Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.49 uur
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Het lijkt zo vanzelfsprekend: we voeden onze kinderen op om straks als mondige en verantwoordelijke volwassenen hun weg te vinden in de samenleving. Daarin spelen ouders, scholen en anderen een rol. It takes a village to raise a child.
Maar zo vanzelfsprekend is het niet, in ieder geval niet wanneer we het niet met elkaar eens zijn over wat dan het mondige, verantwoordelijke, volwassen burgerschap inhoudt. Welke waarden staan daarin centraal? Welk gedrag vinden we acceptabel of verwerpelijk? Die vragen komen aan de oppervlakte wanneer we het hebben over burgerschap, wanneer politici pleiten voor normen en waarden, wanneer we grondrechten bediscussiëren, et cetera.
In de tijd van de verzuiling had elke zuil ruimte om dat eigen waardenpatroon vorm te geven, maar na de ontzuiling en de secularisatie werd dat veel ingewikkelder en werd de zoektocht naar algemeen geldende waarden sterker. Dat bracht de Duitse staatsrechtgeleerde Ernst-Wolfgang Böckenförde tot de veel bediscussieerde stelling dat de liberaal-seculiere staat leeft bij de gratie van voorwaarden die hij zelf niet kan garanderen. Een pluriforme samenleving als de onze heeft namelijk geen eenduidige en vanzelfsprekende waarde waarop een ieder zomaar aanspreekbaar is. De staat is maar zeer beperkt in staat om die waarden te formuleren en te garanderen, laat staan af te dwingen.
Het is niet voor niets dat veel discussies over die basale waarden al heel snel gaan over de verhouding tussen de met name ook religieuze en seculiere waardepatronen. Ze worden onmiddellijk in de hoek getrokken van vragen naar godsdienstvrijheid, tolerantie en artikel 23. Ze gaan dan ook al heel snel over de vraag wat in de publieke dan wel in de private sfeer thuishoort, waar religieuze waardepatronen en normen een plek mogen hebben, waar onderwijs plaatsvindt en hoever de overheid in die beide sferen mag doordringen. Daarmee wordt het ook, als we niet uitkijken, een machtsstrijd die wil bepalen dat sommige waarden universeel zijn en dus publiek en dat andere, bijvoorbeeld religieuze waarden, secundair en ondergeschikt moeten blijven.
Dit lijkt misschien een al te filosofische reflectie, maar ze verklaart volgens mij waarom we bij het wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht brieven krijgen van lobbyisten die hetzij pleiten voor een veel dwingender eis aan scholen om bepaalde waarden uit te dragen en vorm te geven, hetzij opkomen voor het grondwettelijke recht op onderwijs, naar eigen visie en inzicht in te richten. Allebei zijn het normatieve standpunten en allebei worden ze vaak gebracht als een technocratisch en juridisch in te vullen procedure, alsof een wettelijk vastgestelde eis om bij te dragen aan actief burgerschap dé oplossing is voor intolerantie of juist de doodsteek voor eigen verantwoordelijkheid van scholen.
De wetstekst van 2006 die burgerschap stevig verankerde zonder heel veel te bepalen over de inhoud ervan past in dat spanningsveld. De wens om die opdracht aan te scherpen evenzeer, want de algemene formuleringen werkten niet, zo zegt ook de inspectie. Met de toegenomen polarisatie en intolerantie in de samenleving neemt de behoefte aan verduidelijking toe, ook al begrijpt iedereen tegelijkertijd dat het onderwijs niet de oplossing is van alle maatschappelijke problemen.
Het voorliggende wetsvoorstel doet daarom een poging om die burgerschapsopdracht aan te scherpen en mijn fractie is daar blij mee. De formuleringen in de oorspronkelijke tekst waren voorzichtig, want de inhoud van burgerschap wordt nog steeds terughoudend beschreven: het onderwijs bevordert respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals verankerd in de Grondwet en de universeel geldende rechten en vrijheden van de mens. En: het onderwijs ontwikkelt bij de leerling sociale en maatschappelijke competenties om deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme democratische Nederlandse samenleving. Dat is niet alleen maar lesinhoud, het bevoegd gezag zorgt ook voor een schoolcultuur die daarmee in overeenstemming is.
Dit formuleren is een zoektocht naar balans tussen ruimte laten voor verschillende levensovertuigingen enerzijds en onverschilligheid anderzijds. Schipperen tussen dwingende eenheidsworst en een nieuwe verzuiling waarin parallelle samenlevingen kunnen ontstaan, met alle gevolgen van dien. De hier gedefinieerde burgerschapsvoorwaarden lijken ons wel de ondergrens te zijn. Als de in de Grondwet verankerde basiswaarden en universele rechten niet meer het ijkpunt zijn, dan komen we aan de grens van wat in een democratische rechtsstaat kan worden getolereerd. Dat is wat Karl Popper de tolerantieparadox noemde. In een open democratische samenleving kan intolerantie niet worden getolereerd, omdat dat de bijl aan de wortel van die samenleving zelf is.
Daarom is mijn fractie wel blij met het amendement-Van den Hul, dat nog eens toevoegt wat juist nu zo belangrijk is: het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid, alsmede de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Natuurlijk, dat is gewoon artikel 1 van de Grondwet. Technisch gezien voegt dat dus niet zo heel veel toe. Maar respect voor diversiteit blijkt helemaal niet vanzelf te spreken. Religieuze diversiteit, seksuele diversiteit en etnisch-culturele diversiteit blijken in verschillende scholen, subculturen en ook politieke groeperingen soms zeer omstreden te zijn. En dan is het goed om juist dat respect en begrip nogmaals te benadrukken.
Wanneer wij dit voorstel vandaag toetsen, kijken wij naar de wenselijkheid, de legitimiteit van het doel, maar ook naar de proportionaliteit en de handhaafbaarheid. De uitvoerbaarheid noem ik niet, omdat die niet zo heel erg ingewikkeld is in dit geval. Over de wenselijkheid heb ik denk ik genoeg gezegd. De legitimiteit is wel een punt. Die wordt in verschillende ingebrachte bezwaren ter discussie gesteld, alsof de overheid met deze criteria een te inhoudelijke inbreuk zou maken op met name levensbeschouwelijke gemeenschappen. Eerlijk gezegd overtuigt ons dat niet. Waar de inhoud van dit wetsvoorstel niet anders is dan de Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, kan volgens ons niet gezegd worden dat de overheid hier haar neutraliteit verliest of zich moreel te dwingend opstelt.
Wat betreft de proportionaliteitsvraag zijn wij van mening dat dit wetsvoorstel een goede balans houdt tussen enerzijds de vrijheid van scholen om aansluitend bij de eigen levensovertuiging en maatschappijvisie leerlingen te vormen, en anderzijds het publieke belang dat die leerlingen in de pluriforme samenleving hun weg kunnen vinden en ook beschermd worden tegen intolerantie en discriminatie op de school zelf.
De handhaafbaarheid is in onze ogen wel een punt van overweging. Daarover willen we de minister graag een vraag stellen. Als wij het goed zien, verloopt het handhaven van deze criteria via het toezicht op de deugdelijkheidseisen en niet via bijvoorbeeld de kerndoelen. Kan de minister aangeven hoe in dat toezicht wordt voorkomen dat het een kwestie wordt van een beetje afvinken, of anderszins van willekeur in de beoordeling? Op welke manier kan het toezicht bijdragen aan verbetering, juist door een kritische dialoog aan te gaan over de manier waarop scholen zelf deze burgerschapsopdracht in hun visie hebben verdisconteerd? Anders gezegd: draagt de handhaving zelf ook bij aan een lerende organisatie bij de onderwijsinstellingen?
Vaak is de pavlovreactie bij voorstellen als de voorliggende de klacht van bepaalde scholen dat zij in hun vrijheid worden beknot. Zo lazen wij dat in de internetconsultatie is gevraagd hoe het feit dat leraren moeten handelen in overeenstemming met basiswaarden en mensenrechten zich verhoudt tot de pedagogische vrijheid van scholen en leraren. Ik viel van mijn stoel. Alsof onderwijs dat met mensenrechten in tegenspraak is, überhaupt pedagogisch verantwoord zou kunnen zijn. Maar ik viel ook van mijn stoel omdat daarmee vragen gesteld worden die proberen de wenselijke vraag hoe wij in deze samenleving met elkaar omgaan in alle pluriformiteit van tafel te vegen.
Waar het over moet gaan, ook vandaag in dit debat wat mij betreft, is de vraag wat onze kinderen nodig hebben om in een pluriforme democratische rechtsstaat te leven. Dan gaat het bijvoorbeeld om de pedagogische verantwoordelijkheid die scholen hebben, ook voor hun leerlingen die homoseksueel of transgender blijken te zijn. Dan gaat het om de pedagogische verantwoordelijkheid om leerlingen respect bij te brengen voor andersdenkenden, religieus of seculier. Scholen die zich door dit wetsvoorstel bedreigd voelen in hun vrijheid, zou ik graag willen uitnodigen om in de spiegel te kijken. Waarom zouden zij in vredesnaam — ik bedoel dat letterlijk: in de naam van de vrede die wij nodig hebben in deze samenleving — de vrijheid willen hebben om in hun lessen, hun identiteitsverklaringen of hun leermiddelen afbreuk te doen aan begrip en respect voor wie anders is?
In de hoop dat dit wetsvoorstel zal bijdragen aan een bredere vorming van onze jongeren tot mensen die zichzelf geaccepteerd weten, die anderen accepteren en die verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en de samenleving, zie ik uit naar het antwoord van de minister.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb een vraag aan de heer Ganzevoort, met name over het aspect van het respect en begrip. Helemaal eens: respect en begrip horen op elke school aangebracht te worden, rondom welk thema dan ook. De heer Ganzevoort heeft een paar thema's genoemd die natuurlijk relevant zijn in dit debat. Mijn vraag is of de heer Ganzevoort het met mij eens is dat op er scholen vanuit bijvoorbeeld een religieuze achtergrond wel een minderheidsstandpunt kan en mag worden ingenomen over bepaalde onderwerpen. Laat ik even een ander onderwerp nemen, bijvoorbeeld euthanasie of abortus. Mag je daar een ander standpunt over hebben dan de hoofdstroom in de samenleving misschien voorstaat?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het is altijd aardig als er een voorbeeld wordt genoemd dat niets te maken heeft met het thema. Het voorbeeld euthanasie staat volgens mij helemaal buiten de discussie die we hier hebben, want die gaat over hoe je basiswaarden vertaalt in het onderwijs. Misschien kan de heer Schalk een passender voorbeeld kiezen.
De heer Schalk (SGP):
Misschien kan ik dan gewoon het voorbeeld nemen dat de heer Ganzevoort zelf heeft genoemd, rondom homoseksualiteit of diversiteit. Mag op een school ook het minderheidsstandpunt rondom bijvoorbeeld het homohuwelijk worden toegelicht aan de leerlingen?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
De heer Schalk weet dat er geen homohuwelijk bestaat. Hij weet dat sinds een aantal jaren het huwelijk ook is opengesteld voor twee mensen van hetzelfde geslacht. Dat is wat anders dan een homohuwelijk; dat kennen we niet in Nederland en dat lijkt mij maar goed.
Het punt dat hij noemt, is natuurlijk op zichzelf terecht. Mogen scholen hun eigen visie hebben? Ja, natuurlijk mag dat. Maar als hij het heeft over minderheidsstandpunten, dan denk ik ook aan de leerlingen op die scholen die wellicht een minderheidsstandpunt hebben ten opzichte van de school. Ik heb helemaal geen probleem met het feit dat scholen iets vinden van homoseksualiteit, relaties, huwelijk en dergelijke. Ik vraag wel of het nodig is om dat in je identiteitsverklaring of anderszins op te nemen. Ik vraag me af of je het nodig hebt als school om je nou op dát punt te profileren. Ik heb dit regelmatig persoonlijk gevraagd aan scholen die zich zo opstellen.
Maar mijn belangrijkste vraag is een hele andere: hoe zorg je voor leerlingen die bij het opgroeien ontdekken dat ze homoseksueel zijn? We weten dat als die leerlingen opgroeien in een omgeving — dat kan bijvoorbeeld een omgeving van reformatorische aard zijn, maar ook een andere — waarin op een negatieve manier gesproken wordt over hun geaardheid, zij daardoor in een hoog percentage van de gevallen allerlei psychische klachten ontwikkelen, tot aan zelfdoding toe. Wat is dan je pedagogische verantwoordelijkheid als school? Mijn vraag aan de heer Schalk zou zijn: laten we nou niet primair de discussie voeren over de vraag of je iets mag vinden van het huwelijk en hoe dat misschien idealiter zou zijn. Prima. Maar de echte vraag is: hoe zorgen we ervoor dat onze kinderen niet aan onze meningenstrijd ten onder gaan?
De voorzitter:
De heer Schalk, derde.
De heer Schalk (SGP):
Laat ik eerst even iets rechtzetten: ik zei inderdaad "het homohuwelijk", maar ik had moeten zeggen "het zogenoemde homohuwelijk", om het wat beter te duiden. Ik ken natuurlijk die achtergrond; die hebben we met elkaar weleens eerder gedeeld. Ik was onzorgvuldig in mijn bewoordingen.
Ten aanzien van de rest van het betoog van de heer Ganzevoort: ik ben het zeer met hem eens dat scholen ervoor moeten zorgen dat kinderen zich veilig voelen en dat er op een goede manier wordt omgaan met dit onderwerp.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Schalk?
De heer Schalk (SGP):
De vraag is, bijvoorbeeld — het is een van de vragen die ik nog heb — ...
De voorzitter:
Uw derde vraag.
De heer Schalk (SGP):
De heer Ganzevoort noemde identiteitsverklaringen en iets verderop in het betoog de reformatorische scholen. Maar die identiteitsverklaringen blijken er niet te zijn. Misschien is het goed om dat in ieder geval te stipuleren. Als die er niet zijn, dan kunnen die geen onderdeel zijn van de vraagstelling.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Goed. Laat ik niet ingaan op de vraag of ze er zijn of niet. Ik heb ze gelezen. Maar goed, daar gaat het niet per se over. De wezenlijke vraag die ik de heer Schalk gesteld heb, is een andere. Waarom zo hameren op die vrijheid van de school en niet op de vrijheid van het kind om op te groeien op een manier waarop hij of zij gerespecteerd wordt en op een goede en zelfstandige manier ook zichzelf mag respecteren? Daar zit namelijk het wezenlijke risico.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was het.
De heer Schalk (SGP):
Ik dacht dat ik een vraag kreeg.
De voorzitter:
Ja, die kunt u straks in uw eigen termijn beantwoorden.
De heer Schalk (SGP):
Dat hoop ik te doen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan is het woord aan de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De heer Ruard heeft het over ...
De voorzitter:
De heer Ganzevoort.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
De heer Ruard heeft het over ...
De voorzitter:
Nee. De heer Ganzevoort. Hij heet "de heer Ganzevoort". Wij tutoyeren hier niet.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
De woordvoerder van Groenlinks heeft het over "respectvol", "balans" en over de waarden die in die burgerschapsopdracht aan de orde komen. Daarbij moet ook tolerantie aan de orde komen. Dat moet in balans zijn. Waar houden de tolerantie en de balans op voor de woordvoerder van GroenLinks als die basiswaarden de democratische rechtsstaat ondermijnen?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik snap de vraag van de heer Ton heel goed, en ook van de heer Van Kesteren trouwens, en van de woordvoerder van de PVV.
De voorzitter:
Het is "meneer Van Kesteren".
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Excuus, voorzitter. Het was te makkelijk. Volgens mij ben ik daar heel duidelijk over geweest. In de tolerantieparadox van Popper wordt precies dit omschreven. Intolerantie is de bijl aan de wortel van de tolerante samenleving. Die intolerantie vinden we op allerlei plekken. Die intolerantie vinden we in sommige religieuze gemeenschappen. Daar zullen we tegen moeten strijden. Die intolerantie vinden we ook in sommige politieke stromingen die zich tegen sommige religieuze gemeenschappen verzetten.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dus u kunt het onderschrijven als ik zeg: tolereer geen intolerantie.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dan zal ik dat zeker onderschrijven, maar ik vrees, zeg ik tegen de heer Van Kesteren, dat wij het niet helemaal eens zijn op dit moment over waar we die intolerantie zien.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Daar zullen we dan straks in het verdere debat nog op terugkomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Sent namens de fractie van de Partij van de Arbeid.