Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.06 uur
Mevrouw Sent i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Graag laat ik weten dat ik deze inbreng mede namens de fractie van de SP mag uitspreken.
In tijden van grote onzekerheid is het belangrijk dat je kunt terugvallen op gedeelde waarden. De coronacrisis laat zien hoe belangrijk die waarden zijn. Tegelijkertijd zet de aanpak van de crisis fundamentele waarden als vrijheid, democratie, privacy, gelijkheid, vertrouwen en veiligheid onder druk. De PvdA en de SP zien, met de regering, dat er voor het onderwijs een belangrijke rol is weggelegd om kinderen bewust te maken van dergelijke waarden. En dat is waar het voorliggende wetsvoorstel op is gericht.
Dat de kennis over en het begrip voor de democratie onder jongeren op dit moment nog onvoldoende is, bleek toen een grootschalig onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in maart van dit jaar aantoonde dat gemiddeld de helft van de Nederlandse jongeren tussen de 12 en 14 jaar leven in een democratisch land niet belangrijk vindt of er geen mening over heeft. Onze fracties vinden dit zeer verontrustend. We hebben dan ook begrip voor de vraag van onderwijsinstellingen en de inspectie om meer handvatten om het burgerschapsonderwijs beter in te richten en te controleren. Om deze redenen begrijpen wij dat de regering de noodzaak voelt om de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs te concretiseren. Onze fracties steunen dan ook het doel van het voorliggende wetsvoorstel om deze verduidelijking te bieden. Toch hebben wij onze twijfels in hoeverre dit wetsvoorstel in de praktijk een oplossing biedt voor de hiervoor genoemde problemen. Daarom leggen wij in deze Kamer, die toetsing op uitvoerbaarheid als kerntaak heeft, graag een aantal vragen voor aan de minister.
Voorzitter. De fracties van de SP en de PvdA merken allereerst op dat het voorliggende wetsvoorstel slechts een begin vormt voor het bieden van concrete houvast voor onderwijsinstellingen bij het formuleren van de burgerschapsopdracht. Duidelijke richtlijnen en bouwstenen, uitgewerkt in leerdoelen en eindtermen, laten nog op zich wachten, omdat de regering er niet voor heeft gekozen het wetsvoorstel in te bedden in het lopende traject over curriculumherziening.
Ook de Raad van State vraagt hier aandacht voor. Het advies van de Raad van State werd alweer anderhalf jaar geleden uitgebracht. Daarom wil ik graag van de minister vernemen welke voortgang er gedurende die periode is geboekt met het curriculumherzieningstraject. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot de bouwstenen die Curriculum.nu heeft geformuleerd? Ook vragen onze fracties zich af hoeveel investeringen in het onderwijs nodig zijn voor de curriculumherziening in het algemeen en voor het burgerschapsonderwijs in het bijzonder.
De regering stelt dat onderwijsinstellingen, aan de hand van het voorliggende wetsvoorstel, ook zonder het uitgewerkte burgerschapscurriculum bezig kunnen gaan met het formuleren van hun eigen invulling van de burgerschapsopdracht. De uitvoerbaarheid hiervan roept bij onze fracties ernstige twijfels op. Hoe draagt de minister er zorg voor dat onderwijsinstellingen en de inspectie hetzelfde idee hebben over de toepassing van de burgerschapsopdracht? Hoe krijgen onderwijsinstellingen voldoende zicht op de wijze waarop de inspectie toetst?
Voorzitter. Bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel is de rol van de leraar cruciaal. De PvdA en de SP pleiten al lang voor het verbeteren van de positie van leraren in het algemeen. Om Merel van Vroonhoven, leraar in opleiding, te citeren: "Het is oorverdovend stil rond het lerarentekort." Daarom vroeg zij een aantal weken geleden met een knalroze olifant op haar tas aandacht voor het lerarentekort. Omdat de tekorten vaak groter zijn op plekken met meer kans op leerachterstanden, zorgen de tekorten ook nog eens voor meer ongelijkheid.
Het tekort aan leraren in zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs kan ook grote gevolgen hebben voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Dat roept bij de fracties van de PvdA en de SP de volgende vragen op voor de minister. Begrijpt hij de zorg dat het lerarentekort in Nederland ervoor zou kunnen zorgen dat de burgerschapsopdracht op sommige scholen niet optimaal kan worden uitgevoerd? Zo ja, welke inspanning mogen we van hem op dit terrein verwachten?
De regering geeft zelf aan dat het realiseren van de burgerschapsopdracht voor leraren extra inspanning met zich mee zal brengen. En dat terwijl de werkdruk al jaren onderwerp van aandacht is. Keer op keer gaan leraren de straat op, omdat zij dreigen te bezwijken. Het gevolg is dat de prestaties in het Nederlandse onderwijs al jaren dalen. Daarom hebben onze fracties de volgende vraag voor de minister over de werkdruk van leraren. Hoe zorgt hij ervoor dat het geven van burgerschapsonderwijs niet zorgt voor nog meer extra werkdruk?
Het lerarentekort is helaas niet het enige probleem bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Naast de vraag om verduidelijking, is in de afgelopen jaren naar voren gekomen dat veel leraren aangeven ondersteuning nodig te hebben bij het invullen van het burgerschapsonderwijs. Eerder meldde de regering dat er enkele ondersteuningsprojecten lopen. Dat komt op ons wat vaag over. Kan de minister duidelijk toelichten om wat voor ondersteuningsprojecten het hier gaat? Heeft hij informatie over de ervaringen van leraren met deze ondersteuning? Is die ondersteuning volgens leraren toereikend? Gerelateerd hieraan is de vraag op welke wijze studenten aan lerarenopleidingen worden voorbereid op het verzorgen van burgerschapsonderwijs.
Maar zelfs met voldoende leraren en goede ondersteuning zijn de problemen bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel nog niet verholpen. Leraren hebben twijfels en angsten bij de bespreking van actief burgerschap en sociale cohesie met hun leerlingen, zo bleek uit de recente enquête van de Vereniging van Docenten in Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland (VGN) en de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer (NVLM). "Sommige onderwerpen behandel ik niet meer. Ik heb een gezin", zo schrijft een leraar. Herkent de minister deze signalen? Zo ja, welke inspanningen mogen we van hem verwachten in het creëren van een veilige leeromgeving voor het verzorgen van burgerschapsonderwijs?
Voorzitter. Onze fracties erkennen dat er een zekere spanning bestaat tussen aan de ene kant het bijbrengen van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals verankerd in de Grondwet en aan de andere kant de vrijheid van onderwijs, die in de Grondwet staat beschreven. Het begrip van leerlingen van grondrechten is nauw verbonden met de manier waarop deze worden uitgelegd en besproken. Voor onze fracties mag onderwijsvrijheid niet worden aangevoerd ten koste van de waarden van de democratische rechtstaat en het bijbrengen daarvan.
De regering legt in de toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel uit dat scholen altijd de ruimte behouden voor eigen invulling van specifieke waarden en normen die voort kunnen komen uit de godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag. Voor de PvdA en de SP is het onacceptabel als scholen zich uitspreken tegen universele waarden als gelijkheid van man en vrouw, van homo en hetero. Wij zijn dan ook blij met het aangenomen amendement van onze Tweede Kamercollega's Van den Hul en Kwint over het bijbrengen van kennis over en respect voor diversiteit en gelijkheid en het bevorderen van een veilige omgeving. Voor ons vormt dat een duidelijke verbetering van het wetsvoorstel.
Het uitleggen van het recht op gelijkheid aan de hand van bepaalde normen en waarden zou volgens de PvdA en de SP kunnen leiden tot een eenzijdige visie op burgerschap. Deelt de minister deze zorg? Wij willen boven alles dat de gelijke behandeling uit de Grondwet gewaarborgd blijft in het onderwijs. Is de minister het met ons eens dat het recht van scholen om hun eigen overtuiging te kiezen en na te leven wordt beperkt als het gaat om het veroordelen of uitsluiten van kinderen met een bepaalde seksuele gerichtheid?
Voorzitter. Goed onderwijs is veel meer dan alleen maar scholing van cognitieve kennis. De jaren op school vormen ook een periode waarin je je eigen identiteit ontwikkelt in relatie tot anderen. Op school leer je je te ontwikkelen tot een wereldburger. Daarom is het noodzakelijk dat het curriculum ook voldoende aandacht schenkt aan wie je bent in relatie tot een ander. Voor het aanpakken van maatschappelijke problemen als racisme, discriminatie en uitsluiting is het noodzakelijk dat burgerschap belangrijker wordt in het onderwijscurriculum. Daarom vinden de PvdA en de SP burgerschapsonderwijs een essentieel criterium bij het beoordelen van scholen door de onderwijsinspectie.
Burgerschapsonderwijs vergroot niet alleen de kennis over de democratische rechtsstaat waarin wij leven, maar resulteert ook in meer politieke betrokkenheid, zo werd afgelopen maand bevestigd door onderzoek van onderwijswetenschapper Edwin Slijkhuis. Maar levert het voorliggende wetsvoorstel wel de juiste instrumenten voor het bereiken van dit doel? Met die prangende vraag kom ik tot een afronding.
De grootste zorgen voor de PvdA en de SP bij het voorliggende wetsvoorstel liggen in de beperkte impact die het wetsvoorstel lijkt te hebben. Als het wetsvoorstel, zoals de Raad van State het beschrijft, "geen kerndoelen en eindtermen in verband met de burgerschapsopdracht formuleert en ook niet de wettelijke grondslag biedt om deze kerndoelen en eindtermen te formuleren", in hoeverre is het voorliggende wetsvoorstel dan het juiste middel voor het doel om "scholen een richtsnoer te bieden voor het vormgeven van dat onderwijs"? Wij hopen dat de minister deze zorgen bij onze fracties weg kan nemen en kijken met belangstelling uit naar de beantwoording van onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Sent. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de fractie van de PVV.