Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)
Aanvang: 13.48 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (35352).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35352, Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs. Ik heet de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media nogmaals van harte welkom in de Eerste Kamer. Vandaag vindt alleen de eerste termijn van de kant van de Kamer plaats. De voortzetting van de beraadslaging zal volgende week plaatsvinden.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort namens de fractie van GroenLinks.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Het lijkt zo vanzelfsprekend: we voeden onze kinderen op om straks als mondige en verantwoordelijke volwassenen hun weg te vinden in de samenleving. Daarin spelen ouders, scholen en anderen een rol. It takes a village to raise a child.
Maar zo vanzelfsprekend is het niet, in ieder geval niet wanneer we het niet met elkaar eens zijn over wat dan het mondige, verantwoordelijke, volwassen burgerschap inhoudt. Welke waarden staan daarin centraal? Welk gedrag vinden we acceptabel of verwerpelijk? Die vragen komen aan de oppervlakte wanneer we het hebben over burgerschap, wanneer politici pleiten voor normen en waarden, wanneer we grondrechten bediscussiëren, et cetera.
In de tijd van de verzuiling had elke zuil ruimte om dat eigen waardenpatroon vorm te geven, maar na de ontzuiling en de secularisatie werd dat veel ingewikkelder en werd de zoektocht naar algemeen geldende waarden sterker. Dat bracht de Duitse staatsrechtgeleerde Ernst-Wolfgang Böckenförde tot de veel bediscussieerde stelling dat de liberaal-seculiere staat leeft bij de gratie van voorwaarden die hij zelf niet kan garanderen. Een pluriforme samenleving als de onze heeft namelijk geen eenduidige en vanzelfsprekende waarde waarop een ieder zomaar aanspreekbaar is. De staat is maar zeer beperkt in staat om die waarden te formuleren en te garanderen, laat staan af te dwingen.
Het is niet voor niets dat veel discussies over die basale waarden al heel snel gaan over de verhouding tussen de met name ook religieuze en seculiere waardepatronen. Ze worden onmiddellijk in de hoek getrokken van vragen naar godsdienstvrijheid, tolerantie en artikel 23. Ze gaan dan ook al heel snel over de vraag wat in de publieke dan wel in de private sfeer thuishoort, waar religieuze waardepatronen en normen een plek mogen hebben, waar onderwijs plaatsvindt en hoever de overheid in die beide sferen mag doordringen. Daarmee wordt het ook, als we niet uitkijken, een machtsstrijd die wil bepalen dat sommige waarden universeel zijn en dus publiek en dat andere, bijvoorbeeld religieuze waarden, secundair en ondergeschikt moeten blijven.
Dit lijkt misschien een al te filosofische reflectie, maar ze verklaart volgens mij waarom we bij het wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht brieven krijgen van lobbyisten die hetzij pleiten voor een veel dwingender eis aan scholen om bepaalde waarden uit te dragen en vorm te geven, hetzij opkomen voor het grondwettelijke recht op onderwijs, naar eigen visie en inzicht in te richten. Allebei zijn het normatieve standpunten en allebei worden ze vaak gebracht als een technocratisch en juridisch in te vullen procedure, alsof een wettelijk vastgestelde eis om bij te dragen aan actief burgerschap dé oplossing is voor intolerantie of juist de doodsteek voor eigen verantwoordelijkheid van scholen.
De wetstekst van 2006 die burgerschap stevig verankerde zonder heel veel te bepalen over de inhoud ervan past in dat spanningsveld. De wens om die opdracht aan te scherpen evenzeer, want de algemene formuleringen werkten niet, zo zegt ook de inspectie. Met de toegenomen polarisatie en intolerantie in de samenleving neemt de behoefte aan verduidelijking toe, ook al begrijpt iedereen tegelijkertijd dat het onderwijs niet de oplossing is van alle maatschappelijke problemen.
Het voorliggende wetsvoorstel doet daarom een poging om die burgerschapsopdracht aan te scherpen en mijn fractie is daar blij mee. De formuleringen in de oorspronkelijke tekst waren voorzichtig, want de inhoud van burgerschap wordt nog steeds terughoudend beschreven: het onderwijs bevordert respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals verankerd in de Grondwet en de universeel geldende rechten en vrijheden van de mens. En: het onderwijs ontwikkelt bij de leerling sociale en maatschappelijke competenties om deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme democratische Nederlandse samenleving. Dat is niet alleen maar lesinhoud, het bevoegd gezag zorgt ook voor een schoolcultuur die daarmee in overeenstemming is.
Dit formuleren is een zoektocht naar balans tussen ruimte laten voor verschillende levensovertuigingen enerzijds en onverschilligheid anderzijds. Schipperen tussen dwingende eenheidsworst en een nieuwe verzuiling waarin parallelle samenlevingen kunnen ontstaan, met alle gevolgen van dien. De hier gedefinieerde burgerschapsvoorwaarden lijken ons wel de ondergrens te zijn. Als de in de Grondwet verankerde basiswaarden en universele rechten niet meer het ijkpunt zijn, dan komen we aan de grens van wat in een democratische rechtsstaat kan worden getolereerd. Dat is wat Karl Popper de tolerantieparadox noemde. In een open democratische samenleving kan intolerantie niet worden getolereerd, omdat dat de bijl aan de wortel van die samenleving zelf is.
Daarom is mijn fractie wel blij met het amendement-Van den Hul, dat nog eens toevoegt wat juist nu zo belangrijk is: het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid, alsmede de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Natuurlijk, dat is gewoon artikel 1 van de Grondwet. Technisch gezien voegt dat dus niet zo heel veel toe. Maar respect voor diversiteit blijkt helemaal niet vanzelf te spreken. Religieuze diversiteit, seksuele diversiteit en etnisch-culturele diversiteit blijken in verschillende scholen, subculturen en ook politieke groeperingen soms zeer omstreden te zijn. En dan is het goed om juist dat respect en begrip nogmaals te benadrukken.
Wanneer wij dit voorstel vandaag toetsen, kijken wij naar de wenselijkheid, de legitimiteit van het doel, maar ook naar de proportionaliteit en de handhaafbaarheid. De uitvoerbaarheid noem ik niet, omdat die niet zo heel erg ingewikkeld is in dit geval. Over de wenselijkheid heb ik denk ik genoeg gezegd. De legitimiteit is wel een punt. Die wordt in verschillende ingebrachte bezwaren ter discussie gesteld, alsof de overheid met deze criteria een te inhoudelijke inbreuk zou maken op met name levensbeschouwelijke gemeenschappen. Eerlijk gezegd overtuigt ons dat niet. Waar de inhoud van dit wetsvoorstel niet anders is dan de Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, kan volgens ons niet gezegd worden dat de overheid hier haar neutraliteit verliest of zich moreel te dwingend opstelt.
Wat betreft de proportionaliteitsvraag zijn wij van mening dat dit wetsvoorstel een goede balans houdt tussen enerzijds de vrijheid van scholen om aansluitend bij de eigen levensovertuiging en maatschappijvisie leerlingen te vormen, en anderzijds het publieke belang dat die leerlingen in de pluriforme samenleving hun weg kunnen vinden en ook beschermd worden tegen intolerantie en discriminatie op de school zelf.
De handhaafbaarheid is in onze ogen wel een punt van overweging. Daarover willen we de minister graag een vraag stellen. Als wij het goed zien, verloopt het handhaven van deze criteria via het toezicht op de deugdelijkheidseisen en niet via bijvoorbeeld de kerndoelen. Kan de minister aangeven hoe in dat toezicht wordt voorkomen dat het een kwestie wordt van een beetje afvinken, of anderszins van willekeur in de beoordeling? Op welke manier kan het toezicht bijdragen aan verbetering, juist door een kritische dialoog aan te gaan over de manier waarop scholen zelf deze burgerschapsopdracht in hun visie hebben verdisconteerd? Anders gezegd: draagt de handhaving zelf ook bij aan een lerende organisatie bij de onderwijsinstellingen?
Vaak is de pavlovreactie bij voorstellen als de voorliggende de klacht van bepaalde scholen dat zij in hun vrijheid worden beknot. Zo lazen wij dat in de internetconsultatie is gevraagd hoe het feit dat leraren moeten handelen in overeenstemming met basiswaarden en mensenrechten zich verhoudt tot de pedagogische vrijheid van scholen en leraren. Ik viel van mijn stoel. Alsof onderwijs dat met mensenrechten in tegenspraak is, überhaupt pedagogisch verantwoord zou kunnen zijn. Maar ik viel ook van mijn stoel omdat daarmee vragen gesteld worden die proberen de wenselijke vraag hoe wij in deze samenleving met elkaar omgaan in alle pluriformiteit van tafel te vegen.
Waar het over moet gaan, ook vandaag in dit debat wat mij betreft, is de vraag wat onze kinderen nodig hebben om in een pluriforme democratische rechtsstaat te leven. Dan gaat het bijvoorbeeld om de pedagogische verantwoordelijkheid die scholen hebben, ook voor hun leerlingen die homoseksueel of transgender blijken te zijn. Dan gaat het om de pedagogische verantwoordelijkheid om leerlingen respect bij te brengen voor andersdenkenden, religieus of seculier. Scholen die zich door dit wetsvoorstel bedreigd voelen in hun vrijheid, zou ik graag willen uitnodigen om in de spiegel te kijken. Waarom zouden zij in vredesnaam — ik bedoel dat letterlijk: in de naam van de vrede die wij nodig hebben in deze samenleving — de vrijheid willen hebben om in hun lessen, hun identiteitsverklaringen of hun leermiddelen afbreuk te doen aan begrip en respect voor wie anders is?
In de hoop dat dit wetsvoorstel zal bijdragen aan een bredere vorming van onze jongeren tot mensen die zichzelf geaccepteerd weten, die anderen accepteren en die verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en de samenleving, zie ik uit naar het antwoord van de minister.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag aan de heer Ganzevoort, met name over het aspect van het respect en begrip. Helemaal eens: respect en begrip horen op elke school aangebracht te worden, rondom welk thema dan ook. De heer Ganzevoort heeft een paar thema's genoemd die natuurlijk relevant zijn in dit debat. Mijn vraag is of de heer Ganzevoort het met mij eens is dat op er scholen vanuit bijvoorbeeld een religieuze achtergrond wel een minderheidsstandpunt kan en mag worden ingenomen over bepaalde onderwerpen. Laat ik even een ander onderwerp nemen, bijvoorbeeld euthanasie of abortus. Mag je daar een ander standpunt over hebben dan de hoofdstroom in de samenleving misschien voorstaat?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het is altijd aardig als er een voorbeeld wordt genoemd dat niets te maken heeft met het thema. Het voorbeeld euthanasie staat volgens mij helemaal buiten de discussie die we hier hebben, want die gaat over hoe je basiswaarden vertaalt in het onderwijs. Misschien kan de heer Schalk een passender voorbeeld kiezen.
De heer Schalk (SGP):
Misschien kan ik dan gewoon het voorbeeld nemen dat de heer Ganzevoort zelf heeft genoemd, rondom homoseksualiteit of diversiteit. Mag op een school ook het minderheidsstandpunt rondom bijvoorbeeld het homohuwelijk worden toegelicht aan de leerlingen?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De heer Schalk weet dat er geen homohuwelijk bestaat. Hij weet dat sinds een aantal jaren het huwelijk ook is opengesteld voor twee mensen van hetzelfde geslacht. Dat is wat anders dan een homohuwelijk; dat kennen we niet in Nederland en dat lijkt mij maar goed.
Het punt dat hij noemt, is natuurlijk op zichzelf terecht. Mogen scholen hun eigen visie hebben? Ja, natuurlijk mag dat. Maar als hij het heeft over minderheidsstandpunten, dan denk ik ook aan de leerlingen op die scholen die wellicht een minderheidsstandpunt hebben ten opzichte van de school. Ik heb helemaal geen probleem met het feit dat scholen iets vinden van homoseksualiteit, relaties, huwelijk en dergelijke. Ik vraag wel of het nodig is om dat in je identiteitsverklaring of anderszins op te nemen. Ik vraag me af of je het nodig hebt als school om je nou op dát punt te profileren. Ik heb dit regelmatig persoonlijk gevraagd aan scholen die zich zo opstellen.
Maar mijn belangrijkste vraag is een hele andere: hoe zorg je voor leerlingen die bij het opgroeien ontdekken dat ze homoseksueel zijn? We weten dat als die leerlingen opgroeien in een omgeving — dat kan bijvoorbeeld een omgeving van reformatorische aard zijn, maar ook een andere — waarin op een negatieve manier gesproken wordt over hun geaardheid, zij daardoor in een hoog percentage van de gevallen allerlei psychische klachten ontwikkelen, tot aan zelfdoding toe. Wat is dan je pedagogische verantwoordelijkheid als school? Mijn vraag aan de heer Schalk zou zijn: laten we nou niet primair de discussie voeren over de vraag of je iets mag vinden van het huwelijk en hoe dat misschien idealiter zou zijn. Prima. Maar de echte vraag is: hoe zorgen we ervoor dat onze kinderen niet aan onze meningenstrijd ten onder gaan?
De voorzitter:
De heer Schalk, derde.
De heer Schalk (SGP):
Laat ik eerst even iets rechtzetten: ik zei inderdaad "het homohuwelijk", maar ik had moeten zeggen "het zogenoemde homohuwelijk", om het wat beter te duiden. Ik ken natuurlijk die achtergrond; die hebben we met elkaar weleens eerder gedeeld. Ik was onzorgvuldig in mijn bewoordingen.
Ten aanzien van de rest van het betoog van de heer Ganzevoort: ik ben het zeer met hem eens dat scholen ervoor moeten zorgen dat kinderen zich veilig voelen en dat er op een goede manier wordt omgaan met dit onderwerp.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Schalk?
De heer Schalk (SGP):
De vraag is, bijvoorbeeld — het is een van de vragen die ik nog heb — ...
De voorzitter:
Uw derde vraag.
De heer Schalk (SGP):
De heer Ganzevoort noemde identiteitsverklaringen en iets verderop in het betoog de reformatorische scholen. Maar die identiteitsverklaringen blijken er niet te zijn. Misschien is het goed om dat in ieder geval te stipuleren. Als die er niet zijn, dan kunnen die geen onderdeel zijn van de vraagstelling.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Goed. Laat ik niet ingaan op de vraag of ze er zijn of niet. Ik heb ze gelezen. Maar goed, daar gaat het niet per se over. De wezenlijke vraag die ik de heer Schalk gesteld heb, is een andere. Waarom zo hameren op die vrijheid van de school en niet op de vrijheid van het kind om op te groeien op een manier waarop hij of zij gerespecteerd wordt en op een goede en zelfstandige manier ook zichzelf mag respecteren? Daar zit namelijk het wezenlijke risico.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was het.
De heer Schalk (SGP):
Ik dacht dat ik een vraag kreeg.
De voorzitter:
Ja, die kunt u straks in uw eigen termijn beantwoorden.
De heer Schalk (SGP):
Dat hoop ik te doen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan is het woord aan de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De heer Ruard heeft het over ...
De voorzitter:
De heer Ganzevoort.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
De heer Ruard heeft het over ...
De voorzitter:
Nee. De heer Ganzevoort. Hij heet "de heer Ganzevoort". Wij tutoyeren hier niet.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
De woordvoerder van Groenlinks heeft het over "respectvol", "balans" en over de waarden die in die burgerschapsopdracht aan de orde komen. Daarbij moet ook tolerantie aan de orde komen. Dat moet in balans zijn. Waar houden de tolerantie en de balans op voor de woordvoerder van GroenLinks als die basiswaarden de democratische rechtsstaat ondermijnen?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik snap de vraag van de heer Ton heel goed, en ook van de heer Van Kesteren trouwens, en van de woordvoerder van de PVV.
De voorzitter:
Het is "meneer Van Kesteren".
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Excuus, voorzitter. Het was te makkelijk. Volgens mij ben ik daar heel duidelijk over geweest. In de tolerantieparadox van Popper wordt precies dit omschreven. Intolerantie is de bijl aan de wortel van de tolerante samenleving. Die intolerantie vinden we op allerlei plekken. Die intolerantie vinden we in sommige religieuze gemeenschappen. Daar zullen we tegen moeten strijden. Die intolerantie vinden we ook in sommige politieke stromingen die zich tegen sommige religieuze gemeenschappen verzetten.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dus u kunt het onderschrijven als ik zeg: tolereer geen intolerantie.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dan zal ik dat zeker onderschrijven, maar ik vrees, zeg ik tegen de heer Van Kesteren, dat wij het niet helemaal eens zijn op dit moment over waar we die intolerantie zien.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Daar zullen we dan straks in het verdere debat nog op terugkomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Sent namens de fractie van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Graag laat ik weten dat ik deze inbreng mede namens de fractie van de SP mag uitspreken.
In tijden van grote onzekerheid is het belangrijk dat je kunt terugvallen op gedeelde waarden. De coronacrisis laat zien hoe belangrijk die waarden zijn. Tegelijkertijd zet de aanpak van de crisis fundamentele waarden als vrijheid, democratie, privacy, gelijkheid, vertrouwen en veiligheid onder druk. De PvdA en de SP zien, met de regering, dat er voor het onderwijs een belangrijke rol is weggelegd om kinderen bewust te maken van dergelijke waarden. En dat is waar het voorliggende wetsvoorstel op is gericht.
Dat de kennis over en het begrip voor de democratie onder jongeren op dit moment nog onvoldoende is, bleek toen een grootschalig onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in maart van dit jaar aantoonde dat gemiddeld de helft van de Nederlandse jongeren tussen de 12 en 14 jaar leven in een democratisch land niet belangrijk vindt of er geen mening over heeft. Onze fracties vinden dit zeer verontrustend. We hebben dan ook begrip voor de vraag van onderwijsinstellingen en de inspectie om meer handvatten om het burgerschapsonderwijs beter in te richten en te controleren. Om deze redenen begrijpen wij dat de regering de noodzaak voelt om de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs te concretiseren. Onze fracties steunen dan ook het doel van het voorliggende wetsvoorstel om deze verduidelijking te bieden. Toch hebben wij onze twijfels in hoeverre dit wetsvoorstel in de praktijk een oplossing biedt voor de hiervoor genoemde problemen. Daarom leggen wij in deze Kamer, die toetsing op uitvoerbaarheid als kerntaak heeft, graag een aantal vragen voor aan de minister.
Voorzitter. De fracties van de SP en de PvdA merken allereerst op dat het voorliggende wetsvoorstel slechts een begin vormt voor het bieden van concrete houvast voor onderwijsinstellingen bij het formuleren van de burgerschapsopdracht. Duidelijke richtlijnen en bouwstenen, uitgewerkt in leerdoelen en eindtermen, laten nog op zich wachten, omdat de regering er niet voor heeft gekozen het wetsvoorstel in te bedden in het lopende traject over curriculumherziening.
Ook de Raad van State vraagt hier aandacht voor. Het advies van de Raad van State werd alweer anderhalf jaar geleden uitgebracht. Daarom wil ik graag van de minister vernemen welke voortgang er gedurende die periode is geboekt met het curriculumherzieningstraject. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot de bouwstenen die Curriculum.nu heeft geformuleerd? Ook vragen onze fracties zich af hoeveel investeringen in het onderwijs nodig zijn voor de curriculumherziening in het algemeen en voor het burgerschapsonderwijs in het bijzonder.
De regering stelt dat onderwijsinstellingen, aan de hand van het voorliggende wetsvoorstel, ook zonder het uitgewerkte burgerschapscurriculum bezig kunnen gaan met het formuleren van hun eigen invulling van de burgerschapsopdracht. De uitvoerbaarheid hiervan roept bij onze fracties ernstige twijfels op. Hoe draagt de minister er zorg voor dat onderwijsinstellingen en de inspectie hetzelfde idee hebben over de toepassing van de burgerschapsopdracht? Hoe krijgen onderwijsinstellingen voldoende zicht op de wijze waarop de inspectie toetst?
Voorzitter. Bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel is de rol van de leraar cruciaal. De PvdA en de SP pleiten al lang voor het verbeteren van de positie van leraren in het algemeen. Om Merel van Vroonhoven, leraar in opleiding, te citeren: "Het is oorverdovend stil rond het lerarentekort." Daarom vroeg zij een aantal weken geleden met een knalroze olifant op haar tas aandacht voor het lerarentekort. Omdat de tekorten vaak groter zijn op plekken met meer kans op leerachterstanden, zorgen de tekorten ook nog eens voor meer ongelijkheid.
Het tekort aan leraren in zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs kan ook grote gevolgen hebben voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Dat roept bij de fracties van de PvdA en de SP de volgende vragen op voor de minister. Begrijpt hij de zorg dat het lerarentekort in Nederland ervoor zou kunnen zorgen dat de burgerschapsopdracht op sommige scholen niet optimaal kan worden uitgevoerd? Zo ja, welke inspanning mogen we van hem op dit terrein verwachten?
De regering geeft zelf aan dat het realiseren van de burgerschapsopdracht voor leraren extra inspanning met zich mee zal brengen. En dat terwijl de werkdruk al jaren onderwerp van aandacht is. Keer op keer gaan leraren de straat op, omdat zij dreigen te bezwijken. Het gevolg is dat de prestaties in het Nederlandse onderwijs al jaren dalen. Daarom hebben onze fracties de volgende vraag voor de minister over de werkdruk van leraren. Hoe zorgt hij ervoor dat het geven van burgerschapsonderwijs niet zorgt voor nog meer extra werkdruk?
Het lerarentekort is helaas niet het enige probleem bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Naast de vraag om verduidelijking, is in de afgelopen jaren naar voren gekomen dat veel leraren aangeven ondersteuning nodig te hebben bij het invullen van het burgerschapsonderwijs. Eerder meldde de regering dat er enkele ondersteuningsprojecten lopen. Dat komt op ons wat vaag over. Kan de minister duidelijk toelichten om wat voor ondersteuningsprojecten het hier gaat? Heeft hij informatie over de ervaringen van leraren met deze ondersteuning? Is die ondersteuning volgens leraren toereikend? Gerelateerd hieraan is de vraag op welke wijze studenten aan lerarenopleidingen worden voorbereid op het verzorgen van burgerschapsonderwijs.
Maar zelfs met voldoende leraren en goede ondersteuning zijn de problemen bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel nog niet verholpen. Leraren hebben twijfels en angsten bij de bespreking van actief burgerschap en sociale cohesie met hun leerlingen, zo bleek uit de recente enquête van de Vereniging van Docenten in Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland (VGN) en de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer (NVLM). "Sommige onderwerpen behandel ik niet meer. Ik heb een gezin", zo schrijft een leraar. Herkent de minister deze signalen? Zo ja, welke inspanningen mogen we van hem verwachten in het creëren van een veilige leeromgeving voor het verzorgen van burgerschapsonderwijs?
Voorzitter. Onze fracties erkennen dat er een zekere spanning bestaat tussen aan de ene kant het bijbrengen van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals verankerd in de Grondwet en aan de andere kant de vrijheid van onderwijs, die in de Grondwet staat beschreven. Het begrip van leerlingen van grondrechten is nauw verbonden met de manier waarop deze worden uitgelegd en besproken. Voor onze fracties mag onderwijsvrijheid niet worden aangevoerd ten koste van de waarden van de democratische rechtstaat en het bijbrengen daarvan.
De regering legt in de toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel uit dat scholen altijd de ruimte behouden voor eigen invulling van specifieke waarden en normen die voort kunnen komen uit de godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag. Voor de PvdA en de SP is het onacceptabel als scholen zich uitspreken tegen universele waarden als gelijkheid van man en vrouw, van homo en hetero. Wij zijn dan ook blij met het aangenomen amendement van onze Tweede Kamercollega's Van den Hul en Kwint over het bijbrengen van kennis over en respect voor diversiteit en gelijkheid en het bevorderen van een veilige omgeving. Voor ons vormt dat een duidelijke verbetering van het wetsvoorstel.
Het uitleggen van het recht op gelijkheid aan de hand van bepaalde normen en waarden zou volgens de PvdA en de SP kunnen leiden tot een eenzijdige visie op burgerschap. Deelt de minister deze zorg? Wij willen boven alles dat de gelijke behandeling uit de Grondwet gewaarborgd blijft in het onderwijs. Is de minister het met ons eens dat het recht van scholen om hun eigen overtuiging te kiezen en na te leven wordt beperkt als het gaat om het veroordelen of uitsluiten van kinderen met een bepaalde seksuele gerichtheid?
Voorzitter. Goed onderwijs is veel meer dan alleen maar scholing van cognitieve kennis. De jaren op school vormen ook een periode waarin je je eigen identiteit ontwikkelt in relatie tot anderen. Op school leer je je te ontwikkelen tot een wereldburger. Daarom is het noodzakelijk dat het curriculum ook voldoende aandacht schenkt aan wie je bent in relatie tot een ander. Voor het aanpakken van maatschappelijke problemen als racisme, discriminatie en uitsluiting is het noodzakelijk dat burgerschap belangrijker wordt in het onderwijscurriculum. Daarom vinden de PvdA en de SP burgerschapsonderwijs een essentieel criterium bij het beoordelen van scholen door de onderwijsinspectie.
Burgerschapsonderwijs vergroot niet alleen de kennis over de democratische rechtsstaat waarin wij leven, maar resulteert ook in meer politieke betrokkenheid, zo werd afgelopen maand bevestigd door onderzoek van onderwijswetenschapper Edwin Slijkhuis. Maar levert het voorliggende wetsvoorstel wel de juiste instrumenten voor het bereiken van dit doel? Met die prangende vraag kom ik tot een afronding.
De grootste zorgen voor de PvdA en de SP bij het voorliggende wetsvoorstel liggen in de beperkte impact die het wetsvoorstel lijkt te hebben. Als het wetsvoorstel, zoals de Raad van State het beschrijft, "geen kerndoelen en eindtermen in verband met de burgerschapsopdracht formuleert en ook niet de wettelijke grondslag biedt om deze kerndoelen en eindtermen te formuleren", in hoeverre is het voorliggende wetsvoorstel dan het juiste middel voor het doel om "scholen een richtsnoer te bieden voor het vormgeven van dat onderwijs"? Wij hopen dat de minister deze zorgen bij onze fracties weg kan nemen en kijken met belangstelling uit naar de beantwoording van onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sent. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de fractie van de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt bij leerlingen onder andere het op een doelgerichte en samenhangende wijze stimuleren van actief burgerschap, het bijbrengen van respect voor en kennis van onze democratische rechtsstaat en van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens. En verder het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties, waardoor zij in staat gesteld worden deel te nemen aan een democratische samenleving. Het is aan het bevoegd gezag een schoolcultuur te creëren overeenkomstig deze waarden, waarin leerlingen zich ook veilig en geaccepteerd voelen.
Voorzitter. De strekking hiervan is dat we kinderen en jongvolwassenen niet alleen opleiden voor het vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt, maar ook voor het functioneren in onze samenleving volgens de normen en waarden van de Nederlandse cultuur. Dit wetsvoorstel is dan ook niet zomaar uit de lucht komen vallen. Het is de resultante van onze pluriforme samenleving, een samenleving waarvan inmiddels ook een cultuur deel uitmaakt met tegenovergestelde normen en waarden als de onze. Een cultuur die zelfs een eigen wetgeving eropna houdt. Met de komst van de islam in Nederland werd de Nederlandse samenleving geconfronteerd met een cultuur die geen raakvlak heeft met onze cultuur en dus ook zeker niet de onze moet worden.
Door alle structurele negatieve gebeurtenissen die terug zijn te voeren op de islam zijn we helaas genoodzaakt vandaag dit wetsvoorstel te behandelen. Dat de rechten van een ander niet worden gerespecteerd door de islam, wordt bevestigd door het feit dat de heer Wilders al meer dan vijftien jaar moet vrezen voor zijn leven vanwege kritiek op de islam. Maar dat niet alleen, voorzitter. De joodse gemeenschap in Nederland moet weer vrezen voor bedreigingen en terreur. Maar ook mensen die niet hetero zijn, maar homo of lesbienne, hebben te vrezen als zij op straat uiting geven aan hun geaardheid. En dat in de eenentwintigste eeuw!
Ik heb dan ook de volgende vragen aan de minister. Op welke wijze denkt de minister te kunnen nagaan dat de in de voorliggende wet opgenomen burgerschapsopdracht ook wordt uitgevoerd op scholen met een islamitische grondslag? Professor Paul Cliteur, oud-collega in de Eerste Kamer, sloeg de spijker op de kop met zijn uitspraak dat we weer echt een vrij land zijn als Geert Wilders net als de minister-president gewoon weer op de fiets naar zijn werk kan. En dat kan niet, zolang er geen antwoord is op de intolerantie van de islam.
Het onderwijs heeft de opdracht om jongeren de kennis, vaardigheden en houding bij te brengen die hen in staat stellen om zich te verbinden met onze samenleving en daaraan ook deel te nemen. Helaas moeten we tot op de dag van vandaag vaststellen dat de islam onze vrije westerse waarden wil elimineren. De gruwelijkheden die in naam van de islam plaatsvinden, kwamen recent weer scherp bij ons op het netvlies tijdens de raketaanvallen van Hamas op Israël. Vrouwen en kinderen werden door Hamas als schild gebruikt in de strijd tegen Israël, praktijken die bij ons in de middeleeuwen niet eens voorkwamen. Die cultuur en mentaliteit hebben wij in Nederland toch binnengehaald.
De grootste zorg van Nederlanders betreft het gebrek aan gedeelde normen en waarden. Nederland stond altijd bekend als een tolerant land. Die tolerantie is de laatste jaren sterk onder druk komen te staan. Over de oorzaken daarvan moeten we het debat aangaan, waarin we eerlijk moeten zijn over de veroveringsideologie die de islam is en de gevolgen die deze ideologie op termijn heeft voor een vrije, democratische samenleving.
Voorzitter. De Raad van State heeft opgemerkt dat de onderwijsinspectie handhavend kan optreden als het onderwijs expliciet ingaat tegen de waarden van de democratische rechtsstaat of als de school helemaal niets doet aan burgerschapsonderwijs. En dat door schoolbesturen verantwoording wordt afgelegd over de wijze waarop zij het burgerschapsonderwijs vormgeven, maar niet over de keuzes die de scholen daarin maken, al dan niet ter vervanging van de zogenaamde zorgplicht. De onderwijsinspectie dient dus terughoudend te zijn. En dat speelt islamitisch onderwijs in de kaart. Er kan namelijk in de praktijk niet of nauwelijks worden gehandhaafd. De verantwoordelijkheid wordt namelijk bij de schoolbesturen gelegd. Iedereen is weliswaar solidair met de moedige leerkrachten die van alles bespreekbaar maken in de klas, maar van sancties komt het helaas niet als deze leraren worden bedreigd en zelfs moeten onderduiken.
De vrijheid van onderwijs geeft scholen de vrijheid en ruimte om zelf inhoud te geven aan de burgerschapsopdracht, volgens de eisen van hun levensbeschouwelijke grondslag. Maar burgerschapsonderwijs dat oproept om zich tegen de Nederlandse rechtsstaat te keren, voldoet bij lange na niet aan deze opdracht. Het is daarom lastig als de onderwijsinspectie in verband met de identiteit van de school terughoudend is ten aanzien van het toezicht.
Voorzitter. Ik rond af met een belangrijke vraag over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het voorliggende wetsvoorstel. De invulling van de burgerschapsopdracht mag door de scholen zelf worden bepaald. Kan de minister aangeven hoe hij bij een dergelijk toezicht op de uitvoering van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs handhavend op kan treden, als blijkt dat een school met antidemocratische denkbeelden niet voldoet aan die burgerschapsopdracht?
Tot zover in deze termijn, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. De heer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Wij kennen de nogal eenzijdige focus van de PVV op de islam. Daarom heb ik eigenlijk maar één vraag op dit moment: vindt de heer Van Kesteren dat er voor de islam en voor de islamitische gemeenschappen een gelijkwaardige plek in Nederland is?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
In principe zou dat zo moeten zijn. Alleeen, als je bedenkt dat de islam de bedoeling heeft om onze rechtsstaat te ondermijnen en je dat in de praktijk ook elke dag weer ziet, vindt de PVV-fractie dat je daar kritisch op moet zijn en dat je daar ook op zou moeten handhaven. U heeft zelf al gezegd in uw betoog dat we niet tolerant kunnen zijn als waarden zoals gelijkwaardigheid niet worden gepraktiseerd. Nou, in het islamitisch onderwijs is daar sprake van, en dat blijkt ook in de praktijk.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De heer Van Kesteren maakt er een heel massief ding van: dé islam, alles et cetera. Mijn vraag is simpel: is er ruimte voor de islam in Nederland?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ruimte voor de islam, voor een ideologie die de bedoeling heeft om onze democratische rechtsstaat te ondermijnen en op termijn uiteindelijk omver te werpen, daarvoor is voor de PVV-fractie geen plaats.
De voorzitter:
Meneer Ganzevoort, uw derde.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Mijn vraag was: de islam als geheel. Ik hoor de heer Van Kesteren eigenlijk zeggen van: ik zie de islam als dit en daar is geen ruimte voor. Ik constateer dan dat de bijdrage van de heer Van Kesteren niet voldoet aan de basiswaarden die wij nu juist in dit wetsvoorstel willen garanderen. En dit is dan geen vraag meer, maar een opmerking mijnerzijds: ik hoop dat ons onderwijs er in de toekomst toe leidt dat mensen beter begrijpen wat artikel 1 inhoudt dan de heer Van Kesteren kennelijk doet.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Nou, voorzitter, daar wil ik wel op reageren. De PVV-fractie toetst de burgerschapsopdracht en deze ideologie, die in Nederland steeds invloedrijker wordt, aan de Grondwet en aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dus die islam past hier niet in een westerse samenleving, en dat blijkt uit alles.
De voorzitter:
De heer Verkerk, namens de ChristenUnie.
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
Ik hoor de heer Van Kesteren inderdaad een vrij massief beeld neerleggen van de islam, als ik kijk naar het oordeel van de inspectie, die zegt — ik citeer hier — dat "de islamitische godsdienst wordt gebruikt als basis voor het leren van respect en tolerantie voor medemensen in de wereld waarin we bewegen", en ook dat "gebaseerd op de Koran er invulling wordt gegeven aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat". Dus de inspectie heeft geïnspecteerd, en die komt tot de conclusie dat wat u zegt, de inspectie in ieder geval niet tegenkomt.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Nou, dan wil ik de woordvoerder van de ChristenUnie onder de aandacht brengen dat de minister zelfs al heeft geprobeerd om een antidemocratische tendens op een school te sanctioneren, dat hij daarbij is teruggefloten door de Raad van State, en daar ook tegen in beroep gaat. Dus ik zou niet zo een-twee-drie willen zeggen dat wat men beweert, ook wordt gepraktiseerd.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik blijf het zeer eenzijdig vinden, omdat de inspectie namelijk zeer veel islamitische scholen gecontroleerd heeft.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dat kan zijn. Maar dan blijkt toch dat de invulling en de praktische uitvoering van de burgerschapsopdracht niet goed uit de verf komen. Daar kan niet op gesanctioneerd worden. Daar kan niet op worden gehandhaafd. Dat is een probleem waarvoor ik hier aandacht vraag.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Verkerk.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik blijf het bijzonder vinden dat de heer Van Kesteren één voorbeeld noemt, waar trouwens nog een aantal vragen bij te stellen zijn, en vervolgens een algemeen oordeel baseert op dat ene voorbeeld. Dat is gewoon logisch onjuist, maar is ook volledig in strijd met de conclusie van de inspectie. Ik dank u wel.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik hoor geen vraag, voorzitter.
De heer Pijlman i (D66):
Ik zou collega Van Kesteren het volgende willen vragen. Hij spreekt over de islam als een ideologie. Maar zou de islam ook een godsdienst kunnen zijn? Dat is een. En dan de tweede vraag. U verzet zich, niet alleen nu maar heel vaak, tegen islamitisch onderwijs. Betekent dat ook dat de PVV tegen de vrijheid van onderwijs uit artikel 23 in de Grondwet is?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Daar kan ik alleen maar het volgende op zeggen: als de vrijheid van onderwijs de basiswaarden die horen bij een democratische rechtsstaat ondermijnt … Als die basiswaarden met voeten worden getreden, heeft het weinig met vrijheid van onderwijs te maken. Ik heb net al gezegd: tolereer geen intolerantie. We hebben als land de plicht om ons te verzetten tegen een ideologie die de bedoeling heeft om die democratische rechtsstaat uiteindelijk omver te werpen. Dat doet de PVV ook, en helaas als een van de weinige partijen in het parlement.
De heer Pijlman (D66):
Mag ik dan de conclusie trekken dat u zegt dat er tegen opgetreden moet worden wanneer zo'n school de democratische rechtsstaat bedreigt of ontkent? Ik denk dat we het daar snel over eens zijn. Maar daarmee erkent u toch ook dat er een plaats is voor islamitische scholen die die democratische rechtsstaat als uitgangspunt nemen?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ja, dat blijkt. In de praktijk kan iedereen een islamitische school stichten. Dat recht hebben mensen. Onze taak, ook die van de PVV, is om heel duidelijk aan te geven dat je als samenleving de plicht hebt om er iets tegen te ondernemen als de vrijheid die scholen krijgen om inhoud te geven aan die burgerschapsopdracht leidt tot ondermijning van onze vrijheden, van onze waarden. Het is mijn pleidooi, ook tegen de minister, om daarvoor te zorgen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Pijlman.
De heer Pijlman (D66):
Ik vind het wel een belangrijke constatering dat u daarmee zegt dat er in Nederland plek is voor islamitisch onderwijs.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. Dan geef ik het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. "Scholen in het funderend onderwijs brengen kennis en vaardigheden over die leerlingen nodig hebben voor het vervolgonderwijs en deelname aan de arbeidsmarkt. Minstens zo belangrijk is de maatschappelijke toerusting. Burgerschapsvorming is een kerntaak van iedere school." Zo begint de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel en die zinnen zijn onze fractie uit het hart gegrepen.
Onze democratie wordt geschraagd door zijn burgers. Vrijheid en gelijkwaardigheid moeten door iedere generatie worden doorleefd. In onze samenleving denken we vaak dat democratie en de fundamentele vrijheden en verantwoordelijkheden die daarbij horen vanzelfsprekend zijn, maar niets is minder waar. Iedere democratische samenleving moet staan voor haar gemeenschappelijke waarden en uitgangspunten en die overdragen aan een nieuwe generatie. Bovendien dient die samenleving te staan voor die waarden die ons de open en tolerante samenleving brachten waardoor wij met respect voor elkaar, volwaardig deel kunnen nemen aan de samenleving. Eigenlijk is dit, anders verwoord, wat eerder al is gezegd door bijvoorbeeld GroenLinks en Popper. Dat betekent ook dat de overheid kwaliteitseisen mag stellen aan burgerschapsonderwijs en dat de inspectie erop toeziet dat een school in al zijn uitingen handelt in lijn met de democratische rechtsstaat. Het betekent ook dat de burger op de overheid moet kunnen vertrouwen en dat de overheid in de uitvoering van wetten en regels dat vertrouwen keer op keer waarmaakt. En we weten allemaal dat het daar bij de overheid de laatste jaren aan schort. Daar ligt een belangrijke opdracht voor een nieuwe regering en voor het parlement.
Burgers hebben veel zorgen over het schragen van onze democratische rechtsstaat. In het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau Burgerschapsperspectieven uit 2017 meldden burgers dat de grootste zorg van Nederlanders wat hen betreft het samenleven is: een gebrek aan gedeelde normen en waarden. Zij noemen daarbij vooral discriminatie en respect, tolerantie en intolerantie, verdraagzaamheid en onverdraagzaamheid. Wij hebben allemaal als burger een belangrijke taak in het aanbrengen en onderhouden van de gemeenschappelijke waarden. Scholen kunnen daarbij helpen en opvoeden in het verlengde van wat ouders doen, maar dienen ouders ook de uniforme waarden van onze samenleving voor te houden.
Nederland loopt achter wat betreft burgerschapsonderwijs. Veel West-Europese landen hebben in de curricula de kernwaarden van onze samenleving vastgelegd in doorlopende leerlijnen van primair naar secundair onderwijs. Weliswaar legden we burgerschapsonderwijs in 2006 vast in de wet, maar we vulden het nauwelijks in, waardoor de kwaliteit zeer verschillend is en op sommige scholen ook niet wordt ingevuld, zoals de inspectie meerdere malen constateerde. Een aantal scholenkoepels vinden een beperkte invulling van het begrip "burgerschapsonderwijs" voldoende en beroepen zich daarbij bij voortduring, zoals uit brieven naar ons als senatoren weer bleek, op de vrijheid van onderwijs, artikel 23.
Wij complimenteren de minister dat hij in dit voorstel ervoor heeft gekozen om het burgerschapsonderwijs breed te formuleren en in te vullen. Ieder kind dient zijn rechten en plichten als burger te kennen en de rechten van een ander te respecteren. Onze Grondwet weerspiegelt de geschiedenis van onze waarden en de spelregels van onze democratie. Iedere burger dient de hoofdlijnen daarvan te kennen. Dat betekent dat je kinderen dat niet alleen theoretisch bijbrengt, maar ook vanaf klas 1 in het basisonderwijs met hen oefent. In feite is de klas de democratie in het klein. Kindraden, jeugdparlementen, maar ook wijkraden met bevoegdheden, burgerparticipatie in cultuur en sport, kunnen daarbij zeer behulpzaam zijn en dragen waarden en normen over. Dat dient dan ook te worden bevorderd.
Met inachtneming van de vrijheid van onderwijs betekent dat dat iedere school, van welke signatuur dan ook, dus ook orthodox joodse, orthodox islamitische en orthodox christelijke scholen, zoals de reformatorische scholen, de ontwikkeling van respect voor en kennis van de basiswaarden dient over te dragen.
Maar wat is dan die gemeenschappelijke kern? Het is als volgt geformuleerd: de ontwikkeling van respect en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de mensenrechten, het bijbrengen van de sociale en maatschappelijke competenties die leerlingen in staat stellen om deel te nemen en bij te dragen aan onze pluriforme democratie. Daarbij dient iedere school te zorgen voor een veilige schoolcultuur, waar iedere leerling zijn eigenheid en identiteit kan ontwikkelen en waar die eigenheid en die identiteit worden gerespecteerd. Daartoe wordt artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs gewijzigd.
Het schoolbestuur zorgt voor een veilige schoolcultuur waar de leerling oefent met de omgang van deze waarden. Daaraan is toegevoegd dat het leren omgaan met diversiteit en het accepteren ervan in de samenleving, waaronder de religieuze, levensbeschouwelijke, politieke, etnische, seksuele en genderdiversiteit, een belangrijke opdracht van de scholen is en blijft. Die toevoeging is voor ons heel erg belangrijk.
Voorzitter. Deze wet geeft een kader waaraan de scholen moeten voldoen en dat de inspectie dient te handhaven. Tegelijkertijd zijn de curricula nog niet aangepast. Dat zal nog enige jaren duren en er zijn scholenkoepels die menen dat hun taak beperkt moet worden tot het overbrengen van actief burgerschap.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Ik zou de heer Pijlman willen vragen wat de sancties zijn voor scholen die deze waarden met voeten treden en zelfs in de burgerschapsopdracht overgaan tot fysiek verzet tegen die waarden.
De heer Pijlman (D66):
Als u even geduld hebt, ik kom daar nog op. Hoe gaat de inspectie hier nu straks mee om?
Voorzitter. De Raad van State merkt in de totstandkomingsgeschiedenis van de wet op dat in de huidige wet de scholen een grote vrijheid hebben bij het vormgeven aan de doelstellingen van burgerschapsonderwijs en integratie. Alleen als het onderwijs expliciet ingaat tegen de waarden van de democratische rechtsstaat of als de school helemaal niets doet aan burgerschapsonderwijs, kan de inspectie handhaven. Daarom is juist de invulling van dit wetsvoorstel zo van belang. De algemene bepalingen van 2006 gaven veel te weinig sturing en kader. De Onderwijsraad en inspectie wezen er vaak op. Deze wet moet de scholen een helder kader geven voor het burgerschapsonderwijs en de inspectie voor handhaving. Is dat voldoende gewaarborgd? Ik zal er direct nog meer over zeggen, maar ik wil graag dat de minister daarop ingaat.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
In de handhaving, of in elk geval bij de onderwijsinspectie, blijkt dat als wordt geconstateerd dat op scholen die basiswaarden met voeten worden getreden, het heel moeilijk is om daarop te handhaven. Als de minister dat dan toch wil — ik prijs hem daarvoor — en pogingen daartoe onderneemt, wordt hij vervolgens teruggefloten door de Raad van State. In de praktijk blijkt dus dat zo'n docent, als die bedreigd wordt, dan maar aangifte moet doen. Dat is de enige sanctie die er uiteindelijk overblijft. Vindt u dat niet een beetje te mager? Moet er dan niet iets anders gebeuren?
De heer Pijlman (D66):
Ik weet niet precies waar u op doelt, maar ik kom daar ook nog op. Ter voorbereiding van dit debat heb ik met de directeur-generaal van de inspectie gesproken, juist over die handhaving en gevraagd of de inspectie kan handhaven.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u eerst uw betoog afrondt.
De heer Pijlman (D66):
Dat stel ik ook voor, voorzitter.
De voorzitter:
Afrondend, voordat we nog meer vragen krijgen die misschien nog in uw betoog aan de orde komen.
De heer Pijlman (D66):
Heel goed. Ik hoorde u "afrondend" zeggen, maar zover ben ik nog lang niet. Ik kijk geruststellend naar de tijd.
Voorzitter. Wij wachten nog op de curriculumherziening die pas over enige jaren is voltooid. Niet ieder schoolbestuur lijkt de verandering te steunen die er nu aankomt, gezien de brieven die wij krijgen waarbij de besturen zich bij voortduring beroepen op de vrijheid van onderwijs. Maar die vrijheid is niet onbegrensd. De scholen hebben vrijheid om er op grond van hun overtuiging inhoud aan te geven, maar dienen zich daarbij uiteraard te houden aan de wetten van ons land. Daarom is deze wet zo belangrijk en daarom vraag ik expliciet naar de interpretatie van artikel 8 en hoe de minister naar die handhaving kijkt. Dat dat nodig is, bewijzen de incidenten bij bijvoorbeeld het Haga college en het Gomarus college. In dat type scholen hebben we nog een lange weg te gaan. Het zou de koepels sieren zich niet te verzetten tegen deze nieuwe wet, maar deze scholen te helpen een juiste invulling aan de wet te geven. De regering heeft verantwoordelijkheid vanwege haar verantwoordelijkheid voor het stelsel en dus ook voor de uitvoering van andere wetten zoals de AWGB. De schoolbesturen zijn daar eveneens aan gebonden. Ook zijn ze eraan gehouden om invulling te geven aan artikel 1 van de Grondwet.
En ja, er kan spanning ontstaan tussen de vermeende vrijheid van artikel 23 op dit punt en artikel 1 van de Grondwet, maar het ene artikel is niet bovenschikkend aan het andere. Zij dienen nevenschikkend te zijn en daartoe dient eenieder zich te verhouden. Bij een verdere invulling van de curricula zou ik mij kunnen voorstellen dat het doorleven van de Grondwet in de doorlopende leerlijnen basis- tot voortgezet onderwijs een bepalende rol kan krijgen. De Universiteit van Utrecht heeft daartoe prachtig lesmateriaal ontwikkeld, ook voor de basisscholen. Graag een reactie van de minister.
De heer Schalk i (SGP):
Ik kom terug op een stukje van het betoog van de heer Pijlman van een paar alinea's geleden. Het is wel verbonden aan het laatste gedeelte. Hij gaf aan dat alle scholen zich uiteraard moeten houden aan de wet. Hij noemde expliciet ook orthodox-islamitische, orthodox-joodse en orthodox-christelijke scholen. Later in zijn betoog noemde hij het Gomarus en het Haga. Het Gomarus is een reformatorische school. Dat is een situatie die zich onlangs heeft voorgedaan en die teruggreep op 2016. Heeft de heer Pijlman ook gezien dat die school daarop geacteerd heeft? Is dat wat hij bedoelt? Dus dat er op het moment dat het fout gaat — dat kan, elke school kan fouten maken op dat terrein — geacteerd moet worden?
De heer Pijlman (D66):
Ja, uiteraard moet er geacteerd worden. Dat soort situaties ontstaan. U hebt vast ook de interviews gelezen met jongeren die op die school hebben gezeten over wat ze hebben meegemaakt. Dat is bepaald geen veilige schoolcultuur. Er zijn afschuwelijke dingen gebeurd. Uiteraard moet de inspectie daarop wijzen, handhaven en zorgen dat dit soort risicoscholen zich aan deze wetten gaan houden. Dat dat niet vanzelfsprekend is bij scholen die zich op godsdienst en religie beroepen, vind ik buitengewoon teleurstellend.
De heer Schalk (SGP):
Dat begrijp ik. Ik weet niet of we op die casus moeten ingaan, want daar is heel veel over te zeggen. Het wordt door de minister uitvoerig onderzocht. De school heeft overigens zelf ook om een onderzoek gevraagd. Dat onderzoek is er nog niet, maar daar wachten we op. Mijn conclusie is dat er altijd scholen zullen zijn, zowel reformatorische als andere, openbare scholen misschien, waar dingen fout gaan. Daar moet op geacteerd worden. Mijn vraag ten aanzien van die reformatorische scholen is nog wel: mag op zo'n reformatorische school wel vanuit ieders overtuiging geacteerd worden en gesproken worden met leerlingen over hoe zij vanuit hun religieuze overtuiging kijken naar onderdelen in de samenleving?
De heer Pijlman (D66):
Zeker. Dit is eigenlijk dezelfde interruptie die u ook bij GroenLinks heeft gedaan. Dat kan, maar ik denk dat die scholen ook de verantwoordelijkheid hebben, ook naar leerlingen toe, om te benadrukken dat dit een minderheidsstandpunt is en dat er ook een ander standpunt is van de meerderheid van onze samenleving — dat is in generaties gegroeid — en wat dat betekent. Iedere school dient zich aan de normen en waarden te houden zoals we die hebben gedefinieerd in de Grondwet en ervoor te zorgen dat er een veilige schoolcultuur voor ieder kind is.
De voorzitter:
De heer Schalk, ten derde.
De heer Schalk (SGP):
Heel mooi verwoord door de heer Pijlman. Dat brengt mij op een volgende vraag, een afsluitende vraag uiteraard. We kijken nu even naar die reformatorische scholen, maar je zou ook andersom kunnen kijken. De wetswijziging ziet eigenlijk twee kanten op. De ene kant is het bevorderen van respect en kennis voor de basiswaarden, maar er wordt ook gevraagd om het bijbrengen van kennis en respect voor de verschillen in godsdienst. Dat moet niet alleen op die reformatorische scholen, maar ook op die openbare scholen. Mijn vraag is of daar op dezelfde manier door de inspectie naar gekeken moet worden.
De voorzitter:
De heer Pijlman tot slot.
De heer Pijlman (D66):
We hebben alweer wat jaren geleden een debat gehad over godsdienst- en vormingsonderwijs. U weet dat ik er groot voorstander van ben dat ook in het openbaar onderwijs godsdienst- en vormingsonderwijs wordt gegeven om leerlingen vertrouwd te maken met de diversiteit aan religieuze opvattingen in onze samenleving. Daarnaast krijgen scholen nog de gelegenheid om denominatief een eigen buitencurriculair aanbod te ontwikkelen. Dat zou ik prima vinden.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Pijlman (D66):
En dat geldt wat mij betreft voor alle scholen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer Pijlman.
De heer Pijlman (D66):
Voorzitter. De commissie-Remkes heeft in Lage drempels, hoge dijken een pleidooi gehouden voor burgerschapsonderwijs. Het is een prachtig rapport, dat ik er weer eens bij pakte. De commissie beveelt aan dat geschiedenis en staatsinrichting voor alle leerlingen verplicht worden en dat maatschappijleer een niet te compenseren vak wordt en dus een volwaardige plaats in het onderwijs krijgt. Gaat het kabinet deze aanbevelingen overnemen, vraag ik de minister.
Voorzitter. Zijn de docenten genoeg geëquipeerd om burgerschapsonderwijs te geven en hoe worden de studenten op de pedagogische academies en de lerarenopleidingen als toekomstige cultuurdragers hierop voorbereid? Wordt burgerschap een onderdeel van de opleidingen tot leraar en zijn de nascholingsprogramma's voor leraren voldoende gericht op deze integrale taak? Graag een reactie.
Leraren zijn de cultuurdragers. Zij hebben de opdracht om kinderen te onderwijzen en op te voeden en om de kernwaarden van onze cultuur over te dragen. Maar we weten ook dat het gezag van de docent is afgenomen en dat hij of zij vaak handelingsverlegenheid voelt om zelfs onderdelen van het bestaande curriculum geschiedenis en maatschappijleer aan de orde te stellen. Dat komt doordat leerlingen, en daarachter de ouders, hen soms weinig respectvol bejegenen. Ook dan is het zaak dat de school vierkant achter de docenten staat, de normen en waarden verdedigt en aan die ouders duidelijk maakt wat wel en wat niet kan. Ouders zijn burgers en dienen de grondslagen van onze samenleving te respecteren. Wie dat niet doet, vanuit traditie of vanuit onwetendheid, dient daarop te worden aangesproken. Is daar ook een nieuwe rol voor de inspectie, zo vraag ik de minister. Ik zou graag van gedachten wisselen over hoe we de positie van de leraar kunnen versterken, want het is bepaald niet gemakkelijk op sommige scholen. We kennen allemaal de artikelen hierover.
Voorzitter. Ook bij deze onderwijswet speelt de inspectie een grote rol. Ik noemde het al. Ik heb begrepen dat er inmiddels een nieuw toezichtskader van de inspectie bij de Tweede Kamer ligt. De nadruk komt de komende jaren te liggen op de basisvaardigheden rekenen, taal en burgerschapsonderwijs. Wij juichen dat toe. De inspectie is van zins om vanaf het nieuwe schooljaar met voorlichting en stimulatie de scholen zich te laten voorbereiden op de wet. Vanaf augustus 2021 begint men met handhaving op de strijdigheid van de basiswaarden en vanaf 2022/2023 start men met volwaardig toezicht. Is de inspectie voldoende toegerust en voorbereid om deze taak goed te kunnen uitvoeren?
Wij verwachten dat het kabinet ons regelmatig informeert over de voortgang en de handhaving van de wet, zeker in de tussentijd dat de curricula nog niet zijn opgeleverd, over de uitvoeringspraktijk, de weerbarstigheden en de oplossingen. Wij willen met name graag worden geïnformeerd over de risicoscholen van orthodoxe snit: joods, islamitisch of reformatorisch. De wet moet nu loyaal worden uitgevoerd en ook alle leerlingen een veilige leeromgeving bieden, zodat situaties op reformatorische scholen, waarbij kinderen hun seksuele identiteit niet mochten beleven en ontwikkelen, definitief tot het verleden behoren. Ook het lesmateriaal dat men gebruikt, mag door de inspectie worden bekeken. Afwijzing van lhbti-personen op door de overheid gefinancierde scholen is ongrondwettelijk en overigens ook religieus betwistbaar. Graag een reactie van de minister.
Ik vraag de minister dus hoe hij ons over die voortgang en die handhaving wil gaan informeren. Dat is het in eerste instantie. We zien met belangstelling de antwoorden van de minister volgende week tegemoet.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik ben blij met het verzoek van de heer Pijlman over het vervolg en om bijgepraat te blijven over ontwikkelingen. We hebben zelf in onze inbreng namens de SP aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid en ons afgevraagd of het nu verschil gaat maken. Maar ik ben wel heel benieuwd wanneer de heer Pijlman tevreden is, naar aanleiding van de rapportage die hopelijk door de minister wordt toegezegd. En welke kaders moeten wij dan hanteren om te beoordelen of de wet ook daadwerkelijk verschil maakt en ook wordt uitgevoerd conform het doel van de wet?
De heer Pijlman (D66):
Ik denk — u hebt dat zelf ook goed verwoord, denk ik — dat we in een tussenfase zitten. Wij zijn natuurlijk heel benieuwd wat er precies in die curricula terechtkomt, hoe die doorlopende leerlijn tot stand komt en ook of die aanbeveling van Remkes, waar ik net naar vroeg, zal worden uitgevoerd. In de tussentijd moeten we het doen, denk ik — daar vraagt u naar en daar vragen ik en ook anderen naar — met de rapportage van de inspectie over wat men tegenkomt. In het gesprek dat ik heb gehad, ben ik er wel van overtuigd geraakt — ik was daar wat cynisch over en dacht: dat valt eigenlijk niet te handhaven — dat men echt van zins is om hier aandacht aan te besteden en hier een hoofdpunt van te maken. Ik denk dat ons land dat ook dringend nodig heeft.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik kijk met de heer Pijlman uit naar hopelijk een toezegging van de minister om ons hierover te informeren, zodat wij de uitvoering goed kunnen bewaken.
De voorzitter:
Dank voor uw laatste vraag. De heer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Ik had nog een vraag aan de heer Pijlman. Ik vond zijn betoog tot nu toe vrij gewogen en rustig, maar aan het eind van zijn betoog gaf hij aan dat hij een aantal scholen als risicoscholen ziet. Bijvoorbeeld het reformatorisch onderwijs werd een beetje op één hoop gegooid. Wij hebben het er al over gehad dat er onlangs een incident uit 2016 naar buiten kwam dat gewoon niet fraai was. Dat is gewoon glashelder en daar heeft de school ook op geacteerd. Maar vindt de heer Pijlman echt dat bijvoorbeeld het reformatorisch onderwijs, dat al meer dan 100 jaar bestaat, een risico vormt voor onze samenleving?
De heer Pijlman (D66):
Nee, ik heb helemaal niet gezegd dat dit een risico zou vormen voor onze samenleving. Maar als ik kijk naar de kwestie die bij het Gomaruscollege aan de orde is geweest, dan denk ik dat orthodox-religieuze scholen, als het over seksualiteit en identiteit gaat, een zeker risico vormen, zoals scholen van bepaalde andere richtingen weer andere risico's vormen. Ik vind dat wij daar wel degelijk op moeten toezien en daarover rapportages moeten krijgen. Men moet zich aan de wet houden. Dat is eigenlijk het enige wat wij vragen. Daar kunt u het onmogelijk mee oneens zijn.
De heer Schalk (SGP):
Het lukt mij ook niet om het daarmee oneens te zijn. Natuurlijk moet men zich aan de wet houden. Maar de formulering dat een orthodoxe school op het genoemde terrein misschien een risico vormt, is iets anders dan de formulering die de heer Pijlman gebruikte. Misschien kan de heer Pijlman nog even zijn eigen tekst terugkijken, maar ik hoorde hem spreken over risicoscholen en risicogroepen. Daarmee wordt het op één grote hoop gegooid. Ik vraag de heer Pijlman of hij zich ervan bewust is dat bijvoorbeeld in het reformatorisch onderwijs, waar ik wat meer kennis van draag, al sinds 2008 visienota's zijn verschenen. Die zijn zelfs aangeboden aan minister Plasterk, die daar toen erg van onder de indruk was. Daar wordt heel hard aan gewerkt. Moeten wij niet proberen te voorkomen om dat weg te zetten met de opmerking dat die scholen toch een risico vormen?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Pijlman tot slot.
De heer Pijlman (D66):
Ik zeg niet dat iedere reformatorische school tot een risicogroep behoort. Maar ik heb wel de inspectie gevraagd: in welke denominaties komen nu risico's voor? Dan worden de reformatorische scholen — net als de orthodox-joodse en de islamitische scholen, overigens weer op andere terreinen — genoemd. Dat moet je niet veronachtzamen. Tegelijkertijd weet ik ook van u — u hebt mij zelf een keer een nota laten lezen — hoe reformatorische scholen ook met dit onderwerp bezig zijn. Maar het gaat om onafhankelijk toezicht van de inspectie. En ja, dan zijn hier zeker risico's in deze denominaties te melden. Het viel mij ook op hoe de koepels van die denominaties zich weer naar ons richtten. Dat is niet juist.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Pijlman. Gezien de tijd ga ik nu toch door met de volgende spreker. Ik geef het woord aan de heer Doornhof, die zal spreken namens de fractie van het CDA.
De heer Doornhof i (CDA):
Voorzitter. Met de aanscherping van de burgerschapsopdracht zal voor scholen de lat hoger komen te liggen om de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat uit te dragen. Die waarden moeten terugkomen in het onderwijs en in de schoolcultuur. Namens mijn fractie bedank ik de minister meteen maar voor de urgentie die hij in antwoord op onze schriftelijke vragen uiteen heeft gezet. Na het debat in de Tweede Kamer zou je zomaar kunnen denken dat het grootste probleem van ons onderwijs is dat er bijzondere scholen zijn die om bepaalde identiteitsverklaringen vragen. Dit, terwijl bijna heel onderwijsland weet dat het slecht en mogelijk onrechtmatig is als je als school als voorwaarde voor toelating stelt dat je moet onderschrijven dat homoseksualiteit wordt afgewezen. Feitelijk gebeurt dit dus ook niet of nauwelijks. De heer Schalk bracht dat ook terecht naar voren.
Mijn fractie heeft dan ook niet al te beste gevoelens bij de ophef over die identiteitsverklaringen. Die leidt alleen maar af van waar het bij dit wetsvoorstel echt om gaat, namelijk het vergroten van de burgerschapsvaardigheden van Nederlandse leerlingen, juist om een veilige schoolcultuur te bieden aan bijvoorbeeld homoseksuele leerlingen, of aan transgenders of leerlingen met andere religies. Het moet vanzelfsprekend zijn dat respectvol wordt omgegaan met minderheden. Leerlingen moeten ook snappen dat belangen en rechten kunnen botsen.
Voorzitter. Binnen zo'n schoolcultuur mag geen plek zijn voor geweld en terrorisme. Mijn fractie heeft ook de relatie gelegd met die verschrikkelijke moord toen op de Franse leraar Paty. Voor de Nederlandse situatie heeft de minister benadrukt dat het van groot belang is dat leraren in volledige veiligheid en vrijheid kunnen werken. De minister schrijft — ik herhaal dat hier graag — dat leraren zich vrij dienen te voelen de lesvorm en toonzetting te hanteren die zij wenselijk achten vanuit hun professionele autonomie. Naast die woorden heeft de regering ook gezegd dat zij het onderwijs ondersteunt. Dat vindt de CDA-fractie erg belangrijk.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik kom even terug op een punt dat de heer Doornhof net maakte, en de heer Schalk trouwens daarvoor ook al, over de identiteitsverklaringen die er eigenlijk niet zo zouden zijn, waar niet zulke zware dingen in zouden staan et cetera. Ik heb er maar even eentje bij gepakt. In deze staat gewoon: "Wij verwachten van onze ouders dat zij onverkort het hier volledig mee eens zijn en er met hun kinderen over gesproken hebben, ook over de consequenties ervan." En in deze identiteitsverklaring staat dan onder andere dat seksualiteit alleen past binnen het huwelijk tussen één man en één vrouw et cetera. Nou, dat kun je vinden. Maar er staat bijvoorbeeld ook: "Ook in ons uiterlijk laten wij het in de schepping gelegde onderscheid tussen man en vrouw tot uitdrukking komen." Je kunt zeggen dat dat een onschuldig zinnetje is, dat niet zo veel uitmaakt. Maar voor een transgender leerling is dit helemaal geen onschuldig zinnetje. Ik snap wel dat het niet het hoofdpunt is, maar als we het hebben over burgerschap, dan is de vraag hoe wij zorgen dat een kwetsbare groep leerlingen ook veilig op die scholen kan zijn. We moeten niet, vanuit een soort bescherming van die scholen, zeggen: nou, daar gaat het helemaal niet over. Nee, dit staat er wel.
De heer Doornhof (CDA):
Met wat ik net gezegd heb, lok ik precies uit wat ik misschien veel minder gewild had, namelijk weer dat gepraat over die identiteitsverklaringen. Zeker waar het gaat om het afwijzen van homoseksualiteit, kunnen we het eens zijn. Daar hoeven u en ik ook niet over in debat te gaan. U doet nu weer het volgende. Ik heb de relatie net gelegd. Ik kon mijn betoog vervolgen. We praten over wat er gebeurd is met Paty. We praten over gezag dat totaal miskend wordt, kinderen die democratisch genomen besluiten in onze rechtsstaat niet snappen. Mevrouw Sent zei terecht dat leerlingen op de vraag of ze het belangrijk vinden in een democratische rechtsstaat te leven antwoordden dat het ze niet uitmaakt. Dat zijn de punten waar het echt om gaat in dit wetsvoorstel. Dan is er ophef over die identiteitsverklaringen. Uw collega Van Schoonhoven heeft er zelfs over gepubliceerd. Die zei: wat je dan doet, is juist de mensen die wereldlijk denken tegengesteld maken aan de meer religieuze mensen. Je bereikt precies het tegenovergestelde van wat je eigenlijk met dit wetsvoorstel wilt bereiken.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Mijn vraag is of de heer Doornhof het met mij eens is dat we ernaar zouden moeten streven, en of dit wetsvoorstel dat in zijn ogen voldoende doet, dat we die burgerschapswaarden breed uitdragen, dat die gaan over hoe we naar de samenleving kijken, maar dat ze ook gaan over hoe we op de school met elkaar omgaan en hoe we daar met leerlingen omgaan.
De voorzitter:
Een kort antwoord, meneer Doornhof.
De heer Doornhof (CDA):
Dat is de kern van het voorstel. Dat is natuurlijk waar het om gaat. Ik kom toch weer even terug op hoe daar soms over gedacht wordt. Daar is niet voor niks door de heer Van Kesteren aan gerefereerd. Als ik het heel plat zeg, zijn er natuurlijk gewoon miskleunen geweest van de onderwijsinspectie. Die probeerde islamitische scholen aan te pakken, juist op de cultuur binnen zo'n school.
De voorzitter:
Dank u wel. U antwoordt dus bevestigend.
De heer Doornhof (CDA):
Dat lukte niet. Het wetsvoorstel dat we nu behandelen, beoogt precies om dat soort voorbeelden niet meer te hebben.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Doornhof (CDA):
Dat zal ik doen, voorzitter. Dan hoef ik over de urgentie nog minder te zeggen dan ik net al deed in de richting van de heer Ganzevoort. Het is wel zo dat je natuurlijk ziet dat leraren en schooldirecteuren steeds worden geconfronteerd met bijna een verheerlijking van crimineel, gewelddadig gedrag. Je hebt ook rolmodellen die totaal het verkeerde voorbeeld geven. Daarom juichen we het toe — ik kom tot een slotpunt wat de urgentie betreft — dat dit wetsvoorstel scholen de plicht geeft om te werken aan kennis en vaardigheden, meer nog dan in het verleden, juist op het punt van de democratische rechtsstaat. Je kunt scholen daar dan ook op gaan afrekenen. Niet voor niet heeft de minister gewezen op de jurisprudentie die niet in het voordeel was van de inspectie. Laat ik het zo heel voorzichtig uitdrukken.
Voorzitter. Ik heb in de schriftelijke vragen namens mijn fractie wel gezegd dat het ook van wederkerigheid afhangt. Het gaat namelijk ook in de eerste plaats om de verantwoordelijkheid van leerlingen en hun ouders zelf. Als je als overheid harde eisen stelt aan het onderwijs, dan mogen scholen op hun beurt ook de medewerking vragen van leerlingen en hun ouders. Blijft die uit, dan moet je kunnen optreden. In uiterste gevallen wil je ook tot schorsing en verwijdering kunnen overgaan.
De leerplicht is daarbij wel een complicatie. Nu heeft de minister in antwoord daarop, misschien vrij neutraal, geschreven dat het aan de school is om dergelijke ordemaatregelen al dan niet te treffen en dat die maatregelen kunnen raken aan de burgerschapsopdracht. Hoe kijkt de regering aan tegen de positie van zo'n school? Die probeert er alles aan te doen om een leerling in het democratisch rechtsstatelijk gareel te krijgen, maar van hem of haar of van de ouders wordt alleen maar tegenwerking ontvangen. Hoe beoordeelt de regering dan de belemmering die leerplicht kan vormen om strenge ordemaatregelen te treffen? In ons land is het gewoon geregeld dat je na strafbare feiten straf krijgt en er ook apart onderwijs is, maar wat nou als scholen zitten met leerlingen die gewoon geen oren hebben naar wat ze naar voren brengen? Zijn er geen extra faciliteiten nodig om waar nodig op te kunnen treden tegen dat soort leerlingen en hun ouders? Scholen zitten nu gewoon echt met de handen in het haar.
Het is belangrijk dat de onderwijsinspectie de handhaving op een zorgvuldige manier doet. Vaak wordt gedaan alsof het een soort mathematische exercitie is, waarbij je heldere prestaties afzet tegen een duidelijke meetlat. De werkelijkheid is natuurlijk heel anders, zeker als je praat over de burgerschapsopdracht. De Onderwijsraad schrijft niet voor niets het volgende: "Juist bij burgerschapsonderwijs kan de balans tussen vrijheid en overheidszorg gemakkelijk worden verstoord. Burgerschapsonderwijs raakt namelijk al snel aan pedagogische opvattingen en levensovertuigingen."
Voorzitter. In dat licht valt ook de waarschuwing van de Raad van State serieus te nemen, namelijk dat de inspectie een zelf geïnterpreteerde koers gaat varen. De regering erkent nu ook dat er zo'n normatieve component aan de algemene burgerschapsopdracht zit. Ook belooft de regering terughoudendheid van de inspectie, daar waar het gaat om de invulling en aanpak van de burgerschapsopdracht.
In dit verband kent de regering ook betekenis toe aan de onderzoekskaders. De heer Pijlman begon daar ook al even over. Enerzijds moeten de kaders dienen om de vrijheid van onderwijs te respecteren. De kaders kunnen ook behulpzaam zijn om te toetsen of de schoolcultuur daadwerkelijk in overeenstemming is met de democratische rechtsstaat. Vanuit het reformatorisch onderwijs wordt gezegd dat het concept van de kaders nogal abstract is. De vraag aan de minister is hoe hij dat beoordeelt. De CDA-fractie vraagt de minister nadrukkelijk om op het punt van de beloofde terughoudendheid van de inspectie hoe dan ook de vinger aan de pols te houden.
Tot zover in eerste termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Doornhof. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Voorzitter. Scholen moeten zelf aan de slag met het vormgeven van hun burgerschapsvisie. Zij kiezen zelf waar zij de accenten leggen binnen de kaders van de voorgestelde wet. Dat past, zo vindt de VVD-fractie, bij de onderwijsvrijheid en bij de eigen verantwoordelijkheid van de school. Dat spreekt de VVD-fractie aan.
De VVD-fractie is verheugd met het wetsvoorstel, omdat de fractie het belangrijk vindt dat iedereen die naar school gaat in Nederland kennis en respect wordt bijgebracht over onze democratische rechtsstaat en over onze democratische pluriforme samenleving. Vrijheid en gelijkwaardigheid zijn niet vanzelfsprekend. Het is van belang voor ons allemaal om daar al op jongere leeftijd over te leren.
Het wetsvoorstel bevat ook een verplichting aan het bevoegd gezag om zorg te dragen voor een cultuur op school die overeenkomt met de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat. Het huidige wetsvoorstel is meer verplichtend dan de huidige wet, waardoor handhaving mogelijk is. De VVD-fractie vindt dat belangrijk voor leraren die in vrijheid en veiligheid hun werk moeten kunnen doen. Het is belangrijk om de kinderen een veilige omgeving te bieden. Dat dit geen vanzelfsprekendheid is, blijkt niet alleen uit de aanslag op Samuel Paty, maar ook uit recente onacceptabele bedreigingen van leraren in Nederland, die niets anders doen dan hun werk. Als deze wet ook maar in enige mate bijdraagt aan de veiligheid en vrijheid van leraren en kinderen, dan is de VVD-fractie voor. Dat is dan ook meteen een vraag aan de minister. Draagt deze wet bij aan de vrijheid en de veiligheid van leraren en kinderen?
Voorzitter. De VVD-fractie heeft nog een aantal andere vragen aan de minister. Hoe wordt er gemeten of scholen zich aan de wet houden? Kan op grond van dit wetsvoorstel worden opgetreden tegen een school die zich niet aan de burgerschapsopdracht houdt en antidemocratisch of anti-integratief onderwijs geeft? Met andere woorden, kan door dit wetsvoorstel afdoende worden opgetreden tegen scholen die onze rechtsstaat ondermijnen?
Een laatste vraag aan de minister. Vindt de minister ook niet dat het bij de burgerschapsopdracht hoort dat de lesboeken ook aansluiten bij de huidige tijdsgeest? Dan doel ik op het lesmateriaal waarin vrouwen nog steeds geen minister of chirurg zijn. Daar heb ik ook graag een antwoord en een visie van de minister op.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Blécourt-Wouterse. Dan geef ik het woord aan de heer Van Kesteren voor een interruptie.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Ik wil mevrouw De Blécourt-Wouterse vragen wat zij vindt van de handhaving van de burgerschapsopdracht in de praktijk en of de VVD ook opties heeft voor de minister hoe die handhaving wel beter kan.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Allereerst: wat spreekt u mijn achternaam keurig netjes uit in al zijn facetten. Dat is nou juist een vraag die ik aan de minister heb, omdat ook de VVD-fractie het belangrijk vindt dat tegen uitwassen opgetreden kan worden.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Verkerk, die zal spreken namens de fractie van de ChristenUnie.
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
Voorzitter. Dit is mijn eerste debat als nieuwe woordvoerder van de ChristenUnie over het onderwijs. Eerlijk gezegd, het voelt toch ook wel een beetje als een maidenspeech, maar ik heb er alle vertrouwen in. Mirjam Bikker, mijn voorgangster, zei tegen mij: "Maarten, je boft. OCW is de leukste commissie van de hele Eerste Kamer." Ik denk dat ze gelijk heeft. En zoals ik het tot nu toe ervaren heb, is en wordt dit een boeiend debat. Ik begin met twee algemene opmerkingen.
Ten eerste. In de voorbereiding van het debat heb ik het rapport Onderwijsvrijheid én overheidszorg van de Onderwijsraad over artikel 23 Gw gelezen. Dat rapport is van december 2019. De Onderwijsraad laat zien dat er inherente spanningen in dit artikel zitten. Kort samengevat: de spanning tussen de vrijheid van onderwijs en de deugdelijkheidseisen van de overheid. Die spanningen zijn er volgens dit rapport ook bij het onderwerp van vandaag. Ik heb mezelf ook afgevraagd, juist als filosoof "wat vind ik van die spanning", en dan in de context van een toenemende pluriformiteit en groter wordende maatschappelijke tegenstellingen. Ik denk eerlijk gezegd dat je dit soort spanningen niet echt kunt wegmasseren. Daarvoor zijn ze te fundamenteel. Misschien moet je ze juist koesteren. Koesteren in de zin van: het gesprek aangaan over die spanningen en mensen en partijen verbinden rond het onderwerp dat die spanningen oproept. Ook koesteren in de zin van: erkennen dat die spanning er is en steeds weer tot de conclusie komen dat je die spanning niet echt kunt opheffen. Laten we beseffen dat het in die spanning ook gaat om ouders: ouders die onderwijs willen voor hun kinderen in overeenstemming met hun normen en waarden en hun visie op onderwijs. In de visie van onze fractie gaat het dan uiteindelijk om het zoeken naar een positie die, om het paradoxaal uit te drukken, enerzijds die spanningen overstijgt maar anderzijds toch weer steeds spanningen oproept.
Voorzitter. In de tweede plaats valt het me op in dit debat dat sommige partijen veel aandacht geven aan de relatie van de onderhavige wet met artikel 23 van de Grondwet, over de vrijheid van onderwijs, terwijl andere partijen zich juist richten op de relatie met artikel 1 van de Grondwet, gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod. Deze constatering laat zien, denk ik, hoe breed en hoe diep ons debat is. Al die invalshoeken zijn nodig om te begrijpen waar het over gaat.
Deze constatering is ook een illustratie van de uitspraak van de Raad van State: "Tegelijkertijd spreekt vanzelf dat artikel 23 van de Grondwet niet in isolement, maar in de context van de constitutionele orde en de grondrechtencatalogus in zijn geheel moet worden bezien, en in dat licht uitgelegd moet worden." (pagina 5, Advies en Nader Rapport)
Ik denk dat deze constatering van groot belang is voor dit debat. We komen alleen verder als we én over artikel 1 Gw én over artikel 23 Gw willen spreken. En natuurlijk ook over artikel 6 Gw (vrijheid van godsdienst en levensovertuiging) én over artikel 7 Gw (vrijheid van meningsuiting). Enzovoorts.
In dit verband wil ik ook wijzen op het debat dat we enige tijd geleden ook in deze Kamer gevoerd hebben met de minister van Binnenlandse Zaken over de uitbreiding van de antidiscriminatiegronden van artikel 1 Gw. In dat debat heb ik namens mijn fractie laten zien dat ook de aanvulling met de gronden handicap en seksuele gerichtheid in overeenstemming is met de waarden van onze partij; waarden die door het evangelie geïnspireerd zijn.
Voorzitter, ik kom nu tot het wetsontwerp. De commissie-Remkes constateert in haar rapport over ons parlementair stelsel — een prachtig rapport, een van de collega's zei het al — dat onze democratie zowel van binnenuit als van buitenaf bedreigd wordt. De commissie pleit dan ook voor een versterking van de democratische kennis en vaardigheden. Onze fractie onderschrijft het pleidooi van de minister. Onze fractie onderschrijft ook de conclusie van de commissie dat dit wetsontwerp een stap in de goede richting is (pagina 250). Daarom is de fractie van de ChristenUnie ook blij met dit wetsontwerp.
Voorzitter, als ik het goed begrijp, probeert de minister in deze wet zo goed mogelijk recht te doen aan zowel de vrijheid van onderwijs als de zorg van de overheid. De minister doet dit door voor te schrijven wát er moet gebeuren en door de scholen de vrijheid te geven hóe ze dat willen doen. Het wát wordt omschreven met woorden als: bevorderen van actief burgerschap en sociale cohesie, waarbij het onderwijs zich richt op kennis en vaardigheden. Maar ook gaat het om een schoolcultuur die recht doet aan de basiswaarden van de rechtstaat en die gekenmerkt moet worden door veiligheid en acceptatie.
Over het hóe benadrukt de minister dat de burgerschapsopdracht ruimte biedt voor een eigen invulling. Ik citeer de memorie van antwoord: "De vrijheid van onderwijs houdt in dat bijzondere scholen het onderwijs kunnen inrichten op een manier die past bij hun identiteit en dat zij die identiteit mogen uitdragen in het onderwijs." Onze fractie heeft waardering voor de manier waarop de minister met de eerdergenoemde spanning rond artikel 23 omgaat en hoe hij een nieuwe balans probeert te zoeken. Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat deze nieuwe balans ook weer vragen oproept en misschien wat nieuwe spanningen.
In de memorie van toelichting (pagina 18) benadrukt de minister dat het wetsvoorstel een gemeenschappelijke kern voorschrijft, namelijk het bevorderen van kennis van en respect voor de basiswaarden: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Dit zijn hele mooie waarden. En toch is de vraag van onze fractie: hoe komt de minister aan deze drie basiswaarden? Ze staan niet in de tekst van de wet en in deze samenhang ook niet in de Grondwet. Graag een reactie van de minister.
In de memorie van antwoord zegt de minister dat het onvermijdelijk is dat deze begrippen "enige interpretatieruimte met zich meebrengen", en voegt de minister toe: "zeker omdat ze altijd in de context van de school bezien moeten worden". Het gaat mij om de woorden "enige interpretatieruimte". En laat ik dat concreet maken aan de hand van het woord "vrijheid". In het christelijke onderwijs zal deze waarde verbonden worden met het geschapen zijn naar het beeld van God en herschapen worden naar het beeld van Jezus Christus. In een klassiek-humanistische school zal vrijheid verbonden worden met de redelijke ethiek en met de rechten van de mens. En in een meer postmoderne school zal de vrijheid van het individuele kind centraal staan. De vraag van onze fractie is: omvatten de woorden "enige interpretatieruimte" al deze verschillende betekenissen van het woord "vrijheid"? En ik zou trouwens nog meer voorbeelden kunnen noemen, waar we andere nuances aantreffen. Een vergelijkbare redenering kan gegeven worden voor de begrippen "gelijkwaardigheid" en "solidariteit". Graag een reactie van de minister.
Vergelijkbare vragen kunnen gesteld worden bij de waarden die genoemd worden waardoor een schoolcultuur gekarakteriseerd zou moeten worden en waar de inspectie op gaat toezien. En toen ik die las — dat moet ik eerlijk zeggen — dacht ik: dat zijn mooie waarden. Maar wel is de vraag: hoe komt de minister aan dat lijstje waarden? Is dat lijstje compleet? Et cetera, et cetera. En als je verder gaat kijken, dan is een van die waarden "autonomie". Nou, als er een begrip is waar veel verschillende interpretaties over zijn, dan is dat het begrip "autonomie". Ik geef weer even het voorbeeld van als je naar christelijke scholen gaat kijken. Die zullen dat bespreken vanuit het idee van God de Schepper. Humanistische scholen zullen heel sterk de nadruk leggen op een rationele ethiek en ook op een gezamenlijke visie op het leven, terwijl meer postmoderne scholen nadruk zullen leggen op de individuele, misschien wel hyperindividuele, keuzen van de postmoderne mens. Graag een reactie van de minister.
Op meerdere plaatsen in de memorie van antwoord stelt de minister dat de inspectie "terughoudendheid zal betrachten" met betrekking tot de inhoud van de burgerschapsvisie en de overtuigingen die daaraan ten grondslag liggen. Onze fractie begrijpt wat de minister met deze woorden wil uitdrukken: ook hier zoekt hij weer een balans tussen aan de ene kant de bescherming van de vrijheid en aan de andere kant de verantwoordelijkheid van de overheid. Het is mij opgevallen dat de verschillende koepels — en dan denk ik aan de protestante, katholieke, gereformeerde, islamitische, en ook het vrije onderwijs — zich zorgen maken over dat begrip "terughoudendheid". En ik kan me daar in principe iets bij voorstellen. Op het moment dat de waarden en visie van een inspecteur min of meer in overeenstemming zijn met de identiteit en de waarden van de school, is het gemakkelijker om in de schoenen van die school te staan en wat "terughoudend" te zijn. Maar op het moment dat de eigen waarden schuren met de waarden van de school, dan zal dat een stuk lastiger zijn. En dan gaat het er helemaal niet om welke visie een inspecteur heeft of welke school wordt bezocht; dit geldt in de breedte. Daarom heb ik ook de vraag aan de minister: is er evidentie dat de inspectie moeite heeft met die terughoudendheid? En hoe gaan inspecteurs om dat "schuren", als hun eigen waarden schuren met die waarden van de school die zij bezoeken? En wordt dat ook bespreekbaar gemaakt, eventueel onderling maar ook met de school zelf? En hoe kan een inspecteur in dat geval nog steeds "inspirerend" zijn? Graag een reactie van de minister. En misschien ook algemeen geformuleerd: hoe kan de minister de zorg van de genoemde scholen wegnemen?
De heer Pijlman i (D66):
U spreekt over de waarden van de school versus mogelijkerwijs de waarden van de inspectie, maar de generieke waarden zijn beschreven. Daar moet de school zich toe verhouden. De inspectie toetst dat. Dus ik snapte niet helemaal waar uw vraag op duidt. Of zegt u: ik vind dat die generieke waarden, waar eenieder zich toe moet verhouden, niet goed beschreven zijn?
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Nee, dat zeg ik niet. Ik dank de heer Pijlman voor deze vraag. Uiteindelijk gaat het om … Ik neem even die drie waarden: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Ik denk dat dit basiswaarden zijn. Vanuit mijn diepste overtuiging kan ik ook goed kiezen voor die basiswaarden, maar we moeten beseffen dat er — laat ik het vriendelijk uitdrukken — grote accentverschillen zijn in de manier waarop deze waarden uitgelegd worden in verschillende tradities. Dan is het de vraag of een inspecteur lenig genoeg is in zijn hoofd om mee te denken met een school die het uitlegt op een manier waarvan de inspecteur zegt: dit schuurt met mijn opvattingen.
De heer Pijlman (D66):
Ik probeer het even door te laten dringen. Moet je niet uitgaan van wat in de wet staat en die interpretatie nemen, met als uitgangspunt dat iedere school die teksten doorleeft en invult, en daar invulling aan geeft? Ik denk dat je niet erg bang hoeft te zijn dat de inspectie helemaal haar eigen mening op wil leggen aan de school. Ik ken die voorbeelden ook niet. De inspectie zal de school wel spiegelen aan de gemeenschappelijke waarden die beschreven zijn.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik had het net al over enige interpretatieruimte. Dat was ook een vraag aan de minister. Ik gaf een voorbeeld van een paar soorten scholen. Vallen die eronder? Ik ben het met u eens dat er een heel stuk gemeenschappelijkheid zit in de interpretatie. Het enige punt is of de inspectie voldoende gevoeligheid heeft voor accentverschillen, die toch soms groot kunnen zijn. Ik heb hier geen oordeel over de inspectie. Ik vraag het aan de minister.
Ten slotte, voorzitter. Het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie 2021-2025 draagt de titel: Kiezen voor wat echt telt. Ik denk dat de minister die titel ook wel kent. In dit programma spreekt de partij uit dat zij het van groot belang vindt dat scholen aan kinderen de grondslagen van de democratische rechtsstaat bijbrengen. Dat telt echt in de visie van onze partij. Zij is ook van mening — ik verwijs weer naar het rapport van de commissie-Remkes — dat de burgerschapsopdracht van scholen aan bepaalde kwaliteitseisen moet voldoen en dat de overheid hierin ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. De eerste indruk van onze fractie is dat de minister een mooie, nieuwe balans heeft gevonden, een balans die ook alleen maar stand kan houden als we steeds weer de spanningen benoemen die er zijn en als we die spanningen met elkaar bespreekbaar maken.
Ik wil afsluiten met een persoonlijke noot. Mijn ouders en grootouders behoren tot wat Abraham Kuyper noemde: de kleyne luyden. En dan "kleyne" met een Griekse y, en "luyden" met u en Griekse y. Ze waren politiek bewust en gaven vorm aan hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid. In die traditie ben ik opgevoed. Ik heb onderwijs genoten, eerst op een school met de Bijbel, daarna een christelijke mulo en later een reformatorische hbs. De waarden gelijkwaardigheid, vrijheid en solidariteit heb ik met de paplepel meegekregen. Zo ben ik gevormd tot een actieve burger en ben ik mijn hele leven uitgedaagd om bij te dragen aan sociale cohesie. De fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkerk. Mevrouw Sent.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Dank aan meneer Verkerk voor zijn prachtige inbreng. Hij vraagt daarin aandacht voor potentiële verschillen in de interpretatie van waarden, van de kant van de scholen en van de kant van de inspectie. Dat is een potentieel probleem bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Ik ben heel erg benieuwd wat hij nodig heeft om gerustgesteld te worden dat er geen licht zit in de interpretatie, dat het uitvoerbaar is en dat er geen verschillen van mening over ontstaan.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik heb het rapport van de inspectie over de burgerschapsopdracht gelezen, althans hele stukken ervan. Mijn eerste indruk was: dat is evenwichtig. Ik leg dit dus met een positieve vraag bij de minister neer. Wat me opviel, is dat al die koepels die ik heb genoemd en die opgeteld meer dan 60% van onze scholen betreffen, een zorg naar voren brachten. Ik zou graag een reactie van de minister op die zorg willen horen. Als ik vraag om een reactie, is dat niet omdat ik de indruk heb dat de inspectie dat niet kan. Maar als ik die zorg hoor uitspreken en de manier waarop dat gebeurt, dan denk ik: het lijkt me goed om die zorg ook bij de minister neer te leggen.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
De heer Verkerk heeft het over de toename van pluriformiteit in de samenleving en maatschappelijke spanningen die we moeten koesteren. Daar moet je in verbinden. De rol van de inspectie is dan dat zij het bespreekbaar maakt en dat zij scholen gaat inspireren. Mijn vraag aan de heer Verkerk is of hij ook een idee heeft over de handhaving van de wet. Heeft hij ideeën over waar die handhaving uit zou moeten bestaan?
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik heb niet gezegd dat je maatschappelijke tegenstellingen moet koesteren. Ik heb gezegd dat je ze in ieder geval bespreekbaar moet maken en dat pluriformiteit een feit is. Inderdaad, ik heb me niet uitgelaten over de manier waarop de inspectie dit doet. Ik verwees naar het rapport van de inspectie en mijn eerste indruk was: dat is een evenwichtig rapport. Het gaat hier over kennis en vaardigheden en cultuur. Nou, kennis is relatief makkelijk te toetsen. Bij vaardigheden is dat weer een stukje moeilijker. En bij cultuur is het nog een stukje moeilijker. Het rapport lezend, is mijn indruk dat de inspectie deze competenties in principe bezit. Als u daaraan twijfelt, zou ik zeggen: stelt u in de tweede termijn een vraag daarover aan de minister.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Als ik het goed begrijp, dan zegt de heer Verkerk dat hij meer ziet in de communicatie met de scholen, in het verleiden van de scholen om tot andere keuzes te komen, dan in de mogelijkheid van de inspectie om te handhaven.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Dat sluit elkaar niet uit. Je kunt op een dialogische manier handhaven. Ik kijk even hoe dit wetsontwerp is opgezet. De school heeft zelf de mogelijkheid om in te vullen hoe hij de burgerschapsopdracht vervult. Daarbij gaat het om kennis, vaardigheden en cultuur. Een inspecteur is volgens mij heel goed in staat om in een dialogisch gesprek te vragen om een uitleg hoe men het doet, ook in gesprek met leraren, met ouders et cetera et cetera. Dialoog staat helemaal niet in gespannen verhouding tot handhaving. Juist bij dit soort dingen is het zo belangrijk dat een dialoog plaatsvindt.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Laatste vraag, voorzitter. Kunt u zich voorstellen dat er docenten op scholen zijn die de strategie die u voorstelt, onder de categorie "pappen en nathouden" scharen in plaats van onder handhaving?
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik kan mij van alles voorstellen. Er zijn mensen die een bepaalde opvatting hebben. Deels begrijp ik dat ook wel, omdat er mensen zijn die een hele sterke overheid willen hebben. Maar bij dit soort onderwerpen zijn er spanningen en die krijg je er niet uit. Dat moet je bespreekbaar maken. Ik hoop dat wij docenten zo zullen trainen en opleiden dat zij die spanningen bespreekbaar kunnen maken, ook met de inspectie, zodat zij niet het gevoel hebben dat er wordt gepapt en natgehouden, maar dat de wet wordt gehandhaafd, zoals het hoort: met terughoudendheid.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkerk. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Nanninga. Zij zal spreken namens de gelijknamige fractie.
Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. In 1969 alweer staat de beroemde Britse kunsthistoricus Kenneth Clark aan de oever van de Seine. Achter hem is de Notre-Dame van Parijs te zien en hij presenteert de eerste aflevering van zijn serie Civilisation. Terwijl hij omkijkt naar de kathedraal spreekt hij de memorabele woorden: What is civilisation? I don't know. But I think I recognise it when I see it.
Min of meer analoog hieraan zouden we burgerschap kunnen benaderen. Wat is nu precies goed burgerschap? Het is lastig te definiëren, maar het is wel eenvoudig te zien: de man of vrouw die actief is in het verenigingsleven, een keurige baan heeft, netjes belasting betaalt, zich aan de verkeersregels houdt, inschikkelijk is als het kan en doortastend als het moet. Dit zijn zomaar wat eigenschappen die we kunnen herkennen als goed burgerschap. Opvallend genoeg staan zaken als het voetballen met herdenkingskransen, het bekogelen van politie met straatmeubilair of het delen van complottheorieën op Twitter niet in dat rijtje. We hebben dus wel een soort radar voor het onderscheid tussen wenselijk en onwenselijk gedrag in de context van burgerschap. Of dat hetzelfde is als goed burgerschap zal in de praktijk misschien niet zo veel uitmaken.
De minister ziet dit duidelijk anders. Gelet op de memorie van toelichting bij dit wetsontwerp is goed burgerschap het gevolg van kennelijk heel veel lessen over diversiteit en tolerantie. Het is een modieuze misvatting in onze optiek dat diversiteit en tolerantie tot goed burgerschap leiden. Het bekt wel lekker voor de bewindspersoon die gelauwerd wil worden op Radio 1, maar de werkelijkheid is dat we zo tolerant zijn geweest dat onderwijs over de Holocaust, cartoons, seksuele voorlichting, met name over homoseksualiteit, op te veel scholen in ons land moeilijk of zelfs niet langer meer mogelijk is. Het is een negatief bijeffect van de veelgeroemde diversiteit, maar met goed burgerschap heeft dergelijke diversiteit niet zo veel te maken.
Het geeft voorts te denken dat de minister opschrijft, ik citeer: "In de praktijk van het onderwijs betekent dit dat centraal staat leerlingen in staat te stellen wederzijds respect te tonen, tolerant te zijn ten opzichte van andersdenkenden en bij te dragen aan het vormgeven van een open, vreedzame, democratische samenleving waarin de basiswaarden menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit in onderlinge samenhang tot hun recht komen." So far so good, ik ga nog even door. "Daarbij hoort bijvoorbeeld niet een cultuur waarin er bij het onderwijs betrokken personen wordt volstaan met een eenzijdig beroep op klassieke vrijheden, maar dat het onderwijs uitdraagt dat die vrijheden alleen kunnen voortbestaan indien deze vrijheden worden ingevuld met respect voor de begrenzingen van die vrijheden als gevolg van de vrijheden en rechten van anderen." Dat vinden wij niet zo hoopgevend voor docenten die tegenwoordig maar over bepaalde onderwerpen zwijgen. Zomaar een beroep doen op wat dan "klassieke vrijheden" wordt genoemd, is kennelijk niet de bedoeling. Begrijp ik dat goed? Dat is mijn vraag aan de minister.
Voorzitter. Ik lees in de memorie van toelichting ook aardig wat over diversiteit. Het is enorm modieus. We noemen iets divers en inclusief en dan krijg je subsidies en een sticker van de inspectie. Maar, in het kader van burgerschapsonderwijs gaat hierachter een denkfout schuil. Het begint niet bij diversiteit. Goed burgerschap is een voorwaarde voor een vreedzame, diverse, pluriforme samenleving en niet andersom. Een opvatting over wat iemand een goede burger van Nederland zou maken, is dat iemand een bepaalde cultuur — een amalgaam van rechten, plichten, gebruiken en geschiedenis — deelt en onderschrijft. Dat is ook de opvatting van mijn fractie. Cruciaal hiervoor is goed onderwijs in geschiedenis en maatschappijleer, eerlijk onderwijs in geschiedenis en maatschappijleer. Kortom, kennisoverdracht als inspiratie tot goed burgerschap. Eenzijdig onderwijs over de blanke west-Europeaan als enige en eeuwige dader van de slavernij, zoals nu in mijn thuisstad Amsterdam de rigueur is en die vorm krijgt in een zwaar gesubsidieerd museum waar schoolkinderen straks verplicht naartoe moeten, is net zo onwenselijk als anno 2021 culturele diversiteit compleet negeren.
Een eerlijk verhaal over ons verleden en onze rechtsstaat betekent dat we onze kinderen leren over allerlei onderwerpen, ook onderwerpen die voor sommige leerlingen kwetsend zijn. Die gaan we niet onder het tapijt vegen vanwege het — ik citeer — "al te eenzijdige beroep op klassieke vrijheden", zoals de minister dat noemt. We spreken open en eerlijk over slavernij — natuurlijk doen we dat — maar ook over de Holocaust, over spotprenten, over seksualiteit, over allerlei onderwerpen die spelen in onze samenleving dan wel geschiedenis. Dat dat niet of steeds moeilijker kan omdat kennelijk grote groepen mensen in de samenleving daar moeite mee hebben, lossen we niet per se op met deze nieuwe burgerschapswet.
Dit wetsontwerp is op zich helemaal niet slecht, maar gezien de toelichting lijkt het wat los te staan van de realiteit die veel docenten in met name scholen in de grote steden ervaren. Bepaalde onderwerpen worden steeds moeilijker bespreekbaar. Diversiteit tot een leidend principe maken, lost dat niet op.
Mijn fractie heeft de zorg dat leerlingen straks worden onderwezen over de zegeningen van de ietwat abstracte en algemene grondrechten, terwijl onderwijs over meer gevoelige onderwerpen moeilijker doorgang kan vinden. Dit is wat ons betreft een contradictie. Tegelijkertijd begrijpen wij ook dat er momenteel wordt gewerkt aan een nieuw curriculum. Kan de minister onze zorgen hierover wegnemen? Is met de onwenselijke taboeïsering van bepaalde onderwerpen rekening gehouden in dat nieuwe curriculum? Dat zou dit wetsontwerp voor ons aanzienlijk aantrekkelijker maken.
Dan een ander bezwaar. De focus op diversiteit is een uitstekende marker voor de hedendaagse vijand van het vrije denken en het vrije woord, de woke-ideologie. Volgens deze ideologie zijn diversiteit en gelijkheid doelen op zichzelf en extreem belangrijk. Zo belangrijk dat een divers en afwijkend standpunt ten aanzien van het extreme gelijkheid- en slachtofferdenken tot excommunicatie leidt. De ziekte is begonnen in Amerika, maar is inmiddels ook aanwezig in onze politiek, om maar te zwijgen over wokeness in ons onderwijs. Vooralsnog is deze gekte vooral voorbehouden aan universiteiten, hoewel deze wet gaat over basis- en middelbaar onderwijs. Mocht de memorie van toelichting in deze vorm de basis worden voor de checklist waarmee de inspectie aan de slag gaat, dan krijgen we nog heel wat diversiteitsgedram, uiteraard ten koste van klassieke vrijheden als het vrije woord. Want daar moeten we toch maar mee uitkijken, zo hebben we gelezen. Typisch wokedenken.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Ik heb een vraagje aan mevrouw Nanninga over het diversiteitsdenken. Bent u het niet met mij eens dat inclusiviteit — dat is vaak een ander woord voor diversiteit — veel belangrijker is op scholen? Dat je je thuis voelt op een school, al zit je daar met allerlei verschillende kinderen met verschillende achtergronden? Dat het voor ieder kind op zich heel belangrijk is om zich thuis te voelen in een groep, net zoals wij dat hier in de Eerste Kamer ook hebben?
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Ja. Dat ben ik volledig met mevrouw De Blécourt eens. Alleen is diversiteit een gegeven. Dat is nou precies mijn punt. Om daar goed mee om te gaan, is goed burgerschap vereist. Het is niet andersom. Diversiteit is geen doel op zich.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Volgens mij staat dat er ook niet. Er staat dat er onder burgerschapsopdracht valt dat je op school leert dat je inclusief met iedereen omgaat en dat je iedereen gelijkwaardig behandelt en hetzelfde naar elkaar kijkt.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Ja.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Als we dat dan maar eens zijn, vind ik het goed.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Nou, ik kan mevrouw De Blécourt geruststellen. Dat is nou net mijn punt. Het gaat niet om de inhoud van het wetsontwerp, want die is best goed. Het gaat om de invulling en de checklist die als het ware aan de inspectie worden meegegeven, waarin een accent gekozen wordt. Ik zie nergens het accent liggen dat je kinderen ook weerbaar maakt tegen dingen die zij kwetsend of naar vinden. Daarmee wil ik niet zeggen dat docenten of leerlingen elkaar de hele dag helemaal kapot moeten kwetsen. Maar ik mis dat. Dat is ook mijn vraag aan de minister. Je wordt geconfronteerd met dingen die strijdig zijn met jouw geloof of de groep waartoe je behoort. Je krijgt een keer een verkeerde grap om de oren. Mijn fractie denkt dat daarop te weinig focus ligt in met name het begeleidend schrijven. Het wetsvoorstel an sich is niet zo'n gek verhaal, vinden wij.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw De Blécourt.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Ik denk dat we het wel eens zijn. Als ik mevrouw Nanninga goed begrijp, doelt zij ook op pesten. Je moet een beetje weerbaar zijn tegen pesten. Ik bedoel dat niet badinerend. Ik bedoel dat je je moet kunnen verweren in deze samenleving. Ik denk dat u en ik het daarover eens kunnen zijn. Maar het moet wel bespreekbaar worden gemaakt. Aan de andere kant moeten we met z'n allen streven naar een samenleving waarin iedereen erbij hoort.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Als ik mag reageren, voorzitter. Om met mevrouw Kaag te spreken: hier scheiden onze wegen een heel klein beetje. Nee, ik heb het niet over pesten. Ik heb het bijvoorbeeld over het bespreken van cartoons over religie. Dat is geen pesten, dat is gewoon een mening of een cultureel aspect dat sommige mensen als heel vervelend ervaren. Pesten is natuurlijk uit den boze. Ik vind dat wel een belangrijke nuanceverschil.
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat u uw betoog vervolgt.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Mijn fractie heeft twijfels bij de uitvoering van deze wet, waarmee de echte problemen met burgerschap in ons land op deze manier niet per se worden opgelost. Wij horen graag van de minister een reflectie over het sterke woke-gehalte van de toelichting en over de hoeveelheid ruimte die met dit voorstel nog overblijft voor de klassieke vrijheden die JA21 hoog in het vaandel heeft staan, met name die van het vrije woord.
Ook delen wij de alhier breed gedeelde zorg — ik heb het van GroenLinks tot aan de PVV gehoord — over de handhaafbaarheid van de principes en doelen, die op zich, in de kern van het voorstel, mooi zijn.
In analogie met Kenneth Clarks uitspraak over beschaving, heb ik een laatste opmerking. Hoewel we niet tot een definitie van goed burgerschap zijn gekomen, is het bij mijn fractie wel duidelijk dat die in de toelichting en uitvoering van deze wet moeilijk te herkennen is. Wij hopen dan ook op een nadere toelichting door de minister, want de voorgestelde wijzigingen lijken ons op zich wenselijk en billijk, maar zijn ze ook haalbaar en wordt het niet te eenzijdig aangevlogen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nanninga. Dan geef ik het woord aan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met een disclaimer. In de personalia van onze Kamer staat genoteerd dat ik voorzitter ben van de raad van toezicht van de christelijk-reformatorische scholengemeenschap Driestar/Wartburg. Het leek me goed dat te vermelden, voordat ik met mijn betoog begin. Zo hebben we dat met elkaar afgesproken.
De kinderen van nu zijn de burgers van de toekomst. Daarom is de fractie van de SGP altijd gericht op goed en gedegen onderwijs. Niet alleen omdat het zo belangrijk is voor de toekomst van ons land, maar ook omdat het past bij de opdracht die ouders hebben. Ouders nemen die opdracht ook heel serieus. In de kerken in mijn achterban doen ze er zelfs een eed op. Ze beloven plechtig bij de doop van hun kinderen dat ze hen zullen onderwijzen en doen of laten onderwijzen. Een prachtige formulering. Het is een belofte die ze zeer serieus nemen. Dat geldt overigens niet alleen voor het godsdienstige onderwijs, maar ook voor alle andere aspecten. Dat godsdienstige onderwijs heeft wel consequenties voor het geheel van het onderwijs en voor het dagelijks leven. Daarom is mijn fractie ook zo dankbaar dat we in Nederland een onderwijssysteem hebben dat verankerd is in de vrijheid van onderwijs. Artikel 23 van de Grondwet mogen we dan ook wel koesteren.
De fractie van de SGP heeft daarom geen enkel bezwaar tegen aandacht voor burgerschap in het onderwijs. Mijn fractie maakt zich wel zorgen over een burgerschapsopdracht die heel gemakkelijk zou kunnen transformeren naar burgerschapsdwang, ofwel in het vaststellen wat er allemaal wel en niet gedacht, gezegd en gedaan mag worden in de klas. De behandeling van dit wetsvoorstel heeft de beduchtheid van mijn fractie helaas niet weggenomen. Als ik zie op welke wijze het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is behandeld, als ik lees hoe ook in de schriftelijke behandeling gestreefd wordt naar sturing op dit thema … Zojuist ging het over identiteitsverklaringen. Ik heb ze ook gezien, maar de minister heeft duidelijk aangegeven dat de identiteitsverklaringen waarop gedoeld werd niet meer aan de orde zijn. Maar goed, het geeft een heel vervelend gevoel, zeg ik heel eerlijk.
Ik moet zeggen: ik heb ook gezien hoe de goedbedoelde antwoorden van de minister in het debat in de Tweede Kamer werden misgevat. Hoe hij zelfs bijna door het stof zou moeten omdat hij langs de randen scheerde van wat een deel van de Kamer opportuun achtte. Ik heb gemerkt hoe zorgvuldig de minister vervolgens in deze Kamer heeft getracht om in de schriftelijke behandeling op alle mogelijke vragen elke keer vast te houden — het is bijna een mantra — aan kortgezegd het volgende. Het bevoegd gezag moet zorgdragen voor een schoolcultuur in overeenstemming met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Het gaat daarbij om de basiswaarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Ik hoor daar een beetje de echo van de leus uit de Franse revolutie in: liberté, égalité, fraternité. Vrijheid staat nog steeds voorop. Gelijkheid is — en terecht — ingewisseld voor gelijkwaardigheid. En solidariteit heeft de broederschap verdrongen, misschien omdat er van die broederschap helaas bitter weinig terecht is gekomen in de loop der eeuwen.
Maar, voorzitter, de uitwerking van de genoemde waarden kan enorm verschillen. Neem bijvoorbeeld de vrijheid. Voor sommigen betekent dat een grenzeloze zelfontplooiing, terwijl anderen daar misschien juist heel grote risico's in zien. Zeker, aan leerlingen moet verteld worden welke rechten er in Nederland zijn. Maar scholen en ook leerlingen mogen toch hun mening over die rechten hebben en uitdragen? Ik denk in dit verband aan wetgeving op het gebied van echtscheiding, abortus of euthanasie — daar gaat het in dit wetsvoorstel niet over, maar ik neem die als analogie. Er moet ruimte blijven voor minderheidsopvattingen, die ook een plek in het publieke domein mogen krijgen. Kan de minister bevestigen dat leerlingen wel moeten weten wat de rechten in Nederland zijn, maar dat van de school niet gevraagd kan worden om hen te stimuleren in het gebruik daarvan?
De schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel heeft mijn fractie — ik zei het zojuist al — er niet positiever op gemaakt. Diverse partijen hebben vragen gesteld, onder andere over het orthodox-christelijk en islamitisch onderwijs. Daarbij komt dat eigenlijk blindelings de thema's werden opgepakt die allang weerlegd zijn rond het debat in de Tweede Kamer, zoals de identiteitsverklaringen waarin homoseksuele leerlingen worden weggezet. Die identiteitsverklaringen worden niet, helemaal niet of allang niet meer gehanteerd op scholen. Of de vraag of de minister het ermee eens is dat kinderen niet geweerd mogen worden van een school op basis van hun geloof, zorgbehoefte of inkomen van ouders. Die laatste elementen, zorgbehoefte en inkomen, zijn logisch. Die worden ook niet beschermd door artikel 23. Maar religie is wel nadrukkelijk onderdeel van onze wetgeving. Niet voor niets is dat al honderd jaar het geval en hebben wij pas vorig jaar een verruiming van de mogelijkheden tot schoolstichting gehad, waarbij ons is verzekerd dat dit niet betekent dat geloof en godsdienst ineens van andere betekenis zouden zijn of worden.
De heer Pijlman i (D66):
De collega, laat ik het zo maar eens vriendelijk zeggen, nuanceert alles nog eens en zegt: ach, die identiteitsverklaringen zijn toch helemaal niet meer aan de orde? Maar laten wij die eens even weglaten. U hebt toch ook de ervaringen van leerlingen van reformatorische scholen gelezen? Die gingen over jaren her, wat zij hebben meegemaakt toen zij uit wilden komen voor hun seksuele identiteit. U kent toch ook — de minister heeft daar veel mee te stellen gehad, toen ging het over de democratische rechtsstaat — wat er op het Haga Lyceum is gebeurd? Dan kun u toch niet zeggen: ach, er is allemaal niet zo veel aan de hand en wij mogen toch die vrijheid verdedigen? Ik had een wat principiëlere opvatting van de SGP wel op haar plaats gevonden in dezen.
De heer Schalk (SGP):
De heer Pijlman heeft volkomen gelijk als hij wijst op die door hem genoemde incidenten. Ik vind wat er op het Haga Lyceum gebeurde trouwens van een totaal andere orde dan wat er onlangs in de artikelen stond over het Gomarus College. In mijn interruptie richting de heer Pijlman heb ik ook al aangegeven dat scholen hierop gewezen moeten worden op het moment dat zij dat verkeerd, fout of niet goed doen. En scholen pakken dat dan ook op. Door een beetje achtergrondkennis in die kring ben ik ervan verzekerd dat dat gebeurt. Dat is één. Twee: ik bagatelliseer het niet, maar in de beantwoording heeft de minister op pagina 19 — want er is in de schriftelijke ronde ook expliciet gevraagd naar deze situaties — klip-en-klaar aangegeven dat die identiteitsverklaringen waar het toen over ging, er nu niet meer zijn. Er wordt nu een identiteitsprofiel gebruikt. Dat wil ik hier heel graag stipuleren, en daarom wijd ik er ook een beetje meer woorden aan dan ik had moeten doen.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Schalk (SGP):
Maar, voorzitter, ik doe dat niet in de sfeer van het bagatelliseren van de problemen. Ik doe dat in de sfeer van het rechtzetten van wat in de media — niet dat we ze daar de schuld van moeten geven — uitgebreid aan de orde is geweest.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Al die ernstige identiteitsverklaringen zijn natuurlijk uitgebreid aan de orde geweest, en die zijn gelukkig weg.
De voorzitter:
Ik geef nu ...
De heer Schalk (SGP):
Ik vraag nogmaals aan de minister om dat te bevestigen.
De voorzitter:
... het woord aan de heer Pijlman.
De heer Pijlman (D66):
Het is geruststellend dat u zegt dat die "gelukkig" weg zijn.
De heer Schalk (SGP):
Ja, dat meen ik.
De heer Pijlman (D66):
Daarmee neemt u ook afstand van wat daar gebeurd is. En zeker, er zijn ook weer verschillen tussen wat er in de ene en in de andere orthodoxe richting is gebeurd. In de ene ging het over de basis van de rechtsstaat en in de andere ging het veel meer over seksuele identiteit en de beleving daarvan. Ja, dat is een verschil, en ik ben blij dat u van beide afstand neemt.
De heer Schalk (SGP):
Ik heb inderdaad expres het woord "gelukkig" genoemd. De identiteitsverklaring waar destijds op gedoeld werd — ik weet niet of de heer Pijlman die ook bedoelde, maar ik bedoel die uit 2008, meen ik — is weg, en ik vind dat een gelukkige situatie. Daarom werk ik in andere verbanden ook aan het beeld dat er rond deze situatie is ontstaan, ook richting de scholen.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
De heer Schalk profileert zichzelf in dit debat, terecht, met de disclaimer van zijn eigen betrokkenheid bij het reformatorisch onderwijs. Daarvoor mijn waardering. Ik denk dat het van belang is dat juist daar de gesprekken gevoerd worden, net als op andere plekken. Maar ik vind dat hij wat makkelijk doet over die identiteitsverklaringen die weg zouden zijn, zoals hij zegt. Ik heb er net, tegenover de heer Doornhof, uit eentje geciteerd. Daarin staat letterlijk: "Ook in ons uiterlijk laten wij het in de schepping gelegde onderscheid tussen man en vrouw tot uitdrukking komen." Mijn vraag aan de heer Schalk is niet zozeer wat hij vindt van de juridische vrijheid van een school om dit te vragen. Dat kan allemaal, maar ik vind dat dus een schijngevecht. De echte vraag zou volgens mij moeten zijn: nemen scholen hun pedagogische verantwoordelijkheid, onder andere verwoord in burgerschap, serieus, als zij zoiets formuleren?
De heer Schalk (SGP):
Ik hoop dat ik de formulering nog precies heb, maar volgens mij zei u dat in de verklaring die u nu voorleest — ik weet niet welke het is, maar goed — staat dat leerlingen in hun uiterlijk de scheppingsorde laten zien.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
"Het in de schepping gelegde onderscheid tussen man en vrouw."
De heer Schalk (SGP):
Ja, ja. Het is inderdaad een gegeven dat in het christelijk-reformatorisch onderwijs uitgegaan wordt van de scheppingsorde zoals die ons wordt meegegeven in het boek Genesis, ook de heer Ganzevoort zeer bekend. "Man en vrouw schiep Hij hen"; dat is het uitgangspunt. Daarmee zegt de fractie van de SGP niet: wij ontkennen dit of wij ontkennen dat. Wij vragen aan onze leerlingen en aan onze ouders om zich te gedragen naar die scheppingsorde, die uiteraard ook benoemd wordt in de grondslag van de school.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb ook weleens een keer wat theologie gelezen over de schepping en dergelijke. Dit is mij inderdaad niet helemaal onbekend.
De heer Schalk (SGP):
Daarom.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Maar dat is mijn punt niet. Mijn punt gaat over een formulering als "wij verwachten onverkort dat ouders dit onderstrepen en dat zij dit met hun kinderen bespreken en dat zij zich van de consequenties bewust zijn". Nou groei je op op zo'n school. Je leert daar van alles en nog wat, je krijgt dit mee, en je ontdekt dat je je daar qua genderidentiteit niet mee kunt identificeren en dat er vragen ontstaan over transgenders et cetera. Mijn vraag is gewoon: wat is nou de pedagogische opdracht naar deze leerlingen toe? Ik heb het niet over de vrijheden van de school, maar over de pedagogische opdracht. Daar gaat deze wet namelijk over. Hoe voorkomen we dat wat dan homonegativiteit en transnegativiteit heet, leidt tot psychische schade? We weten dat dat risico groter is. Mijn vraag aan de heer Schalk is niet zozeer om die scholen te verdedigen, maar om juist in zijn verantwoordelijkheid als toezichthouder mee te denken over die pedagogische opdracht.
De voorzitter:
En dan graag in de context van dit wetsvoorstel. De heer Schalk.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Uiteraard.
De heer Schalk (SGP):
Ja, maar ik denk dat het over dit wetsvoorstel gaat. Tenminste, die indruk heb ik wel. Die pedagogische opdracht moet juist heel erg serieus genomen worden, maar die mag wel ingebed zijn — dat is juist de kracht van de vrijheid van onderwijs — in een religieuze overtuiging die eraan ten grondslag kan en mag liggen. Daarmee zeg ik niet dat een jongere die bijvoorbeeld tot de ontdekking komt dat hij homoseksuele gevoelens heeft, weggezet mag worden. Dat zeg ik juist niet. De pedagogische opdracht lijkt mij om hem of haar daarin zo goed mogelijk bij te staan, te begeleiden en dergelijke. Ik probeer ook wel een beetje weg te komen van dat enkele onderwerp. Dat snapt de heer Ganzevoort ook wel, denk ik. Dat doe ik door ook duidelijk te maken dat leerlingen aangesproken zouden moeten worden op heteroseksuele dingen die naar mijn geloofsovertuiging niet plaats zouden mogen vinden op een school. Met andere woorden, op school hoort ten eerste een klimaat te zijn waarin leerlingen zich veilig weten. Ten tweede moeten ze weten waar ze zich kunnen vervoegen, ook bij grote levensvragen. Ik bagatelliseer het namelijk absoluut niet. Maar er moet en mag ook ruimte ook zijn voor de grondslag van de school. In dit geval gaat het dan over de scheppingsorde, over de godsdienstige overtuigingen. Om dat op een goede en zorgvuldige manier te doen, dat vraagt meer …
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot, meneer Ganzevoort.
De heer Schalk (SGP):
… dan dat we even op een achternamiddag over identiteitsverklaringen spreken, die al weg zijn.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik ben een groot liefhebber van artikel 23, de vrijheid van onderwijs, los van de vraag hoe je dat precies zou moeten invullen. De heer Schalk zegt dat de identiteitsverklaringen weg zijn, terwijl ik er net eentje voorlees. Hij zou toch juist dit wetsvoorstel moeten omarmen en moeten zeggen: onze gezamenlijke opdracht is om aan dat burgerschap te werken, om te werken aan een veilig klimaat op scholen? Dat is precies wat dit wetsvoorstel doet. Ik zou de heer Schalk daarom willen vragen om niet zo de hakken in het zand te zetten, maar dit te omarmen, juist vanwege de roep vanuit die scholen.
De voorzitter:
En dat dan tijdens het vervolg van zijn betoog.
De heer Schalk (SGP):
Ja, daar kom ik ongetwijfeld nog op terug. Ik had zelf nog niet in de gaten dat ik met mijn hakken in het zand stond. Ik heb wel een specifieke mening over dit wetsvoorstel en over de wijze waarop de behandeling tot nu toe is gegaan. Die tendeert toch naar een vervolg op datgene wat de minister heel sterk elke keer opnieuw betoogt, namelijk dat dit geen onderdeel is van het curriculum en dergelijke, terwijl sommige partijen daar expliciet wel elke keer opnieuw naar vragen.
Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Ik hoop dat de minister begrip heeft voor mijn zorgen op dit punt en dat hij nog eens klip-en-klaar wil betogen wat de positie van het christelijk onderwijs in de Nederlandse samenleving is. Kan hij daarbij aangeven dat er op de scholen vrije ruimte is voor meningsvorming en voor het overdragen van overtuigingen vanuit Bijbelse waarden en normen?
Voorzitter. Toch geeft ook de schriftelijke beantwoording van de minister mijn nog wel wat vragen. Het gaat op het scherpst van de snede. Dat realiseer ik me. Ik probeer mijn woorden met zorg te kiezen, zeg ik ook tegen mijn collega's die ze zojuist hebben geïnterpreteerd. In de schriftelijke ronde heb ik gevraagd of de Bijbelse waarden verdedigd mogen worden tegenover — ik weet dat het een beladen woord is, maar ik zeg erbij dat ik het met zorg zeg — genderideologie. Daar krijg ik het antwoord op dat het gebruik van deze term niet past bij het fundamentele grondrecht om gelijk behandeld te worden, ongeacht geslacht of seksuele gerichtheid. Waarom dat antwoord? Het gaat hier niet over personen, maar over een sterke ideologie die, naar mijn waarneming, op dit moment de wereld overspoelt. Een ideologie is een stelsel van ideeën over de mens, de menselijke relaties en de inrichting van de maatschappij die leven binnen een maatschappelijke groep. Dat mag toch als zodanig worden benoemd? Daarmee wijs ik — ik zeg het nog een keer — niemand af die bijvoorbeeld te maken heeft met genderdysforie. Dat is de persoonlijke situatie van de mens. Daar hebben we respect voor. Maar dat is iets anders dan de mainstream. Hoe we daarmee omgaan, is niet waardenvrij. Voor mij gelden daarvoor inderdaad de Bijbelse waarden. Ik heb dat in eerdere debatten uitvoerig uit de doeken gedaan. Ook heb ik geprobeerd om dat in alle zorgvuldigheid te doen. Het kan toch niet zo zijn dat die Bijbelse waarden buiten de orde worden verklaard, omdat ze niet zouden passen binnen de hoofdstroom? Oftewel, als bijvoorbeeld de liberale levensvisie dominant is, dan kan deze toch niet als basisvorm aan de samenleving worden opgelegd? Het is juist bij uitstek de taak van een school om ontwikkelingen in samenleving en cultuur te duiden vanuit de rol van onder andere godsdienst en levensovertuiging.
Voorzitter. Met de minister is ook schriftelijk gewisseld hoe het nu eigenlijk zit met het afleggen van verantwoordelijkheid over de wijze waarop de scholen de burgerschapsopdracht vormgeven.
De heer Pijlman (D66):
U zei net: "Stel nou dat de liberale levensopvatting ...
De heer Schalk (SGP):
... dominant is.
De heer Pijlman (D66):
... de overhand heeft, dan is het toch juist onze taak dat ..." Je kunt daar op een school zeker iets tegenover stellen. Kunt u zich voorstellen dat op dit type scholen die liberale opvatting wel wordt verteld, waarna je er een discussie over begint met kinderen die al wat volwassener zijn, en dat niet je eigen opvatting de hegemonie krijgt boven een andere opvatting? Dat is, denk ik, het kernbegrip.
De heer Schalk (SGP):
Misschien even twee punten. Het eerste is: moet je vertellen wat zich allemaal afspeelt in de samenleving? Het antwoord is: ja. Dat is glashelder. Ik zou het ook zeer onverstandig vinden om te proberen je kinderen daarvan af te schermen. Binnen het reformatorisch onderwijs — ik moet zeggen dat ik dat iets beter ken dan het islamitisch onderwijs — wordt dat heel vaak benoemd als begeleide confrontatie. Daarbij probeer je om alle aspecten van de samenleving te laten zien. Dat is één.
Twee. In de loop van de middag ging het even over de methodes. Ik ben er niet op ingegaan om niet te veel tijd te nemen van de interrupties. Ik vind het heel erg belangrijk dat er goede methodes zijn, ook binnen het reformatorisch onderwijs, waardoor bijvoorbeeld onderwerpen rond politieke stromingen of diversiteit en dergelijke goed en zorgvuldig worden behandeld. Ik vind ook dat het het recht van de leerkracht en de school is om daar duiding aan te geven vanuit hun levensovertuiging. Dat is juist het krachtige van artikel 23.
De heer Pijlman (D66):
Dat snap ik wel, maar heeft de leerling, naarmate hij ouder en volwassen wordt, ook het recht om die identiteit niet te omarmen en te zeggen: ik voel me daar helemaal niet bij thuis? Kan die school daar dan ook mee omgaan? Kan die school, in haar pedagogische opdracht, dat kind op een goede manier daarin begeleiden? Daar gaat het denk ik om.
De heer Schalk (SGP):
Ik begrijp dat heel goed. In mijn personalia staat dat ik meedraai in het Netwerk sociale veiligheid en seksuele diversiteit. Ik kijk op dat terrein dus iets vaker achter de voordeur van die scholen. Laat ik het zo tegen de heer Pijlman zeggen: daar wordt op dit moment héél hard gewerkt om dat wat in het verleden mis is gegaan op een zorgvuldige manier aan te vliegen. Dat is, eerlijk gezegd, een enorme zoektocht naar de balans tussen datgene wat je diepste innerlijke overtuiging is en de reden is dat ouders kinderen naar een reformatorische school brengen, en je taak als leerkracht om op een juiste en zorgvuldige manier om te gaan met je leerlingen, de vertrouwenspersoon en dergelijke.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik denk dat we nu toch langzamerhand weer doorgaan met uw inbreng. Gaat uw gang.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Mijn laatste opmerking was dat ik met de minister schriftelijk heb gewisseld hoe het nu eigenlijk zit met het afleggen van verantwoordelijkheid over de wijze waarop de scholen de burgerschapsopdracht vormgeven. Gaat het in het toezicht nu om het hoe of om het wat? Welnu, de minister heeft duidelijk aangegeven dat het hoe aan de scholen is. Waarvan akte! De inspectie zal volgens de minister terughoudendheid betrachten als het gaat om het toezicht op de visie van scholen, maar scherp toezien of deze visie conform de wettelijke eisen in de onderwijspraktijk tot uiting komt. Opnieuw, het gaat langs het scherpst van de snede. Het hoe en het wat zitten hier ook heel dicht op elkaar. Dat klemt temeer als de burgerschapsopdracht wordt betiteld als een deugdelijkheidseis.
Tot nu toe kon er ingegrepen worden als een school in het geheel niet aan de burgerschapsopdracht voldeed, maar de opdracht wordt nu verduidelijkt en aangescherpt, wat ertoe leidt dat ze beter kan worden gehandhaafd. Hoe en wat, ze zitten elkaar op de hielen, want wat betekent dat nu in de praktijk, bijvoorbeeld bij de leermiddelen? De minister heeft aangegeven dat passages of afbeeldingen die als verderfelijk of als controversieel kunnen worden ervaren, weliswaar gebruikt kunnen worden om iets te illustreren, maar als ze niet meer passen bij de democratische rechtsstaat anno 2021 en als dat strijdig is met de burgerschapsopdracht, dan kan de inspectie handhaven. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Kan een Bijbelse geschiedenis dan buiten de orde geplaatst worden, omdat er een onwelgevallig thema in wordt behandeld? Oftewel, hoe gaat de inspectie daarmee om?
Voorzitter, ik rond af. De minister heeft aangegeven dat er een duidelijk onderzoekskader moet worden ontwikkeld. Daarbij wordt ook het onderwijsveld betrokken. Wat is de stand van zaken en wordt de uitkomst daarvan ook voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer?
Voorzitter. Ik doe graag de suggestie aan de hand om gewoon de tien geboden als kader aan te houden of in ieder geval de tweede tafel daarvan. Dat gaat om allerlei intermenselijke verhoudingen, zoals respect voor gezag, eerbied voor het leven, trouw in het huwelijk, afblijven van elkaars spullen, integriteit onderling en stoppen met jaloezie. Die waarden zijn heilzaam voor alles en iedereen in de samenleving. Als we die waarden aan onze kinderen mogen overdragen, dan zijn ze toegerust om als burgers van de toekomst onderling met elkaar om te gaan.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Schalk (SGP):
Dank voor uw clementie, want ik was iets over mijn tijd, voorzitter.
De voorzitter:
Ik zal het negatieve saldo later in rekening brengen.
Mevrouw Sent.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik heb een vraag over de eerste zin van de inbreng van de heer Schalk. Ik dacht dat hij daarop, zijn voorzitterschap van de raad van toezicht, nog terug zou komen. Conform artikel 2, lid 2, van onze integriteitscode meldt de heer Schalk zijn lidmaatschap van die raad van toezicht, maar in de toelichting wordt ook verzocht om stil te staan bij de potentiële belangenverstrengeling en om duiding te geven aan het lidmaatschap. Ik ben heel erg benieuwd hoe de heer Schalk de potentiële belangenverstrengeling redelijkerwijs beoordeelt vanuit de maatstaf die in de toelichting bij artikel 2, lid 2, van onze integriteitscode staat toegelicht.
De voorzitter:
Een bondig antwoord, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Een bondig antwoord op een ingewikkelde vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Ik weet dat u het kan.
De heer Schalk (SGP):
Ik ga het proberen, voorzitter.
Laat ik het zo zeggen. Ik sta hier als SGP-politicus. Ik ben gehouden om aan te geven dat ik ook een functie heb in het maatschappelijk leven die hieraan raakt, maar ik heb rondom dit thema bijvoorbeeld niet van tevoren contact opgenomen met het college van bestuur over wat ik allemaal zou kunnen gaan zeggen over dit onderwerp. Ik probeer daar prudent en zorgvuldig mee om te gaan. De uitingen die ik mijn verschillende functies zichtbaar heb gedaan, zijn openbaar en overal te lezen. Is dat misschien een begin van een antwoord? Is het misschien zelfs ook nog eens een enigszins bondig antwoord?
De voorzitter:
En misschien is het ook wel het einde van datzelfde antwoord.
Mevrouw Sent (PvdA):
Zeker, want ik begrijp dat dit in het College van Senioren in een discussie aan de orde zal komen. Wat mij betreft is het niet voldoende om melding te maken van een lidmaatschap en moet het ook voorzien worden van een duiding of het in het kader van die criteria, die in de toelichting staan, al dan niet relevant is en of er sprake is van een schijn van belangenverstrengeling.
De heer Schalk (SGP):
Ik neem aan dat de voorzitter dit als een punt van orde meeneemt om het in te brengen in het College van Senioren. Wat mij betreft kunnen we elkaar daarop bevragen. Ik heb bij de behandeling van dat we dit soort dingen met elkaar bespreken meer begrepen dat er een duiding wordt gegeven of dat je daar een opmerking over maakt dan dat we daar van tevoren ook enige spreektijd aan geven. Ik stel voor dat als we dat gaan doen, we daar dan ook wat aparte spreektijd voor nemen om het niet van je daadwerkelijke inbreng af te laten snoepen. Maar het komt vast en zeker terug in het College van Senioren.
De voorzitter:
Dat vermoed ik ook zomaar, meneer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
En dan feliciteer ik u natuurlijk nog van harte met uw verjaardag gisteren. U heeft een bijzondere leeftijd bereikt. Het getal 6 heeft ook in de Bijbel een bijzondere betekenis, niet altijd even positief overigens. Maar u wordt vanzelf ook weer 61, dus het komt allemaal goed.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. De 6 was al een keer eerder in mijn leeftijd, maar toen was het inderdaad nog maar één 6. Nu is het 60.
De voorzitter:
Ik denk zelfs meerdere malen. Nogmaals gefeliciteerd namens de hele Kamer. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer De Vries, die zal spreken namens de Fractie-Otten.
De heer De Vries i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Als je een onderwijsmodel zou moeten bedenken met als doelstelling "zorg dat de integratie zo moeilijk mogelijk verloopt", dan kom je ongeveer uit op het huidige Nederlandse onderwijssysteem. Artikel 23 van de Grondwet, 100 jaar geleden ingevoerd tijdens de zogenaamde schoolstrijd, was achteraf bezien een vergissing, begaan door liberalen die dachten het algemeen kiesrecht uit te moeten ruilen voor institutionele isolatie in het onderwijs. Het heeft geleid tot een bevolking die weinig gemeenschappelijk heeft. Nu zitten we met de langdurige gevolgen van dit niet-toekomstbestendige onderwijssysteem en probeert minister Slob met wat noodverbandjes door middel van een burgerschapsopdracht de structurele problemen te camoufleren.
Voorzitter. Het is geen geheim dat onze fractie voorstander is van een stevige modernisering van onze Grondwet waarbij de vrijheid van meningsuiting prevaleert boven de vrijheid van godsdienst. Ook artikel 23 van de Grondwet in de huidige vorm dient te worden aangepast en futureproof te worden gemaakt voor de eenentwintigste eeuw. Het huidige wetsvoorstel blinkt uit in vaagheid, omdat de wetgever in verband met artikel 23 van de Grondwet zo weinig mogelijk vast wil leggen over de inhoud van het burgerschapsonderwijs. Onze fractie vindt dit gebrek aan ambitie teleurstellend. Onze fractie heeft een voorkeur voor een verplicht curriculum voor het burgerschapsonderwijs waarbij ook de Nederlandse staatsinrichting en het functioneren van de Nederlandse democratie uitgebreid aan de orde komen. Mensen worden namelijk niet als democraten geboren. De democratie moet aan alle burgers uitgelegd en voorgeleefd worden. Hele bevolkingsgroepen snakken ook naar duidelijkheid over de spelregels in Nederland en hebben minder begrip voor de huidige, typisch Nederlandse vage aanpak. De huidige situatie van toenemende spanningen en afnemende binding maakt duidelijk burgerschapsonderwijs met een voor iedereen gelijke inhoud meer dan ooit noodzakelijk.
Het wetsvoorstel beoogt dat alle scholen een eigen visie gaan ontwikkelen op burgerschapsonderwijs. Dat is nou het paard achter de wagen spannen. Je krijgt zo een ratjetoe van verschillende opvattingen, allemaal ook nog eens overgoten met het eigen ideologische of religieuze sausje, en het creëert een enorme extra werkdruk voor de scholen, die al genoeg op hun bord hebben liggen met het inhalen van de achterstanden die nu zijn opgelopen door de coronacrisis. Juist nu had de minister meer ambitie kunnen tonen en met een kant-en-klaar verplicht curriculum voor alle scholen moeten komen binnen de huidige grondwettelijke kaders, waarbij de onderwijsinspectie ook de naleving controleert en sancties kan opleggen als die niet worden nageleefd. En dus niet, zoals de minister bij de wet toelicht, dat de inspectie terughoudendheid zal betrachten bij het toezicht op de invulling door de scholen.
Voorzitter, ik rond mijn bijdrage af. Deze wet is helaas exemplarisch voor het weinig ambitieuze onderwijsbeleid van deze minister. Onze fractie hoopt dat dit onderwerp bij de formatie van het nieuwe kabinet een prominente positie gaat krijgen.
Dank u.
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
Stel je voor dat de minister gaat doen wat de heer De Vries zegt. Zou dat dan betekenen dat die burgerschapsopvatting die onderwezen moet worden aan de scholen, in uw visie een hele neutrale of een hele liberale burgerschapsopvatting is? Waar kiest u voor?
De heer De Vries (Fractie-Otten):
U geeft mij twee keuzes, maar ik denk dat dat een hele duidelijke opdracht moet zijn, waarbij alle kinderen gelijk worden geïnstrueerd en geïnformeerd.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Ik wil u een derde keuze geven: dat kan ook de christelijke opvatting zijn. Zou u daarvoor kiezen?
De heer De Vries (Fractie-Otten):
Nee, daar zou onze fractie niet voor kiezen.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Dan is mijn vraag: hoe is het mogelijk dat een overheid een volkomen neutrale burgerschapsopvatting gaat geven, als we ook erkennen dat we in een pluriforme samenleving leven, waarin uw visie trouwens ook een eerlijke plaats heeft en u uw stem hier mag geven?
De heer De Vries (Fractie-Otten):
Zeker. Maar ik zeg ook niet dat de godsdienst moet worden uitgesloten van die burgerschapsopdracht. Die kan onderdeel vormen van die opdracht, want er zijn natuurlijk vele godsdiensten.
De voorzitter:
De heer Verkerk, tot slot.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Dit antwoord verbaast mij toch even. Laten we eerlijk zijn: de visie op de rechtsstaat en op burgerschap is nooit neutraal.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer De Vries, heeft u nog een reactie?
De heer De Vries (Fractie-Otten):
Nee, ik laat het hierbij.
De voorzitter:
U laat het erbij. Dank u wel, meneer De Vries. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de beraadslaging tot volgende week.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor een pauze tot 16.45 uur.
De vergadering wordt van 16.21 uur tot 16.45 uur geschorst.