofdletters. De aloude economische gedachte is hier waarschijnlijk leidend: prijs hoog, aanbod hoog. Maar liefst 1 miljoen woningen moeten tot 2030 worden gebouwd, zodat het aanbod wordt vergroot en de prijs relatief laag kan blijven. Het tweede punt is: zorgen dat deze woningen bij de juiste mensen terechtkomen, met andere woorden: bestemmen van woningen, gericht op betaalbare woningen voor lage en middeninkomens.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Ik reageer een beetje secundair, want ik moest er even over nadenken. Klopt het dat ik de heer Raven hoorde zeggen dat de gedeeltelijke afschaffing van de hypotheekrenteaftrek een prijsopdrijvend effect heeft gehad?
De heer Raven (OSF):
Ik stelde die vraag, want je ziet in elk geval dat er sinds die tijd een hele verandering is op de woningmarkt.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Het zou mij zeer verbazen als de afschaffing van die aftrek een prijsopdrijvend effect zou hebben, maar als u die vraag stelt, zullen we het antwoord horen, denk ik. Ik zou het tegenovergestelde verwachten.
De heer Raven (OSF):
Ik zou dat eigenlijk ook verwachten. Daarom heb ik die vraag maar eens opgeworpen. Je ziet wel dat er sinds die tijd een minder stabiele woningmarkt is.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja, maar u weet net als ik dat "nadat" niet altijd "doordat" betekent.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer Raven.
De heer Raven (OSF):
De tweede gedachtelijn is: zorg ervoor dat deze woningen bij de juiste mensen terechtkomen, met andere woorden: bestemming van woningen, gericht op betaalbare woningen voor lage en middeninkomens. Er lijkt een logica in die gedachtelijnen te zitten, maar voorzichtigheid is geboden omdat de woningmarkt, zoals gezegd, niet meer traditioneel reageert.
Eén gedachtelijn missen we in de opsomming in de brief van de minister. Dat is de gedachte van benutten. Uit cijfers van databanken blijkt dat er structureel leegstand aanwezig is, die de laatste jaren oploopt tot wel 150.000 leegstaande woningen waarvan er zo'n 85.000 langer dan een jaar leegstaan. Die woningen moeten wat ons betreft worden benut in de zoektocht naar een oplossing van de woningmarktproblematiek, of in elk geval erbij betrokken worden.
Ook maken we een ernstige kanttekening bij het voornemen van bouwen. De Randstad, zo blijkt uit een onderzoek, is een van de zwaarst belaste woongebieden in Europa. Toch staan hier de komende tien jaar bouwplannen voor 500.000 woningen ingeboekt. Het ligt niet in de lijn om dit gebied het komende decennium nog zwaarder te belasten, zeker omdat er in Nederland 9 krimpgebieden en 14 aandachtsgebieden zijn, in totaal zo'n 40 gemeenten. Door ontgroening en vergrijzing is daar sprake van het wegvallen van draagvlak voor belangrijke voorzieningen zoals scholen, bakkers, slagers, banken, gemeenschapshuizen enzovoorts. Kortom, dorpen en kleine leefgemeenschappen hebben te kampen met grote problemen op het gebied van leefbaarheid die moeten worden opgelost. En daarbij kan tegelijkertijd een halt worden toegeroepen aan de problemen van de Randstad. Herverdelen is dan ook een thema dat met hoofdletters zou moeten worden geschreven in het programma voor het toekomstige woningbouwbeleid.
De voorzitter:
Uw spreektijd, meneer Raven, is om. Dus misschien moet u afronden.
De heer Raven (OSF):
Sorry. Dan moet ik het hierbij laten.
De voorzitter:
Nou, u kunt wel even afronden, uiteraard.
De heer Raven (OSF):
Ja? Ik denk namelijk dat ik nog twee zinnen moet uitspreken. In Nederland zijn zo'n 7.000 dorpen, kernen en leefgemeenschappen. Die kunnen een belangrijke rol spelen in het herstellen van het evenwicht op de woningmarkt. Wonen en bouwen in dit soort kernen zijn bovendien aanmerkelijk goedkoper en gezonder. Ons voorstel is om tot 2030 deze leefgemeenschappen de mogelijkheid te bieden om 5% tot 10% uit te breiden, zo veel mogelijk in en om die kernen en gebruikmakend van de voorzieningen die er nog zijn. Sterker nog, die voorzieningen krijgen dan meer draagvlak en kunnen zelfs in ere worden hersteld. Daardoor kan de exorbitante groei van de Randstad een halt worden toegeroepen en blijven de dorpen en kernen leefbaar. Ten aanzien van de wetsvoorstellen: die kunnen we ondersteunen; het zijn noodzakelijke correcties.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Raven. Dan is het woord aan meneer Van der Burg namens de fractie van de VVD.
De heer Van der Burg i (VVD):
Ja, voorzitter. Nog even aan het bijkomen van de bijdrage van de OSF ... Maar ik dacht: ik ga toch maar niet reageren, want dan komt u zo in de problemen; nee, dan komen wé in de problemen, want we zijn er gezamenlijk voor verantwoordelijk dat we nog een beetje in de orde van de vergadering blijven.
Meneer Nijboer, gefeliciteerd! En eigenlijk had ik ook niet meer tegen u willen zeggen dan "gefeliciteerd", want dit is waar u voor staat, dit is waar de PvdA voor staat, hier vecht u al tijden voor, en dan krijgt u het ook nog eens een keertje unaniem door de Tweede Kamer. Ik zou zeggen: één groot PvdA-feest. Dus ik was ook stomverbaasd dat de heer Crone er een advertentietekst van maakte voor de VVD, namelijk: het is de VVD die al tien jaar in dit land alles bepaalt; het is de VVD die al tien jaar lang op het beleid haar zin krijgt. Ik dacht: geniet nu van het moment. U deed me een beetje denken, meneer Crone — zo zeg ik via de voorzitter, uiteraard — aan sommige Feyenoorders, die zo'n hekel hebben aan Ajax dat ze meer genieten van het verlies van Ajax dan van de winst van hun eigen club. En daar moest ik hierbij aan denken, want ik denk: maak hier nu gewoon een PvdA-feestje van, want dat is het.
De heer Crone i (PvdA):
Het mooiste Twitterbericht van het jaar was toen iemand Feyenoord, geloof ik, feliciteerde met een overwinning, en dat was iemand die nu het woord voert. En dat is een oer-Ajacied. Maar zo werkt dat, soms. Ja, u twitterde dat een week of drie, vier geleden. Ik heb dat geretweet; ik vond dat wel mooi. Maar in ieder geval: ik ben helemaal blij dat de VVD in haar verkiezingsprogramma heeft staan dat er een eind moet komen aan de marktwerking, dus ik ben benieuwd naar het vervolg van uw betoog.
De heer Van der Burg (VVD):
Dat klopt. Ik ben een Ajacied, en ik hoop ieder jaar dat Feyenoord tweede wordt, zoals ik bij iedere verkiezing hoop dat de PvdA tweede wordt.
Maar los daarvan, voorzitter, complimenten dus richting de heer Nijboer voor wat hij heeft bereikt. Tegelijkertijd: u plaatst het zelf ook gewoon in perspectief, ook in het debat in de Tweede Kamer. Want het gaat hier natuurlijk niet om de 3 miljoen huishoudens. Het gaat hier om ... Nou, u sprak zelf over het getal 87.000, en zelfs dat verhaal nuanceerde u alweer door te zeggen dat in de grote steden ook afspraken zijn gemaakt over die 1%, dus dat dit eigenlijk voor de grote steden ook niet geldt.
Kijk, het probleem zit 'm inderdaad niet in de hoogte van de huren; dat zit 'm heel nadrukkelijk in het feit dat er te weinig gebouwd is. De heer Crone refereerde daar al aan: daar staan uitstekende teksten over in het VVD-verkiezingsprogramma, zoals hij citeerde. En daarbij is er inderdaad meer regie nodig van de centrale overheid. Want het gaat te ver om te zeggen: er is de afgelopen jaren onvoldoende gebouwd en dat ligt aan de minister. Het lag vooral inderdaad aan de lokale overheden, de woningcorporaties en de ontwikkelaars, met dien verstande dat regelgeving, of beter gezegd het afschaffen van regelgeving, natuurlijk altijd wel kan helpen. Daar kan de centrale overheid een rol in spelen, maar op dit moment moeten we verdergaan. Er is ingrijpen van de rijksoverheid nodig, ook bijvoorbeeld als het gaat om het aanwijzen van bouwlocaties, want dat is wel een heel groot probleem.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Dit is toch wel een uitdagende opmerking van de collega, namelijk dat eigenlijk de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de woningbouw en niet de minister. Wij kunnen hier niet de gemeenteraden en de B en W's aan de orde hebben maar wel dit kabinet en straks ook een volgend kabinet. Vindt u niet dat de minister wel degelijk verantwoordelijk is voor bouwen en voor het oplossen van een steeds grotere woningnood?
De heer Van der Burg (VVD):
Zoals u uit mijn betoog van zonet begreep: voor een heel groot deel nee. Het zijn inderdaad lokale overheden die bouwlocaties ter beschikking moeten stellen en die afspraken moeten maken met bouwers. Dat gebeurt onvoldoende, om heel diverse redenen. Bijvoorbeeld omdat men het groen niet wil opofferen, omdat men geen woningen wil slopen om er andere woningen voor terug te bouwen of omdat men het bedrijventerrein in stand wil houden. Kortom, er zijn heel veel redenen waarom het niet lukt, maar ik vind het veel te makkelijk om te zeggen: er wordt niet gebouwd en de schuldige zit daar. Daar zijn we als nationale politiek met onze gemeentelijke collega's voor een heel groot deel voor verantwoordelijk.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Het gaat er ook niet zozeer om een schuldige aan te wijzen als wel om iemand verantwoordelijk te houden, en dat zijn toch het kabinet en de minister als primair verantwoordelijke. Ik herinner mij nog minister Bogaers van de KVP, die in 1963 de opdracht kreeg om 100.000 woningen te bouwen. Er werden er daarvoor 80.000 gebouwd. En wat deed hij? Hij ging aan de slag en in twee jaar bouwde hij elk jaar 130.000 woningen. Hij wist ook dat als hij die 100.000 niet haalde, hij zou worden weggestuurd.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, meneer Van Rooijen?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik vind dit een voorbeeld uit het verleden dat navolging verdient. Ik heb een beetje het gevoel dat de heer Van der Burg Rutte of beter gezegd dit kabinet hier te veel in bescherming neemt door te zeggen: die woningnood overkomt ons en het zijn toch vooral de gemeenten. De gemeenten kunnen niet bouwen als er ook niet landelijk sturing wordt gegeven. Ik geef maar even het grote bouwprobleem in Utrecht aan.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Mijn vraag is of de heer Van der Burg het met mij eens is dat woningnood primair een chefsache is van het kabinet en ook de premier.
De heer Van der Burg (VVD):
Nee, dat ben ik niet met u eens. We hebben de taakverdeling zo afgesproken dat in eerste instantie de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bouwen van woningen in hun gemeente. Volgens mij is dat ook iets wat u zou willen, maar ik zou niet willen dat mevrouw Ollongren kan zeggen: en nu moet er in Budel zoveel gebouwd worden en in Heerlen zoveel gebouwd worden en ik bepaal dat. Dat is volgens mij niet waar 50PLUS voor staat. De minister heeft die bevoegdheden ook helemaal niet. Dus nee, ik ben het oneens met 50PLUS.
De voorzitter:
Derde, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voor de duidelijkheid: ik heb het er niet over dat de minister zou moeten zeggen in welk dorp of welke stad er precies gebouwd moet worden. Ik heb het erover dat de minister en dus ook het kabinet verantwoordelijk zijn voor een taakstellende doelstelling voor woningbouw. Hoe dat precies in detail met de gemeenten wordt gerealiseerd, is vers twee, maar het gaat er eerst om dat die 1 miljoen woningen bouwen in tien jaar of wat dan ook een doelstelling is die in een regeerakkoord thuis had gehoord en er nu in moet komen te staan.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Vindt de heer Van der Burg dat nou wel of niet? Met andere woorden: moet er een minister komen die dat gaat regelen?
De heer Van der Burg (VVD):
Geen misverstand, ik vind dat er een minister van Volkshuisvesting moet komen, om maar meteen mevrouw De Boer te plezieren met het woord "volkshuisvesting", maar dat laat onverlet dat het niet zo is dat de minister verantwoordelijk is voor de tekorten die de afgelopen tien jaar zijn ontstaan. Dát komt omdat we in de Nederlandse politiek en met name op lokaal niveau te weinig daadkracht hebben getoond.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik nu naar mevrouw De Boer.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik ben blij dat ik toch antwoord heb gekregen.
De voorzitter:
Nee, drie vragen per interruptie. Mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Ik hoop dat ik het met één interruptie af kan. Ik hoor de heer Van der Burg zeggen dat het vooral aan de gemeenten is en dat de rijksoverheid moet faciliteren en ervoor moet zorgen dat de regelgeving op orde is. Ik ben wel benieuwd hoe hij de verhuurderheffing in dit verband ziet als belemmering voor bouwen, bouwen, bouwen.
De heer Van der Burg (VVD):
Ik zie tegenwoordig veel interviews waarin aan lijsttrekkers wordt gevraagd: wat zou u doen als u wakker werd op 18 maart en uw partij had 76 zetels? Als die vraag aan mij zou worden gesteld, dan werden er de komende jaren alleen, alleen, alleen middeldure huurwoningen gebouwd. Dat levert namelijk de beste bijdrage aan het oplossen van woningbouwproblemen voor de middeninkomens in Nederland, bevordert de doorstroming en zorgt ervoor dat sociale huurwoningen weer zijn voor de mensen waarvoor die zouden moeten zijn, namelijk de mensen die de middeldure huur — de marktwoningen, zo u wilt — niet kunnen betalen.
De voorzitter:
Mevrouw De Boer heeft toch nog een vervolgvraag.
De heer Van der Burg (VVD):
Ik geloof dus wel erg dat het probleem niet zit in de bouw van sociale woningbouw maar in de bouw van marktwoningen aan de onderkant van het segment.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik constateer dat de heer Van der Burg geen antwoord geeft op mijn vraag over de verhuurderheffing. En het roept toch de vervolgvraag op hoe we er dan voor zorgen dat die lage middenhuur ook lage middenhuur blijft. En betekent dat niet dat we het woningpuntenwaarderingsstelsel moeten doortrekken tot boven de huidige grens?
De voorzitter:
Meneer Van der Burg, tot slot.
De heer Van der Burg (VVD):
Nou, een van de dingen die gebeuren om ervoor te zorgen dat lage middelhuur ook lage middelhuur blijft, is het initiatiefvoorstel waar we het nu over hebben. Dat betekent namelijk in ieder geval dat die huren de komende drie jaar met maximaal de inflatie plus 1% omhooggaan. Zoals u weet, is dat in de Kamer unaniem aangenomen, dus inclusief de VVD. Dat is één.
Twee. U ziet in het VVD-verkiezingsprogramma staan — u kunt het anders ook even aan de heer Crone vragen, want hij heeft het goed gelezen — dat wij zeggen: stimuleer nu woningcorporaties tot de verkoop van dure woningen, zodat zij met de opbrengsten daarvan weer nieuwe woningen kunnen bouwen. Verkoop het trouwens aan zittende huurders. In plaats daarvan komt er dan een verhuurderheffingkorting.
De voorzitter:
Mevrouw de Boer, ten derde.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik constateer dat ik weer geen antwoord krijg, want het wetsvoorstel van de heer Nijboer is een mooi wetsvoorstel, maar het doet niks aan de lage middenhuur, want een verhuurder blijft vrij om het te verhuren voor een prijs die hij wil. Het doet alleen iets aan de huurverhoging. Ik constateer dus dat dit geen antwoord is in de zoektocht naar de structurele oplossing voor hoe we ervoor zorgen dat lage middenhuur lage middenhuur blijft.
De heer Van der Burg (VVD):
Maar daarom zit er ook een licht politiek verschil tussen u en mij. Ik noemde net het voorbeeld van als ik 76 zetels had en het voor het zeggen had. Op het moment dat wij voldoende woningen bouwen, gaat daarin ook een marktcorrectie plaatsvinden. In die zin ben ik meer een marktgelover dan u of de heer Crone. Wij moeten in dit land gewoon zorgen voor veel meer middeldure huurwoningen en goedkope koopwoningen. Die moeten gebouwd worden. Dat heeft een prijsdrukkend effect. En dat zorgt er ook nog eens voor dat er doorstroming plaatsvindt, zodat in sociale huurwoningen ook de mensen gaan wonen voor wie het echt bedoeld is. Nu gaat een deel van de woningen, al verschilt het per plek in Nederland, juist naar mensen met hogere inkomens. De heer Van der Linden refereerde daar in zijn bijdrage ook nog aan.
De heer Pijlman i (D66):
Als de heer Van der Burg een analyse geeft van wat er aan de hand is, dan zegt hij eigenlijk: "Het is de schuld van de gemeentes. De gemeentes hadden veel meer aanwijzingen moeten geven. De gemeentes hadden dít gemoeten. De gemeentes hadden dát gemoeten." Dat past natuurlijk wel in de traditie van een partij die de hele woningmarkt en de volkshuisvesting heeft geliberaliseerd. Maar u kunt er toch niet omheen dat de resultaten nogal tegenvallen? U gaat ook heel makkelijk over de verhuurderheffing heen. Het kabinet heeft die een paar keer verlaagd, maar u zegt er eigenlijk niks over qua wat u voor de toekomst wil. Het enige wat u verder aangeeft, is tegen de woningbouwcorporaties zeggen: verkoop verder je segment. Is het niet een verdere vervolmaking van uw liberale visie dat het beleid daarvan helemaal is vastgelopen?
De heer Van der Burg (VVD):
Ja, als D66 hier zegt dat het beleid van minister Ollongren toch wel tegenvalt ... Dat is namelijk wat u feitelijk zegt: het resultaat valt tegen. U koppelt dat dan aan het kabinet, dus aan uw eigen minister. Als u dat zegt, dan ben ik dus milder over uw minister dan u. Ik zeg namelijk: er ligt hierbij juist ook een verantwoordelijkheid bij de lokale overheid. Overigens ligt die verantwoordelijkheid — de heer Crone citeerde het verkiezingsprogramma van de VVD goed — niet alleen bij de lokale overheden, maar bij de combinatie van marktpartijen, corporaties én lokale overheden. Daarnaast heb ik ook gezegd dat minder regelgeving wel degelijk helpt. Dus ik ben gewoon minder negatief over de minister en haar resultaten op dit gebied dan D66 is, omdat ik de verantwoordelijkheid minder bij haar leg dan D66 doet.
De heer Pijlman (D66):
Dat is een beetje makkelijk. We hebben vanochtend allemaal geconstateerd dat er in de loop der jaren een hele hoop mis is gegaan op het gebied van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. We hebben overigens de minister gecomplimenteerd met haar bouwprogramma, dat in 2019 buitengewoon hoog was. Maar het is wat makkelijk om dan in de analyse te zeggen: we gaan die liberale lijn gewoon voortzetten; we geven de gemeentes de schuld; er moeten wat meer aanwijzingen worden gegeven en we gaan door met de verkoop van sociale huurwoningen. Dan schiet u mijns inziens erg tekort.
De voorzitter:
Meneer Van der Burg. Wilt u afronden?
De heer Van der Burg (VVD):
Ja, voorzitter. Wat heel grappig is en wat ik in meerdere betogen hoor: alles wat de afgelopen jaren mis is gegaan toen wij in het kabinet zaten — en met wij bedoel ik andere partijen dan de VVD — kwam door de VVD en alles wat er goed ging toen wij in de regering zaten, kwam door onszelf. Dat is een stijl die mij gewoon niet bevalt. Voor alles wat goed ging onder verantwoordelijkheid van een kabinet waar de VVD in zat, is de VVD verantwoordelijk en voor alles wat niet goed ging onder verantwoordelijkheid van de VVD, is de VVD verantwoordelijk. Je staat namelijk samen voor de klus. Dus het is niet: het was fout wat Rutte deed en goed wat Ollongren deed. Het is een gezamenlijk iets.
De voorzitter:
U bent daarmee wel aan het einde van uw inbreng?
De heer Van der Burg (VVD):
Nee, voorzitter, nog niet.
De voorzitter:
Dan vraag ik u om die eerst af te maken. Dan ga ik daarna misschien schorsen, want we lopen heel erg uit de tijd. U krijgt zeker de tijd voor interrupties, maar er zit nog een minister te wachten en die moet ik dan even vragen om later vandaag terug te komen.
Meneer Van der Burg, wilt u uw inbreng afronden?
De heer Van der Burg (VVD):
Ja, voorzitter. O, de tijd liep door terwijl u sprak.
De voorzitter:
U had eigenlijk nul minuten, want u heeft te laat ingeschreven, maar gaat uw gang.
De heer Van der Burg (VVD):
Daar kunnen we het nog eens over hebben, voorzitter.
Los daarvan toch een tweetal vragen, niet aan de heer Nijboer, maar aan de minister. De eerste is als volgt. De minister spreekt er in haar betogen in de Tweede Kamer steeds over dat ze zo blij is met deze wet, omdat die excessieve huurverhogingen voorkomt. Wat is er excessief aan bijvoorbeeld 2,5%, een voorstel dat de minister in het verleden nog vond kunnen?
Twee: als u zo blij bent met deze wet van de heer Nijboer, waarom bent u er dan niet zelf mee gekomen toen u de afgelopen jaren ervoor verantwoordelijk was?
Drie: als je het hebt over woonlastenbeperking, over verhogingen van 2,5%, die je blijkbaar in de categorie "excessief" vindt vallen, en over de stijging van 26% in tien jaar, waar volgens mij de PVV aan refereerde …
De voorzitter:
Wilt u afronden, meneer Van der Burg?
De heer Van der Burg (VVD):
Wat vindt u dan van woonlastenstijgingen die bijvoorbeeld komen door de afvalstoffenheffing of door een ozb van bijvoorbeeld 20%? Moet de regering dan niet met een wetsvoorstel komen om ook dit soort exorbitante stijgingen te beperken tot bijvoorbeeld maximaal dezelfde 1%?
Laat ik het hierbij laten, voorzitter, om u een plezier te doen.
De voorzitter:
Nou, ik denk dat het feit dat u het hierbij laat, meer een consequentie is van het feit dat u zich te laat heeft ingeschreven.
De heer Van der Burg (VVD):
Voorzitter, nogmaals, u weet dat ik me niet te laat heb ingeschreven, maar dat deed om …
De voorzitter:
U veroorzaakt heel veel werk voor de mensen die hier allemaal hun best doen om ons ter wille te zijn. Als u zich dus voortaan op tijd inschrijft, wordt dat zeer op prijs gesteld.
De heer Van der Linden. En mag ik de interrumpanten vragen om het waar mogelijk te beperken tot één vraag?
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Zeker.
Voorzitter. De heer Van der Burg geeft hier aan dat het te gemakkelijk is om kritiek op de afgelopen vier jaar voor wat betreft de woningcrisis allemaal aan de VVD op te hangen. Ik constateer wel dat er in de afgelopen vier jaar met klimaatbeleid, stikstofbeleid, pfas-beleid en immigratiebeleid een hoop punten liggen die kwalijk zijn te nemen, maar misschien kan de heer Van der Burg het uitleggen. Hij zegt: als wij straks 76 zetels hebben, dan x. Als u nou de afgelopen vier jaar de macht had gehad, wat zou u dan anders hebben gedaan? Op welke punten heeft u grote concessies gedaan, waardoor wij nu met deze problemen zitten?
De voorzitter:
Kort antwoord graag, meneer Van der Burg.
De heer Van der Burg (VVD):
Even voor de verslaglegging. Ik had niet te laat ingeschreven. Ik had onder een verkeerd nummer ingeschreven. Daardoor ging het mis.
De voorzitter:
U heeft zich dus niet voor dit debat ingeschreven, maar voor een ander debat. Dus voor dit debat hebt u zich überhaupt niet ingeschreven. Dat is nog iets anders dan te laat; daar heeft u gelijk in. Een kort antwoord graag op de interruptie.
De heer Van der Burg (VVD):
Ik ga reageren op wat de heer Van der Linden zegt, via de voorzitter uiteraard. ik ben uitermate blij met het feit dat wij in dit land bezig zijn om een duurzamer beleid neer te zetten en dus te kijken hoe we stikstof kunnen beperken. Ik ben uitermate blij met hoe er geïnvesteerd wordt door dit kabinet in duurzame maatregelen. Als ik dingen anders had gedaan — dat vroeg u aan mij — zou ik misschien nog wel meer hebben gedaan dat dit kabinet heeft gedaan.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dit is een wollig verhaal, maar totaal geen antwoord op de vraag. U geeft aan: als wij straks 76 zetels hebben, ga ik in ieder geval dat en dat en dat doen. Mijn vraag is: als de VVD de afgelopen vier jaar die 76 zetels had gehad, wat zou u dan hebben gedaan, zodat we niet in deze wooncrisis zouden zitten?
De heer Van der Burg (VVD):
Als de VVD 76 zetels zou hebben, dan zouden wij het VVD-verkiezingsprogramma als uitgangspunt nemen voor ons beleid in de komende vier jaar, zoals we dat ook zouden hebben gedaan in de afgelopen vier jaar.
De heer Van Hattem i (PVV):
De heer Van der Burg van de VVD gaf net aan: zou wat de PVV en andere partijen betreft de stijging van de ozb en de afvalstoffenheffing ook exorbitant zijn? Nou ja, die zijn juist zo veel gestegen door al die verschrikkelijke duurzaamheidsmaatregelen waar de heer Van der Burg zo'n fan van is. Tegelijkertijd hoor ik de VVD ook zeggen: we willen minder regels. Maar betekent dat dan ook minder regels voor duurzaamheid en minder regels voor de regionale energiestrategieën, die ook het bouwen van woningen in de weg zitten? Betekent het ook dat we minder regels krijgen zoals die vreselijke Huisvestingswet, waardoor gemeenten verplicht worden om al die statushouders te huisvesten? Als uw lijsttrekker, de heer Rutte, in het verkiezingsdebat zegt "we moeten ervan af om gemeenten te dwingen om statushouders te huisvesten", kan de heer Van der Burg dan aangeven hoe hij dat ziet vanuit zijn perspectief?
De heer Van der Burg (VVD):
Geen misverstand. Ik heb in het debat tegen de minister gezegd dat zij weliswaar niet verantwoordelijk is voor de tekorten die zijn ontstaan, maar dat minder regels wel helpen. Dat betekent dus dat je op landsniveau, op gemeentelijk niveau, op alle niveaus moet kijken of er regelgeving is die de komst van extra woningen tegenhoudt dan wel vermindert. Daar moet je een juiste balans in zien te vinden. Aan de ene kant moeten we ervoor zorgen dat we op een goede, duurzame manier werken aan onze toekomst. Aan de andere kant moeten we zorgen voor voldoende woningen. Het is altijd het zoeken van een balans tussen meerdere belangen die je kunt hebben.
De voorzitter:
De heer Van Hattem tot slot.
De heer Van Hattem (PVV):
Maar nu is de heer Van der Burg toch een beetje als een socialist aan het praten: alles moet maar kunnen en overal moet ruimte voor zijn. Het probleem is nou juist dat zulk soort regels, onder andere voor die regionale energiestrategieën, voor die windparken, voor die zonnevelden, al die duurzaamheidsregels, die woningbouw verschrikkelijk in de weg zitten en onnodig duur maken. Als die regels ons in de weg zitten, is de VVD dan niet van mening dat we ervan af moeten en dat we ook af moeten van die Huisvestingswet, die ervoor zorgt dat heel die asielinvasie maar blijft drukken op de woningmarkt, op onze sociale huursector?
De heer Van der Burg (VVD):
Wat je moet doen, is afwegingen maken. Dat is niet socialistisch, dat is niet liberaal. Het is in ieder geval niet iets wat bij de PVV hoort. Je moet altijd afwegingen maken tussen meerdere belangen. Daarin moet je een compromis proberen te zoeken in plaats van compromisloos te schreeuwen vanaf de zijlijn.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Daarmee zegt de heer Van der Burg van de VVD: we maken hierin geen keuze, we durven geen keuze te maken en we lopen weg voor de problematiek.
De heer Van der Burg (VVD):
De keuze is niet nul of honderd. Een keuze kan ook zijn zestig-veertig. Je moet altijd kijken hoe je meerdere belangen met elkaar kan combineren. Dat is goed beleid, dat hoor je te doen.
De heer Kox i (SP):
Mijn vraag aan collega Van der Burg is: is hij per saldo blij dat de minister nu besloten heeft dat er geen huurverhoging komt in de sociale sector? Is hij er blij mee dat er ook van VVD-kant wordt gezegd: weet je wat, dat gaan we vier jaar volhouden? Is hij per saldo ook blij dat we de huurprijzen in de vrije sector dankzij het wetsvoorstel van collega Nijboer gaan matigen? Als dat zo is, dan zijn wij dichter bij elkaar gekomen en dan is collega Van der Burg iets verder af komen te staan van collega Van der Burg van negen maanden terug.
De heer Van der Burg (VVD):
Wij zeggen in het VVD-verkiezingsprogramma over de vrijesectorwoningen zelfs letterlijk, refererend aan wat hier gebeurt, dat de huren de komende jaren gematigd worden. Dat is dus feitelijk al anticiperen op het initiatiefvoorstel van de heer Nijboer. Wij zeggen in het VVD-verkiezingsprogramma ook dat juist als het gaat om sociale huurwoningen, de huren eerder omlaag dan omhoog moeten. Ik weet niet of u het woord "blij" moet gebruiken, maar u ziet wel dat wij naar elkaar aan het toegroeien zijn.
De heer Kox (SP):
Ik heb geen tweede vraag. Ik ben blij met het voortschrijdend inzicht bij de fractie van de VVD. Ik heb de Handelingen van negen maanden terug even nagelezen en ik ben blij dat dit kan in de politiek. De vraag van de heer Crone was: wat moet je nou met de VVD? Nou, als de VVD met zo'n vaart op ons afkomt, dan moeten wij de duim omhoog doen, collega Crone, in plaats van naar beneden.
De heer Van der Burg (VVD):
Negen maanden geleden ging het debat over de coronamaatregelen in relatie tot de huurverhoging. Daar dachten u en ik anders over. Ook toen heb ik gezegd: laten we een keer het debat voeren over de structurele component. Dat doen we nu. En dan vinden we mekaar. We mogen elkaar niet echt omarmen, anders zouden we dat nu gedaan hebben.
De voorzitter:
Dank u wel. Iedereen blij. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik schors de beraadslaging over de gezamenlijke behandeling van het initiatiefvoorstel en de twee wetsvoorstellen.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken in afwachting van de minister van Buitenlandse Zaken.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 18 februari 2017 te München tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Islamitische Republiek Afghanistan, anderzijds (Trb. 2017, 45) (35445).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35445, Goedkeuring van de op 18 februari 2017 te München tot stand gekomen samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Islamitische Republiek Afghanistan, anderzijds.
Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Karimi namens de fractie van GroenLinks.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Het is bijzonder goed om de minister van Buitenlandse Zaken weer te zien. We zien hem hier in deze Kamer niet zo vaak. Het is dus uitstekend dat we de mogelijkheid hebben om van gedachten te wisselen over een heel belangrijk onderwerp.
De samenwerkingsovereenkomst waar we het over hebben, is in principe een prima tekst. Het is een prima samenwerkingsovereenkomst, die in 2017 tot stand is gekomen. Als zodanig kunnen wij ook gewoon daarmee instemmen. Dat is namelijk niet het punt. Het punt is dat er sindsdien weer heel veel veranderd is in Afghanistan. Daar zou ik graag de minister een paar vragen over willen stellen.
De situatie verandert onder andere vanwege de overeenkomst die vorig jaar is gesloten tussen de Verenigde Staten en de taliban. Daarmee hebben de Verenigde Staten eigenlijk eenzijdig met de taliban de overeenkomst bereikt dat op 1 mei van dit jaar, dus over ruim zes weken, alle NAVO-troepen Afghanistan moeten hebben verlaten. Op dit moment is de vraag: hoe staat het daarmee?
De nieuwe administratie van de Verenigde Staten van president Joe Biden heeft nieuwe plannen gepresenteerd, onder andere een vredesplan. Dat plan is naar de taliban en de regering van Afghanistan gestuurd. Ik heb van de minister antwoorden gekregen op de vragen die wij hebben gesteld over vredesgesprekken tussen de taliban en de regering van Afghanistan in Doha. Mijn vraag was: hoe nemen Nederland en de Europese Unie deel aan dat proces? Hoe dragen zij eraan bij dat mensenrechten, de democratische rechtsstaat en alle ontwikkelingen die in de afgelopen twintig jaar zijn bereikt, niet teniet worden gedaan in de onderhandelingen met de taliban? De minister antwoordde hierop kortaf: dat is een Afghaanse zaak. Het gaat om vredesbesprekingen tussen Afghaanse partners. Dan ben ik heel erg benieuwd wat de minister ervan vindt dat er nu een Amerikaans plan voorligt voor Afghaanse vrede. Afghaanse partners hebben daar eigenlijk geen enkele rol bij gespeeld. De Afghaanse regering heeft zelfs een op hoge toon geschreven brief ontvangen van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken waarin wordt geschreven: dit is het, dus teken bij het kruisje. Dus ik zou graag van de minister willen horen hoe hij er nu over denkt.
Voorzitter. De zorg van de fractie van GroenLinks is dat er nu een hoog geopolitiek spel wordt gespeeld in de regio. De Verenigde Staten hebben dit plan gepresenteerd. Daarna hebben de Verenigde Staten gezegd: we moeten in Istanbul, in Turkije, met die regionale machten bij elkaar komen en met elkaar over vrede spreken, over een soort tekentafelconstructie voor de toekomst van Afghanistan. Dat was nog niet gezegd of Rusland kwam in actie. Er is nu dus op 18 maart in Moskou een conferentie belegd, waar die regionale machten en de Verenigde Staten weer zijn uitgenodigd om hier met die actoren uit Afghanistan over te praten. Mijn punt is dat de Europese Unie nergens te bekennen is. De Europese Unie is, voor zover ik in de media heb kunnen waarnemen, niet uitgenodigd. De vraag is dus op welke manier Nederland, Europese landen of de Europese Unie betrokken zijn bij deze processen.
Wij maken ons er zorgen over dat er weer in een conferentie afspraken gemaakt worden waarbij misschien de mensenrechten of de democratische rechtsstaat als wisselgeld worden gebruikt met de taliban om een doel te bereiken, namelijk het terugtrekken van militairen. Dan wordt er ook nog een kostenplaatje gepresenteerd en mag de EU komen en betalen. Maar dan is de EU gewoon niet bij al die afspraken betrokken geweest. De concrete vraag is dus: is Nederland uitgenodigd? Zijn andere Europese landen uitgenodigd? Is de Europese Unie uitgenodigd om bij die gesprekken aanwezig te zijn? Ten tweede. In hoeverre hebben de Europese Unie of andere Europese landen bijgedragen aan het plan dat nu door de Verenigde Staten is gepresenteerd als een peace agreement, een vredesovereenkomst?
Er is namelijk een probleem met die vredesovereenkomst die nu gepresenteerd is. Misschien zijn het er meer dan een. Een van de belangrijke punten is dat het islamitische element behoorlijk wordt verstevigd, en dat door de Verenigde Staten, door westerse landen, die twintig jaar geleden het land in trokken om de taliban en in ieder geval Al Qaida daar te verdrijven. Er zal een hoge raad van islamitische jurisprudentie moeten komen, die eigenlijk de gehele wetgeving en het gehele beleid moet gaan toetsen. Dan komt bij mij natuurlijk het islamitische regime van bijvoorbeeld een land als Iran bovendrijven. Hoe kijkt Nederland daarnaar? Hoe kijkt Europese Unie daartegen aan? Er zijn miljarden geïnvesteerd. Er zijn mensenlevens gegeven om een aantal veranderingen in Afghanistan te bewerkstelligen. En nu, bijna twintig jaar later, presenteren degenen die twintig jaar geleden voor democratie en voor vrijheid, voor bevrijding van vrouwen, het land introkken, een plan waarin dit soort elementen worden beschreven. Ik ben dus heel erg benieuwd wat het standpunt van Nederland daarbij is.
Voorzitter. Het tweede punt dat heel erg belangrijk is, gaat over de betrouwbaarheid van de taliban. Kun je daarmee afspraken maken? Sinds die overeenkomst tussen de taliban en de Verenigde Staten is het geweld tegen de Afghaanse bevolking enorm toegenomen. Alleen al in de afgelopen twee weken zijn er tien grote aanslagen geweest, in Helmand, in Kandahar, in Kabul, in Herat. In alle steden van Afghanistan zijn er dus aanslagen geweest. Er zijn heel veel doden en heel veel gewonden gevallen. Je ziet dat dezelfde strategie wordt gehanteerd als in Syrië en Irak het geval is geweest, namelijk chaos creëren, aanslagen plegen en daardoor de mensen dwingen om een bepaald systeem te accepteren. Er vinden ook heel doelgerichte aanslagen plaats tegen journalisten, tegen rechters, tegen studenten. Het is dus een afschuwelijk beeld van de situatie in Afghanistan. De internationale gemeenschap gaat dan afspraken maken met de taliban en versterkt zo hun macht. Dan is mijn vraag: wat is de visie van de Europese Unie op de ontwikkelingen daar? Hoe zorgen wij, hoe zorgt deze, weliswaar demissionaire, minister met collega's van de Europese Unie ervoor dat wat er tot nu toe bereikt is op het gebied van mensenrechten, democratische rechtsstaat — dat is niet perfect; er is niet veel bereikt — hier niet opgeofferd wordt voor terugtrekking van de militairen uit Afghanistan?
Voorzitter, mijn laatste punt. Wil de minister toezeggen dat Nederland en de Europese Unie actief zullen meedoen en actief zullen bijdragen aan het proces en dat zij ervoor zorgen dat dan in ieder geval mensenrechten, vrouwenrechten, democratische principes niet opgeofferd worden? Wat betekent een dergelijk partnerschap op het moment dat er een regime aan de macht zou komen met de taliban, waarbij zij heel veel voor het zeggen zullen krijgen en waarbij wat er tot nu toe bereikt is dan grotendeels teniet wordt gedaan? Gaan deze afspraken dan nog steeds gelden? Gaat de Europese Unie handel drijven? Gaat de Europese Unie bijdragen aan de ontwikkeling van dat systeem? Hoe moeten wij de visie van de Europese Unie over de toekomst van Afghanistan, waarbij de taliban een heel belangrijke machthebber zijn in het land, voor ons zien?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Karimi. Dan is het woord aan de heer Beukering namens de fractie-Nanninga.
De heer Beukering i (Fractie-Nanninga):
Voorzitter, dank u wel. Afghanistan en Nederland hebben sinds 2002 een bijzondere band. Al bijna twintig jaren helpen veelal Nederlandse militairen mee aan het verbeteren van de veiligheid en de algemene situatie in Afghanistan. Ruim 20.000 Nederlandse militairen zijn daar inmiddels ingezet. Onze dappere landgenoten werkten vooral in de hoofdstad Kabul, de provincies Uruzgan, Kandahar en later in Kunduz. Zelfs vandaag de dag nemen wij nog steeds met 100 militairen deel aan de operatie Resolute Support.
Ook vanuit Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking heeft Nederland ruimschoots zijn, ik mag wel zeggen, steen bijgedragen. Honderden miljoenen euro's zijn in allerlei ontwikkelingsprojecten en programma's gestoken. Kan de minister aangeven wat de concrete resultaten van al deze inspanningen zijn? Een integrale evaluatie van het destijds geroemde 3D-concept (diplomacy, development en defence) heeft voor Afghanistan helaas nog steeds niet plaatsgevonden. Het is de hoogste tijd hiervoor. Waar wachten we op? Ook dat horen we graag. Immers, 25 landgenoten hebben in Afghanistan het hoogste offer gebracht. Ook zijn honderden Nederlanders geestelijk en lichamelijk gewond teruggekeerd. Dit mag nooit worden vergeten, maar deze inzet moet ook zeker in samenhang en context worden geëvalueerd en er moet van worden geleerd.
Vandaag, voorzitter, bespreken wij een initiatief van de Europese Unie om een samenwerkingsovereenkomst met Afghanistan te effectueren. Mijn fractie is gezien de huidige situatie — mevrouw Karimi gaf het ook al aan — met al die bomaanslagen van het afgelopen weekend in het achterhoofd, heel benieuwd naar de toegevoegde waarde, de effectiviteit en vooral het realisme hiervan. Wat zijn voor Nederland de consequenties van deze overeenkomst? Geven wij hiermee de Europese Unie carte blanche? Graag een toelichting van de minister.
Er zijn al heel veel nationale en internationale steunoperaties maar ook ngo's actief in Afghanistan. Dit EU-verhaal lijkt veel meer van hetzelfde. Ook hier graag een uitleg van van de minister. Levendige herinneringen heb ik aan een paar Russische collega's die mij in 2006 waarschuwden tijdens de G8 in Moskou, waar ik aan mocht deelnemen als militair adviseur van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Er werd tijdens de conferentie bekendgemaakt dat Nederland met een taskforce naar Uruzgan zou gaan. Ook voor mij was dat destijds een verrassing. Een van de Russische kolonels die ook aan de bijeenkomst deelnam, was enkele jaren daarvoor in Uruzgan geweest in het kader van een heel andere inzet. Hij vertrouwde mij het volgende toe. "Weten jullie wel wat jullie daar te wachten staat? Je gaat simpelweg terug naar de middeleeuwen, en dat op vrijwel alle gebieden." Dat bleken later hele wijze woorden te zijn geweest. We hebben het geweten. Ik hoef hier maar enkele gruwelijke verhalen van de chai boys in herinnering te brengen.
Toch heeft Nederland heel veel gedaan voor het Afghaanse volk, met name voor meisjes en hun onderwijs, de lokale veiligheid en de vrouwenrechten. Helaas is Nederland met zijn taskforce om verkeerde binnenlandspolitieke redenen te abrupt en vroegtijdig vertrokken uit Uruzgan. De voornamelijk lokaal behaalde resultaten konden daardoor helaas niet worden bestendigd. Inmiddels horen we er maar heel weinig over. De overeenkomst tussen de Europese Unie en Afghanistan beoogde nauwere samenwerking tussen beide partijen op een breed scala aan beleidsterreinen. Er wordt gesproken over "het decennium voor verandering". Eerbiediging van de democratische beginselen, de rechten van de mens en het beginsel van de rechtsstaat vormt daarbij het uitgangspunt. Daar heeft mijn fractie geen moeite mee, al is het waarschijnlijk wel zo dat de wens hier heel erg de moeder van de gedachte is. Er is nog wel heel veel te doen, gezien de laatste ontwikkelingen, en dat ook voor vele decennia.
De samenwerkingsovereenkomst is in 2017 tot stand gekomen in München. Helaas is er sinds die tijd geen echte verbetering gerealiseerd in de situatie in Afghanistan. Sterker nog, het gaat steeds slechter. Ook met het onderwijs aan meisjes en de vrouwenrechten gaat het ronduit slecht, en de taliban winnen meer en meer terrein. Dat wordt ons helaas steeds meer duidelijk. De voorzichtig positieve ontwikkelingen zijn veelal verdampt en het perspectief voor de komende tijd is niet echt goed te noemen. Veel zal afhangen van de manier waarop de NAVO zich samen met de Verenigde Staten — en dat is nog maar de vraag — zal inspannen na het bereikte akkoord met de taliban. Maar het zal er ook van afhangen dat de westerse landen daarbij niet de moed gaan verliezen. De Fractie-Nanninga realiseert zich maar al te goed dat een veilige omgeving een keiharde randvoorwaarde is om uiteindelijk resultaten te behalen op verschillende ontwikkelingsterreinen. De vele bureaucratie en de zware structuren die de VN en de EU kenmerken, in combinatie met de onwil van vele ngo's die zich niet willen laten coördineren, zijn daarbij niet echt behulpzaam of motiverend. Gaat er nu wél echt gewerkt worden met vooraf overeengekomen, concrete succesfactoren, metingen en gecoördineerde, langdurige inzet? Graag een toelichting van de minister. Wat zijn voor hem de randvoorwaarden om hieraan deel te nemen?
Daarnaast zien we in de overeenkomst een heel scala aan beleidsterreinen voorbijkomen, tot het Klimaatakkoord aan toe, zonder dat er echt keuzes worden gemaakt. De EU wil in het kader van deze samenwerkingsovereenkomst van alles een beetje gaan doen, tot nucleaire veiligheid aan toe. Wat hier mist, is focus. Naast de vereiste algehele veiligheid in Afghanistan is ook een gerichte aanpak van de enorme corruptie vereist. Anders blijft het water naar de zee dragen. Mijn fractie pleit daarom voor focus op deze terreinen voor de internationale gemeenschap: veiligheid, mensenrechten, onderwijs en corruptiebestrijding. Nederland zou zijn OS-inspanningen zowel financieel als organisatorisch dan ook kunnen richten op de ondersteuning en ontwikkeling van de provincie Uruzgan, waar we zijn begonnen, zonder hoogdravende verklaringen en ronkende dialogen, maar wel met concrete lokale programma's en projecten en resultaten, en vooral met korte lijnen en toezicht. De vraag is echter of dit kan zonder westerse militaire presentie. Ik ben benieuwd naar het standpunt van de minister.
In plaats van met onze middelen deze heilloze weg van stroperigheid en ondoorzichtige situaties op te gaan en de bureaucratie van de EU te steunen, zouden wij via onze eigen ambassade gericht recht doen aan de door Nederland gebrachte offers en gedane lokale investeringen. Wij pleiten voor een strakke regie door de donorlidstaten zelf die willen investeren in de ontwikkeling van Afghanistan en zien die inspanningen en keuzes als een nationale verantwoordelijkheid. Een goede afstemming en taakverdeling tussen de lidstaten en de centrale coördinatie zou eenvoudig door de Verenigde Naties of door de NAVO kunnen gebeuren. Hierdoor komen er korte lijnen en rechtstreekse invloed van en verantwoording naar de eigen burgers van de zogenaamde donorlanden, maar ook een helder beeld naar de Afghanen. Daarvoor wil ik ook een motie indienen.
De voorzitter:
Door de leden Beukering, Berkhout, Nanninga, Van der Linden en Van Wely wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Europese Unie een samenwerkingsovereenkomst heeft met Afghanistan;
constaterende dat daar over een breed scala aan beleidsterreinen allerlei projecten en programma's (kunnen) worden uitgerold;
overwegende dat Nederland hier mogelijk middelen voor ter beschikking stelt;
verzoekt de regering om indien zij deelneemt en/of bijdraagt aan deze samenwerkingsovereenkomst, de Nederlandse middelen te concentreren op corruptiebestrijding, onderwijs en vrouwenrechten in met name de provincie Uruzgan en rondom de gebieden waar Nederlandse militairen zijn (of worden) ingezet,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter D (35445).
Dank u wel, meneer Beukering. Wilt u de motie rechts van u op het tafeltje leggen? En u sprak uit het woord "overweegt", maar dat moet waarschijnlijk "overwegende" zijn, denk ik.
Bent u daarmee aan het eind van uw inbreng?
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Ja.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan schors ik de vergadering, maar niet dan nadat ik gevraagd heb of een van de leden nog het woord wenst in eerste termijn. Dat is niet het geval. Dan schors ik de beraadslaging over het wetsvoorstel.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, in afwachting van de minister voor Rechtsbescherming.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het inroepen van een bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap (35367).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35367, Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het inroepen van een bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap. We zijn toe aan het antwoord van de minister in de eerste termijn.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker i:
Voorzitter, vriendelijk dank. We spreken vandaag inderdaad over de invoering van de bedenktijd voor beursvennootschappen. Ik dank de Kamer dat wij dit voorstel op dit moment kunnen bespreken. Ik wil graag beginnen met een meer algemene inleiding en kom vervolgens tot de beantwoording van de verschillende vragen. Maar het leek mij goed om in de inleiding ook wat uitgebreider stil te staan bij de vraag die in heel veel van de bijdragen doorklinkt, namelijk: waar doen we dit nu eigenlijk voor?
Voorzitter. De wettelijke bedenktijd past in ons nationale model, zo zou je kunnen zeggen. Het zijn nationale opvattingen over goed bestuur. Daarin staat langetermijnwaardecreatie centraal en worden verschillende belangen, niet alleen van aandeelhouders, maar ook van investeerders, werknemers en schuldeisers, meegewogen. Vaak wordt dan gesproken over "het Rijnlandse model". Terecht merkt de heer Frentrop op dat dit model zich niet beperkt tot het ondernemingsrecht. Niettemin klinkt het op verschillende plaatsen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek door, onder meer in de taak voor bestuurders om zich te richten op het belang van de vennootschap en de met de vennootschap verbonden ondernemingen. Andere voorbeelden zijn de medezeggenschapsrechten voor werknemers en de mogelijkheid voor diverse partijen om een enquêteprocedure aanhangig te maken bij de ondernemingskamer. Ik verwijs in dat verband ook naar de uitvoerige, schriftelijke discussie die hij heeft gehad met de minister van EZK.
Dan de bedenktijd zelf. Die kan worden ingeroepen in het geval van een dreigende vijandige overname of bij een ontslagverzoek vanuit de aandeelhouders. Het doel is om het bestuur van de beursvennootschap dat op zo'n moment onder druk komt te staan door bijvoorbeeld een activistische aandeelhouder, enige rust en ruimte te bieden; rust en ruimte die nodig is om opties te verkennen, met stakeholders te overleggen en zo te komen tot een zorgvuldig afgewogen beleid. Nu ben ik het met mevrouw Adriaansens eens dat echt niet alle aandeelhouders nou per se gericht zijn op die korte termijn. Sterker nog, er zijn heel veel institutionele beleggers die juist een visie hebben die gericht is op de toekomst. Aan de andere kant zijn er ook wel degelijk aandeelhouders die zich meer richten op de korte termijn. Denk bijvoorbeeld aan verschillende hedgefondsen — mevrouw Adriaansens noemde het voorbeeld van Akzo — maar er zijn ook anderen in het verleden. Denk bijvoorbeeld aan de casus Stork die daar ook erg door is beïnvloed. Het is misschien niet goed om hier de diepte in te gaan op specifieke casuïstiek, maar je ziet wel dat in dit soort gevallen er echt een hele hoop op het spel staat.
Nu hoeft een kortetermijnvisie op zichzelf niet per definitie schadelijk te zijn, maar dit wetsvoorstel wil bijdragen aan het voorkomen van uitwassen, waarbij de kortetermijnbelangen gaan overheersen en andere belangen te zeer in de verdrukking komen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer een bedrijf na een vijandige overname rigoureus wordt herverkaveld. Gezonde bedrijfsonderdelen worden dan snel met forse winst verkocht, zo hebben we in het verleden gezien, en de minder rendabele onderdelen blijven achter en sterven misschien op den duur af. Crediteuren, minderheidsaandeelhouders en werknemers kunnen in dat geval de dupe worden. Het kan dus gaan om afsplitsingen van onderdelen van een bedrijf waardoor de werkgelegenheid op de tocht komt te staan, om het overnemen en ontmantelen van een onderneming of om een radicale strategiewijziging. Het gaat dan steeds om hele ingrijpende beslissingen en koerswendingen, die op zo'n moment onder hoge tijdsdruk worden besproken.
In mijn ogen is forceren op zo'n moment echt onverstandig, want juist in dat soort gevallen moet er rust en ruimte zijn om tot een goede, verstandige afweging te komen. Daarbij gaat het er niet om, zoals de heer Frentrop en ook de heer Otten opperden, om het bestuur op zijn plek te houden. Nee, het gaat juist om het belang van het bedrijf als geheel. Dat staat in dit wetsvoorstel centraal.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik wil de minister er toch even op wijzen dat het aantal onvriendelijke overnames van Nederlandse beursvennootschappen, of pogingen daartoe, extreem beperkt is gezien het wetgevingskader en de vele beschermingsconstructies die al in Nederland aanwezig zijn. Sterker nog, die trekken vaak bedrijven aan die eropuit zijn om minderheidsaandeelhouders minder rechten te geven. Berlusconi heeft bijvoorbeeld zijn holding om die reden in Nederland gevestigd. Dus het idee dat we heel veel tijd geven aan management dat al jaren niet performt, helpt niet echt. Dat gaat na 250 dagen extra ook niet performen. In de zakenwereld weet men dat dingen soms onder druk gedaan moeten worden. Sterker nog, onder druk wordt alles vloeibaar, zoals het gezegde gaat. Die druk is vaak ook nodig om veranderingen te bewerkstelligen. Dit wetsvoorstel beoogt dat misschien, maar in de praktijk zal het andersom uitpakken.
Minister Dekker:
Ik weet niet of ik het geheel eens ben met wat de heer Otten zegt. Ik zie wel iets van die druk en die moet je ook wel behouden. Tegelijkertijd neemt dit wetsvoorstel de druk niet helemaal weg. De bedenktijd is niet onbeperkt. Als er echt sprake is van disfunctioneren of slecht bestuur, dan zal ook na een bedenktijd uiteindelijk de aandeelhoudersvergadering een bestuur weg kunnen stemmen. Maar ondanks het feit dat het aantal vijandige overnames beperkt is, ook als we naar het verleden kijken, zien we dat de impact daarvan wel heel groot kan zijn. Tegelijkertijd gaat het om grote Nederlandse bedrijven, waar veel mensen werken en waar veel belangen op het spel staan. Ik denk dat er daarmee aanleiding is om te kijken of je niet een stap zou kunnen zetten. In mijn ogen is dat niet een soort revolutie, want het past wel in de verschillende maatregelen die in het verleden zijn genomen. Hiermee zetten we eigenlijk een logische kleine extra stap.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik weet niet waar de minister specifiek op doelt als hij zegt dat het grote consequenties heeft. Ik kan me voorstellen dat hij doelt op de opsplitsing van ABN AMRO. Een groot probleem, naast het feit dat het bedrijf al jarenlang niet al te best gemanaged werd, was dat de opsplitsing zelf heel veel tijd gekost heeft. Minister Wouter Bos stelde heel veel eisen. Het duurde bijna een jaar voordat er iets gedaan kon worden. Dat heeft de situatie toen zeker verergerd. Dat is ook onderzocht door de tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel, de commissie-De Wit. Daar is dat ook duidelijk uit naar voren gekomen, nog los van welke waarderingsfouten er toen allemaal zijn gemaakt. Laat ik het vergelijken met de politiek. Als minister Wiebes iets valt te verwijten over de toeslagenaffaire, dan kunnen we hem geen 250 dagen bedenktijd geven om de rust erin te brengen. Nee, dan is dat gewoon een feit en zal er iets moeten gebeuren. Dan heb je toch ook geen bedenktijd? Dan moet toch ook onder druk worden beslist wat het kabinet daarmee gaat doen? Hoe ziet u dat?
Minister Dekker:
Ik denk dat die twee niet helemaal te vergelijken zijn. De mogelijkheid tot het inroepen van bedenktijd kan gelden in hele specifieke situaties, bijvoorbeeld als er sprake is van een vijandig bod of van een aandeelhouder die het ontslag van het bestuur dan wel de commissarissen wil agenderen. Maar als er sprake is van wanbeleid of fraude, bestaat nog steeds de mogelijkheid om uiteindelijk het bestuur van de firma weg te sturen. Dat verhindert dit wetsvoorstel niet. Ik denk dat de heer Otten gerustgesteld kan zijn, want waar disfunctioneren of wanbeleid aan de orde is, verhindert dit wetsvoorstel ingrijpen niet.
De voorzitter:
De heer Otten, derde.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik denk dat er nu sprake is van een misverstand. Ik heb het niet over wanbeleid. Wanbeleid is iets heel anders. Dat is een aansprakelijkheid voor bestuurders als ze echt aantoonbare fouten maken. Het gaat erom dat de performance niet optimaal is. Aandeelhouders komen niet voor de lol het ontslag van bestuurders eisen. Dat doen ze omdat ze denken dat het kapitaal en de combinatie van kapitaal en arbeid beter aangewend kunnen worden dan het bestaande management doet. Het management is in Nederland al behoorlijk afgeschermd van die invloeden. Daardoor heb je in Nederland ook zogenoemde discounts. Dat maakt u echt vele malen erger met invoering van dit wetsvoorstel, want dit is eigenlijk een beloning op slecht gedrag. En dan bedoel ik niet juridisch slecht gedrag, maar het niet optimaal performen; laat ik het daarop houden.
Minister Dekker:
Dat is dan inderdaad anders dan echt wanbeleid, waarbij aanwijsbare fouten worden gemaakt waarvoor we ook serieus aansprakelijk gehouden kunnen worden. Dan gaat het vaak veel meer om de discussie over de strategie. Zou een bedrijf meer waard worden als je het opsplitst, als je onderdelen verkoopt of als je bepaalde bedrijfstakken afstoot? De visie achter dit wetsvoorstel is dat dit tegelijkertijd ingrijpende beslissingen zijn, niet alleen voor de vennootschap, de firma, maar ook bijvoorbeeld voor de mensen die er werken, voor andere betrokkenen en voor leveranciers. Ik zeg helemaal niet dat het bestuur of de raad van commissarissen het altijd bij het rechte eind heeft en ik vind de druk van aandeelhouders ook goed, maar we hebben in het verleden ook wel gezien dat een heel activistische aandeelhouder soms echt een abrupte koerswijziging probeert te agenderen en vervolgens, als hij daar niet zijn zin in krijgt, het hoofd van het bestuur op het hakblok legt. Want dat kun je dan in feite doen. Het in Nederland ongeschreven recht dat we met dit wetsvoorstel gaan codificeren, is dat de strategie uiteindelijk niet aan de aandeelhouders is, maar aan het bestuur van de vennootschap. De aandeelhouders kunnen het bestuur wel wegsturen en dat wordt dan vaak als een soort dwangmiddel gebruikt om zo'n strategiewijziging toch af te dwingen.
Als dat gebeurt, is het de vraag of je dat echt moet doen in de pressure cooker die op dit moment mogelijk is, dus zonder bedenktijd. Of koop je dan even wat tijd en druk je even op de pauzeknop om het bestuur de ruimte te gunnen om met de verschillende aandeelhouders, groot en klein, te spreken en met de werknemers en anderen om te kijken wat een verstandige wijziging is? Daarover moet het bestuur vervolgens, na afloop van de bedenktijd, weer verantwoording afleggen aan de aandeelhouders.
De voorzitter:
Helder. Er is nog een korte vraag en dan stel ik voor dat we de minister even de gelegenheid geven om wat meters te maken.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Tot slot dan, voorzitter. Het punt is juist het langdurig suboptimaal performen. Ik heb het niet over wanbeleid; dat is een juridisch ander begrip in dit kader. Ik heb het puur over een suboptimale performance. Die lokt dit soort gedrag uit. Zoals ik al aangaf in de eerste termijn: als je een huis koopt en de verkoper 250 dagen bedenktijd heeft, dan gaat niemand op dat huis bieden. Dit zal er in de praktijk toe leiden dat het suboptimaal performend management van beursvennootschappen zich nog veel langer door kan blijven zetten. Dat is wat hier gaat gebeuren. Daarom heb ik ook het beroep gedaan om hiervan af te zien, omdat je hiermee het paard achter de wagen spant.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog, minister.
Minister Dekker:
Ik denk dat dat meevalt. Als je nu kijkt naar de Corporate Governance Code, dan zie je dat er al een responstijd van 180 dagen geldt. Dit wetsvoorstel breidt dat iets uit, zowel in de scope als in de lengte van de bedenktijd. Maar ik denk, nogmaals, dat het allemaal niet zo heel revolutionair is. Tegelijkertijd is het zo — als ik kijk naar de inbreng tijdens onze consultatie — dat er vanuit de verschillende belangen, zowel vanuit de bedrijvenkant als vanuit de werknemerskant, en vanuit de KNB en de NOvA met betrekking tot de vennootschapsrechten, erg positief is gereageerd op de stap die we hier zetten.
Voorzitter. Ik zei het al: ik zie de bedenktijd niet als een revolutionaire stap, maar veel meer als het verlengde van wat er in de praktijk al gebruikelijk is. In de inbreng vanuit de Kamer werden al verschillende beschermingsmaatregelen genoemd die beursvennootschappen kunnen instellen. Neem bijvoorbeeld nadrukkelijk de responstijd in de Corporate Governance Code, die nu 180 dagen is. Naar aanleiding van een verzoek vanuit de aandeelhouders om een wijziging van strategie, is de bedenktijd 250 dagen gemaakt en is de reikwijdte uitgebreid naar openbare biedingen. Bovendien biedt de bedenktijd met dit wettelijk kader ook meer rechtszekerheid.
Ik heb de bijdragen vanuit de Kamer goed gehoord. Ik ga graag in op een aantal waarborgen die dit voorstel bevat. Voor mij is het belangrijk dat we in dit voorstel een goede balans vinden tussen de verschillende belangen: in dit geval die van het bestuur van de vennootschappen en die van de aandeelhouders. Hoe hebben we nou op een goede manier geborgd dat ook het inroepen van die bedenktijd geen lichtvaardig besluit is? Ik noem er een paar. In de eerste plaats moet de Raad van Commissarissen instemmen met het inroepen van de bedenktijd. Daar vindt een extra toets plaats op het besluit dat het bestuur neemt.
Het tweede is dat het geen ontslagbescherming is, zoals de heer Frentrop stelde. Het inroepen van de bedenktijd geeft het bestuur geen carte blanche om stil te zitten en nog maar even af te wachten; integendeel zelfs. De bedenktijd moet goed worden benut om met verschillende stakeholders in gesprek te gaan en om opties in kaart te brengen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de ondernemingsraad, zo die er is, maar ook om de dialoog met de verschillende grote en kleine aandeelhouders. Hun stem wordt tijdens die bedenktijd wel degelijk door het bestuur gehoord en meegenomen. Tijdens de bedenktijd kunnen aandeelhouders ook naar de Ondernemingskamer stappen als zij het oneens zijn met het inroepen van de bedenktijd, als zij de bedenktijd niet willen laten voortduren of indien er al vergelijkbare beschermingsmaatregelen van kracht zijn. Na afloop van de bedenktijd legt het bestuur verantwoording af. Het bestuur moet een verslag aanbieden dat tijdens de eerstvolgende ava wordt besproken.
Voorzitter. Tot zover een algemene intro. Ik wil nu ingaan op een aantal specifieke vragen die in de eerste plaats te maken hebben met doel, nut en noodzaak van het wetsvoorstel, zou je kunnen zeggen. Twee. De werking van de bedenktijd. Drie. De eventuele gevolgen van dit wetsvoorstel voor het vestigings- en investeringsklimaat. Vier, tot slot. De verhouding met het Europese recht.
Ik begin met aanleiding, doel, nut en noodzaak. Mevrouw Adriaansens, de heer Otten, eigenlijk alle drie, vroegen naar nut en noodzaak. Waarom doen we dit? Waarom zijn de bestaande middelen in de wet en in de praktijk nu onvoldoende? Ik noemde er zojuist al een paar. Ik voeg er nog een aantal aan toe. De bedenktijd komt als aanvulling op wat er nu al op grond van de wet mogelijk is als je je als beursvennootschap wilt weren tegen op korte termijn gerichte aandeelhouders en vijandelijke biedingen. Verschillende sprekers hadden het bijvoorbeeld over de responstijd, maar ook over de artikelen 2:8 en 2:13, verschillende bepalingen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en natuurlijk over de eigen beschermingsconstructies en mogelijkheden van vennootschappen. Ik zie meerwaarde in de bedenktijd ten opzichte van die instrumenten, omdat de wettelijke bedenktijd een wettelijk kader biedt met daarin duidelijke termijnen, duidelijke voorwaarden en duidelijke waarborgen. Ik noem met name de aanleiding waarvoor u de bedenktijd kunt inroepen, de te volgen procedure, de duur van maximaal 250 dagen en de bijzondere rechtsgang naar de Ondernemingskamer. Je zou kunnen zeggen dat dit al met al rechtszekerheid biedt, niet alleen aan de vennootschap, maar ook aan aandeelhouders en andere stakeholders.
Een aantal beursvennootschappen, weliswaar niet alle, zeker niet alle, heeft al eigen beschermingsmaatregelen. Mevrouw Adriaansens wees daar terecht op. Zij denkt bijvoorbeeld aan certificeringen, preferente aandelen, prioriteitsaandelen en versterkte meerderheden. Als je als vennootschap echter nog geen bescherming hebt, kan het in de praktijk lastig zijn om die alsnog in te stellen op het moment dat de druk op de ketel staat. Aandeelhouders moeten het doorgaans goedkeuren om bijvoorbeeld de statuten te wijzigen. Als er eenmaal bescherming is ingesteld, kan er vanuit aandeelhouders druk ontstaan om die weer af te bouwen. Voor de Nederlandse beursvennootschappen zonder beschermingsmaatregelen biedt de bedenktijd een goede basisbescherming, een goede fundering. Maar ook beursvennootschappen die wel al maatregelen hebben getroffen, kunnen baat hebben bij de bedenktijd. Een bedenktijd biedt goede bescherming, zou je kunnen zeggen, tegen minder kosten dan andere beschermingsmaatregelen. Ik noem als voorbeeld het uitgeven van bepaalde aandelen die extra zeggenschap geven, een constructie die we natuurlijk kennen. Daarvoor moet bijvoorbeeld een stichting worden opgericht en onderhouden, en moeten speciale aandelen worden uitgegeven. Wat dat betreft geeft dit wetsvoorstel ook een eenvoudige vorm van beschermingsconstructies.
Mevrouw Adriaansens i (VVD):
Fijn dat de minister ingaat op deze specifieke vraag. Wat puzzelt, is de vraag waarom die beschermingsconstructies dan niet zijn vormgegeven. Dat zegt natuurlijk ook iets over de kwaliteit van bestuur of misschien wel het karakter van die vennootschap.
Minister Dekker:
Zeker. En vaak heeft het ook te maken met de vraag hoe een beursgang ooit heeft plaatsgevonden en hoe dat in het verleden is gegaan. Maar we zien in de praktijk ook dat het vaak moeilijk is om, als er geen beschermingsconstructies zijn, die achteraf alsnog te introduceren. Dat begrijp ik wel, omdat aandeelhouders zich misschien ook zullen afvragen waarom dat per se in hun belang is. Wij hebben als wetgever een bredere afweging te maken, ook vanuit de opvattingen van het Rijnlands model, waarbij we niet alleen maar kijken naar shareholders value en naar shareholdersbelangen, maar ook de andere belangen afwegen. Daarom ben ik voorstander van de introductie van deze extra bedenktijd, deze extra stap, die wat rust inbouwt als het voortbestaan van de vennootschap op het spel staat.
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Volgens mij is dat ook de kern van het debat dat wij hebben: wie gaat er nou eigenlijk over? Is dat nou de vennootschap met alle partijen en alle waarborgen in alle jurisprudentiecodes en het hele repertoire dat we met elkaar hebben vormgegeven over al die jaren, of moeten we daar nu nog een bepaalde bescherming aan toevoegen? Volgens mij is dat de kern. Hiermee doorkruisen we wel datgene wat al die jaren daarvoor zijn beslag heeft gekregen in hoe het geregeld is, wel of niet met beschermingsmiddelen.
Minister Dekker:
Klopt. Vennootschappen hebben zelf veel ruimte om te komen tot beschermingsconstructies. Vele hebben dat ook gedaan. We zien dat ze soms ook ter discussie staan en onder druk staan, dat de aandeelhouders proberen om die beschermingsconstructies om voor hen moverende redenen wat terug te dringen en af te bouwen, maar we zien ook dat het moeilijk is om bij bestaande vennootschappen beschermingsconstructies te introduceren. Dat begrijp ik ook wel weer, want je hebt vaak een statutenwijziging nodig, en daarmee de steun van de meerderheid van de aandeelhouders. Dat geldt des te meer daar waar een bedrijf onder enorme druk staat. Als er sprake is van een onmiddellijke overname, dan zal zo'n beschermingsconstructie vaak al helemaal falen om te worden ingesteld. Terugkijkend naar een aantal gevallen in het verleden, hebben wij de afweging gemaakt dat het goed zou zijn om even wat rust in te bouwen in het proces, om de belangen goed te kunnen afwegen.
Dat betekent niet dat daarmee de raad van bestuur een vrijbrief heeft, want ergens komt er een einde aan die bedenktijd, maar het geeft wel de mogelijkheid aan het bestuur om te praten met de verschillende aandeelhouders, niet alleen maar met de vaak kleine aandeelhouder die een activistisch punt heeft, maar ook met een aantal grote aandeelhouders die, net als bij het punt van de heer Otten, misschien niet helemaal blij zijn met de strategie. De uitkomst kan ook zijn dat je meegaat in de wijziging. Maar het bouwt wel iets van rust in het proces.
De voorzitter:
Mevrouw Adriaansens, derde.
Mevrouw Adriaansens (VVD):
Misschien iets meer toevoegen van hetzelfde. In beginsel zijn het bestuur en de raad van commissarissen de partij die verantwoordelijk is voor de strategie. Zij hadden ook al plannen kunnen maken over bijvoorbeeld het aantrekken van een groot pensioenfonds, wat meer stabiliteit geeft, of een andere grote aandeelhouder, waarmee je een strategie bouwt. Op die manier houd je dit soort activistische aandeelhouders wat meer buiten de deur. Het blijft volgens mij dus ook meer een visieverschil over wiens hand je moet vasthouden dan dat we het eens worden over de vraag of het wetsvoorstel die oplossing is.
Minister Dekker:
Ik denk dat het een het ander niet per se hoeft uit te sluiten. Onderdeel van de strategie is ook welke investeerders je aantrekt, hoe je ook buiten de formele momenten van een ava om contacten en relaties houdt met investeerders en hoe je hen betrekt bij de strategie, ondanks het feit dat dit uiteindelijk een verantwoordelijkheid is van het bestuur. Je probeert toch te bekijken of het enige weerklank vindt. En als dat dan te veel wordt losgezongen, heb je op een gegeven moment een probleem als raad van bestuur. Dan zit je namelijk met aandeelhouders, eigenaren, die niet tevreden zijn met de koers die wordt gevaren. De eerlijkheid gebiedt natuurlijk te zeggen dat we in het verleden — neem Akzo — toch ook zagen dat een hele kleine aandeelhouder met een aanlokkelijk bod en op een vrij agressieve manier probeerde om een hele rigoureuze koerswijziging door te voeren. Daarvan zeg ik op voorhand niet dat dat per se een slechte wijziging is, maar daarvan kun je wel zeggen: moet je dan over één nacht ijs gaan of wil je op zo'n moment iets van rust en ruimte, zodat de raad van bestuur de gesprekken kan voeren? Ik denk dat dat op zo'n moment een verstandige lijn is: even op de pauzeknop drukken, om breder die belangen af te kunnen wegen.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik hoor de hele tijd het woord "rust". Ik krijg bijna het idee dat we in een soort rusthuis beland zijn. De beste bescherming voor dit soort bedrijven is goede performance. Dat wordt in de hele financiële wereld onderkend. Een goede performance is de beste bescherming tegen problemen met aandeelhouders. Ik vroeg de minister of hij een voorbeeld kon noemen waarbij deze bedenktijd zou hebben geholpen. Nou, dan hoor ik: Akzo. Dat is nou net een voorbeeld, denk ik, van een bedrijf waarbij er al jarenlang erg veel rust heerste in de top. Op een gegeven moment werden er wat onhandige overnames gedaan. De biochemische tak is verkocht. Daar werd een al failliete verffabriek van ICI voor teruggekocht door de heer Wijers, met een pensioentekort. Daar zijn dus allerlei serieuze bedenkingen bij te hebben. Ik zie niet hoe een bedenktijd in dat geval dit probleem zou hebben opgelost. Kan de minister dus uitleggen voor welk soort situaties die bedenktijd kan helpen? Ik hoorde: Akzo. Zijn er nog anderen? Hoe zou die bedenktijd dan dat probleem hebben voorkomen? Dat zie ik namelijk niet.
Minister Dekker:
Nou, ik weet niet of het verstandig is om heel diep op de casus en op de bedrijfsvoering en de strategie van Akzo in te gaan.
De heer Otten (Fractie-Otten):
U begon erover.
Minister Dekker:
Maar we zagen bij dat geval dat een kleine activistische aandeelhouder eigenlijk het hoofd op de schotel vroeg. Uiteindelijk moest de rechter eraan te pas komen. Ik denk dat deze bedenktijd iets meer rust in dat proces had gebracht, om te komen tot een goede afweging van belangen.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Maar wat de minister niet beantwoordt, is: wat worden we dan wijzer van die rust? Bij Akzo vonden volgens mij ook heel veel mensen in Nederland dat het management suboptimaal was. We kunnen ook nog wel een ander bedrijf noemen, maar dat hoeven we nu niet allemaal te doen, hoewel dit wetsvoorstel daar wel erg veel verband mee heeft. Maar als het management suboptimaal performt, omdat er in het Nederlandse bedrijfsleven een bepaalde selectie is ... Men kiest vaak uit een hele eenzijdige pool van talent.
De voorzitter:
Uw vraag?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Hoe zou dan die rust hebben geholpen om dat probleem op te lossen, want dat probleem wordt door die rust niet opgelost?
Minister Dekker:
Ik weet niet of we elkaar helemaal gaan vinden. Maar we zagen toen een frontale aanval. Dat ging over het al dan niet ontslaan van het bestuur, om met dat ontslag een zeer ingrijpende koers- of strategiewijziging af te dwingen. Uiteindelijk is dat een rechtszaak geworden. Ik geloof dat Akzo toen nog aan het langste eind trok, maar dat zorgde in die tijd wel voor heel veel onzekerheid en onrust in het bedrijf. Ik weet niet of dat nou in het belang is geweest van de vennootschap en de mensen die daar werken. Ik denk dat op zo'n moment ... "Rust" betekent niet dat je het houdt zoals het is. Je bouwt gewoon even een moment in: als het gaat om zeer ingrijpende structuurwijzigingen of strategiewijzigingen, dan kun je je mind opmaken, nadat je met verschillende stakeholders hebt gesproken, zoals aandeelhouders, werknemersgeledingen, investeerders, leveranciers en anderen. Vervolgens leg je daar verantwoording over af aan de ava. Dat kost gewoon enige tijd. Ik denk dat een bepaalde mate van tijd — in de code staat 180 dagen; wij breiden dat iets uit naar 250 dagen, maar dat is geen verdubbeling of iets dergelijks — van 250 dagen een redelijke termijn is waarbinnen je al die belangen moet kunnen hebben afgewogen als bestuurder.
De voorzitter:
De heer Otten, derde.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik constateer dat deze rust de rust van het kerkhof voor corporate Nederland wordt, als we hiermee doorgaan. Dus ik zou nogmaals willen adviseren om dit in te trekken.
De heer Frentrop i (FVD):
Ik wil de minister eventjes aanspreken op dat moment van rust dat hij wil aanbrengen. Een moment van 250 dagen; ik vind dat niet echt een moment. 250 dagen is niet een "moment" van rust. Maar de minister gaat er ook aan voorbij dat het niet alleen maar rust is. Wat hij doet, is als volgt. Er komt een punt op de agenda, waarvan hij zegt: dan moet het bestuur toch eventjes tijd krijgen om te gaan overleggen met allerlei partijen die betrokken zijn bij de vennootschap. Maar wat hij vergeet te zeggen, is: zo'n punt komt niet zomaar op de agenda, want er zijn nogal wat hindernissen in Nederland als je als aandeelhouder een punt op de agenda wil krijgen. Ik mag er misschien even een paar noemen. Het kost me eventjes iets langer dan een normale vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Nou, als u een korte vraag kunt stellen? Dat is toch wel de bedoeling.
De heer Frentrop (FVD):
Je moet minstens 3% van de aandelen hebben. Je moet het 60 dagen voor de agendadatum doen. Vervolgens kun je het wel doen, maar het bestuur bepaalt in Nederland volgens de wet de agenda. Dus je bent al helemaal afhankelijk van het feit of zij het willen opnemen. De rechter kan daarbij worden ingeroepen. Het bestuur kan op dat moment nog bepalen of het als stempunt of als discussiepunt aan de orde komt. Als het vervolgens op de agenda staat, is het nog maar helemaal de vraag wat de meerderheid van de aandeelhouders — heel keurige, rustige partijen; institutionele beleggers — doet. Als er één kleine activist is die met 3% iets wil, zegt de meerderheid van de aandeelhouders natuurlijk: dan stemmen wij tegen. Maar u doet het volgende. Voordat dat hele punt, dat overleg, aan de orde is, heeft het bestuur minstens 60 dagen de tijd gehad om met alle partijen te overleggen. Dan komt het tot de algemene vergadering …
De voorzitter:
Dus uw vraag is?
De heer Frentrop (FVD):
Dan kunnen alle aandeelhouders erover overleggen. En dan zegt u: ja, maar nou wil ik toch even een momentje van rust inbouwen; een momentje van 250 dagen. Ik vind dat niet consistent. Ik vraag me dan ook af: waarom 250 dagen? Waarom niet, laten we zeggen, 30? Of 400? Of 100? Waar komt dit vandaan?
De voorzitter:
Dat is een concrete vraag. De minister.
Minister Dekker:
Die 250 dagen gaan lopen vanaf het moment dat de agenda sluit, zou je kunnen zeggen. Dus als je dat 30 dagen maakt, maakt het niet zo vreselijk veel uit, want dan duurt het nog een keer 30 dagen voordat de ava plaatsvindt. Wij hebben gekeken naar wat een proportionele, redelijke termijn is. Die termijn geeft uitstel voor één of twee ava's die dan komen, maar ook niet langer dan dat. Op een gegeven moment moet het bestuur ook terugkomen met een verhaal richting de aandeelhouders over hoe ze ermee willen omgaan. De heer Frentrop heeft helemaal gelijk; er zijn allerlei eisen aan gesteld. Als je een heel klein aandeel hebt, mag je niet zomaar een agendapunt agenderen en zelfs als je een agendapunt agendeert, wil dat nog niet zeggen dat je een meerderheid achter je krijgt. Tegelijkertijd is een vennootschap ook niet verplicht om een bedenktijd in te roepen, als zij heel erg zeker is van haar zaak. Stel dat iemand met 3% of 4% van de aandelen met een krankzinnig idee komt, bij wijze van spreken, waarvan het bestuur zegt: kom maar op, het wordt toch in grote meerderheid afgestemd. Dan hoeft de vennootschap helemaal niet de bedenktijd in te roepen.
We zien soms dat er onzekerheid over bestaat. We zien toch bepaalde venture capitalists die gouden bergen beloven en die ten opzichte van de beurskoers aangeven dat zij bereid zijn zoveel te geven voor de aandelen. Of het leidt, als er gesplitst wordt, tot een hogere aandeelhouderswaarde. Daardoor kan dat een aanlokkelijker idee zijn voor een groter deel van de aandeelhouders, wat wellicht de vennootschap op zo'n moment in onzekerheid brengt, die dan zegt: dit betekent nogal wat voor onze koers en daar willen we eerst eens even goed naar kijken.
Er wordt een beetje lacherig gedaan over: rust, rust, rust. Maar het gaat hier over zeer ingrijpende wijzigingen in zeer grote bedrijven in Nederland. Dan vind ik het helemaal niet zo gek dat je even nadenkt over: waar doen we nou verstandig aan? Als we het kopiëren naar de politiek hier in Den Haag, komen we juist tot de conclusie, als het gaat over het functioneren van onze grote organisaties, dat we minder over één nacht ijs moeten gaan en even iets langer moeten nadenken over wat de consequenties zijn van de stappen die we nemen. Als dat voor ons geldt, waarom zou dat niet ook gelden voor grote bedrijven?
De voorzitter:
Voordat we met de interrupties doorgaan — het zijn er veel en ze zijn lang — vraag ik even het volgende. U had vier blokjes. Bij het hoeveelste blokje bent u nu?
Minister Dekker:
Ik sta aan het begin van blokje twee.
De voorzitter:
Oké. Meneer Frentrop, nog een laatste vraag?
De heer Frentrop (FVD):
Ik heb begrip voor de overweging van de minister, die zegt: je moet zorgvuldig besluiten. Dat begrijp ik. Nou komt dit idee van die 250 dagen extra. Nergens in de wereld heeft men die 250 dagen nodig om zorgvuldig te besluiten. Alleen in Nederland zouden we daar 250 dagen voor nodig hebben. Ik begrijp niet waarom u zegt dat dat proportioneel is. Bovendien is er ook nog die 60 dagentermijn die nodig is voordat je iets moet agenderen. Dat is twee maanden om te overleggen met alle mogelijke partijen. Ten slotte zou ik willen vragen of het niet veel makkelijker is om te zeggen: laat de aandeelhoudersvergadering een besluit nemen en bekijk vervolgens hoe je daarmee verdergaat.
De voorzitter:
De minister …
De heer Frentrop (FVD):
In 90% van de gevallen zal de aandeelhoudersvergadering zeggen: nee, we doen het niet. Dan is al die bedenktijd helemaal overbodig. Dan zit men 250 dagen voor niks te wachten.
Minister Dekker:
Het wetsvoorstel regelt natuurlijk ook dat de bedenktijd niet langer moet duren dan strikt noodzakelijk. Als het bestuur tot de conclusie komt dat het niet langer nodig is, zou de titel waarop je de bedenktijd mag inroepen, komen te vervallen. Als daar discussie over is, kunnen belanghebbenden naar de rechter om om een oordeel te vragen. Het punt is natuurlijk dat het bij dit soort grote zaken vaak gaat om strategiewijzigingen, die zijn voorbehouden aan het bestuur. Als het bestuur bijvoorbeeld niet meegaat in de eisen of de voorstellen die op tafel worden gelegd, dan heeft de kleine aandeelhouder maar één manier om de druk ultiem op te voeren, namelijk het wegsturen van het bestuur dan wel de commissarissen. Dat is niet iets waar je eerst even de aandeelhouders over laat beslissen alvorens je kijkt wat je ermee gaat doen. Dan is het bestuur weg, dan moeten er nieuwe bestuurders komen. Wat dat betreft kan zoiets op zo'n moment heel acuut zijn.
De voorzitter:
De heer Frentrop voor de derde keer.
De heer Frentrop (FVD):
Even de minister corrigeren. Stel je voor dat de aandeelhouders besluiten dat een bestuur weg moet. Voordat dat besluit werking krijgt, zitten er nog stappen tussen. In Nederland hebben we de Ondernemingskamer. De onderneming zou daar naartoe kunnen gaan en zeggen: de aandeelhouders hebben een heel erg dom besluit genomen; laten we daar eens even over gaan nadenken. Die 250 dagen heb je dan nog helemaal niet nodig gehad, maar het probleem is wel opgelost.
Minister Dekker:
Ik denk dat dat een iets te eenvoudige voorstelling van zaken is. Er is dan enorme paniek in de tent. Er is dan een enorm rumoer over allerlei dingen, en dan gaat het vooral niet over waar het over zou moeten gaan, namelijk dat het bestuur zich zorgvuldig beraadt en zorgvuldig de verschillende belangen afweegt om te komen tot een voorstel richting de ava. Dan wordt het een soort tikkertje spelen, waarbij de emoties hoog kunnen oplopen, waarbij het gaat om posities en reputaties. Ik weet niet of we daar dan echt verstandig aan doen. Ik denk dat op zo'n moment enige tijd om zorgvuldig belangen te kunnen afwegen, in het belang is van de vennootschap en van de verschillende belangen die daarbij betrokken zijn.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Als ik de minister hoor praten, lijkt het of de barbarians at the gate staan. Ik refereer aan een bekend boek over onvriendelijke overnames dat ik u kan aanraden. De minister ziet het als een politiek-bestuurlijk probleem. Ik ben zelf bij miljarden transacties betrokken geweest en dat is soms een kwestie van weken. Er is vaak veel druk. Bedrijven zijn gewend om in een ander tempo te werken. Het gaat hier vooral om die termijn. Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Frentrop. Er zijn allerlei termijnen, er zijn allerlei procedures. Je kunt ook altijd nog naar de Ondernemingskamer. Er zijn al heel veel beschermingsmaatregelen. Dit is gewoon overkill. Het gaat om de preventieve werking. Deze termijn is dermate lang dat niemand hieraan begint, waardoor falen dus wordt beloond.
Laat ik het voor de minister vergelijken met de politiek. Stel dat er in de Tweede Kamer de volgende regel komt: als je een motie van wantrouwen tegen een minister of tegen het kabinet indient, krijgt het kabinet een bedenktijd van 250 dagen. Dat is dan omdat men dat in alle rust rustig wil bespreken en overwegen. Hoe bang zou een kabinet dan nog zijn voor een motie van wantrouwen?
De voorzitter:
De minister …
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dan is dat effect dus tenietgedaan door die termijn. Dat is precies wat hier gebeurt.
Minister Dekker:
Misschien had ik zelf niet de vergelijking moeten maken tussen publieke en private organisaties, want dan lok je dit soort dingen uit. Ik weet niet of de vergelijking die de heer Otten maakt, helemaal kloppend is. Het gaat dan over ministeriële verantwoordelijkheid en dat is echt wat anders dan een discussie over de strategie van een bedrijf: hou je een bedrijf bij elkaar of stoot je grote onderdelen af of knip je het op? Dat zijn vaak de dingen die op zo'n moment op tafel liggen. Die zijn iets ingewikkelder dan: heb je vertrouwen in een minister of zeg je dat op een gegeven moment op? Het gaat dan echt over langetermijnperspectief voor grote Nederlandse bedrijven.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Otten. Nog een korte vraag.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik wil toch even hierop hameren. Er zijn in het verleden in Nederland een aantal pogingen geweest die gewoon zijn mislukt. Ik kan mij Nedlloyd nog herinneren. ABN is opgesplitst en dat is een heel ander verhaal. Die bedrijven zijn uiteindelijk toch in de versukkeling geraakt, met alle rust die erbij kwam. Die zijn uiteindelijk voor een habbekrats verkocht. Dat is op de lange termijn gewoon geen goede oplossing. Er moet een discipline zijn en van zo'n lange bedenktijd gaat eigenlijk een preventief effect uit dat de aandeelhouders kaltstellt. Dat is overkill. Dat moeten we niet doen.
De voorzitter:
Ik hoorde geen vraag, maar ik geef graag de minister de gelegenheid om te reageren.
Minister Dekker:
Ik denk dat de heer Otten en ik het niet met elkaar eens zijn. Dat kan gewoon gebeuren. Ik denk niet dat het overkill is. Die druk wordt niet weggenomen, want ook aan een bedenktijd komt een einde. Het geeft alleen maar de tijd voor een zorgvuldige belangenafweging. Ik vergelijk het met de huidige responstijd voor alle betrokken partijen van 180 dagen, die weliswaar geen harde wet is, maar eerder soft law. Die is niet heel erg omstreden in de praktijk. De uitbreiding daarvan met 70 dagen is niet zo'n enorm grote stap.
De voorzitter:
Minister, ik kijk even naar de planning. Het eerste blokje heeft drie kwartier geduurd. U heeft er nog drie te gaan. Daar hebben wij ongeveer twintig minuten voor.
Minister Dekker:
Hoelang hebben wij daarvoor?
De voorzitter:
We hebben nog ongeveer twintig minuten voor we beginnen met de tweede termijn van de Kamer, tenzij we het debat schorsen tot vanavond 22.00 uur. Dan kunnen we ook doorgaan.
Minister Dekker:
Nee, ik ga mijn best doen om daar wat tempo in te maken. Ik denk ook dat we de meeste interrupties wel hebben gehad, waardoor ik wellicht wat onderdelen kan overslaan, omdat wij die zojuist al hebben besproken.
Ik wil iets over de werking van de bedenktijd zeggen naar aanleiding van wat mevrouw Adriaansens heeft opgemerkt over het regelend recht. Het is misschien goed om iets te verduidelijken over het karakter van de bedenktijd. De bedenktijd als zodanig is namelijk wel dwingend. De bepalingen in Boek 2 zijn dwingend, tenzij uit de wet blijkt dat er statutair van kan worden afgeweken. Zie artikel 2:25 BW. De bedenktijd kan niet als zodanig statutair worden uitgesloten. Het is uiteraard niet wettelijk verplicht om hem in te roepen. Dat is aan het bestuur uiteindelijk. Maar je kunt het niet statutair uitsluiten.
De heer Frentrop en mevrouw Adriaansens vroegen verder of dit niet eigenlijk een soort verkapte ontslagbescherming is. Ik denk dat wij het zojuist daar al over hebben gehad in dat debatje. Je ziet dat het drukmiddel van activistische aandeelhouders om invloed uit te oefenen op de strategie van de onderneming het wegsturen van het bestuur of de rvc is. Met dit wetsvoorstel codificeren wij trouwens dat de strategie van de onderneming is voorbehouden aan het bestuur. Onder de druk van dat dreigende ontslag voelt het bestuur zich wellicht toch gedwongen om de strategie te veranderen. Daar kan die bedenktijd voor een zorgvuldige belangenafweging een oplossing zijn.
De heer Frentrop had het over wanbeleid, of fraude. Ik denk dat ik daar zojuist ook al antwoord op heb gegeven.
Ik ben nog niet ingegaan op hoe wij nou uiteindelijk het effect van de regeling straks op een goede manier kunnen evalueren. Ik heb aangegeven dat ik in het kader van de lastenberekening rekening houd met ten hoogste vijf keer per jaar. Maar ik ben het wel met hem eens dat dit waarschijnlijk wat hoog is ingeschat. Het zal hoogstwaarschijnlijk ook nog wel wat lager zijn. We zullen het aantal keren dat de bedenktijd wordt ingeroepen uiteindelijk ook betrekken bij die tussentijdse evaluatie. Dan is het natuurlijk altijd best lastig hoe je die precieze effecten gaat meten, maar ik kan me voorstellen dat je daar waar de bedenktijd is ingeroepen casusonderzoek doet, dus dat je interviews houdt en gesprekken voert met verschillende betrokkenen en stakeholders, maar dat je ook in z'n algemeenheid bekijkt hoe het staat met het investerings- en vestigingsklimaat in Nederland. Want zijn nou de opinies van grote institutionele investeerders over het Nederlandse investeringsklimaat drie of vijf jaar na dato van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Ik ben daar zelf niet zo heel erg pessimistisch over. Sterker nog, ik ben daar optimistisch over. Maar het is ook een manier om het preventieve effect waaraan de heer Frentrop refereerde daarin mee te nemen.
Hij vroeg ook: als de bedenktijd nou werking heeft bij een openbaar bod, moet het dan altijd gaan om een dreigende ontmanteling van een bedrijf of een dreigende afsplitsing? Volgens het wetsvoorstel is het beslissend of er sprake is van een wezenlijke strijd met het belang van de vennootschap. Je kunt de bedenktijd dus niet bij ieder vijandig bod inroepen. Er moet dan steeds sprake zijn van gevallen waarin de continuïteit, de onafhankelijkheid, de identiteit of de ontplooiing van de vennootschap op het spel staat. Daar is sprake van bij dreigende ontmanteling of dreigende afsplitsing van het bedrijf. Uiteindelijk is het aan het bestuur, de rvc, om te beoordelen of er sprake is van een wezenlijke strijd. En als er in een voorkomend geval discussie over ontstaat, is dat aan de rechter.
De voorzitter:
De heer Frentrop, een korte vraag.
De heer Frentrop (FVD):
Een heel korte verduidelijking. De bedenktijd kan niet bij ieder vijandig bod worden ingeroepen, zei u, maar wel als de identiteit of de onafhankelijkheid op het spel staat. Maar bij een bod staat de onafhankelijkheid per definitie op het spel. Dus bedoelde u echt "onafhankelijkheid", of was dat een verspreking?
Minister Dekker:
Wat ik ermee bedoel — dat is natuurlijk het hele idee van dit wetsvoorstel — is dat bij sommige overnames het idee is: we splitsen het bedrijf bij wijze van spreken in drieën en we doen een deel weg, of we verkopen het op termijn weer door. Dat tast echt het wezen van de vennootschap aan. Je kunt je ook voorstellen dat er andere vormen van overnames zijn, waarbij de intentie gewoon is om het bedrijf intact te laten. In zo'n geval kan ik mij voorstellen dat het bestuur of de rechter tot de conclusie komt dat er minder sprake is van een wezenlijke aantasting van de belangen van de vennootschap.
De voorzitter:
Meneer Otten, ook graag een korte vraag.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Korte vraag, voorzitter. Ik wil de minister er wel even op wijzen dat hij het net had over opsplitsing in onderdelen — waarbij hij hintte op ABN AMRO — maar die opsplitsing was wel onderhevig aan een verklaring van geen bezwaar van het ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank. Uiteindelijk was het Wouter Bos die die verklaring na veel talmen gegeven heeft en na heel veel ingewikkeld gedoe waardoor het probleem ook erger werd. Dat is dus niet een standaardgeval voor deze discussie over de bedenktijd, want dat was een situatie waarbij ook de overheid een vergunning moest verlenen, omdat dat een financiële instelling was. Dat wil ik dus wel even gezegd hebben, want dat is een specifieke casus.
De voorzitter:
Ik mis de korte vraag, maar ik geef het woord weer aan de minister.
Minister Dekker:
Ik had het ook niet over ABN AMRO. Ik had het volgens mij over de criteria waaronder de bedenktijd kan worden ingeroepen en over wanneer er sprake is van aantasting van het wezenlijk belang van de vennootschap.
De heer Frentrop vroeg verder of het bestuur de bedenktijd kan inroepen als er sprake is van een openbaar bod en dat bod ook gestand is gedaan. Is de bedenktijd ingeroepen naar aanleiding van een openbaar bod, dan eindigt de bedenktijd bij de gestanddoening van dat bod. Er is niet gekozen voor een bepaald percentage aandelen dat de aandeelhouder moet verwerven. De achterliggende gedachte is dat een aandeelhouder na de biedingsprocedures ook zijn verworven rechten moet kunnen uitoefenen. Anders zou het een te grote ingreep zijn in het kapitaalverkeer. Als dit een meerderheidsaandeelhouder betreft, dan zou hij in principe ook het recht hebben om het bestuur en de rvc te vervangen. Dat is uiteindelijk ook het geval indien de bedenktijd niet is ingeroepen bij het openbaar bod. Het ligt dan ook niet erg in de rede om de bedenktijd alsnog in te roepen naar aanleiding van een verzoek om ontslag door de nieuwe meerderheidsaandeelhouder, zou je kunnen zeggen.
De heer Frentrop vroeg nog naar de situatie bij een ontslagverzoek vanuit aandeelhouders waarbij er een controlerende grootaandeelhouder is. Het is even de vraag hoe reëel de dreiging is vanuit zo'n aandeelhouder, wat diens motieven zijn en wat het bestuur op dat moment weet. Er zijn twee varianten denkbaar. Stel dat in het geval van een kleinaandeelhouder het ontslag wordt geagendeerd om een ingrijpende wijziging te bereiken en het bestuur in reactie daarop de bedenktijd inroept, dan is het bestuur verplicht om met alle aandeelhouders om tafel te gaan zitten. Het bestuur zou er in dat geval bijvoorbeeld snel achter kunnen komen dat het verzoek om ontslag geen kans maakt en dat de huidige strategie kan worden voortgezet. Dan zal het bestuur de bedenktijd ook snel kunnen beëindigen, want dan is er niet langer sprake van een wezenlijke dreiging.
Het tweede geval is dat een grootaandeelhouder de strategiewijziging wil en het ontslag agendeert. Dan ligt het iets anders, omdat het bestuur natuurlijk goed rekening moet houden met de verschillende belangen, niet alleen maar van die grootaandeelhouder, maar ook van andere betrokkenen. Dat laatste zal nog sterker spelen als er sprake is van de controlerende grootaandeelhouder. Die heeft immers ook bepaalde zeggenschap, die hij moet kunnen uitoefenen. Dan zal het bestuur daar rekening mee moeten houden.
De heer Frentrop (FVD):
Een verduidelijkende vraag. Er is een bedrijf met een grootaandeelhouder van 51%. Laten we Heineken nemen, want dan hebben we iets voor ons. Die grootaandeelhouder wil een bestuurder ontslaan. Dan zegt het bestuur: wij roepen de bedenktijd in. Kan dat?
Minister Dekker:
Ja, dat kan, omdat het ook op dat moment belangrijk is om daar met meerdere partijen over te spreken. Tegelijkertijd zal het bestuur natuurlijk wel weten dat als die grootaandeelhouder grootaandeelhouder blijft en ze niet tot een vergelijk komen, de kans bestaat dat dat na afloop van die bedenktijd alsnog boven de markt hangt. Ook dan biedt de bedenktijd wel tijd om de belangen af te wegen en het niet alleen maar in de heat of the moment te hebben over het wegsturen van het bestuur, maar ook te kijken wat dit vraagt aan wijzigingen in de strategie.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Frentrop.
De heer Frentrop (FVD):
Maar dan is er dus geen sprake van een kleine activistische aandeelhouder die opeens wat wil voor de korte termijn. Dus een aandeelhouder die al heel lang — ik geef maar even een voorbeeld — bij Heineken zit, zegt alleen: deze bestuurder willen we ontslaan. Maar dan kan die bestuurder, in uw ogen, zeggen: ik ga 250 dagen denken of dit in het belang van de vennootschap is.
Minister Dekker:
Dat niet alleen, want het moet niet alleen maar gaan om het ontslag van de bestuurder. Er moet ook sprake zijn van een wezenlijke dreiging voor de belangen van de vennootschap. Dan gaat het bijvoorbeeld over de continuïteit. Het is dus een en-en-enverhaal.
Dan kom ik tot het vestigings- en investeringsklimaat. Onder anderen mevrouw Adriaansens vroeg naar de gevolgen. Ik hoor zorgen over wat dit betekent eigenlijk ook in andere bijdragen terugkomen. Natuurlijk is een goed vestigingsklimaat enorm belangrijk. Ik denk dat iedereen dat hier onderschrijft. Tegelijkertijd weten we allemaal dat daarbij heel veel verschillende factoren een rol spelen. Dat is niet alleen maar de manier waarop we ons ondernemingsrecht en nv-recht hebben georganiseerd, maar denk bijvoorbeeld ook aan een ander onderdeel van mijn portefeuille. Ik probeer nog weleens te vertellen over het belang van een goede juridische infrastructuur, een betrouwbare overheid, onafhankelijke rechtsspraak, de wetenschap dat je altijd naar een rechter kunt als je een twistpunt hebt, bijvoorbeeld over je investeringen, maar ook een goed opgeleide beroepsbevolking, een goede infrastructuur, et cetera, et cetera. In dat geheel speelt de invoering van een bedenktijd slechts een bescheiden rol. Ik denk bovendien niet dat de bedenktijd zozeer negatieve gevolgen heeft voor ons vestigingsklimaat. De bedenktijd van vennootschappen kan juist bijdragen aan de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland. Die draagt namelijk bij aan een stabielere koers van ondernemingen.
De heer Otten (Fractie-Otten):
De minister zegt dat het goed is voor het vestigingsklimaat. Ja, dit is goed voor het vestigingsklimaat van bedrijven die hun minderheidsaandeelhouders of aandeelhouders op afstand willen zetten. Dat zijn vaak niet de bedrijven waar je als land op zit te wachten. Dus hoe kan de minister nou met droge ogen beweren dat dit goed is voor het vestigingsklimaat van Nederland? Ik denk dat hij echt een verkeerde inschatting maakt van hoe dit soort beslissingen wordt genomen.
Minister Dekker:
Ik had al de indruk dat de ruimte om enige toenadering te vinden tussen de heer Otten en mijzelf zeer beperkt zou zijn. Ik begrijp dat hij niet voor dit wetsvoorstel is, maar laat ik een voorbeeld geven. De huidige bedenktijd is 180 dagen, de responstijd. Ik weet niet hoelang die al geldt, maar ik zie niet dat die een enorm negatief effect of negatieve uitwerking heeft gehad op ons investeringsklimaat. Dat sterkt mij in de gedachte dat de uitbreiding van die tijd en het feit dat we die hiermee wettelijk vastleggen, niet een enorme bom leggen onder het investeringsklimaat. Sterker nog, ik denk dat factoren als duurzaamheid en een stabiel vestigingsklimaat voor langetermijninvesteerders juist aantrekkelijk kunnen zijn.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Wat de minister zegt, klopt niet helemaal. Kijk naar Unilever, dat juist vanwege dit soort redenen verkast is naar het Verenigd Koninkrijk en meteen heeft gezegd: wij gaan deze bedenktijd niet toepassen, want die is in strijd met de Britse regels. Dat heeft wel degelijk heel veel te maken met het vestigingsklimaat. Uw partij dacht dat de dividendbelasting het walhalla voor vestiging in Nederland zou creëren. Dat was absoluut niet het geval …
De voorzitter:
Wat is uw vraag, meneer Otten?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dus waar baseert u dat op?
Minister Dekker:
Ik haalde het voorbeeld aan dat in de code die 180 dagen is afgesproken. Ik heb niet de indruk dat dat een enorme verslechtering is geweest, integendeel. Ik heb Unilever ook niet horen zeggen dat het nu uit Nederland vertrekt omdat wij hier bezig zijn met het vastleggen van een wettelijke bedenktijd. Ik heb ze wel horen zeggen dat ze er geen gebruik van zullen maken. Dat staat de onderneming natuurlijk ook vrij. Als een onderneming het voor haar aandeelhouders niet aantrekkelijk vindt, dan kan zij dat stellen. Het is geen plicht om er gebruik van te maken. Het is een mogelijkheid.
De voorzitter:
Meneer Otten, derde.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ik kan me voorstellen dat het niet valt onder de portefeuille Rechtsbescherming van deze minister. Het is eigenlijk meer een kwestie voor Financiën en Economische Zaken. Heeft het kabinet onderzoek verricht naar de gevolgen voor de vestiging van grote beursgenoteerde bedrijven van deze bedenktijd in Nederland? Is dat onderzoek verricht, ja of nee?
Minister Dekker:
Wij hebben met heel veel partijen gesproken in de aanloop naar dit wetsvoorstel daar is het ook bij verschillende partijen afgetapt. Ik zie dat daar de meningen over verschillen. Sommige belangengroepen voor effectenbezitters zeggen het liever niet te hebben, maar ik zie dat VNO-NCW en de koepelorganisatie voor effectenuitgevende bedrijven wel degelijk aangeven dat ze hier blij mee zijn.
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat we de minister de kans geven om blokje vier in één keer af te maken en de interrupties bewaren tot het eind van dat blokje, als u dat goedvindt.
Minister Dekker:
Het ging over de vraag of we geen barrières opwerpen voor de Europese kapitaalmarkt. Ik zie dit wetsvoorstel niet als een barrière, maar juist als goede zorg vanuit de Nederlandse overheid om beursvennootschappen voldoende mogelijkheden te bieden om zich te weren tegen ongewenste vijandige overnames of aandeelhoudersactivisme. Ik zei net ook al wat over de steun die we daarbij kregen, overigens niet alleen van bedrijven, maar ook van werknemersorganisaties als FNV. Het bestuur van een onderneming moet tijd en rust hebben om belangen af te kunnen wegen. Juist in deze coronacrisis is dat van belang. Denk bijvoorbeeld aan bedrijven die daardoor grote verliezen hebben geleden. Dan kan de aandelenkoers tijdelijk onder druk komen te staan, wat weer ongewenst aandeelhoudersactivisme of juist vijandige overnames kan uitlokken. Het is belangrijk dat het bestuur dan ook de tijd heeft en kan nemen om naar de verschillende belangen van stakeholders te kijken. Dan gaat het over aandeelhouders, maar ook over werknemers. Volgens mij lopen we hiermee volledig in de pas met Europese ontwikkelingen. Ook de Europese Commissie streeft naar het bevorderen van langetermijnwaardecreatie. Zo heeft de Commissie voor juni 2021 een richtlijnvoorstel over duurzaam ondernemingsbestuur aangekondigd. Daarin komt er naar verwachting ook een plicht voor het bestuur om de belangen van alle stakeholders mee te wegen en niet alleen die van aandeelhouders.
Mevrouw Adriaansens vroeg verder naar de verhouding met het Europees recht, onder verwijzing naar het advies van de Raad van State. Voor ons is de verhouding met het Europees recht van enorm belang. Dat was ook de reden dat we in het voortraject voorlichting hebben gevraagd. Uit die voorlichting bij de Raad van State blijkt dat noch het vrije verkeer noch de Richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid de bedenktijd in de weg staat. Dat neemt niet weg — daar wijst mevrouw Adriaansens terecht op, denk ik — dat volgens de Raad goed moet worden gekeken naar het motief, de rechtvaardiging, maar ook de proportionaliteit en de waarborgen voor aandeelhouders.
De rechtvaardiging van het voorstel is gelegen in het bevorderen van zorgvuldige besluitvorming. Dat werd ook onderschreven door de Raad van State. Daarbij vroeg de Raad van State aandacht voor de waarborgen in het voorstel en de verhouding met de responstijd. Ook die suggesties hebben we ter harte genomen. Ik noem er een paar: het criterium van het inroepen van de bedenktijd, of het verzoek tot ontslag of openbaar bod leidt tot een wezenlijke strijd met het belang van de onderneming als grondslag, instemming van de raad van commissarissen bij het inroepen en beëindigen van de bedenktijd, en adequate rechtsbescherming via een bijzondere rechtsgang bij de Ondernemingskamer, die de bedenktijd kan beëindigen wanneer deze ten onrechte is ingeroepen. Kortom, de Raad van State adviseerde om in de rechtsbescherming ook het voortduren van de bedenktijd mee te nemen. Ook dat advies hebben we meegenomen en opgevolgd. Al met al vind ik dat de bedenktijd in de huidige vorm daarmee evenwichtig is en ook in overeenstemming met Europees recht.
Dan ben ik erdoorheen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Dan komen we thans bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef daartoe het woord aan de heer Frentrop namens Forum voor Democratie.
De heer Frentrop i (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de heldere antwoorden die hij heeft verstrekt. Wat mij betreft zijn alle vragen die ik nog had, beantwoord. Ik heb mijn tweede termijn dus eigenlijk alleen nog maar nodig om een conclusie te trekken. Die conclusie is dat hier een wetsvoorstel ligt waarvan de noodzaak eigenlijk niet is aangetoond. De minister heeft in zijn beantwoording ook niet echt duidelijk kunnen maken dat het bedrijfsleven dit nodig heeft. Ik heb in mijn eerste termijn laten zien dat de voormannen van het bedrijfsleven, van ondernemingen waar dit over gaat, het ook niet echt nodig achten. De minister heeft niet mijn voorspelling weersproken dat het nul keer per jaar zal gebeuren, aangezien deze situaties zich de afgelopen acht jaar gemiddeld ook nul keer per jaar hebben voorgedaan. De minister heeft niet weersproken dat dat in de toekomst ook zo blijft. Hij heeft toegegeven dat zijn inschatting dat het misschien vijf keer per jaar zal gebeuren, aan de hoge kant is. Ik zou zeggen: de helft is ook te hoog. Ik denk dat hij toch wel heel dicht bij mijn nul gaat uitkomen.
Er ligt hier dus een wetsvoorstel dat niet nodig is, dat geen effect zal hebben en dat nergens toe dient. U kunt wel raden hoe wij daarover gaan stemmen als dat nog aan de orde komt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Frentrop. Dan geef ik het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. De minister heeft onze fractie niet kunnen overtuigen in zijn beantwoording van onze vragen over waarom deze bedenktijd van 250 dagen volgens hem noodzakelijk is of zelfs maar een positief effect zou hebben op het bestaande evenwicht in het Nederlandse vennootschapsrecht tussen aandeelhouders en andere betrokkenen van de onderneming, zoals de ondernemingsraad, de werknemers en uiteraard het bestuur.
Nederland behoort al zeker niet tot de meest aandeelhoudersvriendelijke landen van Europa of van de wereld. Het evenwicht dat we nu hebben, wordt echt verstoord door deze overkill van 250 dagen bedenktijd, die in feite een preventief effect zal hebben op aandeelhouders om een management dat niet performt aan te pakken. Dat is waarschijnlijk ook precies de bedoeling en precies wat het old boys network van Nederland wil. Dat wil geen lastige aandeelhouders die hen gaan corrigeren als ze niet performen: "we willen in Nederland lekker gezellig alles met elkaar op onze manier regelen". Maar soms is het gewoon heel erg belangrijk dat er ook een prikkel van buiten komt als de koers langdurig de verkeerde kant opgaat. Het gaat echt niet altijd om op de korte termijn gerichte hedge funds of iets dergelijks. Er zijn soms ook echt wel goede redenen waarom een bedrijf niet goed performt. Deze bedenktijd is dus een soort pre-emptive manier om kritische aandeelhouders te laten denken: dat duurt te lang, daar beginnen we niet aan. Ik heb als antwoord op de diverse vragen ook geen goede uitleg gehoord van waarom er nou voor 250 dagen is gekozen.
Onze fractie heeft ook een vraag gesteld over strijdigheid met de EU-richtlijn. De minister zegt: het is niet strijdig, klaar. Dat was een wel heel korte beantwoording. Onder andere de advocaat-generaal van de Hoge Raad heeft gezegd dat dat zeer dubieus is, dat het de vraag is of die bedenktijd niet in strijd is met artikel 6, lid 3, van de richtlijn. Daar zou ik graag nog even een reactie op willen. In eerste termijn heb ik daar ook concrete vragen over gesteld. We komen ook tot de conclusie dat er geen onderzoek verricht is naar wat de gevolgen van deze bedenktijd zijn voor het vestigingsklimaat in Nederland.
Een belangrijk punt, dat ik nog helemaal niet gehoord heb in deze discussie, is: hoe komen we ooit nog weer van deze bedenktijd af? Als die eenmaal ingevoerd is, dan komen we er nooit meer van af. Dat heeft dus langetermijnconsequenties. Hoe denkt de minister daarover? Dat zou ik nog wel graag willen weten.
Ons advies is dus: neem ruim de bedenktijd over deze bedenktijd, want dit is een heel slecht doordacht plan. We gaan geen moties indienen, maar we zouden bijna overwegen om een motie in te dienen om 250 dagen bedenktijd over deze bedenktijd te vragen.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Dan is het woord aan mevrouw Adriaansens namens de fractie van de VVD.
Mevrouw Adriaansens i (VVD):
Dank, voorzitter. Dank ook aan de minister voor de beantwoording van alle vragen, want die zijn inderdaad beantwoord. We spreken hier eigenlijk over een soort overwaardering van rust en stabiliteit als dat een voorwaarde zou zijn voor langetermijnwaardecreatie. Je kunt je afvragen of dat altijd zo is.
De minister geeft aan dat dit wetsvoorstel niet zo ingrijpend is, maar de vraag is of het nodig is. We hebben een aantal voorbeelden besproken. Ik denk dat we op een aantal conclusies van mening verschillen. Ik zou bijvoorbeeld de zaak Akzo niet als een goed voorbeeld willen noemen voor dit wetsvoorstel, want die kwestie is eigenlijk opgelost. De ondernemingskamer gunde Elliott niet dat agenderingsrecht en op basis van de redelijkheid en billijkheid is dat toen prima opgelost. Wat misschien juist wel heel mooi is, is dat er daarna heel veel beweging is gekomen en dat die chemietak toen is verkocht en iedereen dacht "o mijn god, Akzo is nu een overnameprooi", maar dat Akzo nu heel hard aan het werk is om allerlei andere bedrijven over te nemen. Dus de vraag is wat het gevolg is van wat. Misschien moet je dat ook wel een beetje overlaten aan het spel van de actoren die daartoe zijn aangewezen.
Ik herken overigens het risico dat de minister noemt over de hedgefondsen. Ik ben het daar volledig mee eens. Alleen naar het idee van onze fractie zijn er wel voldoende beschermingsmiddelen om hier weerstand aan te bieden. De vraag is ook of we nou echt goede voorbeelden hebben van waar het fout ging. Dat stukje blijft nog een beetje hangen. Waar is nou dat echte voorbeeld van waar we het hierover hebben? Ik ben heel hard op zoek naar die concretisering. Misschien zien we die over het hoofd, maar bij mij staat die niet heel scherp op het netvlies.
U noemde op een gegeven moment in een bijzin het belang van wat dit wetsvoorstel ook doet, namelijk de codificatie van het punt dat het bestuur over de strategie gaat. We hebben daar eigenlijk helemaal niet over gesproken, maar dat is wel een interessante. Wij gaan dat helemaal niet aanvechten, want het is prima dat het is opgeschreven en dat het een wettelijke basis kan krijgen, maar de vraag is wel of het nodig is. De Hoge Raad heeft dat namelijk al bevestigd. Ik geloof dat dat was bij Boskalis/Fugro of bij een van die andere uitspraken, waarin is bevestigd dat dit bestuur over de strategie gaat. Maar misschien is nog enige reflectie van de minister op dat punt nodig. Daar wilde ik het voor dit moment bij laten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Adriaansens. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen uit de Kamer? Ja, dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker i:
Voorzitter, ik dacht: we pakken in één keer door, dat scheelt dan weer enorm in de tijd. Maar dat vraagt erom dat ik de boel even een beetje orden.
Ik heb nog een paar dingen. Volgens mij zijn er drie concrete vragen gesteld. Eén vraag gaat over het toewijzen van de strategie aan het bestuur. Dat is inderdaad codificatie. Maar dat omzetten van jurisprudentie naar formele wetgeving gebeurt vaker. Ik denk dat het wel goed is om dat ook helder te maken.
Twee is de vraag van mevrouw Adriaansens of het had geholpen en in welke casussen dan precies. Je kan er natuurlijk over twisten, maar in de hele zaak rond Akzo leidde dat toen juist tot heel veel onzekerheid. Wat dit wetsvoorstel ook probeert te doen, is meer rechtszekerheid bieden, ook over een periode waarin je als bestuur je mind kunt opmaken. Ik weet overigens niet of dat tot hele andere uitkomsten had geleid bij Akzo voor de strategie die ze uiteindelijk hebben gekozen. Want ze hebben natuurlijk toch wel een aantal forse ingrepen gedaan bij dat bedrijf, bij die vennootschap, maar ik weet niet of de paniek die er toen in de tent was, met enorme rechtszaken, nou enorm bevorderlijk was voor de besluitvorming. Met andere woorden, ook dan geldt dat tijd voor een goede belangenafweging, even ongeacht de uitkomst ervan, de zorgvuldigheid van die belangenafweging wel ten goede zou kunnen komen.
Dan vroeg de heer Otten nog naar de verhouding met de Richtlijn aandeelhoudersbetrokkenheid. In het voortraject hebben we die specifieke vraag ook voorgelegd aan de Raad van State. Dat hebben we niet alleen bij het advies gedaan, maar dat deden we ook toen we de voorlichting vroegen over de Europeesrechtelijke aspecten van het voorstel. De bedenktijd schorst het agenderingsrecht van de aandeelhouder tijdelijk op, om daarmee de druk op het bestuur van de vennootschap tegen te gaan. De slotsom van de Raad van State, en ook die van ons, was dat de bedenktijd bijdraagt aan zorgvuldige besluitvorming, en daarmee binnen de mogelijkheden valt die de richtlijn biedt om de rechten van aandeelhouders te reguleren. Met andere woorden, die zijn niet onbeperkt; er moet alleen een goede rechtvaardiging zijn als je daar enige inbreuk op wilt maken. De afdeling merkt in het bijzonder op dat de Richtlijn aandeelhouderbetrokkenheid geen voorschriften bevat over de termijn waarbinnen het bestuur van de vennootschap dient te reageren op geagendeerde punten. Ook maakt de huidige richtlijn niet duidelijk over welke onderwerpen de aandeelhouders via de ava zeggenschap over de vennootschap kunnen uitoefenen. Het is dus aan de lidstaten om dat zelf te bepalen.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
De richtlijn beveelt wel aan om één specifieke termijn te gebruiken. Hoe ziet de minister dat dan? Nu komt er toch nog weer een nieuwe termijn bij.
Minister Dekker:
Dan gaat het over een heel andere termijn. Als je de 180 dagentermijn vergelijkt met de 250 dagentermijn, dan geeft ook de Raad van State aan dat het goed is dat we concreter en duidelijker zijn over hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Dat hebben we volgens mij ook gedaan, want we hebben het wetsvoorstel aangepast nadat het terugkwam van de Raad van State.
Voorzitter. Dan helemaal tot slot: de bedenktijd over dit wetsvoorstel. Of we daar ook niet 250 dagen voor kunnen nemen? Nou, voorzitter, ik wil u er toch graag fijntjes op wijzen dat de Staten-Generaal meer dan 250 dagen bedenktijd heeft genomen om te komen tot stemming over dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is in 2019 naar de Staten-Generaal verzonden. Dat betekent dat in beide instanties en na rijp beraad — en u komt toch vaker bijeen dan menig aandeelhouder van een grote vennootschap — u die 250 dagen ruimschoots heeft overschreden. Maar ik neem dat ter bevordering van de zorgvuldigheid van de besluitvorming graag voor lief.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over dit wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat we volgende week stemmen over het wetsvoorstel. Dan schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken in afwachting van de minister van Buitenlandse Zaken.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 18 februari 2017 te München tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Islamitische Republiek Afghanistan, anderzijds (Trb. 2017, 45) (35445).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35445, Goedkeuring van de op 18 februari 2017 te München tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Islamitische Republiek Afghanistan, anderzijds.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
We zijn nu toe aan het antwoord van de minister in de eerste termijn. Ik geef het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Blok i:
Dank u wel, voorzitter. Mevrouw Karimi en de heer Beukering gingen allebei logischerwijze in op de lange Nederlandse inzet in Afghanistan als onderdeel van een bredere internationale inzet. De heer Beukering stond zeer terecht stil bij die Nederlanders die daarbij de hoogste prijs betaald hebben, namens ons, omdat wij ze gevraagd hebben om bij te dragen aan vrede en stabiliteit in Afghanistan, wetend, ook toen, hoe moeilijk die opgave is. Ik deel de analyse dat het, om te kunnen werken aan belangrijke doelen als de rechtsstaat, de positie van vrouwen en de positie van minderheden, altijd begint met de vraag of de basisveiligheid op orde is. Dat betekent helaas —want je doet dat nooit met vreugde — dat de Nederlandse inzet de afgelopen jaren en nog steeds een belangrijke militaire component kent, maar wel altijd ingebed is in de bredere inzet op economische ontwikkeling, de ontwikkeling van de rechtsstaat, onderwijs en grote aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes.
Het hoeft geen betoog dat dit in een land met de geschiedenis en de samenstelling van Afghanistan een ongelofelijk ingewikkelde opgave is. Steeds is de afweging van Nederland samen met heel veel andere landen geweest dat het alternatief van "je er niet mee bemoeien" uiteindelijk altijd een slechtere keuze is dan onder heel moeilijke omstandigheden toch proberen om tot verbetering te komen. Want met "je er niet mee bemoeien" verdwijnt Afghanistan niet en verdwijnen de problemen daar niet.
We hebben in deze wereld te maken hebben met de bedreiging van terrorisme. De westerse ingreep in Afghanistan is uiteindelijk begonnen omdat de aanslagen op de Twin Towers zijn geregisseerd vanuit Afghanistan. De wereld is ook verweven via bijvoorbeeld migratiestromen. Er zijn bovendien potentiële nieuwe dreigingen. Het is dus een illusie dat je je volkomen kunt isoleren van de ontwikkelingen in een land als Afghanistan. Vandaar de voortdurende inzet van Nederland, over het algemeen samen met de EU en de NAVO, om te proberen om de door iedereen gewenste verbetering te realiseren.
In dat kader is de overeenkomst waar wij vandaag over praten, een bouwsteen. Ik begreep dat wat mevrouw Karimi betreft de vraag of we in moeten stemmen met deze EU-overkomst niet voorligt — zij was daar heel uitgesproken over — maar wel de bredere vraag wat wij verwachten van het vredesproces. Overigens, mevrouw Karimi, ik ben graag in de Eerste Kamer, maar u bepaalt hoe vaak ik hier kom. U mag mij altijd uitnodigen. Ik zal eerst de vragen rond het vredesproces beantwoorden, dan die rond de Nederlandse OS-inzet, dan de vragen over de precieze inhoud van de overkomst en ten slotte ga ik in op de ingediende motie.
Allereerst ga ik in op het verloop van het vredesproces en de rol van Nederland en de Europese Unie daarin. Mevrouw Karimi vroeg heel expliciet wat die rol is en of Nederland en de Europese Unie daar voldoende aan tafel zitten. De geschiedenis van de onderhandelingen is dat de taliban eigenlijk steeds hebben aangegeven dat zij met de VS willen praten. De onderhandelingen in Qatar zijn begonnen als onderhandelingen tussen de taliban en de VS. Natuurlijk houden Nederland en de EU contact met de VS, maar het was in oorsprong een onderhandeling tussen die twee partijen, met een uitkomst die inhield dat een vervolgtraject een betrokkenheid van de democratisch gekozen Afghaanse regering met zich mee zou moeten brengen.
Inmiddels heeft de nieuwe Amerikaanse regering aangegeven een bredere betrokkenheid bij het vredesproces te willen. Er zijn zowel bijeenkomsten in Moskou als in Turkije in voorbereiding, waarbij een groter aantal landen betrokken zijn. Op zich is dat verstandig. Het is niet heel verrassend dat de EU, of specifiek Nederland, daar niet bij betrokken is. De EU-betrokkenheid is, ook in het stuk dat nu voorligt, namelijk niet primair militair, maar ondersteunend wat betreft de rechtsstaat, de economische ontwikkeling en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes. Die EU-inzet en die randvoorwaarden zijn heel duidelijk geformuleerd tijdens de donorconferentie in Genève.
Mevrouw Karimi vroeg: kunnen we eigenlijk afspraken maken met de taliban? De realiteit is natuurlijk dat je met de taliban zal moeten spreken als je tot een vredesovereenkomst wil komen. Een puur militaire oplossing ligt niet in het verschiet. Maar dat betekent natuurlijk niet dat je overal genoegen mee kunt nemen. In de donorconferentie in Genève hebben de EU en internationale partners sleutelprincipes aangegeven, die ook wat Nederland betreft leidend zijn. Dan gaat het inderdaad om mensenrechten en goed bestuur als voorwaarden voor een toekomstige ontwikkelingsrelatie. Wat dat betreft dus geen carte blanche.
De contacten met de huidige Amerikaanse regering zijn uitstekend. Zij heeft natuurlijk ook publiekelijk aangegeven dat ze graag met EU-landen of zelfs met NAVO-landen op wil trekken. Dus zonder dat we daar direct aan tafel zitten, wordt onze stem wel gehoord.
Dan vraagt de heer Beukering hoe ik kijk naar de resultaten van de OS-inspanningen van de afgelopen jaren.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
Ik begrijp dat de minister het blokje heeft afgesloten en naar een ander thema wil gaan. Ik wil een paar vervolgvragen stellen, als u mij toestaat. Mijn belangrijkste vraag is: wat is eigenlijk de materiële betekenis van zo'n samenwerkingsovereenkomst op het moment dat er op militair en op politiek niveau afspraken gemaakt worden waar de lidstaten van de EU geen onderdeel van zijn?
Minister Blok:
De overeenkomst die nu voorligt, is een overeenkomst tussen de Afghaanse regering en de EU die de wederzijdse inzet bevat op de terreinen die in die overeenkomst staan. Dat is een heel breed terrein. Dat weerspreekt natuurlijk niet de mogelijkheid dat de Afghaanse regering daarnaast ook betrokken is bij een vredesovereenkomst met de taliban, net zomin als het de EU verhindert om ook andere overeenkomsten te sluiten.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Is de minister het met mij eens dat op het moment dat zo'n overeenkomst bereikt wordt, bijvoorbeeld volgens de plannen die de VS nu hebben voorgelegd, het karakter, het gezicht en het systeem in Afghanistan behoorlijk gaan veranderen? Dan wordt het echt een ander land.
Minister Blok:
De formulering "een ander land" is natuurlijk heel breed.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Een ander systeem.
Minister Blok:
We hopen natuurlijk anders in de zin dat het geweld zeer afneemt of verdwijnt, maar de zorg van mevrouw Karimi gaat, neem ik aan — zo begreep ik haar bijdrage — over wat de precieze rol van de taliban gaat worden. Dat kan ik niet helemaal voorspellen. Ik weet wel heel zeker dat er geen alternatief is voor om de tafel zitten met de taliban. Inmiddels is er twintig jaar westerse militaire aanwezigheid, gecombineerd met andere inzet, maar dit heeft niet geleid tot een einde aan het geweld. Dus ik denk dat de realiteit wel gebiedt te zeggen dat de overeenkomst niet zal leiden tot een land dat precies gemodelleerd wordt naar wat wij in Nederland en West-Europa gewend zijn. Ik weet wel dat de afspraken die in Genève gemaakt zijn, waar ik net naar verwees, wel invloed hadden, via de voorwaarden die we aan hulp kunnen stellen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik probeer echt heel concreet te krijgen hoe de Nederlandse regering, deze minister, de plannen die nu voorliggen van de Verenigde Staten — dat zijn vrij uitgewerkte ideeën — beoordeelt als ze de Geneefse criteria ernaast legt. Volgens mij wordt er niet voldaan aan de Geneefse criteria waaraan de minister refereert.
Minister Blok:
Daar is het echt te vroeg voor. We staan aan het begin van twee gespreksrondes. Ik neem aan dat ook mevrouw Karimi het met mij eens is dat het goed is dat die gesprekken plaatsvinden en dat er geen alternatief is voor om de tafel zitten. Ik kan niet precies voorspellen wat eruit komt.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, tot slot.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ja, voorzitter, tot slot. Ik ben er wel voor dat die gesprekken plaatsvinden. De vraag is alleen onder welke voorwaarden die gesprekken plaatsvinden en wie om de tafel zitten. U zei in uw antwoord op mijn vragen: het gaat om een Afghaanse kwestie, dus dat Afghanen intern met elkaar gaan zitten en praten. Nu zien we dat het gewoon verbreed is, dus dat er vier meer partijen om tafel zitten. Maar bijvoorbeeld de EU zit niet om tafel, terwijl ik verwacht dat de EU juist voor mensenrechten, internationaal recht en democratische beginselen zou pleiten. Ik mis die stakeholder dus om tafel.
De voorzitter:
Tot slot, minister.
Minister Blok:
Dat is een constatering die kan leiden tot de conclusie dat dat misschien jammer is, maar dat verandert de realiteit niet. Ik gaf al aan dat de onderhandelingen nog veel beperkter zijn begonnen, met taliban en VS. Ten opzichte daarvan is het winst, omdat het van groot belang is, wil je duurzame vrede bereiken in Afghanistan, dat je een aantal omliggende landen die daar ook een vinger in de pap hebben, ook aan tafel hebt. Ik gaf u ook aan dat de huidige Amerikaanse regering zeer tot overleg geneigd is richting EU en NAVO-partners. Maar inderdaad: de EU zit niet aan die tafel. De EU-invloed loopt langs de voorwaarden die wij kunnen stellen aan het verlenen van hulp.
Dan kom ik bij het onderdeel: wat heeft de Nederlandse inzet, overigens steeds ingebed in internationaal verband, opgeleverd? Hoe moeilijk de situatie in Afghanistan ook is, je kunt gelukkig constateren dat er de afgelopen jaren echt vooruitgang geboekt is, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs aan meisjes — dat was onder de taliban ondenkbaar — op het gebied van de gezondheidszorg, heel meetbaar bijvoorbeeld op het gebied van kindersterfte en het overleven van vrouwen in het kraambed. De levensverwachting is ook gestegen. Gelukkig is er dus vooruitgang te zien, maar die is broos. De toekomst daarvan is heel erg afhankelijk van die vredesbesprekingen en de ruimte die er is om Afghanistan te blijven ondersteunen. Maar je kunt gelukkig niet zeggen dat de inzet en de offers die gebracht zijn voor niets zijn.
Logischerwijs wijst de heer Beukering op de zeer hardnekkige corruptie in Afghanistan. Ik vrees dat we niet kunnen zeggen dat we die uitgeroeid hebben. Wel is Nederland een zeer kritische donor. Ook bij nieuwe projecten zetten wij steeds de controle op uitgaven en het bestrijden van corruptie bovenaan, overigens ook weer samen met anderen. Er zijn ook weleens betalingen stopgezet omdat er hardnekkige corruptie was. Dan wordt er dus niet blind betaald. Maar het blijft een grote opgave, ook bij toekomstige projecten.
De heer Beukering vroeg ook waarom deze overeenkomst wordt gesloten; ze is nogal breed van opzet. Toch geloof ik dat ze om twee redenen echt toegevoegde waarde heeft. De eerste is dat de Europese Unie zelf een belangrijke donor is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Het is dan dus ook logisch dat we een EU-brede overeenkomst hebben over de inzet van die middelen in een belangrijk land als Afghanistan.
De tweede is dat het alternatief dat 27 Europese landen plus nog landen buiten Europa die daar actief zijn, die allemaal extreem andere uitersten, op eigen initiatief projecten zouden organiseren, veel minder doeltreffend zou zijn dan wanneer je dat, in ieder geval op EU-niveau, coördineert. Die EU-samenwerking is ingewikkeld. De heer Beukering wees daar terecht op. Maar dat is nog altijd veel beter dan dit niet naar beste vermogen met elkaar af te stemmen.
De overeenkomst is ook bindend voor een nieuwe regering. Verdragen verdwijnen niet na verkiezingen. Dat geldt voor Nederland en dat geldt voor Afghanistan. Verdragen kunnen hoogstens door partijen worden opgezegd, maar er is geen enkele indicatie dat dat aan de orde zou zijn.
Dan heeft de heer Beukering ten slotte een motie ingediend, de motie onder letter D, die de regering verzoekt, indien zij deelneemt of bijdraagt aan deze samenwerkingsovereenkomst, de Nederlandse middelen te concentreren op corruptiebestrijding, onderwijs en vrouwenrechten, met name in de provincie Uruzgan en rondom de gebieden waar Nederlandse militairen zijn of worden ingezet. Eigenlijk lopen er in het dictum twee dingen door elkaar. Nederland heeft een eigen ontwikkelingsinzet, die niet via deze overeenkomst loopt. Die kent de prioriteiten die de heer Beukering ook noemt. Maar de motie van de heer Beukering vraagt om richting te geven aan de Nederlandse inbreng in deze overeenkomst, zowel voor wat betreft de inhoud als voor de gebieden, terwijl er geen specifiek Nederlandse inzet is in deze overeenkomst. We hebben alleen onze eigen rechtstreekse ontwikkelingsinzet. Deze overeenkomst kunnen we ook niet specifiek richten op gebieden waar Nederland militair actief is of is geweest. Om die reden moet ik deze motie dus ontraden.
De heer Beukering i (Fractie-Nanninga):
Ik dank de minister voor de antwoorden, maar ik noem nog twee zaken. Ik begrijp dat de motie wordt ontraden omdat het dictum twee sporen zou hebben. Ik zou toch wat uitleg van de minister willen krijgen over waarom dat strijdig zou zijn. Je hebt namelijk aan de ene kant de nationale inzet op OS-gebied in Afghanistan. En je hebt een inzet in het kader van de Europese samenwerking. Nou, die focus kun je aanbrengen door daarin gezamenlijk hetzelfde doel aan te wijzen. Waarom zou dat niet kunnen?
Minister Blok:
Maar bij een motie moet ik het doen met het dictum dat de motie geeft. Het dictum is: "indien zij deelneemt en/of bijdraagt aan deze samenwerkingsovereenkomst". Daarvan gaf ik al aan dat er geen Nederlandse inbreng in deze samenwerkingsovereenkomst is. Het tweede dictum vraagt dan om de Nederlandse middelen, die er dus niet zijn in deze overeenkomst, te concentreren op een aantal onderwerpen. Die onderwerpen steun ik op zich, maar kan ik hier niet in onderbrengen. Vervolgens vraagt de motie om dat te doen in bepaalde gebieden. Maar dat is niet logisch in deze overeenkomst, omdat het een EU-overeenkomst is.
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Het verbaast me dat wij dus niks met deze samenwerkingsovereenkomst doen. Dat hoor ik de minister zeggen. We brengen geen middelen in. We doen er niks mee. Dan weet ik niet waarom we hier staan. Daar zou ik dan graag een reactie op willen hebben van de minister.
Minister Blok:
De EU brengt middelen in. De EU is, denk ik, zelfs de grootste OS-donor in de wereld. Het is heel verstandig dat de EU dat doet op basis van overeenkomsten met de ontvangende landen. Een daarvan ligt hier voor.
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Nederland draagt daar wél aan bij, met name met middelen in het kader van de Europese overeenkomst. Daarom praten we er hier ook over. Als wij hier niet aan zouden deelnemen en niets zouden inbrengen, dan hoeven we het hier niet eens over te hebben.
Minister Blok:
Het dictum van de motie zegt: "… indien zij deelneemt en/of bijdraagt aan deze samenwerking, de Nederlandse middelen te concentreren". De financiering van deze ontwikkelingsgelden komt uit het — zoals dat zo mooi heet — Meerjarig Financieel Kader, wat ik hier overigens wel eens eerder met u besproken heb. Het zijn geen Nederlandse middelen meer. Nogmaals, ik moet het doen met de tekst van de motie zoals u die mij voorlegt. Laat ik niet constateren dat er nou een enorm verschil van mening tussen u en mij is, want de prioriteiten die u noemt, zijn ook Nederlandse prioriteiten. Maar de precieze formulering waar in de motie voor is gekozen, kan niet op die manier uitgevoerd worden. Dat moet ik dan ook zo zeggen.
De voorzitter:
U acht haar onuitvoerbaar. De heer Beukering.
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Ik heb nog een tweede punt, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Beukering, wilt u de voorvoet op het blauwe landingsplaatje — dat heet niet voor niks zo — zetten? Anders gaat die kapot. Gaat uw gang.
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Ik denk dat het zo goed is.
Het tweede punt waar ik de minister nog niet over heb gehoord, is met name de integrale evaluatie van het 3D-concept. Die heeft nog steeds niet plaatsgevonden. We zijn wel kritisch op anderen. We weten dat er dingen niet goed zijn gegaan. Waarom gaan wij hier niet een plenaire evaluatie van houden?
Minister Blok:
Van de verschillende missies heeft de Kamer evaluaties gehad. Ik noem de evaluatie van Uruzgan en de evaluatie van Kunduz. Die bevatten het hele palet, dus ik ben het niet met de heer Beukering eens dat die evaluatie niet heeft plaatsgevonden.
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Ik denk dat er dan toch een verschil van inzicht is, want er is nooit een overall evaluatie geweest. Ik ben het met de minister eens dat er deelevaluaties zijn geweest, maar er is nog steeds geen eindevaluatie geweest van het beroemde 3D-concept — zoals ik het ook in mijn bijdrage heb genoemd — en van de hele situatie in Afghanistan. Ik zou dus graag nog iets meer toelichting willen hebben van de minister, voorzitter.
De voorzitter:
U krijgt zo ook nog een tweede termijn, hè, meneer Beukering. De minister.
Minister Blok:
Ik probeer te bedenken wat dan een passend antwoord zou zijn. De 3D-benadering is niet specifiek voor Afghanistan. Die wordt ook toegepast in Mali en Irak. Die wordt eigenlijk daar toegepast waar Nederland militair actief is, omdat wij inderdaad geloven — gelukkig anderen met ons — dat je een militaire benadering alleen effectief kunt laten zijn als die gecombineerd wordt met ontwikkeling. Zou je dus de hele 3D-benadering willen benaderen, moet je dat, denk ik, over meerdere landen doen, tenzij ik de heer Beukering niet goed begrijp.
De voorzitter:
"Willen evalueren", bedoelt u. De heer Beukering.
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Ik denk dat het ons juist zou sieren als we zouden durven kijken naar onszelf en naar hoe dat gegaan is in Afghanistan. Ik heb het ook in mijn bijdrage gezegd: daarmee doen we recht aan de slachtoffers die we hebben gehad en de offers die we hebben gebracht. We moeten daar kritisch op zijn. Niet alleen kritisch op anderen, ook op onszelf. Iedereen zegt dat we deelevaluaties hebben gehouden. Ik hoor de minister nu zeggen dat 3D er in andere landen is. In Afghanistan zijn er specifiek bijzondere dingen gebeurd, zoals het vertrek, tegen alle afspraken in, om interne binnenlandse problemen. Dat schreeuwt om een overall evaluatie.
De voorzitter:
Tot slot de minister en dan verwijs ik u graag naar uw tweede termijn, meneer Beukering, als het mag. De minister.
Minister Blok:
Ik begrijp dat de heer Beukering specifiek doelt op 3D in Afghanistan en nog specifieker in Uruzgan. Ik heb niet voor ogen waar nu lacunes zitten in de evaluaties die zijn gestuurd, want er is inderdaad een specifieke evaluatie over Uruzgan gestuurd, die met een nieuwe evaluatie beantwoord zou kunnen worden. Het is niet zo dat ik niet bereid ben om kritisch te zijn. Die evaluaties bevatten allemaal kritische kanttekeningen. Maar ik zie niet onmiddellijk de lacunes voor me.
Voorzitter, hiermee hoop ik de vragen in de eerste termijn beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
Thans komen we bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Karimi.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik moet zeggen dat ik vond dat de minister niet echt diepgaand is ingegaan op wat in ieder geval mijn fractie probeerde aan de orde te stellen, namelijk dat de situatie nu beduidend en definitief anders is dan bijvoorbeeld in 2017, toen men met deze overeenkomst bezig was. Deze overeenkomst is gesloten met andere verwachtingen. De huidige verwachtingen zijn echt heel erg zorgwekkend. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Althans, de minister blijft heel erg oppervlakkig in de antwoorden.
Als de minister zegt dat er vooruitgang is geboekt, ben ik het met hem eens dat er terreinen waren waarop vooruitgang was geboekt, in verhouding tot de periode waarin Afghanistan onder de taliban was. Maar grote delen van Afghanistan worden nu ook door de taliban beheerst. Zoals de minister zeker weet, hebben zij militair behoorlijk veel terrein gewonnen. In die provincies waar de taliban nu de scepter zwaaien, zijn de meisjesscholen gesloten. Alle vooruitgang die geboekt was, is teruggedraaid. Dat is de kern van onze zorg. De situatie op de grond en de situatie naar aanleiding van de besprekingen, de onderhandelingen, kunnen ervoor zorgen dat we na twintig jaar inspanningen, twintig jaar mensenlevens van in eerste instantie Afghaanse burgers, maar ook (Nederlandse) militairen, een behoorlijke terugslag zullen ondervinden in Afghanistan. Er is een geopolitiek spel gaande, terwijl de EU daar niet om de tafel zit. Dat is zorgelijk. Het is heel erg belangrijk om daar aandacht aan te besteden.
De minister zegt dat de contacten met de Verenigde Staten uitstekend zijn. Was de minister, was de Europese Unie, waren andere lidstaten betrokken bij de ontwikkeling van het vredesakkoord dat nu gepresenteerd wordt? Heeft er consultatie plaatsgevonden? Wat was de inbreng van de Nederlandse regering daarbij? De minister kan zeggen dat een militaire oplossing niet mogelijk is. Daarover ben ik het hartgrondig met hem eens, maar het probleem is dat de taliban honderd keer sterker zijn geworden dan ze twintig jaar geleden waren. Ik zou daar echt een reflectie op willen horen.
De minister is niet ingegaan op het toegenomen geweld. Wat gaat er nu gebeuren binnen de zes weken die er tot 1 mei resteren voor de terugtrekking van de troepen, die is afgesproken met de taliban? Wat is de verwachting? Wat gaat er daar gebeuren? Op welke manier participeert Nederland in die besluitvorming?
Ten slotte heb ik de minister gevraagd om de toezegging dat deze minister, dat de Europese Unie zich enorm zal inzetten voor het behoud van rechtsstatelijkheid, democratische principes, mensenrechten bij de vredesbesprekingen. Kan de minister dat alsnog toezeggen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Karimi. Dan is het woord aan de heer Beukering namens de Fractie-Nanninga.
De heer Beukering i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil mijn tweede termijn gebruiken voor twee elementen. Ten eerste de evaluatie, waar ik de minister zojuist al wat vragen over heb gesteld. Het is de evaluatie van een zeer belangrijke missie, waar wij honderden miljoenen aan hebben gespendeerd en die mensenlevens heeft gekost. Dat schreeuwt om een overall-evaluatie. We kunnen er omheen draaien, maar er zijn gewoon zaken fout gegaan. We hebben dingen verkeerd benoemd. We gingen praten over een wederopbouwmissie, maar het had niks met wederopbouw te maken. Het was een full-scale oorlog. Daar zaten we op dat moment in.
Zoals mevrouw Karimi al aangaf, zijn de resultaten helaas verdampt. De schooltjes die wij voor de meisjes hebben gemaakt, bereikten aanvankelijk hele mooie resultaten, maar tegenwoordig mogen de meisjes al niet meer zingen. En er mag in Afghanistan ook niet meer gedanst worden. Het gaat alleen maar slechter en juist dan moet je durven kijken wat we gedaan hebben, hoeveel het ons gekost heeft en wat het ons heeft opgeleverd. Laten we daar alsjeblieft met z'n allen van leren. Dat is onze plicht jegens onze opvolgers en jegens de mensen die we daar hebben verloren en de offers die zijn gebracht.
Voorzitter. Het tweede punt gaat over de motie. Ik begrijp heel goed dat wanneer Nederland gelden ter beschikking stelt aan de Europese Unie om ontwikkelingsprojecten leven in te blazen, er in beginsel niet wordt gezegd: daar zitten voorwaarden aan. Maar ik zou toch graag van de minister willen horen waarom wij dat in dit geval niet zouden doen. Wij zouden eenvoudig tegen Brussel kunnen zeggen: wij willen best wel meewerken aan dit verdrag en de invulling van deze overeenkomst, maar dan zouden wij het heel fijn vinden als het geld dat wij gaan inbrengen in een fonds van de Europese Unie, wordt bestemd voor de gebieden waar wij als Nederland heel veel voor hebben gedaan. Ik kan er een nog langer verhaal over houden, maar ik denk dat dit wel duidelijk is.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Beukering. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen uit de Kamer? Dat lijkt wel het geval te zijn. Dan geef ik het woord aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Blok i:
Dank u wel, voorzitter. Mevrouw Karimi benadrukt nog een keer dat de situatie nu anders is dan toen de overeenkomst werd opgesteld in 2017. Daar ben ik het volstrekt mee eens. Het ingewikkelde is natuurlijk dat we nu in een fase zitten waarin onderhandelingen plaatsvinden. Ik zal zo op de andere vragen ingaan. Maar wij kennen de uitkomst daarvan niet. Ik vind het in ieder geval niet verstandig om in afwachting van die onderhandelingen dit verdrag, dat sowieso verstandig is gezien de Europese en Nederlandse inzet, te laten wachten omdat wij in een onzekere situatie verkeren. Ik zie daarvan geen voordelen voor de relatie met Afghanistan. Ik zie zeker ook geen voordelen voor onze relaties binnen de Europese Unie, waarvan een heel groot aantal landen dit gewoon heeft geratificeerd.
Dat neemt niet weg dat ik met mevrouw Karimi zorgen heb of de ontwikkelingen de goede kant op zullen gaan. Ik gaf al aan: ik kan niet veranderen dat de Europese Unie niet aan tafel zit bij de vredesonderhandelingen, maar er zitten gelukkig meer partijen aan tafel dan bij de aanvankelijke opzet. Mevrouw Karimi suggereerde zelfs een beetje dat ik niet was ingegaan op haar vragen over de EU-inzet. Ik heb heel expliciet gezegd: tijdens de donorconferentie in Genève zijn voorwaarden gesteld die voor de EU en Nederland gelden. Dat is mijn antwoord op die vraag. Omdat wij zo'n belangrijke donor zijn, hebben wij dáár invloed.
Dan vroeg u: wat gebeurt er tot 1 mei? Dat is inderdaad een knellende vraag. Wij hebben als kabinet de Kamer ook geïnformeerd dat wij niet kunnen uitsluiten dat het dreigingsniveau toeneemt. Mocht dat zo zijn, dan kan het zelfs zo zijn dat wij extra manschappen moeten sturen om onze mensen te kunnen beschermen. Dat is dus een onzekere situatie. Natuurlijk is mijn hoop, en de hoop van velen, dat we door de herstart van de onderhandelingen waarvoor de VS nu de aanzet hebben gegeven, dus de te verwachten overleggen zowel in Moskou als in Turkije, niet in een worstcasescenario komen van een escalatie van geweld na 1 mei, maar dat we in een scenario komen van voortgezette vredesonderhandelingen die leiden tot vooruitgang in plaats van achteruitgang. Maar op dit moment is dat een wens. Dit is onze inzet via onze invloed op de Verenigde Staten, maar ik kan ook niet ontkennen dat we een onzekere toekomst voor ons hebben.
In antwoord op de heer Beukering zeg ik dat ik een groot voorstander van evaluaties ben. Ik ben het volstrekt met hem eens dat er in Afghanistan ook dingen zijn misgegaan. Er is vooruitgang geboekt. Er zijn ook dingen misgegaan. Maar ik zie gewoon niet wat we boven op de evaluatie van Uruzgan, waar hij met nadruk naar vroeg, maar ook van Kunduz, nog kunnen toevoegen. Iedereen kan daar zijn conclusies aan verbinden. Ze zijn ook bediscussieerd met uw Kamer. Mijn vraag is dus: wat is er nog meer te evalueren? Het is niet zo dat ik het niet eens zou zijn met het belang van evaluaties.
Ten slotte vroeg de heer Beukering waarom we geen extra voorwaarden stellen aan deze overeenkomst. Dat heeft ook te maken met een betrouwbaar partner zijn. Deze overeenkomst is inmiddels al geruime tijd geleden uitonderhandeld en opgesteld. Als Nederland nu extra voorwaarden zou willen stellen aan deze overeenkomst, dan moet je de hele onderhandelingen openbreken. Als Nederland dat recht namelijk zou claimen, dan kunnen 26 andere Europese landen en Afghanistan dat recht ook claimen. Ik denk dat dat niet fair is. Ik denk dat deze overeenkomst zoals die nu voorligt, afdoende is. Ik denk ook dat we de specifieke richting van de inzet van Nederlandse gelden op de onderwerpen die de heer Beukering noemt al laten plaatsvinden op de manier die de heer Beukering en ikzelf belangrijk vinden.
De heer Beukering i (Fractie-Nanninga):
Ik wil met name even ingaan op de evaluatie; dat is het punt. Ik denk dat één groot aspect niet is benoemd. Dat is met name de rol van de politiek en de besluitvorming. Aan de evaluatie daarvan, in welke vorm dan ook, hebben we onvoldoende invulling gegeven. Is de minister het met mij eens dat daar mogelijk een lacune is? Zou hij kunnen toezeggen dat daar dan wel een evaluatie van komt?
Minister Blok:
De Kamer heeft die evaluatie gehad. Beide Kamers hebben die gehad. Op dat moment is het natuurlijk aan de Kamer welke onderwerpen zij daaraan wil toevoegen, waaronder bijvoorbeeld de eigen besluitvorming. Dat vind ik een fair punt. Maar die gelegenheid heeft niemand verhinderd. De evaluatie lag hier. Iedereen kon toen de inbreng leveren die diegene wilde leveren. Ik kan niets veranderen aan de inbrengen die toen wel of niet geleverd zijn.
De heer Beukering (Fractie-Nanninga):
Het zou mooi zijn als we een document hebben waarin die evaluatie aan ons nog eens wordt toegestuurd. Bij mijn weten is dit namelijk nooit gebeurd; er zijn enkel deelevaluaties geweest. Dus als de minister zou kunnen toezeggen dat wij dat krijgen, dan kan ik daar prima mee leven.
Minister Blok:
Ik heb geen andere evaluaties dan de toch zeer uitgebreide evaluatie die u heeft gekregen.
De voorzitter:
Dus die heeft de Kamer al ontvangen? Dat is wat de minister zegt.
Minister Blok:
Die heeft de Kamer.
De voorzitter:
Dat zullen we door de Griffie laten nakijken, meneer Beukering.
Mevrouw Karimi i (GroenLinks):
Ik heb de concrete vraag gesteld of de EU, of de Nederlandse regering, van tevoren op de hoogte gesteld is van het vredesplan van de VS.
Minister Blok:
Niet van tevoren, nee.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dus dat is echt alleen maar het initiatief van de VS, uitgewerkt met alle details, en er heeft van tevoren geen consultatie plaatsgevonden met bondgenoten?
Minister Blok:
Ik heb geschetst hoe het gegaan is. De taliban …
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Nee, nee, nee, ik heb het nu alleen over …
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, het woord is aan de minister. Daarna krijgt u weer het woord. Een voor een.
Minister Blok:
Nee, er heeft vooraf geen consultatie over plaatsgevonden.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Wat is het oordeel van de minister daarover?
Minister Blok:
Het voegt niet zo veel toe om daar allerlei oordelen over te geven, want daarbij is de geschiedenis zo belangrijk. Taliban hebben niet gevraagd: mogen wij alsjeblieft met de Europese Unie onderhandelen? Ze hebben ook niet gevraagd: mogen wij alsjeblieft met Nederland onderhandelen? Taliban wilden alleen met de VS onderhandelen. Vanuit die geschiedenis, gaf ik u aan, vind ik het winst dat de VS nu voor die verbreding hebben gekozen.
De voorzitter:
Mevrouw Karimi, het woord is aan u.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dank u wel. Kan de minister zich dan voorstellen hoe het voelt, in ieder geval voor mij persoonlijk, maar ook voor mijn fractie, als je met gesloten ogen, zonder het te weten en zonder dat je invloed hebt op een proces, wel ja moet zeggen op de resultaten van dat proces? Dat is heel onbevredigend. Het is ook onbevredigend dat de minister hier niet het oordeel uitspreekt dat de VS dat wel hadden moeten doen en dat hij niet zegt dat hij zich dan nu ervoor inzet dat de VS die bondgenoten er wel beter erbij betrekken.
Minister Blok:
Er wordt niet aan de Nederlandse regering of aan de GroenLinksfractie gevraagd om in te stemmen met de uitkomst van het vredesproces.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Vanochtend heeft de heer Stoltenberg, de secretaris-generaal van de NAVO, in een persconferentie duidelijk gemaakt dat er op dit moment meer niet-VS-troepen in Afghanistan zijn dan VS-troepen. Het is dus eigenlijk een heel redelijk verzoek dat, op het moment dat de VS een initiatief nemen, ze de bondgenoten erbij betrekken. Nederland, als een van de bondgenoten die afgelopen twintig jaar een enorme inzet hebben gehad in Afghanistan, moet daar ook op hameren en daarvoor initiatieven nemen. Is de minister dat met mij eens?
Minister Blok:
Ik heb aangegeven dat ik blij ben dat de huidige Amerikaanse regering dat contact ook zoekt met Nederland en met andere EU-landen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
"Contact zoekt" is iets anders dan dat u verwacht dat u veel meer betrokken bent bij initiatieven die genomen worden. Alle bondgenoten die in de afgelopen twintig jaar met zo veel inzet in Afghanistan hebben gewerkt, worden iedere keer met voldongen feiten geconfronteerd. Dat u dat zo laconiek, moet ik zeggen — het spijt me heel erg — opneemt, valt tegen.
Minister Blok:
Daarom is het belangrijk dat mevrouw Karimi wel steeds teruggaat naar hoe dit ontstaan is. De taliban — of we het nou leuk vinden of niet — hebben niet gevraagd of Nederland of de Europese Unie naar de onderhandelingstafel kwamen. Die hebben gevraagd of de VS naar de onderhandelingstafel kwamen. Dat was inderdaad een gesprek tussen twee partijen. Ten opzichte van die situatie tel ik mijn zegeningen. Mevrouw Karimi kan zeggen dat het nog mooier zou zijn als daar bredere overlegrondes in zouden zitten. Daar kan ik haar een heel end in volgen, maar je moet dan wel weer bedenken wat dat zou doen voor zo'n vredesproces. Er zitten heel veel partijen aan tafel. Het is woest ingewikkeld. Dus je krijgt dan ook echt de vraag of zo'n vredesproces soepeler verloopt dan nu. Maar nogmaals, wij hebben nu goed en open contact met de Verenigde Staten zonder dat wij daar zelf aan tafel zitten.
Hiermee hoop ik de vragen in tweede termijn beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over dit wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week wordt gestemd over het wetsvoorstel. Tevens stel ik voor dat we volgende week stemmen over de ingediende motie. Ik schors de vergadering voor de dinerpauze.
De vergadering wordt van 17.58 uur tot 19.25 uur geschorst.
Voorzitter: Gerkens
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het Voorstel van wet van het lid Nijboer tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten) (35488);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet (tijdelijke huurkorting) (35516);
-
-het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van de Woningwet (wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet) (35518).
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de initiatiefnemer, de heer Nijboer.
De beraadslaging wordt hervat.
De heer Nijboer i:
Hartelijk dank, mevrouw de voorzitter. Het is een bijzonder moment om hier als Kamerlid te staan. Dit is mijn tweede keer. Mijn eerste keer was een aantal jaren geleden bij de initiatiefwet over kredietunies, samen met het CDA. Nu mag ik hier alleen staan om een wetsvoorstel te verdedigen, een van de mooiste rechten die je als Tweede Kamerlid hebt. Als u mij toestaat: ik vind het ook wel bijzonder om dat te doen in de aanwezigheid van Ferd Crone. Ruim twintig jaar geleden had ik hier vlakbij in de Tweede Kamer al de eerste kennismaking met hem. Ferd was toen financieel woordvoerder voor de PvdA; dat ben ik nu. Hij nam toen een paar jonge talenten, als je dat over jezelf mag zeggen, onder zijn hoede en leidde ze op. Het eerste debat op het congres — dat was ook op de kop af twintig jaar geleden, denk ik, of misschien twintig jaar en twee maanden — was een fel debat over wonen. Ik wou namelijk dat de hypotheekrenteaftrek werd afgeschaft, of eigenlijk afgebouwd, in ons programma. Ferd, of de heer Crone, moet ik zeggen, stond te vuur en te zwaard te verdedigen dat dat niet moest. Het werd heel spannend. Melkert en Kok moesten nog op het podium komen. Uiteindelijk is het onveranderd gebleven. Gelukkig mocht ik deze keer zelf meeschrijven aan het verkiezingsprogramma en is het pleit beslecht. Maar het is heel bijzonder om hier met Ferd Crone dit debat te mogen voeren.
De heer Crone i (PvdA):
Ik kom hier in de tweede termijn op terug.
De heer Nijboer:
Voorzitter. Ik kom tot het wetsvoorstel. Alle sprekers hebben eigenlijk de vraag ingebracht of dit nou de fundamentele problemen in de volkshuisvesting, zoals mevrouw De Boer het terecht noemt, oplost. Het antwoord daarop is driewerf nee. Er is veel meer nodig. Er moeten betaalbare woningen worden gebouwd voor alle groepen, niet alleen voor huurders boven de sociale huurgrens, maar ook voor ouderen, ook voor jongeren, ook voor starters. Wat de PvdA betreft moet ook de vrije sector veel meer worden gereguleerd. Het puntenstelsel moet worden opgetrokken, zeg ik ook in de richting van de heer Kox, die daar expliciet naar vroeg. En er moet natuurlijk nog veel en veel meer gebeuren. Wat mij betreft moet ook de huisjesmelkersboete worden ingevoerd. Dit is dus niet de oplossing voor alle problemen; dat geef ik onmiddellijk toe aan de Raad van State, die dat als hoofdkritiekpunt had, en dat geef ik ook direct mee aan u allen, die dat allemaal op de een of andere manier heeft gememoreerd.
Dat gezegd hebbende: dit is wel een fundamentele wetswijziging, omdat de vrije sector wordt gereguleerd. Op dit moment zijn huurders vogelvrij. De aanleiding voor mij om dit wetsvoorstel in te dienen, was dat mensen tegen mij zeiden: "Henk, ik kreeg in oktober in een keer een brief van mijn verhuurder; mijn huur werd met €50 of €100 per maand verhoogd. Ik betaalde €800 huur en dat werd per 1 januari €900. Het jaar daarop kreeg ik alweer zo'n brief, en toen werd het €1.000. Zo is het in een paar jaar tijd van €800, wat ik kon betalen, €1.100 of €1.200 geworden, en dat kan niet. Kan dat zomaar in Nederland? Ik woon hier al zo lang." Het schokkende antwoord daarop was: ja, dat kan zomaar. Deze wet maakt dat onmogelijk, in ieder geval voor de komende drie jaar. Deze wet maximeert huurstijgingen in de vrije sector op inflatie plus 1%, en geeft de mensen die eronder vallen ook toegang tot de Huurcommissie. Dat laatste is nog niet echt aangestipt. Het is dus ook een bredere bescherming dan alleen een wetswijziging. Wetsbescherming moet ook afgedwongen kunnen worden, en dat kan dus via de Huurcommissie. Dat zou ik ook nog graag naar voren willen brengen.
Voorzitter. Ik kom nu op de achtereenvolgende vragen die zijn gesteld. Ik ga gewoon de lijst van sprekers af. Het is mij geadviseerd om dat in de Eerste Kamer zo te doen, dus dat doe ik dan ook zo. Het fundamentele punt heb ik eigenlijk al aangestipt. Met uw welnemen ga ik daar dus niet bij iedereen op in, ook omwille van de tijd. Ik ga in op de specifieke vragen.
Mevrouw De Boer van GroenLinks vroeg: wat is nou het effect van deze wet op de shortstay in Airbnb; neemt dat niet toe? Het wordt voor verhuurders die panden hebben namelijk aantrekkelijker om dat te doen. Mijn antwoord daarop zou zijn: ja, als je daar niks aan doet wel. Nou heeft deze minister natuurlijk ook de Wet toeristische verhuur ingediend, die dat beoogt in te perken. Dat helpt daartegen. De heer Pijlman van D66 wees hier ook op. Hij vroeg: moeten die verhuurdersvergunningen in Groningen niet veel breder nationaal worden ingezet? Ik zou er een warm pleidooi voor willen houden, ook bij u, om dat landelijk in te voeren. Dat heb ik in de Tweede Kamer ook gedaan. Ik ben het ermee eens dat, als je niks doet en alles maar vrij laat, die sector weleens kan groeien. Dat geldt op dit moment natuurlijk niet voor Airbnb. Daar is nu niet zo veel vraag naar, maar op termijn gaat dat natuurlijk wel weer komen. Dus ja, het is een risico, maar er is wat aan te doen. Er is ook al een wetsvoorstel geweest om daar wat aan te doen. Maar wat mij betreft moet daar nog wat meer aan gebeuren. Ik zie niet in dat dit dan een groot risico van deze wet is.
De heer Kox vroeg naar de huurstop. Zou het niet eigenlijk 0% moeten zijn? Eigenlijk ben ik daar wel voorstander van. Dat weet u. Zo heb ik ook altijd gestemd. Maar ik ben wel heel blij dat we dit voorstel vandaag aan u kunnen voorleggen.
Hij had ook eenzelfde soort vraag als mevrouw De Boer had: wat betekent dit voor de tijdelijke huurcontracten? Afgelopen week is een heel nadelig amendement aangenomen in de Tweede Kamer. Ik hoorde hier ook debat daarover. Ik laat het natuurlijk aan u om te bepalen hoe u dat beoordeelt. Ik ben hier voor mijn wetsvoorstel. Maar ik zou het heel onverstandig vinden om de flexibilisering van de huren verder door te zetten. Dat is echt een slecht idee. Wat mij betreft moet daarop ook worden gereguleerd, zodat een vast huurcontract weer de basis, de norm wordt. Alleen bij hele specifieke omstandigheden, zoals tijdelijke arbeidsmigranten of tijdelijke studenten, zou je een tijdelijk huurcontract kunnen aanbieden, of een flexwoning, die er echt tijdelijk staat, die je niet leeg wilt laten staan. Maar verder niet. Maar daar is andere wetgeving voor; daar ziet deze wetgeving niet op.
De heer Van Rooijen ken ik inderdaad goed van zijn tijd in de Tweede Kamer. We hebben daar nog langere debatten gehad dan u zich wellicht kunt indenken. De wet-Hillen staat nog vers in het geheugen; dat ging door tot diep in de nacht. Hij wees erop dat dit ook voor ouderen wezenlijke betekenis heeft. Dat ben ik zeer met hem eens. Dit wetsvoorstel helpt ook ouderen, zeker als ze langer in een huurhuis zitten en oude contracten hebben waarin helemaal geen huurbescherming zit. Ik onderschrijf dus dit punt dat hij maakte.
De heer Van der Linden van de Fractie-Nanninga had een aantal vragen aan de minister, ook over de inflatie en hoe die is vormgegeven. Hij heeft gelijk: in de inflatie zit de woningprijs vaak niet. Dat schijnt technisch — ik ben ook nog econoom van beroep, als afwijking — best lastig te zijn. Het geeft best wel wat technische problemen om die in de inflatie op te nemen. Maar ik zou zeggen: voor een wet die drie jaar geldt, is zo'n fundamentele discussie misschien wat minder relevant dan in het geval dat je het voor tien, twintig jaar zou regelen. Natuurlijk is de inflatie relevant, maar zo veel schelen die inflatiepercentages nou ook weer niet. Als je het drie jaar doet, dan zou ik niet zeggen dat het helemaal uit de hand loopt. En dat is dan nog los van de fundamentele vraag of je het gewenst vindt dat de huizenprijsstijgingen worden beloond met hogere huren. Daar kun je inhoudelijk ook weer verschillend over denken. Vanuit beleggersoogpunt kan ik me voorstellen dat je het argument van de heer Van der Linden volgt, die zegt: beleggers zijn ook meer kwijt aan die huizenprijzen, dus je moet eigenlijk meer rendement halen. Vanuit het oogpunt van de huurder kun je zeggen: als de gemiddelde prijzen niet stijgen, waarom zou je stijgingen dan wel toestaan voor de huur? Je kunt dus twee kanten op redeneren. Maar wij hebben het gedaan zoals het eigenlijk ook in de bestaande huurwetgeving is gedaan. We hebben nu gemaximeerde huurstijgingen, ook voor de sociale huursector. Die zijn gebaseerd op de inflatie. Die hebben we ook in dit wetsvoorstel opgenomen, zodat je geen verschillende percentages hebt in verschillende woonwetten.
De heer Van Hattem stemt voor, maar hij vindt het wel een druppel op een gloeiende plaat. Ik ben blij dat hij voorstemt. Dat vind ik sowieso een heel verstandige keuze. Ik gaf al in het begin van mijn inleiding aan dat dit niet alles op zal lossen, maar dat dit wel een wezenlijke verbetering is voor een hele groep huurders. Tienduizenden huurders zullen dit merken. Zeker tegen huurders die slecht van zin zijn, ben je als individu slecht beschermd. Daar helpt dit echt tegen.
De heer Van Hattem i (PVV):
Voor de goede orde: mijn opmerking over de druppel op de gloeiende plaat ging meer over de wetsvoorstellen van de minister. Alle complimenten voor het wetsvoorstel van de heer Nijboer. Dat vormt inderdaad een essentiële bijdrage.
De heer Nijboer:
Nou, hartelijk bedankt.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Nijboer:
De heer Crone vroeg of niet een verhuurvergunning moet worden ingevoerd. De heer Pijlman van D66 bracht dat eigenlijk ook in. Ik ben daar een hartgrondig voorstander van. Als je de wet overtreedt, moet er ook een sanctie zijn. Ik ben heel blij dat huurders in de vrije sector nu ook naar de Huurcommissie kunnen. Maar er is geen sanctie aan verbonden. Je hoeft alleen maar het verschil tussen de huur die je mocht rekenen en de huur die je hebt gerekend, terug te betalen. Maar er zijn best wel veel risico's voor huurders om naar de Huurcommissie te gaan. Je zal maar een foute huurbaas hebben die het buurpand ook heeft en er hele vervelende huurders in zet. Of je zult maar iemand zijn die zegt: ik ga wel tegen mijn huurbaas in, maar hij woont erboven en dan gaat hij vervelend doen. Daarbij is het nog best wel wat gedoe. We hebben best wel wat mensen die ons huurcommissiesysteem niet tot in de finesses snappen. Het probleem van laaggeletterdheid is enorm groot. Er zijn heel veel mensen die geen toeslagen aanvragen en die dus geen gebruik maken van hun rechten. Zo geldt dat hier natuurlijk ook. Ik ben er dus groot voorstander van om dat ook te beboeten. Dat kan ook door een vergunning in te trekken. Maar goed, dat vergunningsstelsel is er niet. Dat stelsel is in Groningen wel ingevoerd op basis van de plaatselijke politieverordening, maar het is maar de vraag of dat nou de beste wettelijke basis is. U heeft daar meer verstand van in dit gremium dan ik. Maar het zou wel goed zijn om dat te doen en dat dan ook te sanctioneren als je het overtreedt. Dat geldt natuurlijk ook voor deze wet. Je moet dan eigenlijk de hele woningwetgeving, of het nou om brandveiligheid, huren die je vraagt of om andere methoden gaat, eronder scharen. Dat ben ik dus zeer met de heer Crone eens.
De heer Rietkerk van het CDA zei: "Dat IVBN, dus die institutionele beleggers, had eigenlijk al afgesproken dat de huren in die steden, specifiek in Amsterdam en Utrecht, eigenlijk niet zo veel verhoogd hoeven te worden. Dus helpt dat dan wel wat?" Ik heb daarop twee antwoorden. Ten eerste: ja, want het is op heel veel plaatsen niet afgesproken. En twee: het is allemaal wel leuk en aardig dat het IVBN dat doet, maar daar is natuurlijk de huurder die daar niet bij huurt niet door beschermd. We kennen allemaal pandjesbazen en huisjesmelkers die niet zijn aangesloten bij brancheverenigingen. Juist die huurders hebben vaak de contracten die niet het beste deugen. Er zijn standaardcontracten die best redelijk en volgens de wet zijn, maar er zijn natuurlijk ook mensen die iets huren van iemand waar bijna geen contract aan ten grondslag ligt en die dus volledig onbeschermd zijn op dit moment. Het enige wat niet mag, is een huur vragen waarmee je iemand wegpest, maar verder mag alles wat qua markt kan. Wat de gek ervoor geeft, mag een verhuurder vragen, en binnen een aantal maanden sta je op straat en kan je geen kant op. Daar biedt deze wet bescherming voor.
De heer Rietkerk vroeg ook naar contingenten en of die niet ruimer moeten. Ik zei al dat als je een miljoen huizen wil bouwen er wel meer nodig is dan alleen deze wet. Daar is deze wet ook helemaal niet voor bedoeld. We hebben dus ook ruimere contingenten nodig. Dat ben ik zeer met de heer Rietkerk eens.
Hij stelde over deze wet nog de specifieke vraag: leiden duurzame investeringen niet tot dan wel een prijsopdrijvend effect, dan wel minder duurzame investeringen? We volgen hier dezelfde systematiek als in de bestaande huurwetgeving. Als je in een huurhuis woont, mag er geïsoleerd worden en mag de huur ook wat worden verhoogd, maar niet met meer dan redelijk is. Die beide elementen zitten erin. Je kunt dus de huur verhogen om het terug te krijgen en je mag niet de huur met €100 in de maand verhogen voor een duurzame investering van €1.000. Dat slaat nergens op. Diezelfde systematiek wordt ook getoetst. Daar kun je ook voor naar de Huurcommissie. Daar kan men hier ook voor naar de Huurcommissie. Dus ik denk dat dat op deze manier redelijk is vormgegeven.
De heer Raven heeft geen vraag aan mij gesteld. Ik sla u niet over, maar u heeft geen vraag aan mij gesteld. Ik beantwoord geen vragen die niet aan mij zijn gesteld.
Dan kom ik bij de heer Pijlman. Tijdelijk en definitief. Ja, dat is een goede vraag. Als het aan mij ligt, komt er een heel ander stelsel van volkshuisvesting en ligt die opdracht ook bij een nieuw kabinet. Als je het puntenstelsel doortrekt, de huurbescherming optrekt en reguleert, en daarmee ook de huurstijgingen op een bepaalde manier reguleert, dan is deze wet natuurlijk onderdeel van het nieuwe systeem zoals je wil, of hij wordt dan apart vormgegeven. Dat lijkt mij wel aanbevelenswaardig. Dat zou ik zeker doen. Dat zou ik zeker op de formatietafel regelen. Als dat niet gebeurt, en de nieuwe coalitie er niet uitkomt, dan zou ik zeer te porren zijn voor verlenging. Vandaar dat er ook een evaluatiebepaling staat na tweeënhalf jaar, zodat het na drie jaar ook verlengd zou kunnen worden. Anders zijn huurders in de vrije sector weer vogelvrij en hebben ze geen bescherming.
Het hangt dus wel erg af van de afspraken die in de formatie worden gemaakt. Maar ik ben het best eens met de heer Pijlman; mij is niets zo lief als het definitief maken van de huurbescherming in de vrije sector. Het moet niet een tijdelijk experiment zijn, waarna alle huurders weer vogelvrij zijn. Daar zou ik geen voorstander van zijn.
Op de vragen over de aanvangshuren heb ik eigenlijk al antwoord gegeven. Daar is dit wetsvoorstel geen antwoord op, hoorde ik. Het is ook politiek; u beoordeelt wetsinhoudelijk maar u bent ook lid van een politieke partij. Ik kreeg dit politiek niet voor elkaar in de Tweede Kamer. Ik had het wel kunnen indienen, maar dan was het netjes weggestemd en dan had ik niks bereikt. Ik ben voor het reguleren van de aanvangshuren en ik ben ook voor het doortrekken van het puntenstelsel, maar dat had geen groen licht gekregen van de coalitie. Ik ben dus blij dat ik zo ver ben gekomen, maar ik ben het ermee eens dat er nog meer kan.
Op de Groningse aanpak heb ik al antwoord gegeven. Ik ben er groot voorstander van om die in te voeren. Daar helpt trouwens het flexibiliteitsargument niet bij, dat de Tweede Kamercoalitie vorige week nog voor heeft gestemd. Dat flexibiliseert alleen maar verder en dat geeft ook meer mogelijkheden om aanvangshuren te verhogen.
Tot slot de heer Van der Burg, voorzitter, en dan hoop ik dat ik binnen de door mijzelf aangegeven tijd ben gebleven. Naast zijn royale complimenten aan de PvdA, die ik met graagte in ontvangst neem — ik ben van de vrolijke kant van de partij — vroeg hij aan de minister, maar ook een beetje aan mij, wanneer iets nou excessief is. Waarom is het dat wel bij 2,5% en niet bij 1%? Ja, zo'n percentage is natuurlijk altijd arbitrair. Ik zei al tegen de heer Kox dat het wat mij betreft ook alleen de inflatie had mogen zijn. Maar ja, je komt wel ergens uit. Ik roep de sector ook echt op om die inflatie plus 1% niet als richtsnoer te gebruiken maar als maximum. Het is ook een wettelijk maximum. Je mag dus ook echt tot de inflatie gaan en je mag ook een huurdaling doen. Er ligt ook een wetsvoorstel huurkortingen voor. Ik denk dat dat maximum van inflatie plus 1% in deze tijd niet onredelijk is, ook omdat investeerders zelf ook zeggen dat ze dat kunnen doen, zelfs in Amsterdam en Utrecht. Daarboven is het toch wel enigszins excessief, zeker als je weet dat een kwart van de huurders aan het eind van de maand niet rondkomt. Als je ziet dat de huren de afgelopen zes jaar het meest zijn gestegen sinds twintig, dertig jaar, dan moet je daar wel een keer wat aan doen. Dat doe je alleen als je een beetje ingrijpt. Dat doe je niet door te zeggen dat het wel met 5% per jaar mag stijgen en dat we dat nog wel redelijk vinden, want dan verandert er natuurlijk niet zo veel. Als je 5% per jaar doet — 2,5% inflatie en 2,5% huurstijging — en dat gedurende vijf jaar, dan heb je een kwart hogere huur. Nou, breng dat maar eens op. Ik geef het de gemiddelde huizenbezitter te doen.
Voorzitter, tot slot. Ontzettend bedankt voor uw inhoudelijke inbreng en warme woorden. Die heb ik eigenlijk van elke fractie mogen horen. Dat heb ik zeer gewaardeerd. Het was me een plezier om dit hier te verdedigen en ik zie uit naar de stemming.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan wil ik nu het woord geven aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de beantwoording van de vragen die aan haar zijn gesteld.
Minister Ollongren i:
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Wacht, u bent niet goed te verstaan. Er wordt even een andere tafel voor u schoongemaakt.
Minister Ollongren:
Voorzitter, veel dank. De heer Nijboer begon met te zeggen dat hij het bijzonder vindt om hier te zijn. Dat vind ik ook. Ik ben hier als adviseur van de Kamer, maar ook in de hoedanigheid als indiener van wetten, want we behandelen zowel de initiatiefwet als ook een aantal andere zaken. Ik hoorde hoe de heer Nijboer de geschiedenis terughaalde die hij met de heer Crone heeft. Toen dacht ik: zal ik dat ook even doen? De heer Crone en ik gaan namelijk ook heel ver terug, maar ik ga dat toch maar niet doen. Ik heb ook met niemand in deze Kamer een appeltje te schillen, dus ik ga maar meteen naar de inhoud.
Dit is een belangrijk onderwerp. Wonen en de betaalbaarheid van wonen zijn onderwerpen waarover ik in deze Kamer vaak heb mogen debatteren. We weten allemaal dat de krapte op de woningmarkt de betaalbaarheid onder druk zet. Daaraan heb ik het afgelopen jaar geprobeerd hard te werken, overigens samen met andere partijen, want het gaat deels ook over bouwen en ervoor zorgen dat er meer woningen komen. In de tussentijd hebben we toch maatregelen kunnen nemen om het wonen betaalbaar te houden voor de lage inkomens en de middeninkomens. De Kamer vraagt daar ook vandaag terecht aandacht voor.
Het initiatiefwetsvoorstel van de heer Nijboer draagt bij aan die betaalbaarheid. Ik steun dat graag van harte: de vrije huursector betaalbaar houden en de onzekerheid bij huurders vanwege grote prijsstijgingen die op hen af kunnen komen, wegnemen.
We hebben dus ook nog twee andere wetsvoorstellen vandaag, namelijk over de tijdelijke huurkorting en over huur- en inkomensgrenzen. Dat zijn wetsvoorstellen die ook moeten bijdragen aan de verbetering van de betaalbaarheid van de huren. Ik houd het heel kort, voorzitter. Daarna ga ik meteen over tot het beantwoorden van de vragen.
In de kern bestaan die twee wetsvoorstellen uit drie onderdelen. Door de DAEB-inkomensgrenzen te differentiëren naar de grootte van het huishouden verbeteren we voor gezinnen de toegang tot de sociale huursector. De grens voor alleenstaanden verlaag ik niet, want dat past niet bij de huidige tijd en de onzekerheid die corona met zich mee heeft gebracht voor veel mensen. Ik zal zo verder ingaan op de vragen daarover. De woningbouwcorporaties krijgen ook meer ruimte voor maatwerk bij de vrije toewijzingsruimte.
Ik stem de grens voor inkomensafhankelijke huurverhogingen beter af op het inkomen, zodat mensen die met hun inkomen net boven de grens van de sociale huur uitkomen, niet met een hoge huurverhoging kunnen worden geconfronteerd. Tegelijkertijd kan van de huishoudens met de hoogste inkomens sneller een hogere huur worden gevraagd, waardoor zij ook weer een meer passende bijdrage leveren aan het betaalbaar houden van huren voor huishoudens met een lager inkomen of natuurlijk voor investeringen in nieuwbouw en verduurzaming. Het is dus nogal wat. Daarnaast worden belemmeringen weggenomen, zodat verhuurders makkelijker de tijdelijke huurkorting kunnen toepassen voor de huurders die dat juist nodig hebben. Dat is eigenlijk een belangrijke randvoorwaarde om uitvoering te kunnen geven aan het maatwerk in de afspraken tussen huurders en verhuurders, bijvoorbeeld als er inkomensterugval is als gevolg van corona of andere persoonlijke omstandigheden die er kunnen zijn.
Voorzitter. Ik wilde het als volgt doen. Ik begin met de vragen die aan mij zijn gesteld over het wetsvoorstel van de heer Nijboer. Vervolgens ga ik in op de vragen over het wetsvoorstel huur en inkomensgrenzen en het wetsvoorstel tijdelijke huurkorting. Daarna behandel ik de vragen die gesteld zijn over de huurbevriezing en tot slot heb ik nog een aantal overige vragen. Ik doe het dus eigenlijk in vieren.
De heer Nijboer heeft zelf net zijn voorstel verdedigd. Er waren nog een aantal specifieke vragen. De heer Van der Burg zei dat deze wet — waar ik positief over ben en het kabinet positief over is; dat klopt — excessieve stijging moet tegengaan. We hadden zelf eerst gedacht aan 2,5%. Hij vroeg zich dus eigenlijk af waarom toch hierin was meegegaan. Dat heeft, denk ik, erg te maken met het feit dat we in een bijzondere tijd leven met corona en veel onzekerheden. Ik was inderdaad sowieso voornemens om de huurverhoging in de vrije sector te maximeren, maar dat was inflatie plus 2,5%. Daarna is er goed overleg geweest tussen het kabinet en een tweetal oppositiepartijen, GroenLinks en de Partij van de Arbeid, waarin we een aantal afspraken hebben kunnen maken over het dossier wonen, breed. We hebben toen met elkaar het volkshuisvestingsfonds afgesproken en ook deze huurverhogingsmaximering. Ik vind dat dit een doel dient op dit moment. Ik denk dat het uiteindelijk de goede balans is. Die is nodig, omdat we aan de ene kant nog zeker moeten stellen dat verhuurders wel een rendement kunnen halen om de andere dingen die we van hen verwachten, namelijk bouwen en verduurzamen, in balans te brengen met de zekerheid die huurders nodig hebben aan de andere kant.
De heer Van der Burg i (VVD):
Ik snapte het tweede argument van de minister buitengewoon goed: ik heb een deal gesloten met de PvdA en GroenLinks; althans, ze zei het iets diplomatieker, maar dat was wel wat het was. Het eerste argument snapte ik niet. Want de minister zei daarbij: we leven in moeilijke tijden vanwege corona. Maar dat was het argument dat de heer Kox en zijn vele medestanders negen maanden geleden gebruikten om toen al over te gaan tot ingrijpen. Toen kreeg u onder anderen van mij steun bij uw argument: nee, als het om corona gaat, is er maar een kleine groep die getroffen wordt door de combinatie van verlies van inkomen en huur. De discussie over de 800.000 staat los van corona. Ik snap het eerste argument dus niet, want dit gebruikte u negen maanden geleden precies om het niet eens te zijn met Kox en de zijnen.
Minister Ollongren:
Maar Kox cum suis vroeg ook iets anders. Zij vroegen huurbevriezingen over de hele linie, terwijl het kabinet toen eigenlijk al voornemens was om in de vrije sector wel te kijken naar een maximum. Dat lag alleen hoger dan het maximum dat wij uiteindelijk zijn overeengekomen, dat wil zeggen: wij hebben ons uiteindelijk ook aangesloten bij het voorstel van de heer Nijboer dat ziet op 1%. Ik wil daar straks nog wat uitgebreider op ingaan. Mevrouw De Boer en anderen hebben gevraagd om een reflectie op het afgelopen jaar, de oproep van de Kamer, de stappen die ik daarna heb gezet in de sfeer van de huren en huurverlaging en uiteindelijk de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen. Als de heer Van der Burg het goed vindt, kom ik daar wat later in mijn betoog op terug.
De heer Van der Burg (VVD):
Nog een ander puntje, want ik snap dat het discutabel is of het 1%, 1,5%, 2% of 2,5% is. Op een gegeven moment komt er een getal waarbij je kunt zeggen: dit is een excessieve stijging van de woonlasten. De heer Nijboer noemde het getal 5, want 5 keer 5 is 25. Dat is uw betoog even ongenuanceerd samengevat, meneer Nijboer. Maar woonlasten stijgen niet alleen door huurlasten. Die stijgen ook anders. Ik weet toevallig dat u in Amsterdam woont. Ik heb even gekeken: daar is de afvalstoffenheffing dit jaar gestegen met 18% en de ozb met 22%. Zou u dat excessieve woonlastenstijging noemen voor de mensen die dat moeten betalen, als 5% dat ook is?
Minister Ollongren:
Die vraag heeft de heer Van der Burg net ook gesteld. De afvalstoffenheffing moet kostendekkend zijn. Dat weet de heer Van der Burg als oud-wethouder en -raadslid heel goed. Daar zit in zekere zin een begrenzing aan via de kostendekkendheid. De ozb is een instrument dat uiteindelijk de bevoegdheid is van de gemeenten, dus van de gemeenteraden. Die hebben ze soms ook gebruikt vanwege de problemen die er breed zijn in de gemeentefinanciën. Natuurlijk drukt dat op degene die dat moet betalen. Maar ik vind het denk ik toch een andere kwestie dan de huurstijgingen waarmee mensen te maken hebben.
De heer Van der Burg (VVD):
Het is waar: ik was wethouder; nog sterker, ik was het samen met de minister. De afvalstoffenheffing moet overigens maximaal kostendekkend zijn. Deze hoeft dus niet kostendekkend te zijn. Dat is een. Twee. U zegt dat het de bevoegdheid van gemeenteraden is om te bepalen hoeveel de ozb mag stijgen. Op dit moment is het de bevoegdheid van verhuurders in de vrije sector om de huur te kiezen die zij willen. Wij zeggen alleen met elkaar: we zetten daar een grens op. Ik hoef u als minister van Binnenlandse Zaken niet te vertellen dat er vele voorbeelden zijn waarbij u de bevoegdheden van de gemeenteraad begrenst. Dus waarom vindt u 5% excessief — ik ga even mee met het voorbeeld van de heer Nijboer — en gaat u mee in een begrenzing, maar vindt u 22% geen reden om over te gaan tot begrenzing?
Minister Ollongren:
De heer Van der Burg maakt het heel politiek en trekt het heel breed. Dat mag. Dat is volkomen legitiem. Als we kijken naar de huurontwikkelingen in de afgelopen jaren en de huurstijgingen waarmee mensen zijn geconfronteerd, dan vind ik — met de heer Nijboer en vele anderen met mij — dat die vaak excessief zijn geweest. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de marktomstandigheden, waardoor verhuurders het ook voor het kiezen hadden, zal ik maar zeggen. Dat is toch een onwenselijke ontwikkeling. Ik ben ook niet van het heel snel ingrijpen als het niet nodig is. Maar ik denk dat je in dit geval goed kunt beargumenteren en beredeneren dat het wel nodig is om hier als overheid een grens aan te stellen. Mensen die verder geen opties hebben, kunnen anders namelijk niet verhuizen en worden geconfronteerd met een voor hen bijna niet te dragen huurstijging. Dat is wat we hier doen. Je kunt natuurlijk altijd vraagtekens zetten bij iedere vorm van belasting en er een oordeel over hebben, ongeacht welke overheidslaag je bent. Maar dat is hoe het systeem volgens mij werkt en waarom ik dit voorstel steun. Ik denk dat het heel nuttig is om een betere en gezondere huurmarkt te krijgen.
De voorzitter:
Meneer Van der Burg, ik heb het gevoel dat u geen ander antwoord gaat krijgen. Dus tenzij u een andere vraag heeft, verzoek ik de minister om verder te gaan. Dank u wel.
Minister Ollongren:
Voorzitter. Dan nog een paar andere vragen over dit onderwerp. Er is een vraag gesteld over de IVBN, die zegt dat dit eigenlijk al gebeurt. De leden hebben dit wetsvoorstel niet eens nodig, want ze doen dit al in de praktijk. Dat klopt natuurlijk, want de huurverhoging voor zittende huurders in het vrije segment is gemiddeld laag geweest. Die is onder de inflatie gebleven. Maar dit is niet bedoeld om voor altijd en eeuwig alle huurverhogingen tegen te gaan, maar het ziet erop toe dat excessieve huurverhogingen gewoon niet meer mogelijk zijn. De zekerheid die we hiermee bieden aan individuele huurders is, denk ik, heel erg belangrijk. Tegelijkertijd is er een balans gevonden, zodat verhuurders nog wel een reëel rendement kunnen halen. Die toegevoegde waarde heeft dit wetsvoorstel mijns inziens zeker.
Dan vroeg de heer Van der Linden van de Fractie-Nanninga of de stijging van de huizenprijzen niet een onderdeel zou moeten zijn als we bijvoorbeeld kijken naar de inflatie. Want we maximeren tenslotte op inflatie plus 1%. Bij de toegestane huurverhoging in de sociale sector gaan we uit van de consumentenprijsindex. Daar heeft de heer Nijboer zijn voorstel ook op gebaseerd, of daar heeft hij het eigenlijk op aangesloten. De verhuurders hebben bezit. Ze kunnen ook kopen, maar doen dat natuurlijk niet ieder jaar opnieuw. In die zin hebben de verhuurders niet jaarlijks met die stijgende huurprijzen te maken. Dus ik denk dat dit een goede manier is om van uit te gaan, om het op te baseren.
Dan was er nog een vraag over de uitzonderingsbepaling. Dat was eigenlijk een vraag aan de initiatiefnemer, maar de vraag was ook aan mij gesteld, meen ik. Ik moet even uitleggen waar het over gaat. Het gaat over de uitzonderingsbepaling en over hoe we de aardgasvrijdoelstelling kunnen bereiken. Heel vaak zie je dat het aardgasvrij maken van een woning kan worden gecombineerd met maatregelen om het energielabel van de woning te verbeteren. Je neemt isolatiemaatregelen. Je verbetert bepaalde dingen door de cv te vervangen door een warmtepomp. Dat zijn allemaal manieren om de woning te verbeteren, dus ook het wooncomfort te verbeteren. Dan is een extra huurverhoging wel mogelijk. Ik denk dat het heel belangrijk is dat die verduurzaming doorgaat en dat we geen maatregelen moeten nemen die die verduurzaming in de weg zitten.
Voorzitter. Ik wou verdergaan, want daarmee heb ik de vragen over het initiatiefwetsvoorstel behandeld. Ik ga door naar het wetsvoorstel huur en inkomensgrenzen.
De voorzitter:
Maar er is een vraag voor u, dus ik ga u even onderbreken.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor de minister zeggen: ik vind het heel belangrijk dat de huurverho ... nee, dat de verduurzaming doorgaat. Dat was een verspreking van mij die eigenlijk geen verspreking is, want die verduurzaming leidt uiteindelijk ook weer tot huurverhogingen. Verduurzaming, of alleen al het gasloos maken, kost gemiddeld €40.000, of misschien wel €50.000 per woning. Als de minister zegt dat het moet doorgaan, vraag ik dus: tegen welke prijs? Kan de minister ook aangeven wat het gaat betekenen voor de eventuele huren in de toekomst? Want hier hangt natuurlijk een fors prijskaartje aan en dat los je niet op met een iets lagere energierekening, wat op termijn nauwelijks merkbaar is.
Minister Ollongren:
Dit onderwerp is een heel debat waard, denk ik. Ik benadruk dat het inderdaad belangrijk is dat die verduurzaming, die loopt via de route van isolaties, vervangingsmaatregelen en het verbeteren van het energielabel, doorgaat, dus ook dat verhuurders de ruimte hebben om dat soort verbeteringen te doen. Een van de maatregelen is dan — dat is belangrijk — dat er wel een huurprijsstijging mogelijk is als daar een woningverbetering tegenover staat, want het wooncomfort verbetert en de energierekening kan omlaaggaan. Natuurlijk willen we dat uiteindelijk het liefst woonlastenneutraal realiseren, maar in deze fase, waarin we bijvoorbeeld experimenteren met het aardgasvrij maken van hele wijken, hebben we er gewoon nog niet zo heel veel ervaring mee en zien we dat er inderdaad geld bijgelegd zal moeten worden om het rendabel te maken. Maar we staan eigenlijk nog maar aan de vooravond van de doelstelling van de energietransitie, dus dat we af gaan van fossiele brandstoffen en gaan naar het gebruik van duurzame brandstoffen. Er zal nog heel veel moeten gebeuren.
De heer Van Hattem (PVV):
Daarmee zegt de minister dus: verduurzaming moet doorgaan. Maar de vraag blijft: tegen welke prijs? De minister zegt dat er comfort tegenover moet staan, maar als er één comfort niet tegenover staat, is dat het mooie, ouderwetse gaskomfoor. Dat wordt mensen afgepakt. Mensen kunnen niet meer fijn op gas koken en niet meer gewoon met een gasketel hun huis fijn warm stoken, maar zijn afhankelijk van zo'n gebrekkige warmtepomp. Dat comfort is dus nog ver te zoeken. Hoe is zo'n huurverhoging dan te verantwoorden? Tegen welke prijs wil de minister dan deze verduurzaming doorzetten?
Minister Ollongren:
Ik weet dat de PVV houdt van aardgas. Dat deden we in Nederland ook heel lang, totdat er veel te veel aardbevingen kwamen in Groningen. Mensen zitten daar al jarenlang met verzakkingen en problemen met hun huizen. We willen dus de gaskraan in Groningen dichtdraaien. We willen ook niet afhankelijk zijn van bijvoorbeeld Russisch gas. Daar kunnen we nog over van mening verschillen, maar sowieso is het denk ik verstandig om naar duurzame energiebronnen te gaan. Het gas waar de PVV zo van houdt, houdt op. En dat is maar goed ook. Er hangt een prijskaartje aan in de transitie, waar dit kabinet ook veel geld voor heeft uitgetrokken. Ik ben ervan overtuigd dat die kosten op den duur omlaag zullen gaan en dat we in staat zullen zijn om de hele gebouwde omgeving in Nederland te verduurzamen tegen een redelijke prijs.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, de laatste keer, want het gaat nu een beetje buiten het debat om.
De heer Van Hattem (PVV):
Het heeft wel degelijk alles te maken met de huurprijzen, zeker op de lange termijn. De minister zegt dat we helemaal af moeten van het gas. Maar gas is echt hartstikke schoon. We moeten het inderdaad niet meer uit Groningen oppompen, maar het kan prima uit het buitenland worden ingekocht. Of dat nou via Rusland, Noorwegen of welk land dan ook gebeurt, of via biogas ...
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Van Hattem (PVV):
De vraag is: kunnen we dan niet beter gewoon inzetten op dat soort middelen om de huizen toch comfortabel te houden, zonder dat we straks allemaal huurverhogingen moeten doorvoeren, waardoor onze huurders met nog hogere prijzen worden geconfronteerd en er niet meer comfort aan overhouden, sterker nog, het gascomfort wordt afgepakt?
Minister Ollongren:
Nou dacht ik door het eerste deel van de inbreng van de heer Van Hattem dat we elkaar toch nog naderden, namelijk dat we het wooncomfort en de huurprijzen voor de huurders centraal zetten, maar hij eindigde toch weer door zijn liefde te verklaren aan het aardgas. Maar goed, het eerste deel van zijn inbreng kan ik in ieder geval vol steunen.
Voorzitter. Dan ga ik naar de huur- en inkomensgrenzen en het wetsvoorstel dat daarop ziet. Daar zijn wel wat vragen over gesteld.
Om te beginnen vond de heer Crone het jammer dat wij het zoet en het zuur in één wetsvoorstel hebben verwerkt. Tja, het is natuurlijk maar net hoe je kijkt naar wat er zoet en wat er zuur is. Maar het enige waar het mij om gaat, is dat er een inhoudelijk beleidsmatig verband is tussen beide voorgestelde maatregelen. Ook uitvoeringstechnisch is er samenhang ten aanzien van de doelgroep. Het is dus logisch om het in één wetsvoorstel te verwerken. Dat betekent dat het ook hier en in de Tweede Kamer in samenhang kan worden besproken. Meer is het niet. Het is gewoon de inhoudelijke samenhang.
Mevrouw De Boer vroeg in welke regelgeving de hoogte van de DAEB-inkomensgrens wordt neergelegd. De door haar genoemde inkomensgrenzen in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte gaan over de inkomensafhankelijke hogehuurverhoging. Dat gaat dus niet over de differentiatie van de DAEB-grens maar over de inkomensafhankelijke hogehuurverhoging. Alleen de differentiatie van de inkomensgrens naar huishoudenssamenstelling wordt met dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt in de Woningwet. De hoogte van de inkomensgrenzen wordt niet in het wetsvoorstel zelf neergelegd, maar bij de wijziging van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015. Dat is bij uw Kamer voorgehangen.
De heer Kox vroeg waarom we de doelgroep voor sociale huisvesting niet nog meer verruimen. Het probleem is natuurlijk dat een hogere DAEB-inkomensgrens niet meteen zorgt voor meer woningen. Het zorgt wel voor een grotere doelgroep. We weten dat er op dit moment wachtlijsten zijn. We vinden het allemaal belangrijk dat ook de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk wordt benut. Dat vind ik dus belangrijk. Je moet steeds afwegen welke huishoudens in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. En wat zijn dan ook hun slagingskansen om zo'n sociale huurwoning te krijgen? Dat komt natuurlijk wel onder druk te staan op het moment dat je de doelgroep uitbreidt. Maar desalniettemin denk ik dat het bij wat we nu voorstellen en afspreken, wel belangrijk is dat we dat onderscheid kunnen maken tussen de een- en meerpersoonshuishoudens. Op deze manier kunnen we ook wat meer kansen creëren voor die meerpersoonshuishoudens. En we moeten wel — maar goed, daarover verschillen de heer Kox en ik waarschijnlijk wel iets van mening — binnen de definitie van de doelgroep blijven, zodat het volgens de Europese Commissie en op basis van Europese regelgeving mag en staatssteunproof is. Ik denk dat we het met dit voorstel nog net kunnen doen.
De heer Rietkerk vroeg ook nog eens naar die grenzen, maar tegen hem zou ik hetzelfde willen zeggen. De doelgroep wordt uitgebreid. We hebben het nu over een uitbreiding met 241.000 meerpersoonshuishoudens. We doen ook nog een aantal andere zaken, zoals het verruimen van de vrije toewijzingsruimte. Ik denk dus dat we het, met wat we nu doen, al met al — ik verwijs ook naar het antwoord dat ik aan de heer Kox gaf over de Europese staatssteun et cetera — eigenlijk oprekken. Maar het zou ook wel heel erg lastig zijn om heel veel meer te doen dan dit.
Dan kom ik op de uitvoerbaarheid van de vrije toewijzingsruimte. De heer Van Rooijen vroeg daarnaar. Het inkomen van huurders van corporatiewoningen wordt getoetst, bij toewijzing van de woning of bij de toets voor de inkomensafhankelijke huurverhoging. Dat betekent in de praktijk van de uitvoering dat de corporatie in haar administratie die toewijzing naar gemeenten moet indelen. Dat is eigenlijk een basisgegeven. Dat gebeurt nu ook. Die vrije toewijzingsruimte wordt standaard 7,5%, maar die kan dus — dat is waar de prikkel in zit, denk ik, ook voor gemeenten — via de prestatieafspraken worden uitgebreid met nog eens 7,5%. Dan is het dus 7,5% plus 7,5% is maximaal 15% vrije toewijzingsruimte, lokaal, via de prestatieafspraken, in de jaarlijkse cyclus zoals gemeenten die hanteren. De inwerkingtreding is 1 januari volgend jaar, 2022. Dat betekent dat woningbouwcorporaties en gemeenten voldoende tijd en mogelijkheden hebben om zich daarop voor te bereiden.
Dat was ook de vraag van de heer Van der Linden, denk ik. Ook hem verwijs ik dus naar die mogelijkheden via de prestatieafspraken. Daar kunnen ze nu mee starten, zodat het volgend jaar in kan gaan, bij de nieuwe prestatieafspraken.
Dan het onderdeel hogere huurverhoging voor zeer lage huren. Mevrouw De Boer vroeg daarnaar. Het is eigenlijk een oud voorstel, want het dateert al van het Sociaal Huurakkoord van 2018. Daarin is afgesproken dat alleen voor woningbouwcorporaties die maximale huurverhoging naar inflatie plus 4,5% zou gaan. Er was toen een achterliggende wens om meer gelijkheid in de prijs te krijgen, waarmee dus bij een gelijke woningkwaliteit de prijs ongeveer gelijk zou zijn. Bij heel lang zittende huurders, met heel beperkte huurstijgingen, kan het namelijk in de praktijk zijn gebeurd dat de huur heel laag was ten opzichte van de woningkwaliteit, als die relatief goed was. Maar die afspraak — zo hebben we toen geconstateerd — leidde tot rechtsongelijkheid tussen huurders van woningbouwcorporaties en die van overige verhuurders. Individuele huurders van woningbouwcorporaties zouden dan dus een hogere huurverhoging kunnen krijgen dan huurders van de overige verhuurders. Daarom is er een alternatief voorstel gedaan, waarmee zeer lage huren onafhankelijk van het inkomen wat sneller meer in verhouding tot de kwaliteit van de woning kunnen worden gebracht, maar dat niet tot die rechtsongelijkheid leidt. Dat is de achterliggende gedachte.
De voorzitter:
Op het vorige gedeelte heeft de heer Van der Linden toch een vraag.
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
De minister gaat door als de voorzitter niet het woord geeft.
De minister ging erg snel over het punt heen van het lokale maatwerk. Mijn vraag was eigenlijk meer om het nog concreter te maken. In de gemeenteraden overal in het land zitten raadsleden, maar ook in de colleges van B en W zitten burgemeesters en wethouders die staan te popelen om aan de slag te gaan met dat maatwerk en met die woningmarkt. We hoorden hier in dat debatje ook al dat de één de bal bij de nationale overheid legt en de ander naar de gemeente wijst. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen — daar reken ik wel op — hoe kunnen die gemeenteraden en colleges dan volgende week al beginnen met dat maatwerk in de praktijk in te vullen? Wat is de routeplanner? Wat kunnen zij de komende weken en maanden doen om dit zo snel mogelijk te laten leiden tot meer maatwerk en passende woningen?
Minister Ollongren:
We weten dat ze op dit moment de vrije toewijzingsruimte die er is niet ten volle benutten. Daar is dus in veel gevallen nog veel ruimte om dat beter te doen. De bedoeling van het voorstel dat hier ligt, is om dat volgend jaar echt te gaan benutten. Dat betekent dat gemeenten en woningbouwcorporaties nu al daarnaartoe kunnen gaan werken en voor een deel de vrije toewijzingsruimte die er nu nog is, misschien wat meer zouden kunnen gaan invullen, op weg naar die nieuwe werkwijze.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
En is de minister dan ook bereid om bijvoorbeeld in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een soort makkelijke instructies te geven, zodat die gemeenten daadkrachtig aan de slag kunnen en dat ook gaan benutten? Ik bedoel een soort handleiding, handreikingen, zodat ze dat gelijk kunnen oppakken?
Minister Ollongren:
Ik vind dat een goede suggestie. Ik moet eerlijk zeggen: ik weet niet precies of we daarin hadden voorzien en of gemeenten daar ook behoefte aan hebben. Maar ik wil dat overleg met de VNG zeker voeren om dat na te gaan. Als daar behoefte aan is, zal ik daar natuurlijk voor zorgen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Ollongren:
Volgens mij had ik de lage huren dan behandeld.
De heer Van der Linden vroeg ook nog of we verwachten dat naar aanleiding van deze wetsaanpassing ook een betere doorstroming komt in de woningmarkt. Nou is deze systematiek, met die inkomensafhankelijke hogere huurverhoging, er vooral om te zorgen dat die huurders ook naar rato kunnen bijdragen aan het betalen van een passende huur, zodat dat geld vervolgens weer kan worden geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van de huurwoningen, de bouw, et cetera, doordat die grotere huursprongen mogelijk zijn. Maar ik kan me ook heel goed voorstellen dat veel huurders het na enige tijd ook als prikkel ervaren om te kijken naar een woning buiten het gereguleerde segment. Dat effect zou het dus kunnen hebben, geheel afhankelijk natuurlijk van de prijs die ze zouden kunnen betalen, van het aanbod dat er is en van de samenstelling van hun huishouden. Het is dus heel erg maatwerk. Loopbaanperspectief speelt daar inderdaad een rol in en het aanbod, zoals ik al zei: is er überhaupt iets om naartoe te verhuizen? We zetten natuurlijk vol in op meer nieuwbouw, zodat er meer aanbod komt in de middenhuur en in de koopsector. Het is dus inderdaad wel een bijeffect, maar het heeft ook het effect van het zorgen voor de huurinkomsten, die ook nodig zijn.
De heer Van der Linden vroeg verder nog naar de sociale cohesie. Hij kon zich voorstellen dat, als mensen zouden vertrekken die juist een wat hoger inkomen hebben, dit de sociale cohesie zou kunnen aantasten. Ik denk dat dit een beleidsvraag is die eigenlijk heel breed is en waar gemeenten, bewonersorganisaties, projectontwikkelaars en natuurlijk de woningbouwcorporaties bij nodig zijn. Het gaat om het bouwen van middenhuurwoningen en sociale koopwoningen, waar we nu ook aan werken. We stellen de marktverkenning buiten werking, zodat de woningbouwcorporaties wat meer kunnen doen. Dat zijn allemaal dingen die daarbij helpen. Ik noemde net ook al het Volkshuisvestingsfonds. Dat is afgesproken met de Partij van de Arbeid en GroenLinks en heeft brede steun. Dat is iets waarmee je investeert in de meest kwetsbare gebieden. Het is ook goed voor de leefbaarheid en voor de sociale cohesie. Dus daarvoor moeten we al dat soort instrumenten inzetten. Ik ben het met de heer Van der Linden eens dat het belangrijk is dat die sociale cohesie verbetert.
Dan tot slot op dit onderdeel een vraag van de heer Van Rooijen over het amendement-Van Otterloo. Hij wees daarop. Het amendement is verworpen. Het ging over de uitzondering voor AOW'ers op de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging. Wij hebben als kabinet geoordeeld dat het eigenlijk niet nodig is, omdat op verschillende manieren de betaalbaarheid van huren voor AOW'ers wordt geborgd. We leggen de inkomensgrens op een zodanig niveau dat huishoudens die hogere huurverhoging kunnen betalen. Die inkomensgrenzen liggen circa €30.000 boven het AOW-niveau, dus alleen ouderen met een ruim aanvullend pensioen zouden voor die huurverhoging in aanmerking kunnen komen. Een onderscheid voor AOW'ers is ook lastig te rechtvaardigen, want dan krijg je eigenlijk bij gelijke inkomens een ongelijke behandeling.
Ten slotte, en misschien enigszins ter geruststelling van 50PLUS: we verruimen de terugvaloptie. Dat wil zeggen dat het recht op huurverlaging wegens inkomensdaling, bijvoorbeeld door het overlijden van een partner, wordt verruimd. Dat recht gaat van twee naar drie jaar. Nu kan de huurder de hogere huurverhoging over de laatste twee jaar corrigeren naar de toekomst. Dat wordt dus verruimd naar een correctie over de laatste drie jaar.
Dan de vragen over de tijdelijke huurkorting. Dat waren er niet heel veel. De heer Kox vroeg of ik zou kunnen overwegen om de effecten van de inhaalhuurverhoging te verzachten. Het mogelijk maken van een inhaalhuurverhoging haalt de belemmering weg voor verhuurders om die tijdelijke korting toe te kennen. Dat is wel de kern van het voorstel. Wij willen juist dat die korting wordt gegeven. Als er geen inhaalverhoging mogelijk is, zal die korting niet worden gegeven. Dat houdt natuurlijk verband met elkaar.
In de Tweede Kamer is voorgesteld om die inhaalhuurverhoging uit het voorstel te halen. Wanneer die uit het voorstel wordt gehaald of wordt gematigd, creëer je automatisch een belemmering voor datgene wat we juist willen bereiken. Dan zullen verhuurders minder snel geneigd zijn om die tijdelijke huurkorting toe te kennen, omdat ze weten dat die eigenlijk een structureel karakter zou krijgen.
Ik vind die tijdelijke huurkorting echt belangrijk, want die helpt juist huurders met betaalproblemen, want hun kan dan ook maatwerk worden geboden door hun verhuurders. Maar ik houd het wel scherp in de gaten. De Tweede Kamer heeft daarom gevraagd en er is een motie over aangenomen: de motie-Terpstra. Dus dat effect wil ik graag goed monitoren en bezien.
Dan was er ook nog de vraag — ik dacht dat mevrouw De Boer die stelde — over het amendement-Koerhuis op dit voorstel. De heer Koerhuis heeft inderdaad een amendement ingediend dat het mogelijk maakt dat huurders en verhuurders afspreken om in deze coronatijd een tijdelijk huurcontract tijdelijk te verlengen. Dat amendement is ingediend bij dit voorstel. Het heeft in deze tijd inderdaad effect. Verhuurders en huurders die daar vanwege corona behoefte aan hebben, kunnen van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Mijn vraag gaat vooral over de timing van een en ander. Volgens mij is die vorige mogelijkheid om tijdelijk te verlengen al afgelopen.
Minister Ollongren:
Ja, klopt.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
De vraag is wanneer dit wetsvoorstel in werking treedt, zodat ook dit amendement in werking treedt. Hoe zit het met dat gat? Hoe past deze tijdelijke verlenging op de vorige? Past dat wel? Als dit wetsvoorstel per 1 juli in werking treedt — ik noem maar wat — heeft het amendement dan nog wel praktische betekenis? Mijn vraag gaat dus meer over de timing dan over de inhoud.
Minister Ollongren:
Excuus, dan had ik dat niet helemaal begrepen. Het klopt wat mevrouw De Boer zegt. De vorige tijdelijke spoedwet liep tot en met november vorig jaar. Deze wet zou wat mij betreft zo snel mogelijk moeten ingaan, maar er is dus inderdaad in zekere zin een gat. Als deze Kamer ermee instemt, zou de wet per 1 april kunnen ingaan.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dan heeft dit amendement dus nog drie maanden effect.
Minister Ollongren:
Dit amendement …
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Volgens mij houdt het amendement in dat tot 1 juli deze mogelijkheid bestaat.
Minister Ollongren:
Ik dacht dat het ging om een verlenging met zes maanden, maar laat me dat nog eventjes checken.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Misschien kunt u er in tweede termijn nog iets over zeggen.
Minister Ollongren:
Ik zal het straks even heel precies zeggen.
Voorzitter. Dan kan ik overgaan tot de vragen die gesteld zijn over de huurbevriezing. Mevrouw De Boer vroeg mij om te reflecteren op de afgelopen periode en de huurbevriezing. Ik herinner me natuurlijk als de dag van gister de motie-Kox van 21 april vorig jaar, die vroeg om een algehele huurbevriezing. In de Tweede Kamer was een soortgelijke motie ingediend, die niet werd aangenomen. Het is voor mij zoeken geweest hoe ik aan deze Kamer tegemoet kon komen, wetende dat de Tweede Kamer er anders in zat. Ik zal niet alle details hier nog eens een keer helemaal uitboren. De Kamer weet dat ik ervoor gekozen heb om te proberen vooral prioriteit te geven aan de huurders met een groot betaalrisico. Ik wilde waar mogelijk zorgen voor een gerichte huurverlaging. We hebben uiteindelijk 260.000 huurders een huurverlaging kunnen geven; daar was ook deze Kamer natuurlijk blij mee. Dat scheelde toch €40 per maand voor deze mensen. Ik denk dat het een hele belangrijke stap was. Ik heb afspraken gemaakt met verhuurders over maatwerk bij het voorkomen van huisuitzettingen. Maar de coronacisis duurt wel voort.
De Tweede Kamer heeft inmiddels een motie aangenomen om de huren in de sociale sector te bevriezen. Nou, dat creëert natuurlijk een nieuwe politieke realiteit. De motie werd op een moment aangenomen waarop ik de verhuurders tijdig kon informeren over de effecten van de uitvoering van deze motie. Het was voor hen tijdig kenbaar, zodat zij er rekening mee konden houden. Daar komt bij — dat vind ik ook een belangrijk argument — dat het kabinet inderdaad, met dank aan de heer Nijboer, heeft gekozen voor een dekking. Je wilt die huurbevriezing natuurlijk niet ten koste laten gaan van onderhoud, bouw, nieuwbouw en verduurzaming. Op deze manier kan ik er in ieder geval voor de woningbouwcorporaties voor zorgen dat het dat effect niet hoeft te hebben. Tot zover de reflectie die mevrouw De Boer vroeg.
Dan nog een aantal wat specifieke vragen hierover.
De voorzitter:
Maar meneer Kox heeft de eerste vraag voor u.
De heer Kox i (SP):
Ik ren niet de hele tijd naar de interruptiemicrofoon, niet omdat ik dat niet wil, maar omdat ik het in m'n rug heb. Ik blijf dus zo lang mogelijk zitten. Ik heb gewerkt. Dat moet je ook niet doen als politicus.
De minister geeft aan dat de huurbevriezing in de sociale sector op dit moment kan. Dat is mooi. Ik ben niet zo van het mea culpa; dat heb ik vroeger in de kerk al te veel gehoord. Het is goed dat we zover zijn. De motie van deze Kamer vroeg om een tijdelijke huurbevriezing voor de hele sector. De vraag aan de minister is dus: zit daar nog ruimte in? De problematiek geldt immers ook voor in ieder geval een groot deel van de mensen in de vrije sector. Ik had ook een tweede vraag gesteld. We hebben hier een motie aangenomen over de eenmalige huurverlaging. De vraag was of die ook mogelijkheden zou hebben in de vrije sector. De vraag die ik in eerste termijn gesteld heb, is: hoever is de minister daar inmiddels mee? De motie was oordeel Kamer gelaten en is aangenomen. Zit daar dus enige ontwikkeling in?
Minister Ollongren:
Dank. Zoals de heer Kox zelf al zegt, vraagt de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen om huurbevriezing in de sociale sector, niet in de vrije sector. Maar dat neemt niet weg dat we, ook met het initiatiefwetsvoorstel van de heer Nijboer, wel maatregelen nemen om de betaalbaarheid in de vrije sector te verbeteren. Denk aan de maximale huurstijging, de tijdelijke huurkorting in de vrije sector en de maximering van het aantal WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel. Dat is in de hele samenhang, in het samenspel, toch een forse stap en een ingreep in die markt, denk ik. Maar op deze manier denk ik dat we toch vrij dicht bij elkaar zijn gekomen en dat ook de Eerste en de Tweede Kamer wat dichter bij elkaar zijn gekomen. Daar ben ik blij om, want ik vind het belangrijk dat we proberen te doen wat voor de huurders goed is en dat we tegelijkertijd ervoor zorgen dat er nog steeds wel nieuwbouw wordt gepleegd.
Dan de eenmalige huurverlaging in de vrije sector. Ik heb uw Kamer inderdaad toegezegd om te onderzoeken of dat mogelijk zou zijn. Mijn planning is om hier voor de zomer op terug te komen.
De heer Kox (SP):
Dank u wel voor dat laatste antwoord. Ik moet de minister erop wijzen dat er toch enige inconsistentie in haar eerste antwoord is geslopen. Wij waren het niet eens over hoe de regering zich dient te verhouden tot beide huizen. Dat kan. Maar de Tweede Kamer heeft niet gezegd dat zij tegen een huurbevriezing in de vrije sector was. De Tweede Kamer had een uitspraak gedaan. Maar nu heeft deze Kamer de uitspraak gedaan: huurbevriezing, ook voor de vrije sector. Ik denk dat de minister daar ook ruimte in de Tweede Kamer voor zou kunnen krijgen. Is het dan niet de moeite waard om dat op z'n minst te onderzoeken? Ik weet dat het ingewikkelder is om in de vrije sector een huurbevriezing te gelasten dan in de sociale sector. Maar ik zou de minister toch willen oproepen om te onderzoeken of die mogelijkheden er zijn, zodat de uitvoering van de hier tot drie keer toe aangenomen motie ook in z'n volle breedte kan plaatsvinden, en niet te zeggen "nou, ik heb al best veel gedaan; het is zo wel goed".
Minister Ollongren:
Ik bewonder de heer Kox om zijn doorzettingsvermogen; dat moet gezegd worden. Ik dacht eigenlijk dat de Eerste en de Tweede Kamer elkaar in ieder geval raken in de motie-Beckerman. De motie-Beckerman is aangenomen, die voer ik uit en die vraagt om huurbevriezing in de sociale sector. Daarnaast ben ik hier vandaag met de heer Nijboer, omdat het kabinet het eens is geworden met de initiatiefnemer over zijn voorstel om de maximale huurprijsstijging in de vrije sector fors te beperken. Met die twee elementen zijn we toch ook heel dicht in de buurt gekomen van wat de heer Kox wilde. De overlap is inderdaad niet 100%, maar ik denk dat we wel heel dicht bij elkaar zijn gekomen. Zo kijk ik er dus tegenaan. Zoals gezegd: ik heb de Kamer toegezegd om een onderzoek te doen naar die eenmalige huurverlaging. Dat doe ik ook. Daar kom ik op terug.
De voorzitter:
Meneer Kox, laatste maal.
De heer Kox (SP):
Ik hou inderdaad van volhouden, vooral als ik weet dat deze Kamer tot drie keer toe heeft gezegd: mevrouw de minister, we willen een tijdelijke huurbevriezing voor de hele sector. Nu niet meer op tafel ligt dat de Tweede Kamer zegt dat dat helemaal niet mag, zeg ik: onderzoek dan de mogelijkheid of er misschien nu aan de overkant steun bestaat voor de uitvoering van de motie. Wat overeind moet blijven, is dat aangenomen moties, zeker in dit huis, horen te worden uitgevoerd. Ik zeg dus niet — daarom zal ik ook geen motie indienen in de tweede termijn — dat u dat nú moet doen. Maar het lijkt me redelijk om nu aan u te vragen om, nu die barrière weg is, te vragen of de Tweede Kamer dat oké vindt. Dan kan u de motie uitvoeren, althans, proberen uit te voeren.
Minister Ollongren:
Ik zal toch zeggen hoe ik het zie. Ik zie twee verzamelingen die niet overlapten. De één was namelijk de Tweede Kamer en de ander was de Eerste Kamer. Nu kan ik die twee verzamelingen op elkaar leggen. Die overlappen deels. Dat is de uitvoering van de motie-Beckerman. Dat betekent dat het voor het overige nog niet per se helemaal overlapt. Maar ik denk, als ik dan weer even wegga van de politiek en naar het beleid kijk — daarom noem ik ook steeds het initiatiefvoorstel van de heer Nijboer — dat we dan toch een heel eind in de richting zijn gekomen van datgene wat de heer Kox wenst. Nogmaals, dit is het laatste debat voor de verkiezingen van morgen. Ik denk dat ik nog wel vaker demissionair in deze Kamer terug zal komen. Ik zou het mooi vinden dat we op dat moment wel kunnen constateren dat we elkaar in hoge mate genaderd zijn. Ik koester dat in ieder geval.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Minister Ollongren:
Voorzitter. Over de compensatie heb ik denk ik ook al een en ander gezegd. Het klopt dus inderdaad: de dekking daarvan vinden we in de BIK. Die gaat volgend jaar in. Dan krijg je eerst de BIK en vervolgens de envelop bestemd voor toekomstige lastenverlichtingen voor bedrijven om de huurbevriezing dus structureel te dekken, want het gaat natuurlijk over een structurele reeks.
Over structureel gesproken, de heer Crone vroeg ook: is dit een structurele maatregel in de zin dat er dan niet een inhaalhuurverhoging achteraan kan komen? Ik doe het als volgt: ik zet vanaf 1 juli tot en met 30 juni volgend jaar per ministeriële regeling de huurverhoging over de hele breedte op nul. Dat betekent dat niemand van de huurders, ook de studenten, in de sociale sector een huurverhoging krijgt. Na deze huurbevriezing van één jaar mag de huur inderdaad weer verhoogd worden met de jaarlijkse huurverhoging binnen de ruimte die wordt vastgesteld in de ministeriële regeling voor volgend jaar. Zo zit het wat mij betreft in elkaar. Het is wat mij betreft dus een eenmalige bevriezing, maar die werkt door. Dat zou je normaal gesproken verwachten. Dat was wat ik over de huurbevriezing wilde zeggen.
Dan ga ik over tot het laatste onderdeel: overig. Om te beginnen is er de vraag van de heer Kox — anderen hebben daar ook over gesproken: worden tijdelijke contracten nou de norm? Dat is een punt waar ook in de Tweede Kamer aandacht voor is, ook van de partij van de heer Kox en de Partij van de Arbeid. Ik geloof dat de heer Crone daar ook iets over heeft gezegd. De heer Crone vroeg hoe het met dat wetsvoorstel uitpakt. Ik ga daar graag op in. Ook hierover is bij de behandeling van de evaluatie van de Woningwet in de Tweede Kamer een amendement ingediend. Dat amendement is aangenomen. Wij komen in deze Kamer nog te spreken over de aanpassing van de Woningwet. Het amendement waarnaar werd verwezen zonet heb ik in de Tweede Kamer ontraden, maar dat is wel aangenomen. Ik bedoel, zo gaat dat. We moeten natuurlijk een net proces doorlopen, maar ik kan me heel goed voorstellen dat daar vanuit deze Kamer aandacht voor zal worden gevraagd.
Om even heel precies te zijn, de heer Crone vroeg vooruitlopend op het debat dat we ongetwijfeld nog krijgen, hoe dat dan werkt. In het wetsvoorstel naar aanleiding van de evaluatie van de Woningwet is voorzien in de inwerkingtreding per onderdeel. We zullen het afwachten. Ik geloof dat u binnenkort een procedurevergadering hebt. Ik stel voor dat als we het wetsvoorstel behandelen, we nog op dit punt terugkomen.
De heer Crone i (PvdA):
Maar ik had ook nog een wat politieker oordeel van u gevraagd, onder meer over de motie-Kox, die nu dus wordt overgenomen via die brief. De coalitie, de VVD — ik zal het nu breed zeggen — heeft u laten vallen, want Koerhuis doet hier iets in strijd met de verkiezingsprogramma's van CDA, D66 en ChristenUnie. Dat zijn allemaal wonderlijke politieke bewegingen, die ik u dus zeker niet aanreken, want u heeft dit amendement ontraden. Maar dat moet toch wat met u doen? U probeert uw best te doen. Ik heb u al geprezen voor de finish die u hier in positieve zin maakt, de slotsprint, maar ik wil graag een politiek oordeel van u horen.
Minister Ollongren:
Ik probeer in alle omstandigheden toch te doen wat kan en verstandig is. Het kabinet is demissionair geworden. Op het moment dat een kabinet demissionair wordt, ontvalt de min of meer verplichtende samenwerking in coalitieverband. Strikt genomen is er geen coalitie meer vanaf dat moment. Maar er is natuurlijk nog wel de verantwoordelijkheid die het kabinet heeft voor allerlei zaken, als de Kamer tenminste die ruimte geeft en ze niet controversieel heeft verklaard. Dan probeer je te doen wat verstandig is, maar daarbij moet je natuurlijk accepteren dat fracties een bepaalde politieke ruimte nemen.
De heer Crone (PvdA):
Ik hoop dat we in tweede termijn in ieder geval van CDA, ChristenUnie en D66 horen waarom ze voor de verkiezingen al dingen weggeven uit hun verkiezingsprogramma. We zijn tegenwoordig gewend dat dat de dag na de verkiezingen gebeurt, maar dit is toch wel bijzonder. Daarmee is de minister natuurlijk in de problemen gebracht. U was niet meer gebonden aan het regeerakkoord, maar het stond ook helemaal niet in het regeerakkoord. Ik heb het nagezocht. Er stond niks in het regeerakkoord over vrije huren enzovoorts. U bent nu in uw hemd gezet, want u had gezegd "ik ontraad het" en er zou nog een evaluatie komen. Minister Blok, die ik nog even in de wandelgangen heb aangesproken omdat hij hier net dat debat had voor Buitenlandse Zaken, wist het nog precies: nee, dat tijdelijke met die huren was voor specifieke groepen. Ik zou u dus toch willen vragen om in de voorbereiding van de wetsbehandeling — dat moet procedureel dan maar zo zijn — op tijd die evaluatie te doen en ervoor te zorgen dat als die er is, duidelijk wordt of dit alleen is voor specifieke doelgroepen, studenten in kantoren of wat dan ook, of dat het een generieke uitholling van het vaste huurrecht is geworden.
Minister Ollongren:
De heer Crone vraagt nu deels via mij iets aan fracties. Dat horen we straks wel in de tweede termijn. Nogmaals, ik heb het ontraden; volgens mij ben ik daarin consistent geweest. Maar uiteindelijk moet ik de uitkomst ook wel accepteren.
De voorzitter:
Een laatste maal, meneer Crone.
De heer Crone (PvdA):
Verwacht u dat de evaluatie die u heeft aangekondigd — dat is logisch — ook tijdig klaar is? Dat is ook een kwestie van onderzoekswerk, dus misschien kan het niet, maar ik zou de wetsbehandeling het liefst opschorten totdat we die evaluatie hebben. Dat is namelijk onze taak: zorgvuldige wetgeving op basis van feiten.
Minister Ollongren:
Zorgvuldige wetgeving houdt ook in dat u kijkt naar wat hier in deze Kamer is geland. Of u zich in voldoende mate geïnformeerd acht, kunt u natuurlijk altijd aangeven. Maar ik hoop wel dat we snel met de Kamer over dit wetsvoorstel kunnen spreken. Het lijkt me ook goed om dan dat debat met elkaar te voeren op basis van alle vragen die van uw kant worden gesteld en de gegevens die ik heb. Daar hoop ik ook heel erg op.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Minister Ollongren:
De heer Crone, de heer Pijlman en anderen hebben wat vragen gesteld over het puntenstelsel. Er werd ook gerefereerd aan een motie van het lid Van Eijs, die vraagt om onderzoek naar mogelijke vormen van huurprijsregeling in de vrije sector. Ik hoor natuurlijk iedereen die vraagt om regulerende maatregelen om de bestaande voorraad middenhuurwoningen betaalbaar te houden door onder andere de aanvangshuurprijs te reguleren. Dan gaat het vaak over het woningwaarderingsstelsel en de vraag of je dat zou kunnen doortrekken. Ik heb steeds gezegd dat je dan altijd moet kijken of het niet ten koste gaat van de investeringsbereidheid in de woningbouw. Of dit soort maatregelen zou moeten worden genomen, of je bijvoorbeeld de liberalisatiegrens zou willen verhogen, is natuurlijk bij uitstek een politieke vraag. Ik zei net al: dit is een demissionair kabinet. Morgen zijn de verkiezingen, of die zijn eigenlijk al gaande. Ik denk dat dit ook echt een opgave is voor een formatietafel en een volgend kabinet. Het is wel zo dat ik de motie-Van Eijs uitvoer. Ik breng de opties en de gevolgen van verschillende mogelijkheden wat betreft huurprijsregulering in kaart. Ik zal ook aandacht besteden aan de balans tussen de belangen van huurders aan de ene kant en de investeringsbereidheid voor de woningbouw aan de andere kant. Dit onderzoek moet in ieder geval voor de zomer worden afgerond. Ik zal beide Kamers informeren over de voortgang.
GroenLinks en de Partij van de Arbeid vroegen naar het wetsvoorstel opkoopbescherming en de verhuurdervergunning. Misschien heeft u gezien dat bij de behandeling van de wijziging van de Woningwet ook een amendement is aangenomen om die opkoopbescherming mogelijk te maken. Dit amendement neemt de regelgeving over van het wetsvoorstel dat ik in consultatie heb gegeven, en heeft dat wetsvoorstel eigenlijk ingehaald. De Tweede Kamer is hier heel voortvarend geweest en heeft dit bij amendement in dit wetsvoorstel gefietst. Dat gaat daarmee dus ook iets versneld worden. Dat is eigenlijk goed nieuws.
Er werd ook een vraag gesteld over het tegengaan van malafide verhuur. We hebben pilots gedaan in de grote steden om die malafide praktijken, die huisjesmelkers et cetera te beperken. Volgens mij zei de heer Pijlman dat Groningen een goed voorbeeld is. Dat klopt helemaal. Verschillende aspecten die raken aan een verhuurdervergunning, maken daar ook deel van uit. Het wetsvoorstel dat daarop ziet, is nu in voorbereiding en zou rond de zomer in consultatie kunnen worden gebracht.
Voorzitter. Ik kom op de vraag van de heer Van Hattem over het bij voorrang toewijzen aan asielzoekers. Ik heb veel gesprekken over het huisvesten van statushouders met mijn collega van JenV, met de VNG en met de gemeenten, evenals trouwens met het IPO en de provincies. Tijdige huisvesting van statushouders is natuurlijk in ons aller belang, want dat zorgt voor snellere integratie, voor participatie en dus ook voor een bijdrage aan onze samenleving. De gemeenten zoeken vooral in samenwerking met de corporaties naar een oplossing voor statushouders, maar ook voor andere doelgroepen. Er zijn ook andere doelgroepen waarmee ze aan de slag moeten. Denk bijvoorbeeld aan de daklozen. Die verplichte urgentiestatus bestaat inderdaad niet meer; die is al in 2017 uit de Huisvestingswet gehaald. Gemeenten hebben er in hoge mate zelf de hand in hoe ze dat precies willen doen; het wordt echt lokaal bepaald. Maar ja, ze moeten wel helpen. We moeten er samen voor zorgen dat de vergunninghouders kunnen worden gehuisvest. Dat heeft er in de praktijk toe geleid dat, ook al hoeft het wettelijk niet meer, de meeste gemeenten er toch voor kiezen om het wel te doen, dus om de statushouders als een voorrangscategorie te beschouwen. Dat is hun recht en hun keus.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik hoor de minister zeggen: het is hun recht om dat als gemeente te doen. Maar ik hoorde de minister-president van het kabinet waarvan deze minister deel uitmaakt, van de week richting de gemeentes zeggen dat hij daarvan af wil. Nu vraag ik de minister: is dit voornemen misschien ook al in het kabinet besproken en ziet de minister daar ook mogelijkheden toe? We zitten met die Huisvestingswet, die de gemeenten oplegt, dwingt om al die statushouders te huisvesten. Ziet de minister mogelijkheden om daarvan af te komen? De manier waarop we nu alle asielzoekers moeten herverdelen over de gemeentes, is een onhoudbaar model. Dat moet gewoon stoppen. Sterker nog, wat betreft de PVV stoppen we helemaal met de asielopvang. Maar als de minister-president zo'n beleidsvoornemen uit, hoe is dat dan binnen het kabinet geland?
Minister Ollongren:
Ik denk zomaar dat de minister-president sprak in zijn hoedanigheid van lijsttrekker. Daar heb ik als lid van het kabinet natuurlijk verder niets mee te maken. De heer Van Hattem komt vaak terug op dit onderwerp. In de praktijk werk ik uitstekend samen met mevrouw Broekers-Knol, ook lid van de VVD, om samen met de gemeenten en de provincies hier oplossingen voor te vinden. En zoals ik al zei, de gemeenten kiezen er massaal voor om deze groep wel als voorrangscategorie te behandelen.
De heer Van Hattem (PVV):
Dan is het inderdaad duidelijk. Dan was het obligate verkiezingspraat van de minister-president zo vlak voor de verkiezingen. Na de verkiezingen horen we er waarschijnlijk niks meer over. Misschien dat zijn VVD-collega hier er dan nog wel iets anders over denkt, maar dat zal wel niet. Ik hoor van de minister: de gemeentes kiezen er zelf voor. Nee, die gemeentes kiezen er niet voor, want dit wordt hun gewoon opgelegd via de Huisvestingswet. We merken nu gewoon dat de wachtlijsten steeds langer worden, dat Nederlandse huurders steeds langer op de wachtlijst moeten staan en …
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Van Hattem (PVV):
… dat er steeds minder huizen beschikbaar zijn. Wanneer kunnen we van de minister eens actie verwachten waardoor voor de Nederlandse huurders huizen beschikbaar komen in plaats van voor die statushouders, die nu toch via de gemeentes elke keer weer die voorrangspositie krijgen?
Minister Ollongren:
Er is straks nog een verkiezingsdebat. Dus we kunnen even kijken of het daar nog aan bod komt. Er is een tekort aan woningen. Dat treft heel veel mensen. Daar gaat het debat vandaag ook over. Er zijn tal van mensen die niet een bij hen passende woning kunnen vinden. Er zijn mensen die helemaal geen woning hebben. Er zijn mensen die status hebben — als we het hebben over de vluchtelingen en de asielzoekers — maar die niet uit de asielopvang kunnen komen, omdat er geen plek voor hen is. Kortom, er is een tekort. We moeten dat proberen op te lossen. Gemeenten mogen kiezen hoe ze dat doen. Het moet niet meer van de wet en toch is het voor de meeste gemeenten blijkbaar het meest praktisch en voor de hand liggend om dat wel te doen zoals ze dat doen met de voorrangsstatus.
De voorzitter:
Nee, meneer Van Hattem, u gaat geen ander antwoord krijgen. U heeft het twee keer geprobeerd. Vervolgt u uw betoog.
Minister Ollongren:
Voorzitter. Ik was bezig met de categorie overig, dus ik ga nu van de statushouders naar de hypotheekrenteaftrek. Er zit dus geen logica achter, maar er zijn wel vragen over gesteld door GroenLinks en de OSF. Over de effecten die de maatregelen hebben, zijn ook vragen gesteld.
De woningprijzen stijgen. Dat is evident. Dat is duidelijk. Waar komt dat nou door? Nou, grotendeels door lage rente. Mensen kunnen meer lenen voor hun woning. Dat heeft een prijsopdrijvend effect. Het komt natuurlijk ook door het tekort aan woningen. Dat zorgt ook voor stijgende woningprijzen. Dat leidt tot verschil tussen de mensen die het kunnen betalen en de mensen die dat niet kunnen betalen. Die hoge prijsstijgingen zijn ongewenst. De fiscaal gunstige behandeling van de eigen woning heeft op zichzelf ook een prijsopdrijvend effect, maar daar staat de afbouw van de hypotheekrenteaftrek tegenover; die heeft weer een prijsdrukkend effect. Maar tegelijkertijd zien we door die hele lage rente wat de realiteit is. Kortom, het werkt dus verschillende kanten op, maar per saldo zijn er op dit moment meer zaken die leiden tot hogere prijzen dan het omgekeerde.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik wil het niet te flauw maken, maar de minister geeft zo duidelijk aan dat er twee oorzaken zijn voor die prijsstijging, namelijk het tekort en de lage rente. Ik neem aan dat ze het er ook mee eens is dat het peperdure klimaatbeleid daar toch ook toehoort. De gasloze woningen voor nieuwbouw zorgen ook voor een opdrijvend prijseffect.
Minister Ollongren:
Er is inderdaad helemaal in het begin van deze kabinetsperiode door de Kamer besloten dat nieuwbouw gasloos moest worden gebouwd. Dat kan inderdaad ook een rol spelen bij de nieuwbouw. Maar ook daar is het weer een combinatie in de krapte in de hele bouwmarkt die meespeelt. Maar ik geef toe dat het zeker ook heeft meegespeeld. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het effect van de stikstofproblematiek, waardoor er minder vergunningen zijn afgegeven, waardoor er ook weer minder gebouwd werd. Dat leidt ook op zichzelf tot nog meer tekorten en een prijsopdrijvend effect. Dus inderdaad zijn dat factoren die meespelen.
Dan zei de heer Raven van de OSF volgens mij dat het niet allemaal in de Randstad moet, dat er toch ook heel veel andere plekken in Nederland zijn met veel mogelijkheden en dat dat ook goed zou zijn voor de leefbaarheid. Ik denk dat dat klopt. Als je kijkt waar de behoefte bestaat, is dat natuurlijk in de stedelijke gebieden. Overigens bestaat die behoefte niet alleen in stedelijke gebieden in de Randstad, want Zwolle is ook een stedelijk gebied waar een grote woonbehoefte is. Arnhem, Nijmegen, Groningen idem dito. We proberen vooral te kijken naar regio's waar we veel nieuwe woningen kunnen realiseren. Zo heb ik ook de woondeals gesloten. We doen bijvoorbeeld ook de regiodeals met Parkstad Limburg en met Zuidoost-Drenthe. We kijken dus wel degelijk naar het hele land, en we kijken ook nog eens naar de krimpgebieden. Bij het volkshuisvestingsfonds zoals we dat nu aan het inrichten zijn, met die 450 miljoen, gaat het nadrukkelijk ook over de grens- en de krimpregio's en over de herstructurering van woningen in de meest kwetsbare gebieden in onze gemeenten. Ik ben het dus zeer met hem eens dat we dat heel breed moeten willen aanpakken.
De heer Raven i (OSF):
Dank u wel voor het antwoord. Ik heb aan de hand van Datawonen en de gegevens die uit de sheets naar voren kwamen, geconstateerd dat voor Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht alleen al 0,5 miljoen woningen in de plancapaciteit staan. Als we het over het miljoen hebben voor de komende tien jaar, is dat 50%. Dat is dus niet echt in evenwicht met de rest van Nederland. U suggereert dat er ook op andere plekken best wel gebouwd wordt, maar wij hebben het voorstel gedaan om ook eens te kijken naar de leefgemeenschappen en met name de kernen, de dorpen. Daar ligt toch vaak een bouwstop op. Zou je daar niet 5% of 10% aan kunnen toevoegen? Dan heb je een grotere verdeling en dan wordt de Randstad eigenlijk ontlast, terwijl je nu een plancapaciteit ziet van 500.000 woningen voor de komende tien jaar.
Minister Ollongren:
Wij moeten voor de komende tien jaar zo veel bouwen. Voor de komende tien jaar praten we eigenlijk over een miljoen extra woningen. Natuurlijk, de echt grote aantallen zullen ook in de Randstad worden gerealiseerd. Dat zie je nu ook al. Door de schaal van bijvoorbeeld Rotterdam, Amsterdam en Den Haag kunnen daar veel nieuwe woningen worden bijgebouwd. Per saldo zal een groot deel daarvan dus ook hier worden gerealiseerd. Maar er zal ook een groot deel worden gerealiseerd in de regio. Dat zijn de steden en de regio's die ik net noemde, en er zijn er meer waarvan ik weet dat ze hele ambitieuze plannen hebben. Ik ben zeker bereid en geïnteresseerd om in de gesprekken die ik voer, en die hopelijk ook mijn opvolger voert als er op die manier verder over zal worden gesproken, naar dit soort mogelijkheden te kijken. We willen natuurlijk wel dat de plancapaciteit die er inmiddels overal is, omgezet wordt in daadwerkelijke projecten en woningbouw. Ik vind de suggestie dus goed. Dit zal onderdeel zijn van de gesprekken die ik heb met alle regio's.
De heer Raven (OSF):
Ik zou nog eens willen wijzen op het onderzoek dat door de Universiteit Maastricht en het RIVM is gedaan naar de leefbaarheidsaspecten van de Randstad. Daaruit is gebleken dat dit een van de moeilijke gebieden in Europa is. Als je het hebt over "grenzen dicht", dan zou je ook kunnen zeggen dat we in de toekomst een grens om de Randstad moeten zetten om dat gebied te sparen, omdat we leefbaarheid en gezondheid bovenaan zouden moeten hebben staan. Met het extra belasten van een gebied, zoals dat nu in de planning zit, zie je dat er eigenlijk een controverse is. We zouden meer moeten verdelen. Ik zou graag van de minister horen dat ze daar wat meer op inzet.
Minister Ollongren:
Er zijn volgens mij ook mensen die vinden dat we de leefbaarheid van andere delen van Nederland in de gaten moeten blijven houden. Ik ben ook verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening via de Nationale Omgevingsvisie. In de uitwerking daarvan doen we nu eigenlijk veel meer aan planning en ruimtelijke ordening dan we jarenlang hebben gedaan in Nederland. Dan gaat het inderdaad over wonen, maar ook over bereikbaarheid, de energietransitie en ook precies over het punt dat de heer Raven maakt over de leefbaarheid van het hele land, en over wat je daar wel of niet voor moet doen. Het grijpt helemaal in elkaar. Ik snap het punt, maar ik denk dat je het niet zo kunt versimpelen door te stellen dat niet in de Randstad bouwen en wel ergens anders per definitie ten gunste komt aan de leefbaarheid. Ik denk namelijk dat dit met nog heel veel meer factoren te maken heeft, bijvoorbeeld bereikbaarheid en de wensen van mensen zelf. Want waar willen mensen eigenlijk wonen? We weten niet of deze coronacrisis, het thuiswerken en alle manieren die we nu hebben om toch productief te zijn zonder naar het werk te hoeven — als je dat type werk hebt — kansen bieden voor hetgeen de heer Raven zegt. Ik vind het dus verstandig om er rekening mee te houden, maar ik denk niet dat het alleen op de tekentafel kan gebeuren.
De voorzitter:
Laatste keer, meneer Raven.
De heer Raven (OSF):
Ik heb ook nog een vraag gesteld over het benutten. Dat gaat over leegstand. Die is fors in de woningbouw, maar ik zie in uw brief van 21 februari jongstleden niet terug dat daar rekening mee gehouden wordt.
Minister Ollongren:
Dat klopt. Die vraag heeft u gesteld en het antwoord daarop heb ik, geheel per ongeluk, niet voorbereid. Daar kom ik in tweede termijn zeker op terug.
De heer Kox keek alvast vooruit naar een nieuw kabinet en wellicht een nieuwe minister van Volkshuisvesting. Ik geloof dat hij het zelfs over een nieuw ministerie had. Dat laatste is niet aan mij. Dat moet men in de formatie en het nieuwe kabinet maar uitmaken. Volgens mij moeten we ons vooral richten op zorgen dat er gebouwd wordt, en dan niet een nieuw ministerie, maar gewoon woningen. Dat is denk ik wat nodig is. Het is een grote opgave: bijna een miljoen woningen in de komende tien jaar. Volgens mij heb ik wel het een en ander klaargezet. We weten dat het werken met de Woningbouwimpuls heel goed werkt. Het Volkshuisvestingsfonds voor de herstructurering is denk ik ook een goede stap. De regie vanuit het Rijk samen met de andere overheden en andere partijen om meer grip te krijgen op het daadwerkelijk realiseren van de plannen is in ieder geval wat ik kan meegeven aan een volgend kabinet en een volgende minister. Maar wat diegene voor titel krijgt en hoe diegene precies wordt ondersteund, is niet aan mij. Ik laat het in ieder geval zo achter dat er wat mij betreft een vliegende start kan worden gemaakt.
De heer Pijlman vroeg naar de Woningbouwimpuls en de verdeling tussen de wat goedkopere woningen, middenhuur en koop. Ik heb een kleine maand geleden de tweede tranche van de Woningbouwimpuls bekendgemaakt. Dat is een bijdrage van 266 miljoen. Dat gaat over 30 projecten, bijna 45.000 woningen, waarvan 67% in de categorie betaalbaar. We evalueren dit nu en dan gaan we op weg naar een derde tranche. Ik hoop beide Kamers nog deze maand te kunnen informeren over de uitkomst van de evaluatie. Het zou mooi zijn als we lessen kunnen trekken uit de tweede tranche en dan zo snel mogelijk kunnen overgaan tot de volgende, zodat er flink doorgebouwd kan worden.
De heer Pijlman vroeg ook naar de verhuurderheffing en hoe we daarmee zouden kunnen omgaan. Dat is echt iets voor het volgende kabinet. Ik heb natuurlijk wel geprobeerd om ook hier zo veel mogelijk dingen klaar te leggen. Ik zal de Kamer binnenkort ook nog informeren over de mogelijkheden om opgaven en middelen weer in balans te brengen. Wij weten gewoon dat de woningbouwcorporaties voor een hele grote opgave staan. We weten dat ze op de langere termijn geen investeringscapaciteit meer hebben met de verhuurderheffing, dus dat die uitgehold wordt. Ik denk dat daar aan de formatietafel wel een knoop over moet worden doorgehakt, maar het is niet meer aan mij om dat te doen.
De heer Van Rooijen vroeg wat corporaties in de middenhuur kunnen doen voor huishoudens wier inkomen stijgt. De corporaties hebben wel nog veel geld in het niet-DAEB-gedeelte. Dat kan natuurlijk gebruikt worden om te bouwen voor de lage middeninkomens; huurwoningen dus voor mensen met die inkomens. Als dat lukt, bevordert dat natuurlijk ook weer de doorstroming. Dat zou een goede zaak zijn. Daarom ben ik blij dat we de marktverkenning buiten werking kunnen stellen, in ieder geval voor drie jaar. Dat is weer onderdeel van de wijziging van de Woningwet die wij hier hopelijk binnenkort gaan bespreken.
De huurverlaging voor huurders van ... Sorry, die heb ik al gehad. Die ben ik al aan het uitvoeren. Nee, ik bedoelde de motie-Beckerman over het onderzoek van het Nibud. Ik heb eigenlijk al gezegd dat we verder willen onderzoeken hoe de financiële positie van huurders er uitziet. Dat was hier ook al gevraagd door de heer Crone. Die motie-Beckerman stelt die vraag eigenlijk ook. We gaan dat dus doen en ook dat zal rond de zomer klaar zijn. Dan kan ik beide Kamers daarover informeren. Dat komt dus terug.
Tot slot. Mevrouw De Boer vroeg naar de regeling en maximering van het aandeel punten van de WOZ-waarde en de beoogde datum van inwerkingtreding. De algemene maatregel van bestuur waarmee dit wordt bepaald, hangt voor bij beide Kamers. De inwerkingtreding is dus afhankelijk van de behandeling in beide Kamers, maar ik zou willen dat die per 1 oktober in kan gaan. De woningbouwcorporaties hebben mij ook laten weten dat dat voor hen werkbaar zou zijn.
Voorzitter. Hiermee heb ik hopelijk alle vragen beantwoord die de Kamer aan mij heeft gesteld.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan wij door naar de tweede termijn van de kant van de Kamer. Als eerste geef ik het woord aan mevrouw De Boer. Een klein momentje. Ik moet de klok instellen en dat lukt nog niet. Ik geef u gewoon alvast het woord.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Voorzitter. Dank. Ik heb nu ook geluid. Fijn dat dat laatste antwoord nog kwam, want dat kan ik nu afkruisen op mijn lijstje van nog niet beantwoorde vragen. Ook dank voor het antwoord over de inkomensgrens en hoe het nou precies zit met wat er in de wet wordt geregeld en wat er in de ministeriële regeling wordt geregeld. Ik heb het nagezocht en ik had die twee inkomensgrensregelingen inderdaad door elkaar gehaald. Wat dat betreft zijn we ook gerustgesteld dat het goed is geregeld, dus dat het voor de singles inderdaad niet verhoogd gaat worden.
Ik kan wel zeggen dat onze vragen bevredigend zijn beantwoord. Ik moet ook zeggen dat ik de toon van het debat en wat er aan zit te komen, dus hoe iedereen in de wedstrijd zit, heel prettig vind. Wat dat betreft: wat het laatst komt, is het best. Laten we het maar zo zeggen. Maar ik wil, met de heer Nijboer, ook nog wel een keer onderschrijven dat het nog steeds nodig is en blijft om structureel te werken aan de verbetering van de betaalbaarheid van de sociale huur en de middenhuur. Naast het bouwen, bouwen, bouwen in die sectoren, gaat het wat ons betreft ook om het afschaffen van de verhuurderheffing, het mogelijk maken van verhuurvergunningen, opkoopbescherming, het reguleren van toeristische verhuur, de maximering van het aandeel van de WOZ-waarde en dus ook het doortrekken van het puntenstelsel.
Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd om in elk geval te zorgen dat het onderzoek, waar de Tweede Kamer naar aanleiding van de motie-Van Eijs om heeft gevraagd, er voor de zomer ligt en die stappen te gaan zetten. Ik heb haar ook horen zeggen: ik laat het zo achter dat er een vliegende start kan worden gemaakt. Ik geloof dat dat ging over de bouwopgave. Maar ik hoop dat de minister dat wil doortrekken naar al deze dossiers. Ik hoop ook dat het in elk geval klaarligt, ook als er dossiers zijn waarop er nu geen wetgeving meer ingevoerd kan worden, zodat die vliegende start door een volgend kabinet gemaakt kan worden. Ik denk dat die ruimte voor deze Kamer genomen moet worden. We kunnen niet een halfjaar verliezen waarin er geformeerd moet worden.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem heeft een vraag voor u.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor mevrouw De Boer van GroenLinks spreken over het reguleren van toeristische verhuur. Misschien andersom beredeneerd: ziet GroenLinks ook kansen in het verruimen van de mogelijkheid om permanent te wonen op recreatieparken? Dat kan natuurlijk ook wat meer lucht geven aan de woonsector in Nederland.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Dat is wel een heel ander debat, meneer Van Hattem. Dat wil ik graag een andere keer met u voeren. Wij zien daar zeer beperkte kansen voor. Dat hangt er helemaal van af waar het is. Maar wij zien dat in elk geval niet als dé oplossing voor het woonprobleem.
De heer Van Hattem (PVV):
Dat is jammer, want als PVV zien wij daar wel degelijk kansen. Op zo'n park kunnen meteen honderden huizen beschikbaar komen, die nu vaak naar arbeidsmigranten gaan. Daar kunnen Nederlanders ook prima met veel plezier wonen. Daar liggen dus ook kansen om het woningvraagstuk in ieder geval op te kunnen lossen. Jammer dat GroenLinks daar niet in mee wil gaan.
De voorzitter:
Mevrouw De Boer, uw tijd was om.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja.
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de heer Kox.
De heer Kox i (SP):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het ziet er goed uit. Alle begin in dit soort dingen is moeilijk. Ik weet nog dat ik een keertje moest invallen in de grote zaal. Ik snapte helemaal niks van die knoppen, dus wat dat betreft maakt onze nieuwe ondervoorzitter, onze eerste Ondervoorzitter, grote stappen, meneer Van der Linden.
Voorzitter. Collega De Boer zei: laten we vooral vaststellen dat er structureel gewerkt moet worden aan het betaalbaar maken van huurwoningen in dit land. Dat is het grote probleem, waar we het denk ik allemaal over eens zijn. Hoe je ook over onderzoeken denkt, als het Nibud vaststelt dat pakweg een op de vier huurders op de een of andere manier financieel klem zit, dan hebben we een probleem. Als we zo veel woningen tekortkomen, waardoor de prijzen alsmaar oplopen, hebben we met z'n allen een probleem. Het is aan ons allen om daar een oplossing voor te vinden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, zeg ik er ook nog bij. Ik waardeer de pogingen van de minister om de zaken alvast in gang te zetten, zoals ze zei. Haar opvolger hoeft niet vanaf scratch te beginnen, maar zal hoe dan ook een grote taak hebben. Volkshuisvesting is namelijk toch weer een van de hoogste prioriteiten geworden op de politieke agenda, en dat is goed.
Voorzitter. Om te beginnen richt ik me tot onze collega Nijboer, die ons vertelde dat hij tot de vrolijke kant van de Partij van de Arbeid hoort. Ik wist wel dat er daar ook eentje van moest zijn, van de vrolijke kant. Maar hij is ook van de effectieve kant van de Partij van de Arbeid. Hij is bekend als een gedreven woordvoerder, onder andere op het gebied van de volkshuisvesting, maar ook op veel meer terreinen. En hij heeft het toch maar geklaard om een wetsvoorstel aangenomen te krijgen in de Tweede Kamer, waarbij hij ons eerlijk heeft verteld dat hij niet alles heeft gekregen wat hij wilde, maar dat dit haalbaar was. Hij heeft ook de steun van de minister gekregen. Ik kan zeggen: hij zal ook de steun van onze fractie in deze Kamer krijgen. Het moet sterk zijn als er hier nog fracties zijn die tegen dit wetsvoorstel gaan stemmen, maar dat zien we volgende week.
De minister heeft gezegd dat ze het wetsvoorstel van harte steunt. Ik vind dat winst. Aanvankelijk had ze een ander voorstel. Ik vind het dapper als de minister en de regering ook durven zeggen: dit voorstel is onder deze omstandigheden beter en ook politiek verstandiger; laten we dit maar doen.
Ik heb al gezegd dat ik minder vrolijk ben over de twee wetsvoorstellen die de minister vandaag bij ons op tafel legt. We krijgen nog de uitwerking van de motie-Terpstra. We zullen zien hoe het staat met de wet op de tijdelijke huurkorting en de inhaal huurverhoging, maar ik vind dat niet een prachtstuk van een wetsvoorstel. We zullen volgende week zeggen hoe onze fractie daarover gaat stemmen.
Over de inkomensgrenzen met betrekking tot de toegang tot de corporatiewoningen, zegt de minister: dit is het maximale wat ik kan doen als ik rekening houd met de regels van de Europese Unie. Tegelijkertijd ligt er een uitspraak van de Raad van State die zegt: waar zijn de alternatieven voor de groep die er nu net boven zit? Als er geen alternatieven zijn, mogen ze bij corporaties op de lijst komen te staan. We komen daar nog verder over te praten, ook als het onderzoek van het Nibud is gedaan. Ook hierover zal mijn fractie praten. We beslissen volgende week wat we stemmen.
Tot slot, voorzitter. Negen maanden geleden diende ik hier een motie in waarin het huurbeleid van de minister werd afgekeurd, omdat een dringende wens van deze Kamer niet door de minister werd ingevuld tot tevredenheid van deze Kamer. Dat was niet goed voor de verhoudingen tussen regering en parlement. Een motie waarin beleid wordt afgekeurd hoort niet tot de standaardactiviteiten van deze Kamer. Deze Kamer vond het nodig. Het was een motie waarin niet alleen het huurbeleid werd afgekeurd, maar ook een opdracht werd gegeven om alsnog te doen wat deze Kamer wilde op enigerlei wijze. We gaven de minister daarin vrijheid en zeiden: de minister moet niet aftreden maar optreden. De minister beloofde om op haar manier invulling te gaan geven aan die motie. Dat heeft ze stap voor stap gedaan. Zoals collega Crone zei: de finish ziet er goed uit.
Als de minister straks haar portefeuille overdraagt aan een opvolger, zal die vragen: mevrouw de minister, zit er nog iets in de kast dat ik moet weten? Dan moet de minister zeggen: ja, er ligt nog steeds een motie van de Eerste Kamer die zegt dat er een tijdelijke huurstop moet zijn voor de sociale sector, die ik heb gerealiseerd, maar ook voor de vrije sector, die nog gerealiseerd moet worden; dat blijft overeind. Als de opvolger vraagt of de motie van afkeuring er ook nog in zit, is mijn mening — andere fracties die er destijds voor gestemd hebben, moeten dat zelf maar zeggen — dat de motie van afkeuring nu van tafel is. De minister heeft op haar manier invulling gegeven aan een brede wens van deze Kamer. Er is een stop gekomen in de sociale sector. Er is, dankzij collega Nijboer, in ieder geval een ingrijpende beperking gekomen bij huurverhogingen in de vrije sector. Er zijn nog een aantal andere maatregelen genomen. Om nu nog te zeggen dat dit beleid nog steeds wordt afgekeurd, zou niet fair zijn. Als deze Kamer hard is door beleid af te keuren, moet ze ook consequent zijn en zeggen: op het moment dat de minister in belangrijke mate tegemoet is gekomen aan de wensen van de Kamer, kan de motie van afkeuring naar het archief en het museum toe. Maar nogmaals, mevrouw de minister: dat is de mening van de SP-fractie.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik dank de heer Kox voor al zijn inzet op dit dossier. Daar ben ik hem erkentelijk voor. Maar voordat hij deze motie van afkeuring definitief wil prullemanderen als dit beleid zo wordt uitgevoerd: als de huren straks met de inhaalhuren alsnog verhoogd worden, betekent dit dat de motie van afkeuring nog steeds in de prullenbak kan blijven? Of moeten we er duidelijkheid over krijgen dat die huurstijgingen ook voor de iets langere termijn buiten beeld blijven?
De heer Kox (SP):
Ik stelde niet voor om de motie in de prullenbak te doen. Ik denk eerder dat die ingelijst moet worden, want het is een vrij bijzondere motie in deze Kamer. Er moest 145 jaar voorbijgaan vooraleer we de voorganger daarvan vinden. De vraag is niet of de minister alles doet wat mijn fractie of deze Kamer wil. De vraag is of de minister in redelijkheid tegemoet is gekomen aan de motie die we toen met een grote meerderheid hebben gesteund. Ik vind dat dit nu gezegd kan worden. We hadden kort daarvoor de motie over kinderarmoede. Daar hebben we ook drie jaar over gedaan in deze Kamer. De regering had er moeite mee die uit te voeren. Uiteindelijk is mevrouw Van Ark, toen nog staatssecretaris, hiernaartoe gekomen. Toen hebben we met z'n allen geconstateerd: ze doet niet precies wat we willen, maar wat ze gedaan heeft, is goed. Hier hebben we ons zwaarste middel ingezet: een motie van afkeuring. Ik vind dat het dan ook fair is dat als de minister, geholpen door de Kamer en de initiatiefnemer, uiteindelijk redelijk tegemoetkomt aan onze wens ... Dan blijven onze eisen nog wel op tafel liggen, maar de afkeuring kan er dan af. Dat is, denk ik, fair.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik hoor de heer Kox twee dingen zeggen. Hij zegt: de afkeuring kan eraf. Maar hij wil het toch inlijsten. Als een motie hier eenmaal is aangenomen, dan blijft die inderdaad ingelijst hangen tot in lengte der dagen. Dan kunnen we er over 143 jaar nog steeds naar kijken, of onze opvolgers in ieder geval.
Maar mijn punt betreft het volgende. Hij zegt: die eisen kunnen eraf. Is het voldoende wat er nu ligt, ook met die wet tijdelijke huurkorting? Die heeft eigenlijk ook maar een heel beperkte strekking. De minister is de Kamer inderdaad iets tegemoetgekomen, maar is dit voor de SP echt voldoende? Of krijgen we straks, met mogelijk ook nog al die verduurzamingsmaatregelen, niet een veel forsere huurstijging en moeten we dat niet juist zien te voorkomen?
De heer Kox (SP):
Daar gaan we dan over debatteren met deze minister of haar opvolger, maar hier ging het om het feit dat deze Kamer op een specifiek punt, namelijk een tijdelijke huurbevriezing, echt iets wilde en de minister zei: ik wil dat echt niet doen. Dat leidde tot het uitspreken van de afkeuring over dat deel van haar beleid. Dat deel van haar beleid is bijgesteld en verbeterd. We hebben nu een huurstop voor 2,3 miljoen huurders. We hebben ook een stevige huurbeperking — laat ik het zo zeggen — dankzij collega Nijboer, voor 1 miljoen huurders in de vrije sector. Daarmee is de minister op redelijke wijze tegemoetgekomen aan de kritiek van deze Kamer. Ik heb destijds ook namens alle indieners gezegd: deze Kamer heeft geen recht van amendement, dus wij zeggen niet hoe het precies moet. De minister gaat over de invulling, maar de invulling moest wel zo zijn dat het paste in wat wij wilden. Over al die andere punten, collega Van Hattem, krijgen wij nog discussies met deze minister of de opvolger. Dan zullen wij nog vaak zeggen of wij het er, afhankelijk van de regering die er zit, mee eens zijn of niet. Ik wilde alleen daags voor de verkiezingen vaststellen dat als de minister uiteindelijk in redelijke mate tegemoetkomt aan wat deze Kamer heeft gewenst op dat moment, negen maanden geleden, het dan fair is dat deze Kamer zegt: dank u wel, minister, dat is goed gedaan, dus de verhoudingen zijn weer geklaard en de afkeuring kan opgeborgen worden, maar niet vergeten.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, laatste maal.
De heer Van Hattem (PVV):
Ja, kort, voorzitter. Ik vind het eerlijk gezegd nog altijd vrij beperkt. Er is inderdaad wel een stap gezet, maar ik vind het een klein, laat en moeizaam stapje. Dat is ongeacht of die motie daarmee van tafel is of niet, want dat doet staatsrechtelijk ook helemaal niet ter zake. Maar er moeten nog heel wat stappen gezet worden. Ik hoop dat we het daar in ieder geval over eens zijn.
De heer Kox (SP):
Een huurbevriezing voor 2,3 miljoen mensen en een huurbeperking voor 1 miljoen huurders, bij elkaar dus 3,3 miljoen huurders, inwoners van dit land, met alles wat daar nog bij komt aan familie, zou ik niet willen kwalificeren als "een klein stapje". Dat was het ook niet voor deze Kamer. Daarom hechtten we er zo hevig aan dat de minister uiteindelijk moest gaan doen wat wij wilden. Als ze dat dan doet, dan zeg ik niet: ik blijf halsstarrig bij mijn oude mening. Nee, dan zeg ik: dank u wel, mevrouw de minister, het is goed dat het zo gebeurt, dus laten we vooruitkijken. Dit dossier kan op dat punt afgesloten worden, maar er komen nog heel veel andere onderdelen waarover we zullen moeten discussiëren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik nu het woord geven aan de heer Van Rooijen van de fractie van 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. De avondklok is alweer ingegaan, voor deze woordvoerder vanavond voor de vierde keer sinds begin januari, acht weken geleden. Wie had dat kunnen denken.
In de eerste plaats kom ik op het initiatiefvoorstel van de heer Nijboer. Ik zei bijna "collega" Nijboer. De tijden vervliegen, maar gaan niet helemaal voorbij. Wij steunen zijn initiatiefvoorstel van harte en vinden het overigens bijzonder — zoals ook gememoreerd is — dat de minister dit initiatief steunt. Dat gebeurt niet altijd, of lang niet altijd. Wij steunen ook de beide andere wetsvoorstellen.
Dan kom ik op het amendement-Van Otterloo, dat in de Tweede Kamer werd verworpen. Er was overigens forse steun in de Tweede Kamer voor dat amendement: 60 stemmen. Dat is niet niks. Maar het werd verworpen. Er was een uitzondering voor AOW'ers bij de inkomensafhankelijke verhogingen. Die uitzondering voor AOW'ers is in het wetsontwerp helaas geschrapt. De motivering daarvan overtuigde de Tweede Kamerfractie en een deel van de Tweede Kamer niet, maar ook onze fractie in deze Kamer niet. De minister lijkt te veronderstellen dat — ik noemde het vanmiddag al — het inkomen van AOW'ers nog stijgt. Ik zal dat niet weer adstrueren. Dat heb ik vanmiddag gedaan. Die inkomensstijging is in zekere mate een illusie. De minister wijst dan op de ongelijke behandeling die zij ziet en spreekt ook over AOW'ers met een ruim aanvullend pensioen. Laten we het daar vanavond op dit tijdstip ook maar niet over hebben. Maar wat bij AOW'ers een hoog inkomen wordt genoemd, is voor de rest van de samenleving — zo is onze indruk — een modaal inkomen. Dat noemen wij eerder een ongelijke behandeling.
Voorzitter, daarom een motie over die uitzondering.
De voorzitter:
Door de leden Van Rooijen en Kox wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de uitzondering van de AOW'ers met betrekking tot de inkomensafhankelijke huurverhoging geschrapt wordt met het onderhavige wetsvoorstel;
overwegende dat door onderhavig wetsvoorstel een steeds groter deel van AOW en pensioen wordt besteed aan woonlasten;
overwegende dat door het uitblijven van indexering AOW'ers meer van hun AOW kwijt zijn aan woonlasten;
overwegende dat het behouden van de uitzonderingspositie van AOW'ers zorgt voor lastenvermindering;
verzoekt de regering de geschrapte uitzondering inkomensafhankelijke huurverhoging weer in te voeren voor AOW'ers,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter E (35518).
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Tot slot zou ik graag de minister nog even willen toespreken. De minister heeft vorig jaar met die motie van afkeuring en debatten — ik loop al een hele tijd mee in de politiek — toch wel een orkaan moeten doorstaan, zoals ik het in mijn woorden noem. Maar zij heeft gaandeweg de weg gevonden om met deze Eerste Kamer weer verder op te trekken. Dat is natuurlijk de eerste taak die een kabinet, een minister, met het parlement heeft: naar de toekomst kijken en proberen samen op trekken. Het beeld dat ik hier net schets, laat zij ons in elk geval na. Ik hoop dat dit een inspiratie is voor het nieuwe kabinet, maar ook voor haar, uitgerekend aan de vooravond van de verkiezingen. Onze dank.
Ik deel overigens de opmerking van collega Kox — toch niet onbelangrijk en het sluit ook aan bij mijn woorden — dat wat ons betreft die motie nu van tafel is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van der Linden van de Fractie-Nanninga.
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Voorzitter. Allereerst mijn complimenten aan de initiatiefnemer, de heer Nijboer, met zijn wetsvoorstel. Dat had ik in de eerste termijn nog niet gedaan. Passievol verdedigde hij zijn initiatief in eerste termijn, letterlijk op de streep van de finish van de oude Tweede Kamer. Ik heb net de laatste peilingen gezien: ik denk dat we de heer Nijboer ook na de verkiezingen nog wel terug gaan zien.
Ik heb drie vragen gesteld in de eerste termijn, over de inflatie versus de stijging van de huizenprijzen. Creëren we niet de scheefwoners van de toekomst? Het antwoord was duidelijk: drie jaar is natuurlijk een beperkte tijd en heeft een beperkte impact. Dus nee, dat zal op de lange termijn waarschijnlijk geen effect hebben. Er komt nog een evaluatie. Over de definitie van inflatie gaf de minister aan dat de koper van een pand niet te maken heeft met de inflatie op de waarde van het pand. Dat is natuurlijk ook waar. Het gaat slechts om de inflatie op de kosten. Die zullen wel weer in de indexering zitten.
Dan het tweede punt: gemeenten die aan de slag willen met dat maatwerk. Ik maakte dit punt omdat ik ook zelf constateerde dat er veel onwetendheid is, vooral in kleine en middelgrote gemeenten. De grote steden hebben dit wel onder controle. Handreikingen hoe dit effectief kan worden gemaakt, zijn van belang. Dat is ook wel gebleken uit het vorige maatwerk. Van die 10% is niet echt veel gebruikgemaakt. Dus heel goed dat de minister met de VNG in gesprek gaat over heldere communicatie over wat gemeenten effectief kunnen doen.
Dan het derde punt: het scheefwonen. Hoe reëel is die doorstroming in de huidige markt en hoe zit het met de risico's voor de sociale cohesie? De minister gaf aan dat het gaat om passende huren en niet per se om doorstroming. Dat klopt natuurlijk. Die prikkel is er, maar in deze uitdagende huizenmarkt zullen veel scheefwoners scheefwonen prefereren boven een niet te vinden of veel duurdere woning.
Over de sociale cohesie is volgens de minister met Partij van de Arbeid en GroenLinks afgesproken dat wordt geïnvesteerd in kwetsbare buurten. Investeren in volkswijken is natuurlijk iets waar ook wij met de minister over hebben gesproken.
Ik was GroenLinks nog een reactie verschuldigd over het aantal woningen dat naar statushouders gaat. De IND werkt momenteel een achterstand in het huisvesten van 15.000 statushouders weg. Over 2021 gaat het om een aantal van 27.000, waaronder veel eenpersoonshuishoudens. Gemeenten luiden daarover de noodklok; denk voor een recent voorbeeld aan Zaanstad en omgeving. De VNG noemt het een niet uitvoerbare, bijna onmogelijke opgave. Het CBS heeft becijferd dat 134.000 statushouders met een tijdelijke verblijfsvergunning sinds 2014 in een sociale huurwoning zitten. Dat zijn natuurlijk geen 134.000 huizen, maar het is wel bijna gelijk aan één jaar nieuwbouwwoningen. Dat zijn dus significante aantallen.
In het debat in eerste termijn viel het op dat 50PLUS de VVD aanviel over de wooncrisis, die door het kabinet zou komen. Nee, zei de VVD, we moeten naar de lokale overheid wijzen. D66 vond dat te makkelijk: het was niet de lokale overheid. Na de verkiezingen zou het anders moeten: bouwen, bouwen, bouwen. Zulke slogans hoor je in dit huis veel. In eerste termijn refereerde ik aan Elsevier Weekblad met een opmerking over de minister. Dat artikel begint gelijk met de conclusie: je kunt geen krant of blad openslaan of het gaat over de woningcrisis; waarom worden ze niet gewoon gebouwd? Elsevier maakte een rondgang langs direct betrokkenen, die allemaal elkaar de schuld geven. Dat is ook een beetje het beeld dat ik van de politiek krijg. Het is exemplarisch. Er werden mooie woorden gesproken over lang teruggaande samenwerking binnen de Partij van de Arbeid, refererend aan oud-staatssecretaris Jan Schaefer, met het citaat: in geouwehoer kun je niet wonen; ga eens huizen bouwen. Dat lijkt me een mooie oproep voor een nieuw kabinet.
Ik heb de motie die de PVV heeft ingediend al even bestudeerd en besproken met mijn fractie. Ik zeg er twee dingen over. Eén. De motie vraagt om in te grijpen bij gemeenten, maar wij zijn voorstander van lokale keuzevrijheid. Wel zijn we het met de heer Van Hattem eens dat het nu niet zo veel oplevert. Ik woon ook in zo'n gemeente waar de minister-president of de lijsttrekker van de VVD weliswaar kan roepen "ik wil ervan af", maar waar de lokale VVD gewoon tegen het schrappen van die urgentiestatus stemt. De motie om die urgentie te schrappen is eigenlijk een stapje te laat in het proces. Die herverdelingsplicht over gemeenten blijft bestaan, maar die moet stoppen, want anders moeten ze de mensen toch ergens huisvesten. Als ze het niet doen, krijgen ze van het Rijk op hun kop. En als je dat zou doen, leidt dat weer tot overvolle azc's. De echte oplossing is minder netto-immigratie, maar politiek zullen wij het voorstel natuurlijk wel steunen.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank voor de steun van de Fractie-Nanninga voor deze motie. Ik wil daarbij opmerken dat deze stap inderdaad gezet moet worden, maar dat het dictum van de motie dan ook spreekt over "maatregelen" in de brede zin des woords. Daar kan dus aan gekoppeld worden dat ook de instroom beperkt wordt of geheel dichtgedraaid wordt, wat de PVV betreft. Het is inderdaad ook belangrijk om maatregelen te nemen in de Huisvestingswet. De oproep aan het kabinet is dus om dit zo breed mogelijk te trekken, maar aangezien de minister-president op dit moment heeft gesproken over die stap richting gemeentes over de voorrang, is dat de eerste stap. Om daar uiteindelijk te komen, moet je inderdaad nog wat meer stappen zetten. Maar laat dat een onderdeel zijn van die benodigde maatregelen.
De voorzitter:
Ik hoor hier geen vraag, meneer Van Hattem. Daar had u ook uw tweede termijn voor kunnen gebruiken.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Het gaat erom met maatregelen te komen; ik gaf het net al aan. De oproep zou ook kunnen zijn om immigratie in te perken. Daar zijn we voor, maar daar gaan volgens mij juist ook de verkiezingen over.
Dan wil ik in tweede termijn ook nog een motie indienen die wel aan het onderwerp verbonden is, maar niet op de huur ziet. Het gaat om een motie om ook kopers een beetje te helpen. We kennen nu al een aantal jaar de schenkingsvrijstelling. Ouders die wat gespaard hebben, kunnen ...
De voorzitter:
Uw tijd is bijna om, dus ik zou u willen voorstellen om dat snel te doen.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik ga mijn best doen. Wij willen een motie indienen om de schenkingsvrijstelling wat te verruimen of althans eerlijker te maken, omdat je voor oude jaren niet altijd het maximumbedrag kunt gebruiken.
De voorzitter:
Door de leden Van der Linden, Berkhout, Beukering, Van Wely en Frentrop wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat ouders sinds 2017 €100.000 (geïndexeerd) belastingvrij aan hun kinderen mogen schenken ten behoeve van de aankoop, verbouw en/of renovatie van de eigen woning;
constaterende dat voor ouders die in 2017 en 2018 slechts gedeeltelijk van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt, het niet mogelijk is om in 2021 en verder hun kind aanvullend te steunen tot het maximaal vrijgestelde bedrag;
overwegende dat de omstandigheden op de woningmarkt sindsdien alleen maar uitdagender zijn geworden, zeker voor starters;
verzoekt het kabinet om vóór het Belastingplan 2022 te onderzoeken hoe de regeling belastingvrije schenking van ouders aan kinderen ten behoeve van een koopwoning zodanig kan worden aangepast dat ouders die in eerdere jaren slechts ten dele gebruik gemaakt hebben van deze regeling, alsnog onder dezelfde voorwaarden een aanvullende schenking kunnen doen tot aan de maximale vrijstelling,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter F (35518).
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dit is dus een steuntje in de rug voor ouders die hun kinderen willen steunen op die uitdagende woningmarkt.
De heer Crone i (PvdA):
Beseft de heer Van der Linden dat deze regeling het nog moeilijker maakt voor mensen die geen ouders hebben die dat kunnen schenken om aan een huis te komen? Dit drijft immers de prijs op; dat weten we allemaal. In een krap aanbod wordt de prijs bepaald door de aanbieders. Die kunnen vragen wat ze willen. Dit gaat dus ten koste van mensen die, om welke reden dan ook, niet hebben kunnen sparen.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik zie niet in waarom dat ten koste van hen zou gaan. Ik stelde net in de motie voor dat het voor meerdere mogelijkheden voor de eigen woning kan worden gebruikt, voor het aflossen van de hypotheek en ook voor de verbouwing. Dus die inzet is zeer breed. Ik denk niet dat dat ten koste gaat van andere mensen.
De heer Crone (PvdA):
Missschien kunt u dat nog eens nazoeken, maar minder dan 5% van de burgers heeft überhaupt meer dan €10.000 spaargeld. Dus 95% heeft geen spaargeld om aan kinderen te geven. En die 5% drijft wel de prijzen op, waardoor die 95% nog duurder moet kopen. Dat zijn feiten.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dan hoor ik de heer Crone van de Partij van de Arbeid hier eigenlijk zeggen dat hij tegen die regeling voor die schenkingsvrijstelling is. Dat kan ik politiek ook wel begrijpen. De motie — maar ik moest de motivatie wat inkorten omdat de tijd op was — gaat erom dat er eigenlijk eerlijker mee om wordt gegaan. Die regeling is nu als volgt. Heb je daar vier of vijf jaar geleden voor een deel van gebruikgemaakt voor kind één? Als je dat nu weer wilt doen en als je dat niet voor het maximale bedrag hebt gedaan, dan kun je het nu voor kind twee wel voor het maximale bedrag doen en niet voor kind één voor dat eerdere bedrag. Wij stellen voor: trek dat gelijk. Wij stellen voor om te onderzoeken hoe je dat gelijk kunt trekken, zodat je in ieder geval tot aan dat maximumbedrag kunt schenken, net zoals je dat bij een recente schenking kunt doen. Dus wij zijn ervoor om dat wat eerlijker te maken, zodat niet iets wat je in het verleden hebt gedaan, nu kwijt is.
De voorzitter:
Helder. Meneer Crone, laatste maal.
De heer Crone (PvdA):
Het kan toch nooit eerlijk zijn dat een partij zegt dat 5% van de mensen het beter gaat krijgen en dat zij nog betere huizen kunnen kopen ten koste van 95% die een hogere prijs moet betalen, omdat de marktprijs gaat stijgen? U kunt nooit zeggen dat dat eerlijker is en zeker niet dat het gelijk is, zoals u steeds zegt.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik denk dat de heer Crone de motivering in de motietekst nog eens moet lezen. Waar hij hier als Partij van de Arbeid volgens mij op ageert, is dat er überhaupt geen schenkingsvrijstelling zou moeten zijn. Dat begrijp ik ook. Daar verschillen we politiek over van mening.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord nu aan de heer Van Hattem van de fractie van de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank, voorzitter. Ik begreep dat de lijsttrekker van D66, mevrouw Kaag, vanavond in het verkiezingsdebat — ik heb het helaas niet kunnen zien, maar ik heb wel dingen meegekregen — sprak over een kansencrisis. Die kansencrisis is iets wat we vanavond ook zien bij deze wetsvoorstellen, namelijk een kansencrisis voor onze huurders. Er zijn te hoge huren, te hoge huurprijzen en te weinig woningen voor onze Nederlandse huurders. Dan kom ik terug op wat de heer Jan Latten, de oud-hoofddemograaf van het CBS, aangaf: de link tussen immigratie en woningtekort wordt structureel niet gelegd. Ik had toch graag een visie van de minister gezien op die link tussen immigratie en woningtekort. Want wat we zien is — ik heb het hier vaker gezegd — dat er in plaats van volkshuisvesting nog steeds sprake is van volkerenhuisvesting. Daar moeten we vanaf. Anders is het gewoon niet betaalbaar te houden en niet mogelijk om onze mensen te kunnen huisvesten. Dan wordt ook nog gesteld dat er sprake moet zijn van een huurverhoging, zoals in een van de wetsvoorstellen staat, als prikkel om door te stromen. Waarheen? Welke mogelijkheden zijn er? Wat de PVV betreft moet er wel doorstroming komen, maar dan moet het vanuit een andere sector komen. Dan moet er doorstroming komen van statushouders die nu hier gehuisvest zijn, bijvoorbeeld Syriërs die al veilig terug kunnen naar Syrië. Die moeten een prikkel krijgen om te remigreren naar Syrië, zodat die huurwoningen weer vrijkomen en we daar onze mensen weer kunnen huisvesten.
We zien het bijvoorbeeld ook bij de azc's. Er wordt in Burgum, in Friesland, een compleet woonwijkje gebouwd voor asielzoekers. Dat zijn splinternieuwe, mooie, grote huizen en onze eigen Nederlandse mensen hebben het nakijken. Ik zou als alternatief willen voorstellen: ga eens naar het azc Budel. Dat is 90 hectare groot. Daar worden nu zo'n 1.500 asielzoekers opgevangen. Op 90 hectare kunnen daar woningen gerealiseerd worden voor onze Nederlanders, betaalbare woningen, huurwoningen, waar onze Nederlandse woningzoekenden terechtkunnen. Hetzelfde geldt voor de problematiek van arbeidsmigranten. Er worden nu overal grootschalige complexen neergezet. Zorg ervoor dat er betaalbaar gebouwd wordt voor onze Nederlandse huurders en verlaag vooral de huren.
Voorzitter. Dat brengt mij bij deze wetsvoorstellen. Ik heb het al aangegeven: het is eigenlijk te weinig wat er nu ligt. De heer Kox is misschien heel tevreden over de voorstellen, maar als PVV zeggen wij: we moeten er echt alles aan gaan doen om voor onze Nederlandse huurders de huren omlaag te brengen. Want de huren zijn te veel gestegen de afgelopen jaren. De mensen betalen gewoon veel en veel te veel.
De heer Pijlman i (D66):
Dit is een eindeloze riedel, die wekelijks wordt herhaald en waarin groepen tegenover elkaar worden gezet. U zei zonet per interruptie: wij willen helemaal af van de opvang van asielzoekers. Daar neem ik uitdrukkelijk afstand van. Ik vind het ook onwaardig, maar u brengt nu weer een nieuw aspect in. Dat zijn de arbeidsmigranten, waar een groot deel van de economie overigens zeer veel behoefte aan heeft. Daar mag ook niet meer voor gebouwd worden, begrijp ik. Wat wilt u nou eigenlijk? Waar moeten die mensen, die hier op uitnodiging werk doen waar anders geen mensen voor zijn, slapen en wonen? Ik vind het schandalig hoe die vaak gehuisvest zijn, maar u vindt dat ze helemaal niet meer opgevangen moeten worden. Zegt u nu dat de grenzen ook dicht moeten voor arbeidsmigranten?
De heer Van Hattem (PVV):
Sinds we met die Bolkesteinrichtlijn, die Dienstenrichtlijn, zitten, zitten we met een perfide verdienmodel. Het wordt gewoon veel te gemakkelijk gemaakt om die arbeidsmigrant hierheen te halen. Inderdaad, de heer … eh …
De voorzitter:
Pijlman.
De heer Van Hattem (PVV):
… Pijlman — sorry — stelt terecht dat de omstandigheden vaak slecht zijn, maar nu worden er vaak kantoorcomplexen omgebouwd voor massale huisvesting van arbeidsmigranten. Daar kunnen we ook woningen voor Nederlandse woningzoekenden neerzetten. Het grootste probleem is nog dat het onze economie ondermijnt, want we zien dat er grootschalige XXL-blokkendozen in het landschap worden neergezet op plaatsen waar ook huizen kunnen worden gebouwd. Daar worden massaal, vaak onder slechte omstandigheden arbeidsmigranten tewerkgesteld. Dat draagt helemaal niks bij aan onze economie. Tegen een veel te lage beloning worden die mensen aan het werk gezet. Dat is gewoon geen effectieve manier van een arbeidsmarkt en economie optuigen. Daar hebben we last van. Het kost ons ruimte, het kost ons onze economie en het kost ook veel overlast voor de leefomgeving. Dat kunnen we veel beter en efficiënter doen.
De voorzitter:
Helder. De heer Pijlman.
De heer Pijlman (D66):
Ja, het is duidelijk: het is ook voorbij met de arbeidsmigranten voor de PVV. Die komen er ook niet meer in. U zou eens hier vlakbij in het Westland moeten vragen wat de kwekers daar bijvoorbeeld van vinden. Maar oké, ik snap nu uw standpunt.
De heer Van Hattem (PVV):
Daar kunnen we ook heel veel Nederlandse werkzoekenden voor in gaan zetten. Dat is veel efficiënter en beter voor ons systeem. Maar nogmaals, we moeten gewoon zorgen dat onze Nederlandse huurders aan bod komen. Als dat wekelijks aan bod moet komen, dan blijf ik er wekelijks over doorgaan, want wekelijks lopen mensen ook tegen veel en veel te lange wachtlijsten aan voor sociale huurwoningen in dit land.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem. Dan is nu het woord aan de heer Crone van de fractie van de PvdA.
De heer Crone i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan beide bewindslieden, aspirant-bewindslieden, voor hun royale antwoorden. Ik had in de fractie gevraagd: mag ik nou zeggen dat ik Henk Nijboer al langer ken en dat we elkaar waarderen enzovoort, of is dat te persoonlijk? Maar gelukkig is hij er zelf over begonnen zonder dat ik het wist, dus nu moet ik terugreageren. Hij heeft zich een jaar vergist, want ik ken hem al een jaar langer. Hij was toen nog gewoon scholier op het middelbaar onderwijs. Hij zei: ik moet een scriptie schrijven over het Stabiliteitspact; mag ik eens bij u langskomen? Ik was toen financieel woordvoerder in de Tweede Kamer. Dat vond ik altijd leuk. Dan zit je een kwartiertje te kletsen over de inhoud en nog een halfuurtje en dan denk je: wat leuk! Maar ik moest een uur lang al mijn kennis over het Stabiliteitspact inbrengen, want hij wist er meer van dan ik, wat ik inmiddels wel kan toegeven. Toen dacht ik: o jee!
Maar het werd veel erger door wat hij toen vervolgens zelf zei. Op het congres van de Partij van de Arbeid in december 2001 had Wim Kok net gezegd: ik ga weg in augustus. Toen kwam Henk Nijboer met een heleboel afdelingen achter zich, jong, enthousiast en charmant vertellen: die hypotheekrente moet nou eens eindelijk weg! De congressen gaan altijd plat voor jonge, enthousiaste mensen en hij had ook nog argumenten. Toen was Melkert kandidaat-lijsttrekker. Stel nu dat Melkert dit had moeten verdedigen en had verloren. Kok weg, Melkert aan de bak en de hypotheekrente weg. Dat drama mocht de PvdA niet overkomen. Toen moest ik — ik was toen inmiddels al 50 jaar; ik was geen 18 meer — tegen deze jonge enthousiasteling in. Ik heb het maar net gewonnen, met maximaal 20 of 30 stemmen verschil. Hoezeer was de wereld veranderd, niet door 9/11 en het vertrek van Kok, maar doordat dit debat gelukkig nog net goed afliep.
Maar goed, ik heb zeer veel waardering voor Henk en ook voor wat hij al die jaren daarna heeft gedaan. Sommige mensen zijn al vroeg een talent en zijn dat gelukkig ook lang gebleven. Ik heb dus zeer veel waardering voor hem, en ik steun ook het wetsontwerp, in navolging van de grote omarming van de heer Kox en anderen in deze zaal. Dit is een fantastisch wetsontwerp waarin je enthousiasme, kwaliteit en dus zelfs een draagvlak in de hele Kamer, zowel hier als aan de overkant, terugziet. Daarvoor heb ik vanzelfsprekend alle waardering.
Hij heeft ook heel open en eerlijk gezegd: eigenlijk had er best wel meer gekund; welk tarief is nou goed? Overigens vind ik tarieven in de buurt van de inflatie of ietsje daarboven niet zo gek. Je gaat er namelijk van uit dat een huurprijs een marktprijs is en dat je die jaarlijks mag aanpassen aan stijgende kosten, want die zijn er voor onderhoud. Die benadering van inflatie is vrij normaal in de markt. Het is geen normale markt, maar op zich vind ik dat dus niet zo slecht. Je kunt alles te hoog vinden, maar dan ondergraaf je misschien de langetermijnontwikkeling en kwaliteit van de volkshuisvesting. Ik vond het dus niet zo gek.
Er zijn natuurlijk nog wat achterdeurtjes. Je hebt nog die tijdelijke huurcontracten, tussentijdse huurverhogingen, de toeristische verhuur en Airbnb. Er is nog geen puntenstelsel. Er is nog geen vergunningrecht. Maar goed, Rome is niet op één dag gebouwd. Ik vind het wel een hele principiële doorbraak dat zo Kamerbreed wordt gezegd: ook in deze particuliere sector moet je durven ingrijpen. Ik zeg dan: als marktsocialist moet je marktmeester durven zijn. De achterdeurtjes komen in het vervolg nog wel aan de beurt. Nu komen we niet verder, maar nogmaals zeer veel felicitaties. Laat nou vandaag door de wethouder in Den Haag, Martijn Balster, zijn aangekondigd dat hij het volgende gaat invoeren: geen nieuwe kamerbewoning in 23 wijken, een opkoopverbod tenzij je er zelf gaat wonen, en een brede huurvergunning. En laat hij nou uit hetzelfde talentenklasje komen als Henk Nijboer. De revolutie begint toch weer waar die ooit begonnen is. Ik heb dus zeer veel waardering voor deze jonge, sympathieke indiener en zijn kwalitatief zeer goede onderbouwing.
De minister ging meteen roepen dat ik haar ook al lang ken. Dat is ook waar. Dat enthousiasme is weer helemaal terug. Ik heb me namelijk afgevraagd: kun je die motie van afkeuring eigenlijk wel intrekken? Je kan haar niet aanhouden, want dat is al gebeurd. Je kan haar ook niet intrekken. Ik zou zeggen: we stoppen haar in de kast. Als u dan aan uw opvolger gaat vertellen "ik ben ervan af, want ze ligt in de kast, maar als u als opvolger het niet goed doet, halen ze haar er vast wel weer uit in de Eerste Kamer", dan houden we de spanning er een beetje in. Maar u bent ervan af; daar ben ik het helemaal mee eens.
Ik heb het zelf al gezegd in mijn eerste termijn: u maakt natuurlijk een geweldige finish, want u doet nu allemaal dingen die eerder niet konden of mochten, of die u zelf niet wilde, maar waar zeker de coalitie u in heeft gegijzeld. Als een werkelijke Houdini heeft u zich nu bevrijd uit de ketenen, overigens in zes gevallen geholpen door Henk Nijboer en anderen. Ik zou dus zeggen: gaat u samen maar die minister van Volkshuisvesting spelen in de volgende coalitie. Verdeel de taken maar op de een of andere manier. Dan krijgt u van deze Kamer vast heel veel steun.
Inhoudelijk zijn er nog wat vragen aan de minister, maar niet zo veel. Ook de Raad van State heeft iets gezegd over dat zoet en zuur van de inkomensgrens en de scheefwonersprikkels in één wetsontwerp. Dat was niet mijn punt; dat hebben zij ook gezegd. U hoeft er niet op terug te komen, maar ik denk dat ik mijn fractie adviseer om hier toch maar mee akkoord te gaan, omdat ik het iets verruimen van de inkomensgrens voor huishoudens iets belangrijker vind. Principieel zijn we er ook niet per se tegen dat scheefwoners iets meer betalen. De singlestraf is er gelukkig uit. Het is een moeilijke balans, dus ik weet niet wat mijn fractie doet, maar misschien moet het maar kunnen.
De tijdelijke huurkorting, de huurbevriezing, is natuurlijk keurig gedekt met de BIK. Daar hebben de heer Nijboer en ik, hij aan de overkant en ik hier, natuurlijk ook voor gestreden. Wij zeiden: wat is dat voor rare maatregel? Ik ben blij dat de VVD op dit punt nou eindelijk eens wat heeft toegegeven.
De voorzitter:
Denkt u aan uw tijd?
De heer Crone (PvdA):
Ja, voorzitter. Ik ben bijna aan het eind. Wat ik nog wel belangrijk vind: de motie-Koerhuis komt natuurlijk nog in alle opzichten terug hier. Ik hoop wel dat de minister mij heeft gehoord toen ik zei: leg zo veel mogelijk argumentatie op tafel waarom u die heeft ontraden. Dat bedoel ik ook inhoudelijk: welke mensen hebben hier nou nadeel en voordeel van? Ik denk dat de verkiezingspartijen D66, CDA en ChristenUnie zich dan houden aan hun verkiezingsprogramma en spijt hebben van het steunen van die motie. Dan zijn ze ook weer vrij, want dan is er weer een nieuwe coalitie.
Daarmee wil ik afronden. Misschien word ik donderdag wel wakker in de situatie dat deze coalitie gewoon doorgaat. Maar Einstein zei al: als je doet wat je deed, krijg je wat je had. De laatste weken gaat het goed, maar ik hoop dat deze coalitie dan toch zegt: laten we Henk Nijboer erbij nemen. En dan krijgt u de PvdA cadeau. Dank voor uw inzet, beiden. We zullen het zien. Maar dit gaan we volgende week in ieder geval steunen.
De voorzitter:
Dank u wel. U doelde natuurlijk op het amendement van de heer Koerhuis. U zei: motie-Koerhuis.
De heer Crone (PvdA):
Amendement.
De voorzitter:
Ja, het amendement. Dan is nu het woord aan de heer Rietkerk van de fractie van het CDA.
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met het initiatiefwetsvoorstel van de heer Nijboer. Ik kan kortheidshalve aansluiten bij alle mooie woorden die er al gezegd zijn. Dank ook voor de antwoorden. Wij blijven als CDA-fractie positief over het initiatiefwetsvoorstel en zullen dat ook van harte steunen.
Ook de minister dank ik voor haar antwoorden. Ik ga toch op één thema nog wat doorvragen. Dat heeft te maken met de uitvoeringsaspecten, die we hier als Eerste Kamer onder de loep moeten nemen. Het gaat om het Klimaatakkoord en de uitwerking in relatie tot deze wetsvoorstellen. Op veel plekken kunnen woningbouwcorporaties nu al tienduizenden woningen verduurzamen — ik citeer een aantal zaken uit het Klimaatakkoord — onder de voorwaarde dat de maandlasten van huur en de energierekening samen niet stijgen. Zo krijgen huurders een betere woning tegen — ik citeer — gelijke of lagere maandlasten. In samenspraak met de Woonbond worden voor alle opties afspraken gemaakt over het borgen van de woonlastenneutraliteit voor de huurders. Met het oog op draagvlak voor bijvoorbeeld warmtenetten streven betrokken partijen lokaal vaak naar een goede facilitering van huurders. Op basis hiervan zal Aedes aangeven welk deel van deze woningen verduurzaamd kan worden binnen de financiële mogelijkheden en de opgave van de betrokken woningbouwcorporaties, en voor welk deel er sprake is van een zodanige — daar komt-ie — onrendabele top dat uitvoering niet mogelijk is. Aedes is met volgens mij uw ministerie, met u in gesprek hierover.
De CDA-fractie constateert dat in het Klimaatakkoord gesproken wordt over het wegnemen van deze onrendabele top: situaties waarin gebouweigenaren zonder aanvullende maatregelen geconfronteerd worden met financieringslasten van de verbouw, die dan fors hoger zijn dan de besparing op de energierekening. De CDA-fractie vraagt aan de minister of de terechte inperkingen van de huurverhogingsmogelijkheden, deze wetgeving, deze onrendabele top vergroten. Acht de minister het mogelijk dat, indien noodzakelijk, de regelingen betreffende het wegnemen van deze onrendabele toppen verruimd kunnen worden?
Daarnaast concludeert de CDA-fractie dat het Klimaatakkoord aangeeft dat Aedes en de rijksoverheid nader overleg voeren over een deel met een zodanig onrendabele top dat uitvoering niet haalbaar is, dat bijvoorbeeld het aardgasvrij maken van woningen niet slaagt. Is daar overleg over geweest? En kunt u wat over de uitkomsten daarvan zeggen?
Tot slot. De CDA-fractie constateert dat de precaire situatie op de Nederlandse woningmarkt — we hebben daar allemaal over gesproken — tot ingrijpen noopt. Dat gebeurt via deze wetsvoorstellen. Eveneens zijn de afspraken uit het Klimaatakkoord over de verduurzaming van woningen van groot belang, vindt ook de CDA-fractie. Zou de minister een nadere — dat mag ook schriftelijk — uitwerking kunnen geven van de verhouding tussen de afspraken van het Klimaatakkoord, de uitvoering daarvan, en de onderhavige wetsvoorstellen? Zo ja, wanneer kunnen we die tegemoetzien?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord nu aan de heer Pijlman van de fractie van D66.
De heer Pijlman i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Bouwen, bouwen, bouwen en betaalbaar wonen. Dat wordt een van de opgaves van het nieuwe kabinet. Als je vandaag een beetje van een afstand kijkt naar het debat, dan zie je dat het kabinet steeds meer ingrijpt in een te liberale markt. En als je het afgelopen jaar overziet, zie je dat de meeste politieke partijen ook enorm zijn opgeschoven. Dat hoor je ook aan de reacties, bijvoorbeeld van de minister. Ik hoop dat die beweging wordt voortgezet. Wat ons betreft zou dat ook betekenen dat in ieder geval een groot deel van de verhuurderheffing weg moet, zodat we de woningbouwcorporaties ook die impuls kunnen geven die we allemaal willen geven. Wij zijn heel erg enthousiast over de woningbouwimpuls. U hebt net gezegd dat in de eerste tranche 60% werd gebouwd voor de mensen met de laagste inkomens. In de tweede tranche is dat al omhooggegaan naar 67%. Ik hoop dat we snel de evaluatie tegemoet kunnen zien.
Voorzitter. Ik dank Henk Nijboer voor zijn leuke en enthousiaste manier van beantwoorden. Ik vroeg hem hoe het zit. De tijdelijke regeling is er voor drie jaar, maar tijdelijke regelingen willen ook nog weleens vast worden. Hij beantwoordde die vraag door te zeggen dat ik een pleidooi had gehouden om het ook vast te maken. Maar dat zei ik niet direct. Ik vind dat het na drie jaar echt afhangt van de omstandigheden. Ik zou het me voor kunnen stellen, maar het hangt wel van de omstandigheden af.
De voorzitter:
Denkt u aan de tijd?
De heer Pijlman (D66):
Ja. Ik zou aan de minister willen vragen om toe te zeggen dat ook wij de evaluatie die in het wetsvoorstel zit, toegezonden kunnen krijgen.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Pijlman (D66):
Ik gaf al eerder antwoord over de aanvangshuren.
Ik ben nog één antwoord schuldig aan de heer Crone. Dat gaat over het amendement-Koerhuis. Was dat verstandig? Nee.
De voorzitter:
Dat was een helder en kort antwoord. De heer Raven van de OSF-fractie.
De heer Raven i (OSF):
Dank, voorzitter. Dank aan de minister en ook aan de heer Nijboer voor de beantwoording. Ik had inderdaad geen vraag gesteld over uw wetsontwerp, dus het initiatiefvoorstel, maar dat is eigenlijk een compliment. Zo moet u dat ook beschouwen, want als er verder geen vragen zijn, is alles duidelijk. Het is ook een goede zaak. Ik heb mijn bijdrage in de eerste termijn er ook mee afgesloten dat het een noodzakelijke correctie is, net zoals beide andere voorstellen die vandaag voorliggen.
Voorzitter. Ik heb in mijn bijdrage met name ingezoomd op de brief van de minister van 21 februari jongstleden. Die brief heette Woonkansen in het middensegment. Ik begreep van de VVD-fractie dat ernaar is gekeken of mijn bijdrage wel passend is bij wat vandaag hier voorligt. Ik denk dat het wel degelijk passend is. Wellicht heeft u geen kennis genomen van de inhoud van de brief, maar een aantal van die zaken hebben toch echt wel rechtstreekse raakvlakken met hetgeen vandaag hier aan de orde is. In die brief is bouwen een hoofdthema. Dat hebben we toegelicht en dat heeft de minister ook toegelicht. Ook het bestemmen en het betaalbaar houden van woningen is een thema. Ik heb een pleidooi gehouden om daar ook aan toe te voegen: benutten. Kijk dus nog eens naar die leegstand. Het is toch een behoorlijk aantal woningen dat leegstaat, en dat zou een onderdeel kunnen zijn van het beleid dat we voeren. Met name de leegstand van langer dan twaalf maanden is substantieel.
De voorzitter:
Denkt u aan de tijd?
De heer Raven (OSF):
Ja. Tegelijkertijd heb ik aandacht gevraagd voor herverdeling van met name de nieuwe woningen. Bekijk het in een breder verband. Bekijk het door heel Nederland en kijk niet alleen naar de Randstad. De Randstad is al overbelast en de dorpen en kernen dreigen niet-leefbaar te worden in de toekomst. Die hebben versterking nodig. Het kan in beide gevallen tot een positief resultaat leiden als we aan de ene kant iets niet doen wat we aan de andere kant wel doen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is als laatste het woord aan de heer Van der Burg van de VVD-fractie.
De heer Van der Burg i (VVD):
Voorzitter. Eerst kort richting de heer Raven: nee, mijn reactie sloeg op het feit dat u pleitte voor minder woningen in de Randstad. Dat is een manier van denken die ik mezelf moeilijk eigen kan maken.
Dat gezegd hebbende, voorzitter, merk ik op dat ik pas twee jaar lid ben van de Eerste Kamer en dat ik dus nog niet zo veel ervaring heb als de heer Kox, die al in de Eerste Kamer zat toen ik nog met blokken speelde. Maar in die twee jaar heb ik toch veel debatten meegemaakt, zowel met ministers als met initiatiefnemers. Je ziet dat initiatiefnemers vaak nog net wat enthousiaster zijn dan ministers, omdat het echt hún wet is, waar ze zelf hard aan gewerkt hebben. Maar de manier waarop meneer Nijboer vandaag zijn wet heeft verdedigd is er eentje om door een ringetje te halen. Als hier dingen niet goed gaan, moet je het zeggen, en als hier dingen top gaan, moet je het ook zeggen. Het was een genot om naar de heer Nijboer te luisteren. Jammer dat het niet vaker kan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Nou, dat lijken mij prachtige woorden aan het adres van de initiatiefnemer. Er zijn enkele vragen gesteld. Kunt u die meteen beantwoorden, minister? Ja, zie ik. Er zijn geen vragen voor de heer Nijboer. Ik vraag ondertussen of een van de leden nog het woord zou willen in tweede termijn. Dat is niet het geval. Dan is het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Minister Ollongren i:
Voorzitter. Er waren inderdaad toch nog een paar vragen. Er waren ook, als ik het goed heb geteld, drie moties, waarop ik uiteraard graag reageer in tweede termijn. Er waren ook nog een paar vragen die ik in eerste termijn heb laten liggen of waar ik nog op terug zou komen, dus dat doe ik eerst. Daarna loop ik even de sprekers langs en dan doe ik tot slot de moties.
De eerste vraag waarop ik terug wilde komen, was de vraag van mevrouw De Boer over het amendement-Koerhuis in de Wet tijdelijke huurkorting. Had dat nog zin, was eigenlijk haar vraag. Ik heb even naar de planning gekeken. Het amendement regelt dat een huurovereenkomst verlengd kan worden met een of meer maanden en tot uiterlijk 1 juli. Het is daarnaast ook mogelijk om per KB dit onderdeel van de wet te verlengen tot 1 januari 2022. De wet treedt zo spoedig mogelijk in werking. Ik streef naar 1 april, zoals ik zei. Het antwoord is dus: ja.
Een andere vraag die ook nog in eerste termijn was gesteld, was de vraag van de heer Raven over leegstand. Hij kwam er net in tweede termijn ook nog op terug. Ik denk dat de heer Raven en ik toch even goed moeten bekijken waarop hij zich baseert, want mijn gegevens over leegstand zijn echt heel anders dan de cijfers die hij hanteert. Als hij zegt dat er veel leegstand is — hij had het over 150.000 woningen waarbij het zou gaan over meer dan 12 maanden — dan zet ik daar de gegevens tegenover die ik heb. Daarin gaat het over een leegstand van rond de 90.000 woningen, maar vaak korter dan een jaar. Voor een deel is dat frictieleegstand vanwege verhuizingen. Dat zijn toch twee verschillende gegevens en die moeten we even met elkaar vergelijken. Maar ik kom wel graag terug op de toezegging die ik net deed, namelijk dat we aandacht hebben voor krimpgebieden en voor regio's anders dan de Randstad. Er is ook een motie aangenomen over een nationaal transformatieplan, waarmee ik aan de slag ga. Ik denk dus dat we elkaar op de inhoud op veel punten wel kunnen vinden.
Voorzitter, dan zal ik even de sprekers langs lopen. Ik heb goede nota genomen van de opmerkingen van mevrouw De Boer van GroenLinks over de vliegende start en de bouw, maar ook breder over de volkshuisvestingsopgave en de betaalbaarheid et cetera. Dat is eigenlijk helemaal in lijn met wat ik probeerde te zeggen.
De inhoudelijke punten van de heer Kox heb ik goed genoteerd. Ik vind het toch fijn wat hij zojuist heeft gesteld over de beroemde motie-Kox, die natuurlijk voor altijd in mijn geheugen gegrift zal staan. Zoals ik toen ook zei, is het mooi om historie te schrijven, maar misschien niet per se op die manier. Ik ben hem heel dankbaar voor zijn woorden van vandaag over de finish. En om dit onderwerp misschien dan maar helemaal af te ronden: de heer Crone zei ook iets over mijn opvolger. Mocht die vragen of er een lijk in de kast ligt, dan zal ik zeggen: dat niet, maar wel een motie, namelijk de motie-Kox. Want inderdaad, die is er, maar die is nu wel vooral voer voor historici en onze archieven. De heer Van Hattem heeft 'm geloof ik ingelijst; dat mag ook allemaal. Het is in ieder geval een mooie plek voor die motie. Ik ben heel blij dat we dit op deze manier in goede sfeer en goede harmonie met elkaar hebben kunnen afronden.
Voorzitter. Dan ga ik naar de heer Van Rooijen. Hij haalde nog zijn amendement aan. Daar is ook een motie over, dus daar ga ik zo op in. Ik ben ook hem dankbaar voor zijn mooie woorden. Het is heel bijzonder, maar ik reken erop dat ik hier nog terugkom de komende tijd. Het klonk bijna als een soort afscheid, maar het klonk wel bijzonder vriendelijk. Heel veel dank daarvoor.
Dan de heer Van der Linden van de Fractie-Nanninga. Ik heb hem en zijn fractie per abuis niet genoemd. In de vele gesprekken over het Volkshuisvestingsfonds hebben ook de heer Van der Linden en zijn fractie heel veel aandacht besteed aan de wijken waar je door middel van herstructurering de leefbaarheid en veiligheid zou kunnen verbeteren. Ik wil dus graag onderstrepen wat hij daarover heeft gezegd.
De heer Van der Linden maakte een aantal inhoudelijke punten, geen echte vragen. Ik wil daarom alleen even iets zeggen over zijn punt dat alle betrokkenen in de woningbouwopgave, of in de wooncrisis zoals hij het noemde, elkaar de schuld geven. Nou, dat is inderdaad helemaal niet vruchtbaar. Wat we van de afgelopen jaren hebben kunnen leren, is dat we het echt samen moeten doen. Woningen bouwen is geen makkelijke opgave. Het is niet zo dat één iemand dat kan doen. Dat kan een minister niet alleen doen. Dat kon wethouder Schaefer destijds ook niet. Die had daar ook andere partijen voor nodig. Je kunt het wel aanjagen. Je kunt er regie op voeren. Maar je hebt er heel veel partijen voor nodig, van de ontwikkelaars en de woningbouwcorporaties tot de gemeente. Het heeft dan geen enkele zin om naar elkaar te wijzen, maar je moet elkaar spreken en afspraken daarover maken. Daar moet je elkaar dan aan kunnen houden. Zo heb ik de sector wel leren kennen in de afgelopen jaren. Wat dat betreft ben ik positief over waar we nu staan, ook als je kijkt naar de grote opgave die er nog voor ons is.
De heer Van Hattem heeft blijkbaar iets opgesnoven uit het debat van vanavond; ik niet. Dat is volgens mij ook helemaal niet erg, want de debatten die de heer Wilders voert zijn in ieder geval net zo grijsgedraaid als de plaat van de heer Van Hattem in deze Kamer. Dat spijt mij echt. Het spijt me ook dat ik er toch iedere keer even iets over moet zeggen, omdat ik het opzetten van mensen tegen elkaar en het doen alsof er in Nederland een "wij tegen zij" is, kwalijk vind. Het gaat over mensen. Je kunt mensen niet wegzetten. Het gaat over statushouders die rechten hebben. Wij kunnen hen niet wegzetten als tweederangsburgers die nergens recht op hebben. Die hebben rechten en ze hebben ook recht op een woning, net zoals iedereen in Nederland dat heeft.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de heer Van Hattem hier ...
De heer Van Hattem i (PVV):
Ja, voorzitter, daar wil ik toch wel graag op reageren. De minister zegt: statushouders wegzetten als tweederangsburgers. Nu worden juist Nederlandse woningzoekenden als tweederangsburgers weggezet. Die staan jarenlang op wachtlijsten. Zij hebben niet de voorrangspositie die de statushouders wel hebben. Dat is nou juist de crux. Dat is nou net het probleem waar we hier tegen aanlopen. Ik vraag de minister — die vraag stelde ik zojuist in de tweede termijn — om eens met een visie te komen op die massa-immigratie die alsmaar voortduurt. Ik zei al dat dit kabinet immigratieverslaafd is. Dit is een massa-immigratiejunkenkabinet. Kom eens met een visie om daar iets aan te doen ten opzichte van het woningbouwtekort, want als dit op deze manier doorgaat, kun je nog zo veel woningen bijhouden, maar dan houdt het een keer op. Dit land is gewoon vol. Ik wil graag een reactie van de minister daarop. Hoe kijkt zij daartegen aan? Ik stel die vraag niet alleen. Ook de oud-hoofddemograaf van het CBS heeft dit afgelopen week serieus aan de kaak gesteld.
De voorzitter:
Volgens mij heeft minister net haar visie gegeven, maar wellicht wil ze die herhalen.
Minister Ollongren:
Ik heb dit in eerste termijn natuurlijk ook al gedaan en overigens ook in alle andere debatten die ik hier heb gevoerd over dit onderwerp. Op één punt zijn we het eens. Het zou goed zijn als er meer woningen zouden zijn, zodat de gemeenten gemakkelijker verschillende doelgroepen huisvesting zouden kunnen bieden. Dat is nu niet het geval en dat is een knelpunt. Maar ik neem echt afstand van alle termen die de heer Van Hattem gebruikt, inclusief de term "massa-immigratie". Het beeld dat hij daarmee oproept, doet op geen enkele manier recht aan de werkelijkheid. De heer Van Hattem weet ook dat het vooral gaat over arbeidsmigratie, over Europeanen, over kennismigranten en over studenten. Kortom, dat zijn al de groepen die onze samenleving dynamisch houden en die ook noodzakelijk zijn voor onze kenniseconomie. Op dat punt gaan we het dus niet eens worden, denk ik.
De voorzitter:
Kort, nog even. Mag ik u er, voordat u begint, op wijzen dat uw veter al enige tijd loszit. Misschien is het handig om die straks even vast te maken. Kort, nog even.
De heer Van Hattem (PVV):
Die is niet los, maar een beetje aan de lange kant.
De voorzitter:
Oké. Dat zie ik niet van deze afstand.
De heer Van Hattem (PVV):
Die veter is een beetje ruim bemeten. Dat is ook net het probleem, want Nederland is niet ruim bemeten. Nederland is maar een klein, krap en vol land. De minister zegt dat we het allemaal nodig hebben en dat er allemaal rechten zijn en dergelijke, maar als je op een gegeven moment aan de 22 miljoen inwoners zit — daar dreigt het naartoe te gaan — dan houdt het een keer op. Mijn vraag is gewoon of er geen visie is op het vraagstuk van enerzijds de immigratie die alsmaar door blijft gaan, en anderzijds het land dat steeds voller gebouwd moet worden, waardoor er op een gegeven moment gewoon letterlijk geen plaats meer is voor nog meer woningbouw. Daardoor zullen ook de huurprijzen — want daar hebben we het vandaag over — de pan uit gaan rijzen.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, u herhaalt zichzelf, moet ik constateren. De minister.
Minister Ollongren:
Voorzitter, dank. Ook dank dat u even aandacht vroeg voor de loszittende schoenveter, want er is een partij die zegt: in Nederland laten we iedereen vrij, maar niemand vallen. En we laten ook niemand struikelen, als het aan een losse schoenveter ligt. Mijn visie heb ik net uiteengezet. Dat is overigens ook de visie van het kabinet. En die wijkt af van die van de PVV.
Voorzitter. Ik ga nog eventjes naar de heer Crone. Ik had hem al bedankt voor zijn woorden over de motie. Houdini had ook altijd hulp, dus volgens mij heb je samenwerking nodig. De samenwerking met de heer Nijboer smaakt inderdaad wel naar meer, zou ik ook tegen de heer Crone willen zeggen. Op het amendement-Koerhuis zal ik terugkomen. Ik zal mij voorbereiden langs de lijnen waar de heer Crone net om vroeg. Ik hoop dat wij hier snel over de Woningwet kunnen spreken. Ik heb hem goed gehoord.
De heer Rietkerk had net in zijn tweede termijn een best wel inhoudelijk verhaal over het Klimaatakkoord, over de woonlastenneutraliteit en over de opgave voor de woningbouwcorporaties. Ik ben er niet zo bezorgd over dat wat hier voorligt hier ook nog eens in negatieve zin op uitwerkt, omdat we juist een uitzondering maken voor huurverhoging als die gekoppeld is aan woningverbetering en verduurzaming. Ik denk dat de tijd nu te kort is om nog diepgaand in te gaan op het grotere geheel waar hij aandacht voor vroeg. Hij vroeg om nog schriftelijk terug te komen op een aantal punten. Dat wil ik graag doen. Volgens mij verdient dat een uitvoerigere beantwoording dan ik hier kan geven. Het is natuurlijk onderwerp van gesprek met Aedes. Ik zal graag op schrift terugkomen op de punten die hij zonet heeft gemaakt.
De heer Pijlman — overigens dank ik hem nog voor zijn opmerkingen over de woningbouwimpuls — vroeg naar de evaluatie. Ik zal inderdaad zorgen voor de toezending ervan, zoals hij vroeg.
De vraag van de heer Raven van OSF heb ik denk ik beantwoord, want die ging vooral over de leegstandskwestie.
Voorzitter. Dan heb ik denk ik alleen nog de moties. Ik moet even kijken of de motie die in de eerste termijn werd ingediend inderdaad de motie is onder letter D. Ik denk het wel. Dat is de motie van de heer Van Hattem, die gaat over het huisvesten van statushouders. Ik heb daarover gezegd wat ik net zei: dat het uiteindelijk een keuze is die op lokaal niveau thuishoort. Ik ontraad de motie.
De motie onder letter E, van de heer Van Rooijen, is eigenlijk de voortzetting van zijn vraag. Hij refereerde daarbij aan een amendement dat bij de Tweede Kamer voorlag over de AOW en de inkomensafhankelijke huurverhoging. Ik moet haar ontraden, met de argumenten die de heer Van Rooijen net ook zelf opsomde. Hij kijkt daar anders tegen aan. Ik heb mijn argumenten in de eerste termijn genoemd. Ik ontraad de motie.
Tot slot, als ik mijn administratie tenminste op orde heb, de motie onder letter F. Dat is de motie van de heer Van der Linden cum suis, die vraagt om een onderzoek naar de verruiming van de schenkingsvrijsteling voor de eigen woning. Hij vraagt om een onderzoek. Ik wil hem graag zeggen dat ik de motie oordeel Kamer kan geven, ook omdat het een onderzoeksmotie is. Ik merk daar wel bij op dat het, bij gebruik van een schenkingsvrijstelling voor de eigen woning van maximaal €150.000, toegestaan is om de schenking te spreiden over drie jaar. In de motie wordt verzocht om te onderzoeken of we dat kunnen aanpassen, zodat het meer wordt dan drie jaar. Dat kan natuurlijk. Er komt ook een reactie op de evaluatie van de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning. Die zullen we naar verwachting voor de zomer naar beide Kamers kunnen sturen. Dus ik wil de motie graag oordeel Kamer geven. Ik zeg alleen dat we natuurlijk wel altijd goed moeten kijken naar de uitvoeringsimplicaties en de mogelijke complicaties voor de Belastingdienst.
Voorzitter. Daarmee kom ik aan het einde van mijn tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van de wetsvoorstellen. Ik noem ze alle drie afzonderlijk op. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel 35488, Voorstel van wet van het lid Nijboer tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week gestemd wordt over het initiatiefvoorstel.
Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel 35516, Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet (tijdelijke huurkorting)? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week gestemd wordt over het wetsvoorstel.
Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel 35518, Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van de Woningwet (wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet)? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week wordt gestemd over het wetsvoorstel.
Ik stel ook voor dat we volgende week stemmen over de ingediende moties. U bent akkoord daarmee.
Dan zijn we nu gekomen aan het einde van deze vergadering. Ik dank alle leden, de heer Nijboer, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt. Ik wens u wel thuis en heel veel succes morgen bij de verkiezingen.
Lijst van besluiten en ingekomen stukken
Lijst van besluiten:
De Voorzitter heeft na overleg met het College van Senioren besloten om:
a. de behandeling van het volgende hamerstuk te doen plaatsvinden op 16 maart 2021 onder voorbehoud:
Regels ter uitvoering van de EU-verordening betreffende het programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en de EU-verordening betreffende het programma Europees Solidariteitskorps (Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees Solidariteitskorps) (35658);
b. de stemmingen over het volgende wetsvoorstel en de volgende moties te doen plaatsvinden op 16 maart 2021:
Aanpassing van enkele wetten ter uitvoering van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PbEU 2017, L 283) (Invoeringswet EOM) (35429);
Motie van het lid Van Hattem c.s. over een exit-strategie om uit het Europees Openbaar Ministerie te kunnen treden (35429, G);
Gewijzigde motie van het lid Koffeman c.s. over het verwijderen van Lelystad Airport van de lijst PAS-melders (35600, R);
Motie van het lid Koffeman c.s. over het opschorten van een vergunningaanvraag voor Lelystad Airport (35600, U);
c. het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsvoorstel door de vaste commissies voor Financiën en voor Europese Zaken te doen plaatsvinden op 16 maart 2021:
Goedkeuring van het op 14 december 2020 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (Trb. 2021, 5) (35711);
d. de plenaire behandeling van het volgende wetsvoorstel te doen plaatsvinden op 22 maart 2021:
Voorstel van wet van de leden Segers, Kuiken, Van Nispen en Kuik tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES, houdende de invoering van de strafbaarstelling van misbruik van prostitué(e)s die slachtoffer van mensenhandel zijn (Wet strafbaarstelling misbruik prostituees die slachtoffer zijn van mensenhandel) (34091);
e. het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsvoorstel door de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid te doen plaatsvinden op 23 maart 2021:
Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/789 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online -uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma's en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten) (35597).
Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen:
1. de volgende door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen wetsvoorstellen:
Wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Woningwet, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet en om de mogelijkheden voor tijdelijke huurovereenkomsten te verruimen (35517);
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie richtlijnen elektronische handel) (35527);
Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (35603).
Deze wetsvoorstellen zullen in handen worden gesteld van de desbetreffende commissies;
2. de volgende regeringsmissives:
een, van de minister van Buitenlandse Zaken, ten geleide van het verslag van de informele videoconferentie van de leden van de Raad Algemene Zaken van 23 februari 2021 (griffienr. 168668);
een, van alsvoren, inzake Protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie; Brussel, 27 juli 2020 (griffienr. 168670);
een, van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, ten geleide van de geannoteerde agenda informele Toerismeraad 1 maart 2021 (griffienr. 168654);
een, van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, inzake Kamervragen van het lid Palland (CDA) over het delen van een Europees advies (griffienr. 168664).
De Voorzitter stelt voor deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn neergelegd bij de Directie Inhoud ter inzage voor de leden;
3. de volgende geschriften:
een, van fam. C.L.B. te H.G., inzake daadwerkelijk plichtsverzuim (griffienr. 168671);
een, van J.M. t e S., inzake wetsvoorstel 35619 (Samenvoeging van de gemeenten Landerd en Uden) (griffienr. 168674);
een, van J.P.M. v.R. te S., inzake alsvoren (griffienr. 168674.01);
een, van B.J. te S., inzake alsvoren (griffienr. 168674.02);
een, van W.B. te S., inzake alsvoren (griffienr. 168674.03);
een, van F.G.v.K. te S., inzake alsvoren (griffienr. 168674.04);
een, van M.P. te S. inzake alsvoren (griffienr. 168674.05);
een, van H.G.R., inzake alsvoren (griffienr. 168674.07);
een, van I.v.e. te S., inzake alsvoren (griffienr. 168674.09);
een, van L.v.H., inzake alsvoren (griffienr. 168674.10);
een, van M.J.v.M., inzake alsvoren (griffienr. 168674.11);
een, van T.B., inzake alsvoren (griffienr. 168674.12);
een, van R.F., inzake huurverhoging (griffienr. 168675);
een, van H.B., inzake stemmen (griffienr. 168676).
Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning.
De Voorzitter stelt voor deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.