Behandeling wetsvoorstel 35874 en debat over de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19



Verslag van de vergadering van 12 juli 2021 (2020/2021 nr. 45)

Aanvang: 18.03 uur

Status: gecorrigeerd


Aan de orde is de behandeling van:

  • - 
    het wetsvoorstel Wijziging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 in verband met regeling van het vereiste van goedkeuring bij wet van een koninklijk besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (35874);

alsmede het debat over:

  • de verlenging van de wet Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19) (35526),

en over:

  • de motie-Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de wet (35526, letter L);
  • de motie-De Boer c.s. over delegatie onder vereiste goedkeuring bij wet (35526, letter AK).

De voorzitter:

Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35874, Wijziging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 in verband met regeling van het vereiste van goedkeuring bij wet van een koninklijk besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, alsmede het debat over de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw De Boer namens de fractie van GroenLinks.


Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Dank, voorzitter. De Eerste Kamer heeft niet het recht van initiatief. Toch komt het wetsvoorstel over de verlengingsprocedures Tijdelijke wet maatregelen covid-19, dat vandaag voorligt, voort uit initiatieven vanuit deze Kamer. Op 27 oktober 2020 is ter gelegenheid van de behandeling van de tijdelijke wet in dit huis de motie-Janssen c.s. aangenomen, die kort en krachtig stelde dat, nu de tijdelijke wet grondrechtbeperkende maatregelen mogelijk maakt, de Staten-Generaal bepalende zeggenschap moet hebben over de verlenging daarvan en de regering is verzocht dat op de kortst mogelijke termijn mogelijk te maken.

In eerste instantie deed de regering dat niet van harte. Er werd geschermd met tegenstrijdige geluiden uit beide Kamers, die het dan eerst maar eens zouden moeten worden, en er werd gesteld dat we de regering toch bij motie zouden kunnen oproepen om de wet of onderdelen daarvan niet te verlengen. Uiteindelijk stuurde de regering op 19 februari 2021 een brief naar de Eerste Kamer met een overzicht van de modaliteiten waarop volgens de regering de bepalende zeggenschap vormgegeven zou kunnen worden. De regering gaf toen wederom aan het oordelen per motie als voorkeursvariant te zien. Vanuit deze Kamer is in het debat op 23 februari duidelijk gemaakt dat het doen van een uitspraak via een motie geen bepalende zeggenschap is. Teneinde uit de impasse te komen, is via de motie-De Boer c.s. de voorkeur voor de variant van delegatie onder vereiste van goedkeuring per wet uitgesproken, met het verzoek aan de regering om deze variant met de Tweede Kamer in dier nieuwe samenstelling te bespreken. Deze motie is op 2 maart aangenomen.

De regering heeft de motie uitgevoerd en het standpunt van de Eerste Kamer kenbaar gemaakt aan wat toen nog "de overkant" was — inmiddels is de verhuizing daar in gang gezet, begrijp ik — waar het voor kennisgeving werd aangenomen. Het borgen van blijvende democratische zeggenschap over de wettelijk basis voor inperking van grondrechten stond duidelijk minder hoog op de agenda van de Tweede Kamer dan het beoordelen van de actuele situatie en het aan- en uitzetten van de maatregelen. Je zou kunnen zeggen dat dit in lijn is met de rolverdeling tussen beide Kamers; daar ligt het accent op de actualiteit en het controleren van de regering waar het gaat om het treffen van concrete maatregelen. Voor een goede borging van de democratische rechtsstaat zijn we, zolang de Tweede Kamer het daarin laat afweten, op deze Kamer aangewezen.

Ik wil mijn waardering ervoor uitspreken dat de regering het hier niet bij heeft laten zitten, maar het initiatief van de Eerste Kamer heeft overgenomen en het voorliggende wetsvoorstel heeft ingediend. De voorgestelde regeling is conform de in de motie-De Boer c.s. uitgesproken voorkeursvariant, en mijn fractie kan hiermee dan ook van harte instemmen.

De vraag is natuurlijk of en hoe vaak we onze nieuwe bevoegdheid nog kunnen gebruiken. Zal de Twm in september nog verlengd worden? En als dat het geval is — gezien de recente ontwikkelingen lijkt dat niet te voorkomen — zal het dan de laatste keer zijn? En is hij dan nog wel de moeite waard, deze wet? Op dat laatste zeggen wij volmondig ja. Want deze regeling is niet alleen belangrijk voor deze tijdelijke wet, maar zet ook de standaard voor eventuele toekomstige tijdelijke wetten die grondrechten van burgers inperken, de standaard die zo duidelijk was verwoord in de motie-Janssen c.s.: als tijdelijke wetten de grondrechten van burgers inperken, dienen de Staten-Generaal bepalende zeggenschap te hebben over verlenging ervan. Onderschrijft de regering inmiddels deze standaard? En kan zij toezeggen dat toekomstige wetgeving volgens deze standaard vormgegeven gaat worden? En hoe gaat zij dit borgen?

Voorzitter. Ik kom nu op het tweede onderdeel van dit debat. Wij vragen de regering steeds om ook vooruit te kijken, naar de volgende fase van de pandemie en zelfs nog verder vooruit, naar het robuuster maken van onze samenleving en onze wetgeving voor als er in de toekomst nieuwe pandemieën of andere rampen komen. Want het is niet de vraag óf dat gaat gebeuren, maar slechts wanneer. En ja, wij begrijpen dat deze minister het druk heeft met het bestrijden van de crisis die wij nu hebben en die we sinds afgelopen week weer in volle hevigheid hebben, maar het verschil tussen een crisismanager en een minister of een regering is dat er niet alleen gereageerd wordt op wat er nu gebeurt, maar dat er, als het kan tegelijkertijd en anders heel snel daarna, vooruit wordt gekeken. Wat ging er goed? Wat ging er fout? Hoe zorgen we dat we in de toekomst beter voorbereid zijn en niet weer dezelfde fouten maken?

Ik kom zo nog terug op de zelfreflectie in de afgelopen dagen, maar ook voor de langere termijn zijn evalueren, reflecteren en het lerend vermogen cruciaal, zowel met het oog op het omgaan met COVID-19 en endemische ziekten als op het beter toerusten van de zorg en de samenleving op pandemieën en het paraat hebben van wet- en regelgeving die, na goedkeuring door de Staten-Generaal, ingezet kan worden in crisissituaties.

De schriftelijke vragen van mijn fractie voor dit debat waren gericht op deze zelfreflectie en dit vooruitkijken. In de schriftelijke beantwoording maakt de regering duidelijk welke onderzoeken er inmiddels zijn gedaan, lopen en nog worden uitgezet. Dank daarvoor. Het zou fijn zijn om dat ook nog eens in een schematisch overzicht te ontvangen. Kan de minister ons dat in de loop van de zomer toesturen?

Verder valt ons op dat de evaluaties die genoemd worden zich slechts heel beperkt richten op het juridische instrumentarium in crisissituaties. Voldeed dit? Zijn er onderdelen die moeten worden vastgelegd in permanente noodwetgeving die indien nodig tot leven kan worden gebracht? Vanzelfsprekend weer met rechtsstatelijke waarborgen, zoals adviezen van de Raad van State en betrokkenheid van het parlement. Of is het beter ervoor te kiezen de gehele inhoud van de Twm te laten vallen en bij een nieuwe crisis weer een geheel nieuwe tijdelijke wet op te tuigen? Zijn dit soort vragen ook onderwerp van evaluatie en reflectie?

Voorzitter. We kunnen er niet omheen om ook in dit debat stil te staan bij de recente ontwikkelingen: de exponentiële toename van de besmettingen en het halsoverkop terugdraaien van versoepelingen. Woensdag zal hierover gedebatteerd worden in de Tweede Kamer. Ons past daarom, vanuit onze verschillende rollen, bescheidenheid. Maar ook wij hebben hier nog maar enkele weken geleden de testwet aangenomen, waarin het testen voor toegang werd geregeld voor situaties waarin de 1,5 meter afstand niet gewaarborgd kon worden. Ook mijn fractie heeft na de nodige aarzelingen voor deze wet gestemd. Ook wij zullen dus met de regering in de spiegel moeten kijken. Wat is er verkeerd gegaan? Zijn de regels niet goed? Hebben we toch niet goed doorgevraagd op de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid? Zijn we te snel tevreden geweest met de geruststellende antwoorden? Of heeft de regering fouten en miscalculaties gemaakt in de uitvoering, door de maatregelen te snel in te zetten, door niet een termijn van 24 uur te hanteren voor de vereiste test, zoals het OMT had geadviseerd, maar van 40 uur, door direct na de vaccinatie toegang te verlenen en te zeggen dat iedereen direct kan gaan dansen met Janssen, hoewel bekend is dat het zeker zo'n twee weken duurt voordat een vaccin beschermt, en door geen rekening te houden met inhaalgedrag?

Afgelopen vrijdag leek het nog of de regering alle schuld buiten zichzelf legde: het lag aan jongeren die helemaal losgingen. Ik merk daarbij op dat ze deden wat ze mochten doen. Of lag het aan de deltavariant die extra besmettelijk is en voor een exponentiële groei zorgt? Dat wisten we toch? Waarom dan verbaasd zijn als die zich voordoet? Maar het lag niet aan de regering. Vandaag hebben de meest verantwoordelijke ministers alsnog sorry gezegd, begrijp ik, hoewel niet helemaal duidelijk is waarvoor. Alleen voor de persconferentie en het verkeerd inschatten van de beeldvorming die die zou opleveren? Of ook voor het gevoerde beleid in de afgelopen weken?

Vanmiddag duidde journalist Kustaw Bessems op Twitter de excuses als volgt. "Sorry, we dachten dat we hiermee weg zouden komen door onze eigen rol glashard te blijven ontkennen en te wijzen naar het OMT, de horeca en de jongeren. Een inschattingsfout. We merken nu dat we de politieke schade nog het meest kunnen beperken met de schijn van deemoedigheid." Ik hoop van harte dat het niet zo cynisch is, maar ik ben er niet gerust op. Ik vraag dan ook van de minister een serieus antwoord op de vraag die ik zojuist gesteld heb over wat er nou precies verkeerd is gegaan.

Tot slot. Op 1 juni schreef de minister ons een brief over de voorgenomen regelgeving en de bijbehorende planning. Kan de minister zeggen of de inhoud van die brief overeind staat in het licht van de gestegen besmettingen en de teruggedraaide versoepelingen? Zo nee, op welke punten vinden er aanpassingen plaats in de voorgenomen regelgeving en/of de planning? Wij kijken uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Boer. De heer Otten namens de fractie-Otten.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik herken veel van wat mevrouw De Boer zojuist zei over de uit de hand gelopen besmettingen. Maar nu is het wel zo dat deze testwet die inmiddels al 700 miljoen of iets dergelijks heeft gekost, hier op 25 mei behandeld is en dat die dankzij de fractie van GroenLinks het nipt gehaald heeft in deze Eerste Kamer. Heeft mevrouw De Boer achteraf, terugkijkend, spijt van die stem voor die testwet? Want die wet, zo is gebleken, heeft in de praktijk niet gewerkt.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Als u goed heeft geluisterd, weet u dat wij onszelf die vraag hebben gesteld. Voordat wij die definitief met een ja of nee kunnen beantwoorden, heb ik eerst de antwoorden van de minister nodig over wat er nou precies fout is gegaan. Zat 'm dat in de regleging of zat 'm dat in de te snelle uitvoering en de niet goede uitvoering? Ik kan in elk geval zeggen dat de handhaafbaarheid zoals die in de praktijk is gebleken, niet zo is gegaan als we op basis van de door de minister gedane toezeggingen verwacht hadden.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ik constateer dat er tijdens het debat over de testwet wel degelijk door heel veel fracties, waaronder de onze, ook methodologische bezwaren zijn geuit, onder anderen ook door de heer Van der Voort, zo kan ik mij herinneren. Maar dankzij GroenLinks is deze wet er toch gekomen en zitten we nu in deze penarie. Dat wil ik hier toch wel even gememoreerd hebben.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik denk dat dit geldt voor alle fracties die voor deze wet gestemd hebben.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van der Voort namens de fractie van D66.


De heer Van der Voort i (D66):

Voorzitter. Het blijft relevant te melden dat ik beroepsmatig met epidemiologische en organisatievraagstukken in de zorg bezig ben, alsmede met de directe zorg voor ic-patiënten, ook zij die met COVID-19 worden opgenomen. Desalniettemin spreek ik hier namens mijn hele fractie en zien wij geen belangenconflicten. Een kleine twee maanden geleden debatteerden wij hier over de coronawetgeving, zowel de maatregelen zelf als de bepalende zeggenschap van de Eerste Kamer. Ook in mijn bijdrage zal ik beide aspecten betrekken.

Om te beginnen de bepalende zeggenschap van de Eerste Kamer over de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen. De motie-Janssen van oktober 2020 werd ingebracht in een periode van hectiek en onzekerheden. De D66-fractie heeft die motie niet gesteund vanwege de crisissituatie en de inschatting dat de parlementaire controle op dat moment in balans was met de dynamiek van die situatie. Eind februari is de motie-De Boer in deze Kamer aangenomen in een situatie die nog steeds heel dreigend was maar waarin het gedrag van het virus en de verspreiding ervan veel inzichtelijker waren. Het traject dat de motie-De Boer voorstelde om te komen tot een oplossing voor het verschil van inzicht tussen beide Kamers vonden wij zodanig passend dat mijn fractie die motie wel gesteund heeft. De motie-De Boer heeft de weg gebaand naar het wetsvoorstel dat in dit debat aan de orde is. De inschatting van de D66-fractie is dat er makkelijk misinterpretatie van de reikwijdte van het voorliggende wetsvoorstel optreedt. Daarom graag verheldering door de minister op de volgende punten.

We menen dat dit wetsvoorstel niet over de maatregelen zelf gaat maar over de verlenging sec. We vragen de minister daarom om te bevestigen dat we dat goed interpreteren. Kan de minister ook uitleggen of en hoe de Tweede Kamer en wellicht ook de Eerste Kamer zeggenschap houden, al dan niet bepalend, over de maatregelen zelf en de ministeriële regelingen? Klopt onze analyse dat die zeggenschap voor de Tweede Kamer behouden blijft?

Een zorg die de D66-fractie heeft, is de termijn waarop de goedkeuringswet in de Tweede Kamer en daarna in de Eerste Kamer wordt afgehandeld. Een ronde schriftelijke vragen kan al gauw een aantal weken tot maanden in beslag nemen. Daarmee kan de afhandeling van een goedkeuringswet als mosterd na de maaltijd komen. Onze fractie zou geholpen zijn met de toezegging dat beantwoording van schriftelijke vragen over de goedkeuringswet zowel voor Tweede als Eerste Kamer binnen enkele dagen zal worden afgehandeld.

In het afgelopen jaar is door velen in het land en in de media de angst uitgesproken dat de regering disproportioneel maatregelen zou kunnen invoeren die zelfs de grondrechten schenden. Wij hebben zelf die angst niet gehad. Dat neemt niet weg dat er nu een andere situatie lijkt te ontstaan, een situatie met meer duidelijkheid en wetenschappelijke inzichten in het gedrag van het virus. Dat vraagt om een overgang naar het vervangen van deze tijdelijke wet door permanente wetgeving. Het is mij bekend dat onze voormalige collega uit de senaat, mevrouw Bikker, in de Tweede Kamer ook heeft gevraagd om een aanpassing van de Wpg, zodat de Wpg zonder Twm geschikt wordt om een pandemie te bestrijden. In het vorige debat heeft D66 daarop ook aangedrongen. Ik herhaal dat die wens nog immer bestaat. Onze vraag is dan ook of de minister kan toezeggen dat stappen hiertoe nog dit jaar worden gezet.

Voorzitter. Ik ga graag nog in op twee moties-Van der Voort die in het vorige debat zijn besproken en daarna aangenomen door deze Kamer. De motie betreffende het zorgplan blijft actueel, gezien de berichten in de media en de vakliteratuur over inhaalzorg, aanhoudend hoog ziekteverzuim, vastzittende cao-onderhandelingen en grote aantallen patiënten met zogenaamde long covid. Nederlands onderzoek concludeert dat een op de vijf ic-verpleegkundigen met PTSS kampt. Het zorgplan is extra actueel nu een toename van de ziekenhuisopnames in de vierde golf aanstaande is en daarmee kan interfereren. In het ergste geval komen volgens het OMT-rapport d.d. 5 juli weer 900 covidpatiënten op de ic's. De sterke stijging van het aantal besmettingen is de afgelopen weken alle voorspellingen te boven gegaan. Dit valt samen met of wordt mede veroorzaakt door de opmars van de deltavariant. Het is daarom mogelijk dat ook andere voorspellingen hoger uitvallen, omdat de modellen zijn gebouwd met ervaringen van eerdere varianten.

Het OMT-rapport voorspelt die maximaal 900 ic-opnames in de winter, maar als de deltavariant voorspellingen tart, zou dat in onze ogen zomaar september kunnen zijn. De verpleegkundigen op de ic waar ikzelf leiding aan geef, zijn nu massaal op vakantie gegaan om hun welverdiende rust te nemen. Maar wat als er nieuwe COVID-19-opnamen komen nog voordat zij in september terug zijn? Hoe gaan we die zorgvraag beantwoorden met ook nog de zogenaamde inhaalzorg en de reguliere zorg? Welke voorbereidingen heeft het kabinet getroffen of gaat het kabinet deze zomer treffen om met de zorgvraag, zowel covid als non-covid, te kunnen omgaan en niet als vorig jaar verrast te worden?

Voorzitter. Wij vragen ons af of het instrumentarium dat beschikbaar is binnen de gereedschapskist van de Twm om de besmettingen te doen afnemen voldoende is. Wij denken dat daar nog één element in ontbreekt, namelijk het inzicht in de rol van vaccinaties op de zorgvraag. Daarvoor is het van belang overzicht te hebben van de vaccinatiestatus van opgenomen patiënten. Op 8 juli is daarover de motie-Kuzu in de Tweede Kamer aangenomen. Wij benadrukken dat de D66-fractie een centrale registratie van de vaccinatiestatus van in het ziekenhuis opgenomen patiënten voorstaat, zodat dit als stuurinformatie naast andere gegevens gebruikt kan worden. Graag de mening van de regering hierover.

Terugkomend op het in de motie gevraagde zorgplan, dit is volgens de regering voldoende geadresseerd met de brief van minister Van Ark van 26 mei jongstleden. De D66-fractie kan zich enerzijds wel voorstellen dat de daarin beschreven wensen van de minister als een plan worden opgevat, maar in onze beleving is dit zeker gezien de actuele ontwikkelingen nog onvoldoende om de voorliggende problemen daadwerkelijk op te lossen. Wij vragen ons daarom af of de minister nu, bijna twee maanden na het verschijnen van de brief, een tussenstand kan geven van de uitwerking van de voornemens beschreven in die brief, en de bereikte resultaten in het veld. In afwachting daarvan hebben we de motie nu nog als niet voldaan beschouwd.

De andere aangenomen motie betreft de vaststelling van een ondergrens in de prevalentie en het openbaar maken hiervan, een grenswaarde in het aantal besmettelijke personen waaronder grootschalig testen geen meerwaarde oplevert en zelfs als disproportioneel gezien kan worden. Door de minister wordt dit de aan/uit-knop genoemd. Uit de brief van 29 juni, waarin de minister een vertraging in de beantwoording van vragen hierover aankondigt, lijkt hij te suggereren om deze grens te laten samenvallen met het moment waarop het OMT adviseert om de anderhalvemetermaatregel te laten vallen. Wij zien daar tot op zekere hoogte wel een logica in, maar er blijven nog vragen onbeantwoord. Zo is de epidemiologische weging van goed- en foutpositieve testen nog niet gegeven. Als er minder mensen corona bij zich dragen, verandert het aantal foutpositieven procentueel van het aantal geteste personen niet, maar neemt het aantal foutpositieven ten opzichte van het totaal aantal positief getesten wel toe. In het extreme geval dat corona uit onze samenleving verdwenen is, zijn alle positieve testen foutpositief. In de brief van 16 juli jongstleden vermeldt de minister dat 55% van de positieve zelftesten bij de GGD kan worden bevestigd. De andere 45% zijn dus foutpositief. Bij een hoger aantal besmette personen zal dit percentage afnemen. Bevestigt de minister deze conclusie en wat betekent dat voor zijn beleid? Daarom vraag ik ook om meer epidemiologische onderbouwing van de keuzes die het OMT en het RIVM maken bij de keuze om maatregelen op- of af te schalen. Tot nu toe is die uitgebleven, terwijl het ministerie en het RIVM die natuurlijk zouden moeten kunnen geven.

Het belang van duidelijkheid over het moment waarop de aan- of uitknop wordt omgezet, door ons "de ondergrens" genoemd, is de afgelopen dagen zichtbaar geworden. De besmettingsaantallen namen toe, maar het was voor iedereen onzeker wanneer dat tot maatregelen zou leiden. Stel dat die aan- en uitknop of die ondergrens bekend zou zijn geweest, dan was die onzekerheid vooraf geadresseerd en waren de verwachtingen gemanaged, wat weer tot meer begrip en tot minder kritiek op het beleid had geleid. Daarom zijn wij benieuwd of de schriftelijke vragen hierover al beantwoord kunnen worden door de minister en hoe en wanneer de motie wordt uitgevoerd.

Voorzitter. We kijken vandaag natuurlijk ook een beetje terug, hoewel we verwachten dat er nog uitgebreid geëvalueerd gaat worden wanneer de pandemie echt over is. We willen terugkijkend benadrukken dat onze fractie het indrukwekkend en ook zorgelijk vindt dat een crisis als deze vele problemen die al in zekere mate bestonden, uitvergroot. Dat geldt lokaal — ik zie dat in mijn ziekenhuis — maar dat geldt ook in de samenleving als geheel. De meest zorgelijke ontwikkeling daarin vinden we de ongelijkheid en de kansenongelijkheid tussen burgers in Nederland, maar ook in de wereld. Die verschillen zijn verder vergroot. Oxfam Novib meldt in een rapport in januari van dit jaar dat de rijken beter uit de crisis zijn gekomen dan de armen, de mannen beter dan de vrouwen en de sociaal sterken beter dan de sociaal zwakken. De kansengelijkheid is afgenomen. Wij hopen dat dit een belangrijk aandachtspunt van het volgende kabinet zal zijn, al dan niet onder de noemer van postcoronaherstel. We vragen in dat kader de minister, gezien de ongelijkheid daarin, naar de stand van zaken betreffende de verdeling van vaccins over de wereld.

Tot slot, voorzitter, de uitvoering van het coronabeleid in het afgelopen jaar. Wij blijven de wens uitspreken om meer met landen van de EU op te trekken. Het is voor ons bevreemdend dat de adviezen van instanties als de EMA en het ECDC minder op waarde geschat worden dan onze nationale adviesorganen, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, het RIVM en de Gezondheidsraad. Het gevolg is een lappendeken van keuzes en beleid binnen de EU. Het betreft hier vaccinatiestrategieën, toegangs- en testbeleid en het maatregelenbeleid. Is de minister van zins om actief te werken aan een pan-EU-beleid op deze punten? Hoe gaan in de toekomst de verhoudingen zijn tussen adviezen van Europese versus nationale instanties? Blijft het usance dat Europese adviezen steeds opnieuw worden getoetst door nationale instanties? Als de reden hiervoor een regionale invulling van de adviezen is, dan zou het beleid zich toe moeten spitsen op de weging van die EU-adviezen in de regionale context. Maar dan mag in beginsel de basis van de Europese adviezen niet meer ter discussie staan. Als echter de betrouwbaarheid van de adviezen kwestieus is, dan moet er op de verbetering daarvan gestuurd worden. Graag een reflectie en ook toekomstperspectief van de minister hierover.

Voorzitter. We hebben een enerverende zestien maanden achter de rug, waarin veel van de bewindslieden, de Nederlanders en de zorg gevraagd is. En het is nog niet achter de rug. Het kabinet heeft soms behoedzaam en soms heel scherp aan de wind gezeild. De minister herinnert zich wellicht dat we in een eerder debat de metafoor van een fuik van maatregelen hebben gebruikt, waar we steeds dieper in zijn gezwommen. Het ontsnappingsruifje is de vaccinatiestrategie en die werkt, maar we zijn toch wat vroeg door dat ruifje gezwommen, omdat misschien wel door de deltavariant de afmeting van dat ruifje wat vergroot was, maar ook omdat de wetenschappelijke basis voor het testen voor toegang te smal bleek te zijn voor de extrapolatie naar de manier waarop de regering testen voor toegang heeft toegepast. Hoe kijkt de minister naar de opzet en de waarde van het wetenschappelijke onderzoek dat de basis vormt voor het testen-voor-toegangsbeleid?

Voorzitter. Het voorliggend wetsvoorstel beoordeelt de D66-fractie zoals wij gewend zijn te kijken naar wetsvoorstellen, maar toch gaat het hier om een bijzonder exemplaar, omdat het ook de parlementaire verhoudingen betreft en het daarmee de geschiedenis zal ingaan als voorbeeld van hoe beide Kamers en de regering zich tot elkaar verhouden. Daarbij gaat het over extreem belangrijke zaken, namelijk maatregelen die onze vrijheid betreffen. De mening van onze fractie over dit wetsvoorstel is nog niet bepaald. Wij hopen daarom op een nauwgezette beantwoording van onze vragen, zodat de antwoorden ons helpen om daar morgen een standpunt over te kunnen innemen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Voort. De heer Janssen namens de SP.

De heer Janssen i (SP):

Een korte vraag aan de heer Van der Voort. Is de heer Van der Voort van mening dat dit wetsvoorstel er helemaal niet had mogen zijn, zoals ik hoorde in het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer, omdat de Eerste Kamer haar boekje ver te buiten is gegaan, omdat het verzoeken aan de regering om te komen tot bepalende zeggenschap voor beide Kamers niet zou passen in de rol die de Eerste Kamer toekomt?

De heer Van der Voort (D66):

Volgens mij zijn wij als Eerste Kamer in gesprek gegaan met het kabinet over onze rol en de invulling daarvan en hebben wij het in goed overleg, zo herinner ik mij van alle voorgaande debatten, daarover gehad. Uiteindelijk is daar dit wetsvoorstel uitgekomen. Zo zie ik het. Dat is een toch wat neutralere kijk op de zaak.

De heer Janssen (SP):

Dat betekent dat het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, naar aanleiding van de debatten die wij gehad hebben, naar uw mening niet valt niet te kwalificeren als een initiatiefrecht dat door de Eerste Kamer zichzelf toegeëigend zou zijn, terwijl het staatsrechtelijk niet aan ons toekomt?

De heer Van der Voort (D66):

Feitelijk is het een wetsvoorstel dat door de regering is gemaakt en voorgelegd. Zo beoordelen wij dat.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Voort. Dan is nu het woord aan mevrouw Prins namens de fractie van het CDA.


Mevrouw Prins i (CDA):

Meneer de voorzitter. Vandaag staan we hier in deze Kamer weer stil bij het COVID-19-virus en de gevolgen daarvan voor onze samenleving, en dus ook bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Deze wet als uitbreiding van de Wet publieke gezondheid is goedgekeurd in de tijd dat het gedrag van het virus nog onbekend was, vele kwetsbare mensen, met name veel ouderen, ernstig ziek waren en velen ook overleden, de ziekenhuizen en de ic-afdelingen overvol waren en de vaccins nog niet beschikbaar waren. De CDA-fractie had er dan ook begrip voor dat de parlementaire betrokkenheid van de Eerste Kamer in deze crisissituatie beperkt was. Dit gold niet voor de meerderheid van deze Kamer, die de motie-Janssen en de motie-De Boer heeft gesteund met de oproep tot ook voor de Eerste Kamer bepalende zeggenschap. Dit heeft geleid tot voorliggend wetsvoorstel waarbij de beide Kamers, na het koninklijk besluit tot verlenging dan wel tot wijziging van deze wet, onverwijld deze wet in een nahangprocedure integraal kunnen goed- of afkeuren. Heel concreet kan dit betekenen dat op een maandag de diverse maatregelen vallend onder deze wet nog van kracht zijn, ze echter op dinsdag worden afgestemd door deze Kamer en dat dan dus op woensdag of donderdag alle maatregelen vervallen, terwijl het kabinet, vermoedelijk op basis van adviezen van de deskundigen zoals het OMT, van mening is dat de situatie in ons land nog wel maatregelen ter bestrijding van het virus noodzakelijk maakt. De CDA-fractie vraagt zich af hoe het kabinet zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid kan nemen bij een verschil van inzicht tussen de experts en de volksvertegenwoordiging. Het gaat dan immers niet meer om één maatregel, bijvoorbeeld het al of niet gebruiken van testen voor toegang, maar om alle maatregelen. Graag een toelichting van het kabinet in dezen.

Meneer de voorzitter. De CDA-fractie waardeert het dat het kabinet zijn toezegging om moties van de Eerste Kamer in dezen serieus te nemen, zoals ook verwoord in modaliteit negen van de brief van de minister inzake de mogelijkheden om de motie inzake bepalende zeggenschap in te vullen, ook daadwerkelijk gestand doet. Tegelijkertijd had zij graag een ander wetsvoorstel ontvangen, zoals reeds verwoord in onze inbreng van 25 mei jongstleden. Onze fractie is van mening dat de crisis weliswaar nog steeds voortduurt, maar dat de crisissituatie voorbij is. Reden waarom we in plaats van deze Tijdelijke wet maatregelen covid-19 toe moeten naar reguliere wet- en regelgeving, bijvoorbeeld met een uitbreiding van de Wet publieke gezondheid. We moeten komen met een wet die kaders biedt voor het omgaan met besmettelijke virussen, zoals nu het coronavirus, maar in de toekomst, zo is de verwachting van vele experts, ook andere zeer besmettelijke en gevaarlijke virussen. Op deze wijze moet de parlementaire betrokkenheid voor beide Kamers weer volledig hersteld worden. Wij denken aan wet- en regelgeving die dient als een soort kaderwet. De parameters zouden kunnen zijn, in lijn met de huidige tijdelijke wetgeving: een acceptabele belastbaarheid van de zorg — de ziekenhuizen moeten nog steeds goede zorg kunnen verlenen — en de bescherming van kwetsbare mensen in onze samenleving.

We hebben de afgelopen anderhalf jaar ervaring opgedaan met de effectiviteit van de diverse maatregelen. De vaccinatie is meer dan goed op stoom, waarvoor de complimenten aan de minister en aan de vele anderen die daaraan werken. Op basis van scenario's is nu ook een goede inschatting te maken van dit virus en van mogelijk nog andere onbekende toekomstige virussen. We hebben dan ook met instemming in de zogenoemde maatregelenbrief van de minister van 6 juli gelezen dat de komende twee maanden gewerkt wordt aan een tweetal scenario's: één met beheersbare oplevingen van het virus en één met een zware opleving van het virus. In combinatie met de leerpunten van de afgelopen periode is nu het moment om onze samenleving en dus onze reguliere wet- en regelgeving zodanig in te richten dat wij de crisis van een virus goed weten te besturen. Het gevaar van besmettelijke virussen blijft bestaan en dan dien je daar proactief op te acteren. Daar moet wet- en regelgeving op worden ingericht.

Meneer de voorzitter. In mei hebben wij van de minister een toezegging gekregen inzake een toekomstvisie voor een samenleving met virussen. In de Tweede Kamer heeft de minister tijdens het debat op 7 juli aan ChristenUnie en CDA toegezegd om voor de kerst met een evaluatie en een schets van bijbehorende wetgevingsinstrumenten te komen, omdat hij eerst wil wachten op diverse evaluaties. Natuurlijk hebben wij begrip voor zorgvuldig handelen, voor lessen van de vele evaluaties. Alleen, het virus wacht daar niet op. Dit spoedwetsvoorstel bestendigt in feite weer de tijdelijkheid van deze zo relevante wet- en regelgeving, met inbreuk op de diverse grondrechten. Wij — ik spreek in dezen mede namens de ChristenUnie — zouden de minister dan ook om een duidelijke toezegging willen vragen om vóór een mogelijke verlenging van de tijdelijke wet per 1 december een regulier wetsvoorstel te presenteren, waarbij de regering in geval van uitbraken van virussen die leiden tot onacceptabele belastbaarheid van de zorg en die kwetsbare mensen buiten verhouding treft, binnen de kaders van deze nieuwe wet de juiste maatregelen kan treffen.

Daarbij staan wij graag nog stil bij de term "kwetsbare mensen". In het begin van deze crisis gold dat met name voor de ouderen.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Ik kan mij helemaal vinden — we hebben daar namelijk eerder samen vragen over gesteld — in de vraag over de reguliere wetgeving. Kan mevrouw Prins ook zeggen hoe zij de parlementaire betrokkenheid daarbij voor zich ziet? Gaat het dan om zwaardere betrokkenheid dan nu bij het aan- en uitzetten van de maatregelen? Ik ga uit van wel, maar misschien is het goed om dat nog even expliciet te maken.

Mevrouw Prins (CDA):

Juist. Je hebt dan juist van tevoren met elkaar gesproken, als beide Kamers, die allebei hun eigen parlementaire ruimte hebben om in gesprek te gaan over die wet, die staat als een kaderwet. Op basis van een aantal parameters weet je dan wat de activiteiten zouden kunnen zijn.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ja, maar dat roept wel ... In feite is dat de structuur die de Twm ook kent, want de wet is de kaderwet. Als het een permanente wet wordt, ben ik heel bezorgd dat de regering zonder parlementaire betrokkenheid die maatregelen aan en uit kan zetten. Mijn wens zou zijn dat ook bij dat aan- en uitzetten, in elk geval initieel, het parlement betrokken zou zijn. Vindt u dat ook zo?

Mevrouw Prins (CDA):

Nee, wat ons betreft is het net als ...

De voorzitter:

Mevrouw Prins.

Mevrouw Prins (CDA):

Neem me niet kwalijk, meneer de voorzitter. Wat ons betreft is er dan net zoals in de Wet publieke gezondheid de ruimte omdat je van tevoren al op basis van de parameters met elkaar hebt gediscussieerd over wat nodig zou kunnen zijn in voorkomende gevallen.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik vrees dat we hier een beetje uit elkaar lopen. Maar goed, met u kijk ik uit naar voorstellen. Dan kunnen we het er in concreto over hebben.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik evenzo.

Ik ga weer even terug naar de term "kwetsbare mensen". In het begin van deze crisis gold dat met name voor de ouderen. In de afgelopen tijd hebben we moeten constateren dat door de impact van het coronavirus en de noodzakelijke maatregelen meer mensen in feite vallen onder de term "kwetsbaar". Wij denken daarbij aan mensen die door het wegvallen van de reguliere zorg nog steeds wachten op een operatie, maar ook aan kinderen en jongeren en aan ondernemers die hun bedrijf niet meer kunnen uitoefenen, en die daardoor niet fysiek maar psychisch kwetsbaar, zeer kwetsbaar zijn geworden. Ons pleidooi is om meer ruimte te geven aan de term "kwetsbaar". Wij vragen de minister hier graag een toezegging op.

In dat kader sluiten wij ons ook graag aan bij de vraag van de ChristenUnie die straks komt inzake een visie op de juiste balans tussen reguliere en covidzorg als ijkpunt voor het nemen van maatregelen in relatie tot de bestrijding van het coronavirus.

Meneer de voorzitter. Tot slot ontkomen wij er natuurlijk niet aan stil te staan bij de huidige exponentiële groei van het aantal besmettingen in de afgelopen dagen. Dit zet een domper op de vreugde over een zomer met een groeiend aantal gevaccineerden en zo minder maatregelen. Wij realiseren ons dat het altijd makkelijker is om achteraf een mening te hebben over het opheffen van de diverse maatregelen. Toch heeft de CDA-fractie wel enige vragen. Wat is de reden dat de ervaringen uit de fieldlabs en de adviezen van het OMT niet volledig zijn opgevolgd? Ik denk daarbij aan de nadruk op ventilatie, testen voor toegang van maximaal 20 uur van tevoren, zeker gezien het gedrag van veel jongeren om heerlijk van feest naar feest te gaan, en betere en onafhankelijke controle en handhaving van de testbewijzen. Wat gaat de minister doen aan het gemak waarmee — zo is helaas gebleken — met de testbewijzen kan worden gesjoemeld? Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Prins. De heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik heb met belangstelling geluisterd naar het verhaal van mevrouw Prins over dat we toch misschien eens moeten nadenken over de Wet publieke gezondheid en of we daar niet een stevig kader in moeten krijgen, ook voor de toekomst. Maar gaat het eigenlijk om een kader, zeg maar de gereedschapskist zoals de minister zegt? Je zou ook kunnen zeggen dat er in uw voorstel wordt voorzien, als we de tijdelijke wet die er nu is en hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid gewoon structureel in de wet zetten.

Mevrouw Prins (CDA):

Dat zou net zo goed een mogelijkheid kunnen zijn. Het gaat ons erom dat wij voortaan als land, als samenleving in onze wet- en regelgeving voorbereid zijn op dergelijke typen virussen en dat we niet, ik zal niet zeggen in paniek, maar wel in grote snelheid elke keer gedwongen worden om hierover het gesprek te hebben met alle risico's van een parlementaire betrokkenheid.

De heer Nicolaï (PvdD):

Is mevrouw Prins het dan met onze fractie en ik denk ook met GroenLinks eens dat je het volgende zou kunnen zeggen? Je hebt de gereedschapskist. Daar zit alles in wat we voorradig hebben. Als er paniek uitbreekt, is dat niet nodig; dat gereedschap wordt dan aangesproken. Maar wat is dan de parlementaire betrokkenheid bij het aanspreken van dat gereedschap? Dat is dan toch eigenlijk de essentiële vraag?

Mevrouw Prins (CDA):

Nee. Dat is inderdaad de essentiële vraag, maar die heb je van tevoren al besproken. Die ruimte zit al in de wet op basis van een aantal ijkpunten. Dat zou kunnen zijn dat de zorg het niet meer aankan. Dat kan zijn dat er te veel kwetsbare mensen getroffen worden. Je zou ook andere criteria kunnen kiezen. Dat zou je kunnen bekijken. En op basis daarvan zeg je: dan kunnen wij dat en dat doen. Ik heb het weleens heel onparlementair vergeleken met de wet die we hebben voor als er bijvoorbeeld vogelpest is. Die wet is van tevoren bepaald, maar iedereen weet: zodra er ergens vogelpest is, wordt de hele regio afgesloten en is er geen parlementaire discussie meer nodig, want die is al geweest. Er is van tevoren met elkaar uitgediscussieerd en betrokken dat je zegt: deze ruimte is er, op het moment dat het nodig is, gaan we dat dan ook doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Nog een toelichtende vraag, voorzitter. Dat snap ik. Die ruimte is gecreëerd. Dat is dat gereedschap, maar het is de regering of de minister die het gereedschap gaat hanteren en niet het parlement op dat moment. Wat ziet het CDA dan als instrument om de betrokkenheid van de volksvertegenwoordiging te garanderen?

De voorzitter:

Mevrouw Prins, tot slot.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik zie dit dus aan de voorkant, net zo goed als de Wet publieke gezondheid ons ruimte biedt om een aantal dingen te doen, behalve als het gaat om besmettelijke virussen. Vanuit dat perspectief denken wij dat dit daarmee moet worden aangevuld.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik sloeg een even aan op het voorbeeld van de vogelpest. Mensen zijn geen vogels. Het gaat hier om de inperking van grondrechten van mensen. Dat vereist een zwaardere toets dan het bestrijden van de vogelpest. Daar zit ook onze zorg en daar zit ook de zorg van de Raad van State en het College voor de Rechten van de Mens. Als het gaat om de inperking van grondrechten en vrijheden van mensen, ben je er niet met een kaderwet die eigenlijk de regering daar alle mogelijkheden voor biedt. Dan heb je echte democratische controle nodig op in elk geval het uit de kast halen van de gereedschapskist. Als we een wetsvoorstel voorgelegd krijgen, denk ik dat dat ook een van de centrale discussiepunten wordt.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik heb net aangegeven dat het een voorzichtige vergelijking was, omdat ik mij natuurlijk terdege realiseer dat de grondrechten van mensen een hele andere zijn dan de grondrechten van sommige dieren, hoewel daar verschillend over wordt gedacht. Maar dat even terzijde, dat is denk ik niet voor nu. Het gaat ons om het volgende. De Wet publieke gezondheid staat. Daar is geen discussie meer over. Door de uitbraak van het virus moesten wij aanvullende artikelen zetten bij de Wet publieke gezondheid. Het is dus onze overtuiging dat je dat beter aan de voorkant kunt doen, waarbij je dan ook in alle rust kan spreken over de mogelijke inbreuk op de grondrechten van onze mensen in de samenleving.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

We gaan het niet eens worden, maar goed, de tijdelijke wet is natuurlijk niet voor niets een tijdelijke aanvulling geworden op die Wet publieke gezondheid.

Mevrouw Prins (CDA):

Ja, uit noodzaak.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Hattem namens de fractie van de PVV.


De heer Van Hattem i (PVV):

Dank, voorzitter. In oktober 2020 hebben we als PVV-fractie tegen de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 gestemd. Deze wet zorgt immers voor een onacceptabele aantasting van onze grondrechten en vrijheden. Daarbij gaat het om maatregelen die veelal niet effectief bewezen bescherming bieden tegen de coronaepidemie, zoals de mondkapjesplicht en de avondklok. Destijds hield het kabinet voor dat de wet slechts tijdelijk van aard zou zijn en alleen indien nodig met drie maanden kon worden verlengd. Inmiddels zijn deze driemaandelijkse verlengingen van de wet voor het kabinet een vanzelfsprekendheid geworden. Bij de nu voorgenomen verlenging per 1 september wil het demissionaire kabinet weliswaar bepaalde onderdelen laten vervallen, maar tegelijkertijd veel maatregelen slapend achter de hand houden om ze naar goeddunken van het kabinet weer in te voeren. Zo blijkt maar weer: niets is zo permanent als tijdelijke maatregelen.

Zo kan het dat in de zomer even wordt versoepeld en in het najaar de lockdowns weer als een soort Groundhog Day op een persconferentie worden afgekondigd. De bevolking mag dan ook weer, net als bergmarmotten, weggestopt in een hol in winterslaap. De horeca en andere ondernemers delven dan opnieuw het onderspit.

Het is dan ook op zichzelf goed dat de beide Kamers der Staten-Generaal met het vandaag voorliggende wetsvoorstel, verlengingsprocedures Tijdelijke wet maatregelen covid-19, de mogelijkheid krijgen om de verlenging met een goedkeuringswet achteraf weg te kunnen stemmen. Het zou nog beter zijn om deze Tijdelijke wet maatregelen überhaupt niet meer te verlengen. De delegatie onder de vereiste goedkeuring bij wet heeft bovendien nog enkele haken en ogen. De goedkeuringswet wordt immers pas ingediend nadat de verlenging van de wet van kracht is geworden. Geen van beide Kamers heeft op die manier nog aan de voorkant invloed op de te verlengen maatregelen. Omdat de vereiste goedkeuringswet pas in de nahangprocedure komt, blijven of worden de maatregelen al van kracht voordat het parlement een definitief oordeel heeft geveld. Daar komt nog bij dat het artikel dat in RegelMaat verscheen en dat bij de stukken was gevoegd, over dergelijke procedures stelde dat het onduidelijk is of de termijn van indiening van de goedkeuringswet een termijn van orde is of een fatale termijn. Het is dus de vraag wat de consequenties zijn van het niet voldoen aan deze termijn door het kabinet. Kan de minister daarover opheldering verschaffen?

Een ander punt is dat de minister in de memorie van toelichting wel heel indringend stelt dat met het verwerpen van de goedkeuringswet de Tijdelijke wet maatregelen, en daarmee de juridische grondslag voor alle maatregelen, volledig vervalt. Dat moet niet als drukmiddel richting het parlement gebruikt worden, in de zin van: slikken of stikken. Het parlement moet deze druk zelf weerstaan en ervoor durven te kiezen om deze tijdelijke wet niet steeds te verlengen. Daarbij is het opmerkelijk dat de juridische grondslag opeens zo belangrijk is voor het kabinet. Eerder had het daar immers totaal geen boodschap aan.

EenVandaag onthulde op 23 juni jongstleden dat minister Grapperhaus eerder geen discussie over de juiste juridische basis wilde aangaan bij het invoeren van de avondklok. De avondklok moest en zou er komen, zo bleek uit stukken op basis van een Wob-verzoek. De minister vond het volstaan om de avondklok te baseren op de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, de Wbbbg, terwijl deskundigen nadrukkelijk stellen dat deze wet bedoeld is voor acute rampen en niet voor vooraf voorzienbare ontwikkelingen. Sterker nog, bij de voorliggende verlenging van de Twm stelt het kabinet, onder andere op pagina 55 van de stand-van-zakenbrief, dat het eventueel opnieuw invoeren van een avondklok ook weer kan op basis van de Wbbbg. Volgens EenVandaag weigert de minister het advies van de landsadvocaat hierover openbaar te maken, vanwege intern beraad. Daarom heb ik de volgende vraag aan de minister, en daarmee aan het kabinet: is hij bereid om deze stukken alsnog te verstrekken? Ik doe dit verzoek mede gelet op artikel 68 van de Grondwet. Graag een reactie.

Over de juridische grondslag gesproken: de Twm is nadrukkelijk bedoeld voor de bestrijding van COVID-19 als epidemie. In de nu voorliggende kabinetsplannen, waaronder de stand-van-zakenbrief van 18 juni jongstleden, geeft het kabinet aan dat we in een overgangsfase komen van epidemie naar endemie. In deze stand-van-zakenbrief stelt de minister op pagina 53 ook: "Voor de verlengingsbevoegdheid van de regering geldt dat deze slechts mag worden toegepast voor zover dat noodzakelijk (en evenredig is) is voor bestrijding van de epidemie van covid-19 of de directe dreiging daarvan." Kan de minister aangeven of de Twm überhaupt nog wel verlengd kan worden als er geen sprake meer is van een epidemische maar van een endemische fase? Kan de minister tevens aangeven hoe bepaald wordt of er formeel sprake is van een epidemie? Wordt hiervoor een epidemische drempelwaarde gehanteerd en, zo ja, welke? Graag een reactie van de minister.

In de nu beschikbaar gestelde stukken zijn ten aanzien van de eventueel te verlengen maatregelen vooralsnog geen duidelijke en meetbare indicatoren aangegeven. Ook bij de maatregelen die nu acuut zijn genomen, zoals het sluiten van de horeca om 00.00 uur 's nachts vanwege het oplopende aantal positieve testen, is onduidelijk wat de concrete indicatoren zijn. Eerder stelde de minister dat het aantal ziekenhuisopnames leidend zou zijn, maar dat aantal daalt juist op dit moment, of is in ieder geval stabiel. Ook geven de recente OMT-adviezen aan dat er op korte termijn geen toename van het aantal ziekenhuisopnames te verwachten is. Kan de minister aangeven hoe hij omgaat met indicatoren bij de maatregelen en op welke wijze hij op dit moment uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Van Hattem? Graag een reactie.

De voorgenomen verlenging van de Twm, als juridische grondslag voor de maatregelen, roept ook de vraag op waarom de minister tegelijkertijd het wetgevingstraject voor de wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het coronavirus doorzet. Dit wetsvoorstel legt de status van infectieziekte-A voor COVID-19 in de wet vast en biedt daarmee ook een juridische grondslag voor verstrekkende maatregelen. De minister lijkt nu voor een juridisch tweesporenbeleid te kiezen door tegelijkertijd de Twm te verlengen. Kan de minister aangeven waarom het wetsvoorstel dan niet wordt ingetrokken, nu de Twm als juridische grondslag wordt voorzien? Graag een reactie.

Voorzitter. Dan nog een punt over vaccinaties. Het uitgangspunt is duidelijk: vrijwillig vaccineren, waarbij ook geen sprake kan zijn van indirecte dwang. De indirecte dwang komt echter steeds nadrukkelijker naar voren. Minister De Jonge stelde al: het is óf vaccineren óf ziek worden. Met de gedwongen testmaatregelen lijkt ook steeds meer indirecte dwang tot vaccineren te ontstaan. Zo schreef het Algemeen Dagblad op 5 juli jongstleden: "Iedere week een test of toch maar prik? Kroegpubliek voelt zich voor het blok gezet." In het artikel wordt geschetst hoe de testverplichting knaagt en dat velen het niet zien zitten om iedere week een wattenstaafje in de neus te moeten krijgen om op stap te mogen: "Het is en blijft een eigen keuze, zo benadrukt het kabinet steevast in de discussie of vaccineren al dan niet verplicht moet worden. Maar is dat wel zo als iedereen die de prik niet wil, zich keer op keer moet laten testen om mee te doen met het gewone leven?" Sommige horecaondernemers pleiten er nu zelfs al voor om de jeugd maar verplicht te vaccineren. Kan de minister aangeven hoe de uitwerking van het steeds verplicht testen en de uitrol van de testsamenleving met testen voor toegang zich verhoudt tot de harde afspraak dat van indirecte dwang tot vaccineren geen sprake mag zijn? Graag een reactie.

Voorzitter. In het debat van 25 mei jongstleden gaf minister De Jonge desgevraagd aan dat de doorgifte van vaccinatiegegevens en eenieders privacy rond de corona-apps goed geregeld waren en dat dit geen problemen oplevert voor de benodigde verlengde toestemming bij het elektronisch patiëntendossier. Op pagina 29 van de stand-van-zakenbrief stelt de minister echter dat er wel degelijk problemen zijn met het opvragen van vaccinatiegegevens via CoronaCheck, omdat uitwisseling via het Landelijk Schakelpunt, het LSP, niet mogelijk is gebleken. Kan de minister aangeven hoe deze constatering zich verhoudt tot zijn reactie in het debat van 25 mei jongstleden?

Voorzitter, tot slot. De PVV-fractie wil zo snel mogelijk af van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, die disproportioneel onze grondrechten en vrijheden aantast en die dus zeker niet verlengd moet worden. Het voorliggende wetsvoorstel voor de verlengingsprocedures maakt het in ieder geval voor zowel de Tweede als de Eerste Kamer mogelijk om deze spoedwet in één klap af te schaffen. Omdat het belangrijk is die stap te kunnen zetten, zullen we dit wetsvoorstel steunen.

Voorzitter, tot zover in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Hattem. De heer Van der Voort namens D66.

De heer Van der Voort i (D66):

Ik zit nog even na te denken over wat meneer Van Hattem zei over de indicatoren. Als ik hem goed begrepen heb, is zijn wens om indicatoren te hebben op grond waarvan maatregelen al dan niet ingesteld worden. Klopt dat?

De heer Van Hattem (PVV):

Dat klopt, ja. Dat is de strekking van de motie die eerder is aangenomen.

De heer Van der Voort (D66):

Dan ben ik toch een beetje in verwarring, want in de motie die door D66 is ingebracht, samen met GroenLinks, vragen we om een ondergrens, de aan-uitknop zoals de minister zegt. Is dat dan hetzelfde als de indicatoren waar u om vraagt en, als dat zo is, hoe kan het dan dat u die motie niet gesteund heeft?

De heer Van Hattem (PVV):

Dat debat is door mijn collega Van Strien gedaan. Hij heeft duidelijk uitgelegd dat de motie methodologisch niet in de haak was. Dat ten eerste. Ten tweede ging die motie over het testbeleid en mijn motie ging over álle maatregelen, zowel op centraal als decentraal niveau, en het daaraan ten grondslag leggen van indicatoren. Dat vind ik van een totaal andere orde en strekking dan de motie die door de heer Van der Voort is ingediend.

De heer Van der Voort (D66):

Ik zou denken dat het testbeleid een van de maatregelen is en dat daar een ondergrens als indicator opgevat zou kunnen worden. Ik begrijp dat we het in beginsel daarover eens zijn, hoewel u de motie toch niet gesteund heeft. Dank u wel.

De heer Van Hattem (PVV):

Zoals ik zei: het is van een andere orde, maar bij alle maatregelen gaat het erom daaraan een indicator ten grondslag te leggen. Dat voor alle duidelijkheid.

Tot zover, voorzitter, in deze termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Janssen namens de fractie van de SP.


De heer Janssen i (SP):

Voorzitter. Heel Nederland kleurt rood. Dat zou mijn fractie bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 17 maart tot grote tevredenheid hebben gestemd, maar nu kijken we met verbijstering naar het met duizelingwekkende snelheid oplopen van het aantal coronabesmettingen. Die snelheid blijken zelfs de modellen van het RIVM niet te kunnen bevatten. Collega De Boer zei het al: de minister gaat woensdagmiddag op deze plek, in de Ridderzaal, weer in debat met de Tweede Kamer over corona. Dan zal dit ook een cruciaal punt zijn, maar ik ga de minister toch vragen om ook in dit debat op een aantal vragen in te gaan, omdat dat van belang is om vooruit te kijken naar de eventuele verlenging per 1 september.

Maar laat ik beginnen met het complimenteren van de betrokken ministers omdat zij er uiteindelijk voor hebben gekozen om zelf een wetsvoorstel in te dienen om uitvoering te geven aan de wensen van deze Eerste Kamer. Die wensen zijn neergelegd in twee moties, ten eerste de motie-Janssen/Nicolaï/Otten/Van Pareren/Van Rooijen/De Vries over het regelen van bepalende zeggenschap voor de Staten-Generaal bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 en in vervolg daarop de motie-De Boer/Janssen/Nicolaï/Pouw-Verweij/Recourt/Van Rooijen, waarin een voorkeur werd uitgesproken voor hoe de bepalende zeggenschap geregeld zou moeten worden. Nu zijn de "cum suis" ook nog een keer genoemd voor de Handelingen. Ik stel vast dat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer met grote meerderheid is aangenomen. Met uitzondering van de VVD en D66 hebben alle partijen voor dit wetsvoorstel gestemd. Dat leidt weliswaar tot tevredenheid over de stemming, maar toch ook tot blijvende zorg over hoe het zover is gekomen. Ik wil daar beschouwend iets langer bij stilstaan.

De minister gaf in de inleidende woorden van zijn eerste termijn in het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer aan dat dit een wetsvoorstel is waar noch de Tweede Kamer, noch het kabinet om gevraagd had. Ik zie dat toch anders. Weliswaar is het juist dat er niet in woord om gevraagd is maar wel door gedrag. Zowel de Tweede Kamer als het kabinet hebben door hun manier van handelen en optreden, niet alleen in de aanloop naar de wetsbehandeling van de Twm in 2020 maar ook tijdens die behandeling en daarna, bewerkstelligd dat een meerderheid van de Eerste Kamer zich door het kabinet niet gehoord en betrokken voelde. Het kabinet deed zaken met een deel van de Tweede Kamer, voorafgaand aan dat debat. Er werd een deal gemaakt over het vetorecht voor de Tweede Kamer op individuele maatregelen. Noch de Tweede Kamer, noch het kabinet had daarbij oog voor de positie van de Eerste Kamer. Ik zou tegen de minister willen zeggen: als u daar anders over denkt, wijst u mij dan de passages in de eerste termijn van dat debat aan waarin het ging over de positie van de Eerste Kamer bij deze vergaande maatregelen voor de toen ontstane crisissituatie. Er werd alleen kort over gesproken in reactie op de ingediende amendementen die aandacht vroegen voor zeggenschap voor het hele parlement en niet alleen het deel dat zeggenschap voor zichzelf had geregeld. "Daar is het kabinet niet voor" was het kort afgemeten antwoord van de minister in de Tweede Kamer. Met dat zijdelings aankaarten van de positie van de Eerste Kamer in reactie op amendementen kun je toch werkelijk niet volhouden dat de positie van de Eerste Kamer bij de Twm destijds onderwerp van het debat is geweest.

Ik blijf herhalen — ik heb dat in eerdere debatten ook gezegd — dat je in tijden van crisis meer en niet minder democratie moet nastreven; niet langer en niet méér overleg, maar wel meer democratie. Dat kan ook snel; dat laat deze Kamer keer op keer weer zien. Dat betekent dat je zo breed mogelijk samen optrekt en een front maakt tegen de crisis die we met elkaar moeten bestrijden. Dat betekent ook dat je als regering de eigen rol bij beide Kamers respecteert en daarnaar handelt. Deelt de minister, terugkijkend, deze mening?

Voorzitter. Nadat de motie-Janssen c.s. voor bepalende zeggenschap in deze Kamer werd aangenomen, bleef het lang stil van de kant van het kabinet. Het kabinet bleef reactief. De informatievoorziening aan de Eerste Kamer was niet op orde en bij de planning werd er geen rekening gehouden met de rol van de Eerste Kamer. Ik heb dat in eerdere debatten al aangekaart. Het kabinet deed zaken met de Tweede Kamer en had een blinde vlek voor de positie van de Eerste Kamer. Mijn indruk is dat het kabinet dit inmiddels ook heeft ingezien, maar de vraag is — mevrouw De Boer vroeg dat ook al — of dat inzicht beklijft en ook verder invulling gaat krijgen, bijvoorbeeld ook in de voorstellen voor de aanpassing van de Wpg. Zouden we in de Wpg bijvoorbeeld niet toe moeten naar een soort lex specialis voor pandemieën met het oog op de zeggenschap, speciaal ook van het parlement? Ik heb er in eerdere debatten al op gewezen dat zowel de Tweede Kamer als het kabinet, maar ook de ministeries ambtelijk in woord en geschrift "parlement" en "Tweede Kamer" bij herhaling als synoniem gebruiken. Ik vraag opnieuw aandacht voor het op zuivere wijze benoemen van de rollen van parlement, Tweede Kamer en Eerste Kamer in woord en geschrift. In de discussie over macht en tegenmacht zal ook het kabinet zich er rekenschap van moeten geven dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer geen tegenpolen zijn, maar samen één sterk parlement. In de spiegel kijkend, betekent dat ook dat beide Kamers voortdurend aandacht zullen moeten hebben voor elkaars positie.

Voorzitter. Dan toch iets over actualiteit. Het kabinet heeft op de rem getrapt, omdat het het virus op hol heeft laten slaan. De vraag die meteen opkomt, is hoe dit in korte tijd heeft kunnen gebeuren. Ik sprak daar aan het begin van mijn bijdrage al over.

De voorzitter:

Mevrouw De Bruijn van de VVD.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Voorzitter, voordat meneer Janssen verdergaat over de actualiteit, wil ik toch nog even met hem praten over het wetsvoorstel. Hij opende zijn bijdrage met te zeggen dat heel Nederland rood kleurt en daarmee bedoelde hij niet de uitslag van de verkiezingen. Bij het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, bepaalt in feite de bepalende zeggenschap gewoon of we het verlengingswetsvoorstel aannemen of afwijzen. Daar is geen differentiatie in mogelijk. Het is echt aan of uit. Met andere woorden: als een van de beide Kamers niet instemt met het verlengingsbesluit, dan vervalt de hele Tijdelijke wet maatregelen. Vindt u dat niet te grof geschut? Er is hier vandaag ook al een voorstel langsgekomen over de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, de drie b-wet. Daar is een goedkeuring ook bij wet geregeld, maar dan is het zo dat je de bepaling wegstemt en niet de hele wet. Hoe kijkt u daartegenaan? We hebben de voorgaande spreker gehoord, die dit instrument heel graag gebruikt om in feite de hele Twm weg te stemmen. Graag krijg ik een reflectie hierop van de heer Janssen. Hoe ziet hij dat? Is dat niet een te grof instrument?

De heer Janssen (SP):

Deze vraag is door de VVD ook in de schriftelijke ronde gesteld. Het zou heel flauw zijn om te zeggen dat ik mij aansluit bij de beantwoording van de minister, maar dat is het natuurlijk wel. U wilt het graag van mij horen. Ja, dat wordt een heel lang betoog. Dat zal ik niet doen. Maar ik denk dat dit het juiste middel is, omdat het niet zoiets is van: er moet verlengd worden, maar wij doen drie maanden niks, we spreken niet met elkaar, we nemen geen enkele verantwoordelijkheid en, terwijl dat niet kan, nemen we geen verantwoordelijkheid en stemmen we alle maatregelen weg. Het is de stok achter de deur om te zeggen dat het bij vergaande inperking van grondrechten — dat gebeurt ook in de Wpg, maar juist ook nu in de Twm, nog wel op een bijzondere manier— uiteindelijk aan het parlement is. Dat heeft deze maatregelen mogelijk moeten maken door de wet van kracht te laten worden. Het parlement en niet het kabinet oordeelt uiteindelijk ook weer of verlenging, gelet op de omstandigheden van dat moment, nog door kan gaan. Want we hebben deze wet met elkaar aangenomen op 27 oktober 2020 en toen waren er heel andere omstandigheden dan wij bij de opeenvolgende verlengingen steeds weer gehad hebben. Een meerderheid van deze Kamer heeft uitgesproken dat we het een taak van het parlement vinden. We vinden het de zeggenschap van het parlement om te zeggen dat deze wet wel of niet door kan. Ziet u het misschien ook maar als een stok achter de deur om ervoor te zorgen dat er nu werk gemaakt wordt van de aanpassing van de Wpg, zoals ik net zei, bijvoorbeeld via een lex specialis, om ervoor te zorgen dat we op een goede manier de parlementaire betrokkenheid regelen bij ingrijpende maatregelen bij een pandemie.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Dat is niet helemaal het antwoord op mijn vraag. Ik snap het uitstapje naar de Wpg. Mijn vraag was of de heer Janssen dit niet een te grof instrument vindt, omdat bij niet instemmen in feite de hele wet weg is. Dat betekent dat je geen enkele maatregel meer kunt treffen anders dan weer een nieuwe wet te moeten indienen.

De heer Janssen (SP):

Nee, ik vind het niet een te grof instrument, omdat het niet een kwestie van alles of niets is in de voorbereiding en in de aanloop. Laat ik het zo zeggen: er gaat heel veel aan vooraf. Als we op het moment komen dat we zeggen dat het echt klaar is, maar merken dat het kabinet dit alleen gemakshalve nog voort wil laten duren, terwijl wij als parlement, de Tweede of de Eerste Kamer, vinden dat dat niet kan, dan is dat een besluit dat we met elkaar nemen. Dan moet je dat besluit ook zelf kunnen nemen, met alle verantwoordelijkheid die daarbij hoort. Ik kan me geen moment herinneren dat wij als Eerste Kamer niet onze verantwoordelijkheid genomen hebben om maatregelen te nemen op het moment dat het nodig was.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Janssen (SP):

Voorzitter. De actualiteit, daar was ik aan toegekomen. De vraag is hoe het heeft kunnen gebeuren: in korte tijd zo op hol geslagen, al die besmettingen, en waarom hebben de modellen blijkbaar gefaald? Ik heb de minister al gevraagd om daarop, vooruitlopend op het debat in de Tweede Kamer, ook hier in te gaan. En ik zeg maar dat ik niet op zoek ben naar schuldigen of excuses; ik ben gewoon op zoek naar antwoorden om dit te verklaren. En mevrouw De Boer verwees er ook naar: de wijze waarop jongeren meteen werden aangewezen als schuldigen, heeft mij bevreemd. Goedwillende jongeren hebben gebruikgemaakt van de mogelijkheden die hun door het kabinet werden geboden. Maar het geboden systeem lijkt vooral een papieren Haagse werkelijkheid te zijn geweest, die veraf staat van de realiteit; een schijnzekerheid, gebaseerd op niet-realistische aannames en modellen.

Dat het systeem niet waterdicht was, is een wel heel voorzichtige conclusie. De geldigheidsduur van toegangstesten was door het kabinet verlengd naar 40 uur in plaats van de geadviseerde 24 uur, en eigenlijk wilde het OMT liever 12 uur. Waarom is dat gebeurd, en op grond waarvan? En hoe betrouwbaar is het als je gaat testen voor toegang en binnen een kwartier naar binnen loopt, getest wordt en de uitslag op je telefoon hebt? Een voorbeeld uit de praktijk dat iemand mij meldde: 17.44 uur binnengelopen, 17.49 uur getest en om 18.00 uur de uitslag. Welke test levert dan zo'n betrouwbare uitslag, binnen deze tijd? En hoe kan het dat je bij grote aanbieders, hele grote aanbieders, op de website helemaal niets vindt over het soort testen dat ze gebruiken? Dat je kan zien of het wel klopt dat dat binnen die vijftien minuten allemaal wel zo geregeld is, welke test ze hebben gebruikt; kun je daar dan iets over terugvinden? Het ontbreekt. Is dat niet volkomen onwenselijk?

En ik denk dat de Kamer daarnaast moet vaststellen dat er onvoldoende is gecontroleerd bij de toegang. Daarmee werden frauduleus gekopieerde kleurcodes niet onderschept. Een hele groep met dezelfde initialen en dezelfde geboortedatum zou toch moeten opvallen bij toegangscontroles? De gemeente had al aangegeven vooraf niet te kunnen toezien op het juist uitvoeren van de toegangscontroles.

En waarom mensen vanaf dag 1 na vaccinatie kunnen gaan "dansen met Janssen" — de minister is niet de enige die daarop aangesproken wordt, zal ik maar zeggen — terwijl het vaccin pas na twee weken effectief begint te worden, dat snapt ook niemand. En zelfs die twee weken worden nu betwijfeld. Waarom hanteert bijvoorbeeld Frankrijk vier weken als grens voordat met Janssen gevaccineerde mensen als volledig gevaccineerd worden gezien? En zijn de ervaringen uit de fieldlabs juist vertaald naar de versoepelingen? En zouden die lessen uit die fieldlabs niet juist moeten leiden tot een meer gedifferentieerde reactie in de beperkingen die nu zijn afgekondigd? Graag een reactie van de minister.

Dit alles duidt naar de mening van de SP-fractie toch op een bepaalde mate van overmoed en het te veel varen op de meest gunstige koers door het kabinet. De eerste vraag is dan ook waarom de modellen dit niet hebben kunnen voorzien. Waren die modellen vooral een verzameling van hoop, en niet van vrees? Er moeten toch scenario's zijn geweest die wel in deze richting wezen? En ik heb de spreuk van Loesje in dit verband al vaker gebruikt: "Probeer het eens wél zo gek te bedenken". Is er doorgevraagd of de modellen wel realistisch waren, rekening hielden met inhaalgedrag, vakantieperiodes, eindexamenfeesten, feestreizen naar het buitenland, feesten thuis, feesten in het park, kortom: alles wat zou worden gedaan wat al heel lang niet mocht? Is "Probeer het eens wél zo gek te bedenken" het uitgangspunt geweest bij de voorbereidingen van de, zo lijkt het nu toch, overhaaste versoepelingen? En was er wel voldoende tegenmacht tegen het optimisme van het kabinet intern, zo is mijn vraag.

En ik wil nogmaals gezegd hebben dat iedereen die zich te goeder trouw aan alle regels heeft gehouden die het kabinet bood, niets te verwijten valt. Maar ik heb geen goed woord over voor al diegenen die alleen voor eigen plezier en eigen gewin, kortstondig gewin, hebben gefraudeerd met testbewijzen, vaccinatiebewijzen en toegangscodes, of dat nou in Nederland is of in het buitenland. Er is inmiddels een levendige handel ontstaan waarin je vervalste QR-codes kunt kopen voor alle populaire vakantiebestemmingen. Dat is schandalig, dat is misdadig, en mijn vraag is wat daartegen gedaan wordt.

Mijn fractie heeft grote zorgen over hoe de situatie met besmettingen zich zo snel en zo ongecontroleerd heeft kunnen uitbreiden. En ik merk in mijn eigen omgeving, de cliëntenraad van een verzorgingshuis, dat daar de onrust alweer toeslaat. Het zal toch niet zo zijn dat we opnieuw moeten beginnen, na alle ontberingen voor bewoners, medewerkers en familieleden? Mijn vraag aan de minister is dan ook: hoe denkt het kabinet dit weer onder controle te krijgen? Of moeten we met elkaar tot de conclusie komen dat de geest definitief uit de fles is?

Voorzitter. Tot slot nog twee zinnen over het wetsvoorstel. De SP-fractie vindt het, zoals ik al eerder betoogde, om meerdere redenen goed dat wij hier vandaag het wetsvoorstel behandelen over bepalende zeggenschap voor zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Het wetsvoorstel doet naar onze mening wat er al een jaar geleden had moeten gebeuren. Wij zullen het daarom ook — dat zal u niet verbazen — van harte steunen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is nu het woord aan de heer Karakus van de fractie van de Partij van de Arbeid.


De heer Karakus i (PvdA):

Voorzitter. Op dinsdag 25 mei spraken we met elkaar in deze zaal over de tweede verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. In dat debat hebben wij het instrumentarium dat deze tijdelijke wet biedt besproken, samen met de mogelijkheid om een coronatoegangsbewijs in te zetten en de invoering van de quarantaineplicht voor inreizigers uit hoogrisicogebieden. Sindsdien is er veel gebeurd. Waakzaamheid en zorgvuldigheid blijven van belang om ervoor te zorgen dat we de versoepelingen niet weer moeten inruilen voor verzwaring van de maatregelen. De afgelopen week heeft dat meer dan bewezen.

De ontwikkelingen leken de goede kant op te gaan. De zorg kreeg langzamerhand weer ruimte om de normale zorgtaken op te pakken. Winkeliers en horeca konden hun deuren weer openen. En bovenal heeft bijna iedereen die gevaccineerd wil worden tegen het coronavirus inmiddels de eerste prik gehad. Maar laten we niet overmoedig worden met elkaar. Mijn fractie vraagt zich af of het tempo van het doorvoeren van versoepelingen in juni niet te hoog lag. Was de minister niet te enthousiast over — komt-ie weer — dansen met Janssen of het vaccinatiebewijs als start van een mooie zomer, terwijl experts op basis van ervaringen in de andere landen al waarschuwden voor de risico's?

Snel versoepelen heeft als risico dat het hoge verwachtingen schept bij de inwoners van ons land. Dit maakt het daarna weer moeilijker om maatregelen opnieuw in te voeren als dat nodig is en het schaadt het vertrouwen. Daarom is het van belang dat de regering kritisch blijft reflecteren op de wijze waarop maatregelen worden op- en afgebouwd bij mee- en tegenvallers. Enkel wijzen naar het gedrag van inwoners en ondernemers zonder te kijken naar de eigen rol past daar niet bij.

Voorzitter. In het vorige debat heb ik namens mijn fractie het belang van de handhaafbaarheid van maatregelen benadrukt. De afgelopen weken zagen wij hoe inreizigers de deltavariant met zich meedroegen naar Nederland, ondanks de quarantaineplicht. Ook zagen wij hoe mensen zonder geldig coronatoegangsbewijs toch de uitgaansgelegenheden of grote evenementen binnenkwamen. Mijn fractie wil de regering dan ook vragen om de handhaafbaarheid zwaarder mee te laten wegen bij toekomstige beslissingen over het openstellen van de samenleving. Kan de minister aangeven hoe hij daar vanaf nu beter zorg voor gaat dragen? Graag een reactie. Kan de minister daarnaast aangeven op welke manier de brede versoepeling van regels invloed heeft gehad op de handhaafbaarheid van de gestelde regels?

Voorzitter. Dat het verloop van het coronavirus zich moeilijk laat voorspellen, is de afgelopen tijd vaak bewezen. De PvdA-fractie begrijpt dan ook dat het noodzakelijk is om instrumenten beschikbaar te houden om in te grijpen, of in te kúnnen grijpen, wanneer dat nodig is. Een groot deel van de instrumenten vindt zijn oorsprong in de gereedschapskist van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Ze zijn zo ingrijpend dat we met elkaar bepaald hebben dat ze enkel tijdelijk ingezet mogen worden. Maar hoe tijdelijk is een virus dat zich zo moeilijk laat voorspellen? Bij de vorige verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen vroeg mijn fractie zich al af of het parlement ingestemd zou hebben met de tijdelijke wet als het geweten zou hebben dat deze tijdelijke wet zo lang geldend zou blijven. Die vraag speelt nog steeds en wordt door de regering tot nu toe onvoldoende beantwoord.

Toch is de PvdA blij dat de strekking van de aangenomen moties-Janssen en -De Boer over de bepalende zeggenschap van de Eerste Kamer hiermee in de wet verankerd wordt. Deze voorstellen verbeteren de positie van de Staten-Generaal en daarmee de democratische legitimiteit van de zware maatregelen die op basis van deze wet kunnen worden genomen. Het maakt echter niet dat het normaal mag worden om deze zware maatregelen steeds maar weer te baseren op de tijdelijke wet die onder stoom en kokend water tot stand is gekomen. Mijn fractie blijft het van belang vinden dat de regering werk maakt van het ontwikkelen van regelgeving van nieuwe instrumenten of andere instrumenten die gebruikt kunnen worden in de tijd na de Tijdelijk wet maatregelen covid-19. Die tijd moet wat mijn fractie betreft snel komen. Heeft de regering al voortgang gemaakt met het vormgeven van een zorgvuldig, overwogen, permanent pakket aan overheidsinstrumenten dat met instemmingsrecht van het parlement mogelijk ingezet kan worden bij de bestrijding van een toekomstige pandemie? Wanneer kan de Kamer deze voorstellen tegemoetzien?

Voorzitter. De PvdA heeft nog enkele twijfels over het door de regering gepresenteerde plan van aanpak. Dit beschrijft vooral hoe we in de gaten houden hoe de epidemie zich ontwikkelt, maar geeft weinig inzicht in welke maatregelen er genomen worden als het coronavirus opnieuw flink om zich heen gaat slaan. Het plan van aanpak berust voor een groot deel op zorgvuldig monitoren door middel van testen en rioolwatermonitoring en daarnaast op het omhoog krijgen van de vaccinatiegraad en het plaatselijk ingrijpen waar oplaaiingen zich voordoen. Mijn fractie vraagt zich af of dit wel effectief genoeg is, nu is gebleken dat zelfs met zorgvuldige monitoring en een oplopende vaccinatiegraad de besmettingscijfers de afgelopen week in een razend tempo zijn opgelopen. Kan de minister aangeven waar het met dit monitoren de afgelopen weken fout is gegaan? Welke concrete instrumenten denkt de regering, met de lessen van de afgelopen week in het achterhoofd, nodig te hebben om op te kunnen treden als het virus zich opnieuw snel verspreidt?

Voorzitter. Als laatste merkt mijn fractie op dat de deltavariant van het virus zowel internationaal als in Nederland een steeds groter deel uitmaakt van de besmettingsgevallen. Dit betekent dat mutaties van het virus een groter risico vormen voor een nieuwe besmettingsgolf. Hierdoor acht de PvdA het samen met de regering van groot belang om de bron van de mutaties op plekken waar nog weinig gevaccineerd wordt aan te pakken. Het coronavirus maakt de roep om internationale solidariteit pijnlijk duidelijk. De PvdA wil dan ook benadrukken dat er in alle uithoeken van de wereld gevaccineerd moet worden om tot een veilige situatie te komen. De regering geeft aan vaccins te hebben gedoneerd aan Suriname, Kaapverdië en Indonesië. Waardering daarvoor. De PvdA vraagt zich wel af of de regering niet meer kan investeren in meer delen van de wereld. Welke plannen liggen er om na de zomer de volumes van de donaties op te schroeven?

Hoe ziet de bijdrage van Nederland in EU-verband er precies uit? Eind juli wordt tijdens de Europese Raad gesproken over de manier waarop de Europese Unie met de coronacrisis omgaat. Tijdens die top zal gepleit worden voor een grondige evaluatie van de EU-reactie. De PvdA-fractie wil de minister vragen om in te zetten op waar nodig een aanvullende evaluatie van de manier waarop de Europese Unie vaccins beschikbaar heeft gemaakt voor de landen buiten de EU. Is de regering daartoe bereid?

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor de heer Karakus van de Partij van de Arbeid de regering oproepen om meer internationale solidariteit te tonen en vaccins uit te delen over de hele wereld, maar die moeten ook ergens van betaald worden. Is de heer Karakus het niet met me eens dat we dit budget veel beter kunnen gebruiken voor de zorg in eigen land, om die op peil te krijgen, voor als er weer een virusuitbraak of wat dan ook is? Dat geld is in ons eigen land gewoon keihard nodig en moet niet weggegeven worden aan het buitenland.

De heer Karakus (PvdA):

Meneer Van Hattem benadrukt het alleen maar vanuit de financiële optiek. Daar kunnen wij een geweldige discussie over aangaan: is het niet goedkoper om het tegen te houden en preventief bezig te zijn? Zodra het virus zich verspreidt, kost dat geld. Waar het om gaat, is de vraag of we solidair zijn, of we bereid zijn om solidair te zijn met de rest van de wereld, waar mensen smeken om vaccins. Mensen hebben daar veel meer pijn dan wij. De zorgsector kan het daar niet aan. Daar wil ik de nadruk op leggen. Ik denk bovendien dat het veel goedkoper en betrouwbaarder is als wij preventief tewerk gaan.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Karakus zegt dat het een financieel punt is, maar daar begint het wel mee. Die vaccins moeten ook ergens van betaald worden. Ze groeien niet aan de bomen, ze zijn niet gratis. Als je iets aan het buitenland gaat weggeven, dan kost dat Nederland gewoon geld, en dat geld hebben we keihard nodig om in onze eigen zorg te investeren. Is het dan niet veel zinvoller om te zeggen "we gaan zorgen dat we hier extra ic-bedden krijgen, dat er meer handen aan het bed zijn, dat de zorg hier in Nederland op orde is" in plaats van dit weer als een verkapte vorm van ontwikkelingssamenwerking te gebruiken?

De heer Karakus (PvdA):

Laten we eerst vaststellen welke bijdrage Nederland heeft geleverd. Dat is de vraag aan de minister. Laten we ook vaststellen dat we aan de Europese Unie vragen of zij bereid is om nog een extra bijdrage te leveren voor de internationale solidariteit. Daarna kunnen we de discussie aangaan of het het waard is en of het heel veel geld kost en of dat preventief niet beter is. Die discussie kunnen we aangaan, maar het is nu nog te vroeg. Mijn vraag aan de minister is om dat in beeld te krijgen: hoeveel heeft Nederland bijgedragen en wanneer?

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Het is leuk en aardig om de Europese Unie te vragen om een bijdrage te leveren, maar uiteindelijk betalen wij dat ook als Nederland. Wij zijn nettobetaler. Het gaat ons linksom of rechtsom sowieso een hele hoop geld kosten, dat we, nogmaals, veel beter in eigen land kunnen gebruiken in plaats van dit uit internationale solidariteit over de wereld uit te strooien.

De heer Karakus (PvdA):

Daar zitten we dan verschillend in. Wij vinden dat we solidariteit moeten tonen aan de rest van de wereld. Die hebben het ook erg moeilijk. Als we daar een bijdrage aan kunnen leveren, dan doen we dat met alle plezier. Wat die bijdrage precies gaat inhouden, hoeveel dat mag en gaat kosten en wat het betekent voor de Nederlandse situatie, kunnen we bediscussiëren zodra we die gegevens op tafel hebben. Wij bepleiten internationale solidariteit.

Voorzitter. De PvdA ziet dat er nog flinke stappen gezet moeten worden om weer terug te gaan naar een stabiele coronasituatie. Allereerst moet het plan van aanpak op punten geconcretiseerd en bijgesteld worden naar aanleiding van de oplopende besmettingscijfers van de afgelopen weken. Daarnaast moet de regering ervoor zorgen dat, voordat de samenleving weer kan worden geopend, de handhaving op het gebied van coronatoegangsbewijzen en de quarantaineplicht op orde is. Bovenal is het belangrijk dat de regering lessen trekt voor de toekomst. Dat begint bij reflecteren op het eigen gedrag en het moet leiden tot wetgeving die ervoor zorgt dat we volgende oplaaiingen en pandemieën goed kunnen bestrijden. Het gebruik van spoedwetgeving mag niet normaal worden. We gaan ervan uit dat de regering op dit moment al werkt aan een alternatief voor de tijdelijke wet en dat spoedig aan het parlement voorlegt.

Tot slot wil de Partij van de Arbeid nogmaals vragen om geen overhaaste besluiten te nemen, maar zorgvuldig om te gaan met versoepelen en verzwaren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Karakus. Dan is nu het woord aan de heer Verkerk namens de fractie van de ChristenUnie.


De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie heeft indertijd gestemd tegen de moties Janssen en De Boer over de verlenging van de Twm. De belangrijkste reden was dat onze fractie tevreden was over de toezeggingen van de minister over de betrokkenheid van deze Kamer. De Eerste Kamer heeft de genoemde moties echter aanvaard. Het voorliggende wetsvoorstel laat zien dat de minister deze moties op royale wijze heeft uitgevoerd. Onze fractie is daar blij mee. Ook heeft de Tweede Kamer uit hoffelijkheid — ik citeer de woorden van de fractievoorzitter van de SGP, Van der Staaij — de wens van deze Kamer gerespecteerd.

Voorzitter. In het debat in de Tweede Kamer is uitvoerig over deze wet gesproken en ook wat mij betreft met een goed gevoel voor humor. Ik denk aan het moment dat de minister een discussie over het woord "onverwijld" in de zin "onverwijld voorleggen van de goedkeuringswet" afsluit met de conclusie dat "onverwijld" uitgelegd moet worden als "onverwijld". U begrijpt dat dit soort fundamentele overwegingen van de minister er mede aan hebben bijgedragen dat ik mijn fractie zal adviseren voor deze wet te stemmen.

Voorzitter. Toch hoopt onze fractie dat deze wet geen lang leven beschoren is. Deskundigen verwachten dat het COVID-19-virus nog wel enige tijd actief blijft in de wereld. Ook verwachten zij dat er een gerede kans is dat de wereld met meer besmettelijke virussen te maken krijgt. Dat is de reden waarom wij een Tijdelijke wet maatregelen covid-19 niet meer passend vinden. Naar onze mening dient er een meer permanente wettelijke structuur te komen binnen de Wet publieke gezondheid, die aangeeft hoe te handelen tijdens de uitbraak van een zeer besmettelijke virus op het moment dat de belastbaarheid van de zorg en goede zorg in de ziekenhuizen en de bescherming van de kwetsbare mensen echt in het geding zijn. Ik verwijs hiervoor ook naar de bijdrage van collega Prins van het CDA. Kan de minister toezeggen dat dit wetsvoorstel voor de volgende verlenging, 1 december, bij de Eerste Kamer ligt? Dat geeft meer helderheid en duidelijkheid aan de samenleving en zorgt voor een meer reguliere betrokkenheid van het parlement.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik ben heel benieuwd of de fractie van de CU ook zover gaat dat ze zegt: als dat niet gebeurt, als dat niet tijdig wordt neergelegd, dan gaan wij ook niet meer meewerken aan een verlenging in december.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Dat gaat mij net even te ver. Het is namelijk heel moeilijk om in de toekomst te kijken. We weten niet wat er de komende tijd gebeurt, vandaar ook dat wij om een toezegging verzoeken.

Voorzitter. De minister schetst in zijn brief van 6 juli jongstleden zijn visie op het inzetten van maatregelen tegen COVID-19. De minister verwijst op pagina 7 naar de overwegingen van het OMT over een nieuwe piek in de zorgvraag in de winter bij een ongunstige combinatie van lagere immuniteit en een ongunstig reproductiegetal. De minister geeft ook een schets van de zogenaamde dijkbewaking die hij heeft ingesteld, waarin monitoring, testen en traceren, vaccineren en maatregelen de belangrijkste instrumenten zijn.

De minister geeft vier doelstellingen van de maatregelen. Ik beperk me tot de eerste twee. De eerste is acceptabele belastbaarheid van de zorg en de tweede het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving. We kunnen dit lezen op pagina 14. Als ik het goed begrepen heb, gaat het op dit moment om het beschermen van kwetsbare mensen met het oog op COVID-19. Op zich is dit een goede en respectabele doelstelling, maar tegelijkertijd weten we ook dat als de ziekenhuizen en de ic's vol liggen of haast vol liggen met coronapatiënten, een nieuwe groep kwetsbare mensen ontstaat, namelijk de patiënten van wie de zorg wordt uitgesteld. Het gaat dan over mensen die wachten op een hartoperatie of een kankerbehandeling. Naar verwachting zal het een halfjaar of langer duren eer al die uitgestelde zorg gegeven is.

Voorzitter. Ik neem de eerste twee doelstellingen samen. Moeten we niet naar een andere balans komen van covidzorg en reguliere zorg? Moet er niet eerder worden ingegrepen, en wat onze fractie betreft ook af en toe harder, om ook de reguliere zorg te kunnen continueren? Als we sturen op bedbezetting voor covidzorg — het is de vraag of dat de beste parameter is — zou die dan niet op een relatief lage waarde moeten liggen? Ik geef een schot voor de boeg: ergens tussen de 10% en 25% van het aantal ziekenhuis- en ic-bedden. Kan de minister toezeggen dat hij gaat aansturen op een betere balans? En waar ergens ligt dat percentage in zijn visie? Daarmee kom ik op de bestrijding van de pandemie.

Voorzitter. Ik had er net al even met u over. Ik ben een hardloper. Ik vind het prachtig om in het Heuvelland, de Ardennen, Sauerland of andere stukken heuvelachtig gebied lange afstanden te rennen: 10, 15, 20, 25 kilometer of langer. Ik heb ook van mijn eigen trainer — ik zit op een hardlopersgroep — geleerd hoe ik dat moet doen. Tegenwoordig luister ik ook naar dit soort mensen. Er zijn in ieder geval twee ijzeren regels. De eerste is: zo gauw je gaat stijgen, moet je je snelheid aanpassen. De tweede is dat je bij het afdalen jezelf niet moet laten gaan, maar dat je in een rustige snelheid naar beneden gaat, zodat je kunt uitrusten voordat je de volgende berg neemt.

De fractie van de ChristenUnie is onaangenaam verrast door de sterke toename van het aantal besmettingen in de afgelopen dagen, temeer daar die toename door verschillende deskundigen voorspeld was. Onze fractie erkent dat de druk vanuit de samenleving en vanuit de Kamers om te versoepelen groot was. Toch hebben we ons, om in de hardloopmetafoor te blijven, helemaal laten gaan. We hebben ons niet de vraag gesteld of we moesten rusten om voldoende energie te hebben voor de volgende berg. Ook hebben we, toen de besmettingen toenamen, onze snelheid te laat aangepast. Het lijkt erop dat we nog steeds niet begrijpen wat een exponentiële stijging is. Ik ben een natuurwetenschapper; dat wil ik toch even zeggen. Op het moment dat de genoemde brief werd geschreven, 6 juli, was het aantal besmettingen alweer een aantal dagen fors aan het stijgen. Juist op die dag werd de signaalwaarde overschreden. Het was toen ook al duidelijk dat de deltavariant veel besmettelijker was. Pas op 10 juli gingen de nieuwe maatregelen in. Ook is het ernstig dat steeds duidelijker blijkt dat 25% tot 50% van de jongeren die besmet raken, last heeft van long covid. Al met al een ernstige situatie.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Onze fractie is er nog niet van overtuigd dat de dijkbewaking voldoende op orde is. Het is de vraag of de doelstellingen van de maatregelen wel gerealiseerd worden. Kan de minister reflecteren op het feit dat we de coronamaatregelen zo snel opgeheven hebben, dat we — ik gebruik maar weer even de hardloopmetafoor — met de hoogste snelheid de berg zijn afgegaan, terwijl we niet wisten welke heuvels ons te wachten stonden, en dat we onze snelheid, toen de cijfers weer stegen, niet snel genoeg aangepast hebben? Het is dan ook niet verwonderlijk dat een van uw collega's uit België het woord "jojobeleid" heeft gebruikt.

Voorzitter. Wat betekent dit voor de dijkbewaking? Moeten we niet meer prudentie en tijd nemen om te versoepelen, juist omdat er zo veel onzekerheden zijn in het gedrag van het virus en ook omdat er zo veel onzekerheden zijn in het gedrag van de burger? Onze fractie ziet dan ook uit naar de antwoorden van de minister.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verkerk. De heer Janssen namens de SP.

De heer Janssen i (SP):

De heer Verkerk refereerde even aan de woorden van de heer Van der Staaij tijdens het wetgevingsoverleg, die het had over hoffelijkheid. Maar dat zou de indruk kunnen wekken dat de Tweede Kamer alleen uit hoffelijkheid met dit wetsvoorstel heeft ingestemd. Mijn vraag aan de heer Verkerk is of hij de heer Van der Staaij ook heeft horen zeggen dat het alleszins redelijk is, gelet op de rol die de Eerste Kamer had bij de totstandkoming van de Twm, dat de Eerste Kamer ook zeggenschap zou krijgen bij de verlenging daarvan.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Laat ik hier het volgende zeggen. Nu de twee moties hier zijn aangenomen en deze wet ook in de Tweede Kamer is aangenomen, zijn wij blij met de verankering in deze wet. Het gaat namelijk om beperking van grondrechten. Daar moeten we heel voorzichtig mee omgaan. Vandaar dat onze fractie blij is met deze wet.

De heer Janssen (SP):

Dank daarvoor. Ik vroeg dit even omdat de heer Van der Staaij voor het ene woord wel geciteerd werd, maar voor het andere niet. Maar ik ben blij met de toelichting van de heer Verkerk dat het niet alleen om de hoffelijkheid gaat, maar ook om de inhoud.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verkerk. Dan geef ik het woord aan mevrouw Nanninga namens de Fractie-Nanninga.


Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst namens de fractie van JA21 onze dank aan de leden De Boer en Janssen en aan het kabinet voor hun inspanningen, die hebben geleid tot het voorliggende wetsvoorstel. Onze fractie zal hiermee instemmen, kan ik alvast zeggen.

Dan de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Daar moet mijn fractie gezien de situatie helaas van constateren dat die wellicht noodzakelijk is. We kunnen niet veel anders. Dit kan een heel kort verhaal zijn, want veel vragen die bij onze fractie leven zijn ook al door sprekers voor mij gesteld, maar mij moet het een en ander toch van het hart. In de trein onderweg naar dit debat ving ik een wat verhitte discussie op tussen een conducteur en een passagier. De inzet was het mondkapje. De passagier had bar weinig zin om er eentje te dragen. Aan de conducteur de schone taak om nut en noodzaak van het dragen van een mondkapje geduldig uit te leggen. In de aanloop naar dit debat — we hebben alles gevolgd en alles gezien — overdacht ik het een en ander. Er ontstond één vraag in mijn hoofd, dit debat indachtig. Ik denk dat het een vraag is die heel veel mensen in Nederland aan deze minister zouden willen stellen. Ik ben gelukkig in de meer dan bevoorrechte positie om deze vraag in dit huis te mogen stellen aan de minister, dus bij dezen: denkt de minister weleens aan die conducteur, aan de portier of aan de verpleegster? Denkt hij weleens aan al die mensen die belast zijn met het uitvoeren en handhaven van zijn wetgeving? Zij draaien op voor de gevolgen, niet zozeer van een onvoorspelbaar virus en strenge maatregelen die nou eenmaal nodig zijn om dat in te dammen, want zij zijn professionals en staan daarvoor, maar van de communicatieve puinhoop die dit kabinet ervan heeft gemaakt.

Wij toetsen hier onder meer op proportionaliteit, op uitvoerbaarheid en op handhaafbaarheid. Na een dom liedje van minister Grapperhaus over een verdwenen mondkapje, een suf rijmpje van minister De Jonge over dansen na een Janssenprik en het grif loslaten van de teugels door premier Rutte is de uitvoerbaarheid van de hele set covidmaatregelen zwaar in het geding gekomen. Neem de quarantaineplicht. Wat zei ik namens mijn fractie in dit huis tegen deze minister over die plicht tot zelfisolatie na reizen? "Het is onhandhaafbaar." Wat kopte de kranten enkele weken na dat debat? Verrassing: "De quarantaineplicht is onhandhaafbaar." Ik ben heus niet te deftig om soms zeer triomfantelijk mijn gelijk te halen, maar in dit geval had ik echt liever ongelijk gekregen.

Wat was nu de reactie van deze minister in dat debat destijds op onze vraag wat die quarantaineplicht nou eigenlijk kost? Er werd lacherig verwezen naar de stukken: "Het staat in de stukken, mevrouw Nanninga. Dat kost 20 miljoen euro." Ik kan lezen, maar dat was onze vraag natuurlijk niet. Onze vraag was niet letterlijk een vraag naar euro's en naar centen. Wat kost het? Wat kost het aan maatschappelijke schade? Wat kost het aan geloofwaardigheid van dit kabinet, als dit natuurlijk onherroepelijk misgaat, niet handhaafbaar is? Wat kost het aan gezag van de handhaving? Een beetje jolig afwimpelen en daarna ging het natuurlijk mis. Dat liet ook de desastreuze persconferentie afgelopen vrijdag zien, waarin de uitvoering, de handhaving en de uitwerking van de wetten van dit kabinet, van deze minister schaamteloos werden afgewenteld op het OMT, op de jongeren en op de horeca, die al ruim een jaar zieltogend uitzag naar dat goudgerande moment dat er geprikt en getest was en dat iedereen het leven weer kon hervatten.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor mevrouw Nanninga van haar gelijknamige fractie zeggen dat het eigenlijk noodzakelijk is om de huidige maatregelen en de huidige wet wel te verlengen, dat die maatregelen noodzakelijk zijn. Maar kan mevrouw Nanninga dan ook uitleggen welke maatregelen noodzakelijk en effectief zijn, als ze tegelijkertijd constateert dat een aantal van die maatregelen al niet handhaafbaar zijn?

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Zoals de heer Van Hattem weet heb ik bijvoorbeeld tegen de quarantaineplicht groot bezwaar gemaakt. Maar het lijkt erop, in lijn met wat het OMT adviseert, dat we te vroeg hebben afgezien van dingen als de 1,5 meter, de mondkapjes en de beperkte toegang, dat die te vroeg zijn losgelaten. Ik had het liever anders gezien, maar ik denk dat er heel wat maatregelen zijn die echt nog even vastgehouden hadden moeten worden.

De heer Van Hattem (PVV):

We hebben het wel over maatregelen die de grondrechten en vrijheden ernstig inperken. Dan hebben we het bijvoorbeeld ook maatregelen als 1,5 meter in de buitenlucht en alle maatregelen waar u net terecht van zei dat het een grote belasting is voor de horeca, voor de jongeren, et cetera. Bent u ervan ... Is mevrouw Nanninga ervan overtuigd dat dat effectieve maatregelen zijn, bewezen effectieve maatregelen? En is het daarmee voldoende om deze aantasting van de grondrechten nog automatisch te verlengen?

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

Wij zijn blij met het voorliggende wetsvoorstel, waarin meer democratische zeggenschap is over die aantasting van de grondrechten. Dat ben ik absoluut met de heer Van Hattem eens. Helaas ligt dit wel als een pakket voor. Ik wou dat we daarin konden cherrypicken, maar dat is niet mogelijk. Feit is wel dat de boel nog niet onder controle is, dus dat de teugels nog niet los kunnen. Dat constateer ik.

De voorzitter:

Meneer Van Hattem, tot slot.

De heer Van Hattem (PVV):

De boel onder controle? Met schijnveiligheid, zoals bijvoorbeeld met de mondkapjes of 1,5 meter buiten, krijg je de boel ook niet onder controle, zoals mevrouw Nanninga stelt. Waarom zou je dan deze maatregelen, deze Tijdelijke wet maatregelen, deze spoedwet willen verlengen als je met schijnveiligheid dingen ook niet oplost?

Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):

We zien dat, zodra de maatregelen worden losgelaten, het hele land meteen diep donkerrood schiet. Dat pleit toch een beetje voor mijn stelling dat het beter was geweest om ze wat langer vast te houden.

Ik pak even een zinnetje terug. Het was dus de uitwerking van deze communicatie van dit kabinet en het was niet de schuld van de horeca en de jongeren. De wetgeving, de uitvoering, de handhaving, de communicatie, dat ligt bij dit kabinet, bij deze minister. Dat kabinet is bij toetsing alhier van die maatregelen door meerdere partijen in dit huis gewaarschuwd. Dit kabinet is door burgemeesters gewaarschuwd. Dit kabinet is door het OMT gewaarschuwd. Nou, en daar waren ze vandaag: schoorvoetend excuses van de premier, maar toch niet zonder nog de loftrompet te steken over het eigen handelen, de adviezen van het OMT over ventilatie en kortere geldigheid van de testbewijzen te blijven negeren en te blijven jij-bakken naar met name jonge mensen die uiteraard niet op 1,5 meter aan een tafeltje zaten om aan een sherry'tje te nippen. Die jongeren gingen los, helemaal los, en terecht. Grapperhaus had een liedje: Rutte schrapt de maatregelen. De Jonge had een rijmpje. En zijzelf waren door ieder mogelijk hoepeltje gesprongen: thuisgezeten, geprikt, gemaskerd, getest. Ja, en toen kwamen de gebakken peren. Dat was vermijdbaar geweest. En nu is het geduld en vertrouwen van de Nederlanders wel zo'n beetje stuk en op. Voor de minister heb ik nog steeds maar één vraag, en ik wil daar echt een antwoord op. Denkt hij weleens aan die conducteur die deze clusterfuck mag uitleggen en handhaven? Voor "conducteur" mag hij ook "politieagent" of "portier" invullen.

We moeten die maatregelen waarschijnlijk wel verlengen, en dit terwijl de toetsingskaders proportionaliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid compleet zijn ondermijnd door deze minister en dit kabinet. Deze verlenging, voorzitter, achten wij wellicht wel noodzakelijk, maar vooral buitengewoon pijnlijk.

Tot zover. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nanninga. Dan geef ik het woord aan de heer Van Rooijen namens de fractie van 50PLUS.


De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Ik vervang mijn fractiegenoot, mevrouw Baay-Timmerman, die verhinderd is.

Voorzitter. Vandaag zijn we in dit huis bijeen op de een-na-laatste dag van het parlementaire jaar om de wijziging in de Twm in verband met de regeling van het vereiste van goedkeuring bij wet van een koninklijk besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, lid 3, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 te bespreken. Aanleiding voor dit wetsvoorstel is de motie-Janssen c.s. die op 27 oktober 2020 door de Eerste Kamer is aangenomen. Op 23 februari 2021 is de motie-De Boer c.s. over delegatie onder vereiste goedkeuring bij wet aangenomen onder 35526, AK. Daarin werd de voorkeur uitgesproken voor de modaliteit van delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet. Beide moties zijn mede namens mijn fractie door mij ondertekend. Eind goed, al goed, zou ik zeggen. Ik moest even denken aan een parafrasering van no taxation without legislation. Ik zou willen zeggen: no restrictions without legislation.

De gekozen modaliteit is die onder punt 8 uit de brief van de minister van VWS van 19 februari 2021 met betrekking tot de modaliteiten bij de uitvoering van de motie-Janssen. In het debat van oktober vorig jaar had ik zelf ook namens mijn fractie een motie ingediend onder 35526, K, voor een zware voorhangprocedure. Die werd verworpen, maar er is voortschrijdend inzicht gebleken.

Vooraf een schets van de systematiek van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 tot op heden. De maatregelen die moeten worden genomen om de verspreiding van het virus COVID-19 tegen te gaan, worden geregeld in die tijdelijke wet Twm en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Besluiten die worden genomen op grond van de tijdelijke wet Twm kunnen van grote maatschappelijke betekenis zijn. Niet alleen raken ze aan bepaalde grondrechten van de burger, maar ze grijpen ook diep in op het persoonlijk leven. Ik denk hierbij aan de lockdown van de afgelopen maanden, het verplicht thuiswerken, het sluiten van de scholen en alle andere vrijheidsbeperkende maatregelen die sinds vorig jaar maart zijn genomen om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.

Zoals ook wordt beschreven in de memorie van toelichting, is in de huidige tijdelijke wet Twm voorzien in een voorhangprocedure voor zowel de Tweede als de Eerste Kamer over het verlengingsbesluit dat elke drie maanden moet worden genomen. Bij koninklijk besluit wordt dan de geldingsduur van de wet of van de verschillende aangewezen onderdelen, verlengd met telkens drie maanden. Vervolgens wordt het ontwerp aan de Staten-Generaal overlegd. Niet eerder dan een week na het moment van overlegging vindt de uiteindelijke voordracht voor dat besluit plaats. Daarnaast wordt de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord over de krachtens hoofdstuk Va, geldende maatregelen voorafgaand aan het verlengingsbesluit.

Tot zover de stand van zaken zoals deze vanaf 1 december 2020 in werking is getreden.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel regelt dat zowel de Tweede als de Eerste Kamer van de Staten-Generaal het recht krijgt om in de toekomst een bij koninklijk besluit vastgestelde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, Twm, ongedaan te maken en daarmee de werkingsduur van de Twm definitief te beëindigen. De directe aanleiding hiervoor was de motie-Janssen, gevolgd door de motie-De Boer, waarin de voorkeur van de Eerste Kamer is uitgesproken. Delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet houdt in dat de regering direct na plaatsing van het koninklijk besluit tot verlenging in het Staatsblad een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer moet indienen, waarbij advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State achterwege kan blijven, dat strekt tot goedkeuring van het koninklijk besluit. Als de Tweede of de Eerste Kamer het wetsvoorstel verwerpt, vervallen met vrijwel onmiddellijke ingang alle — let wel: alle — bepalingen waarvan de werkingsduur werd verlengd. Verwerping van het goedkeuringswetsvoorstel heeft tot gevolg dat de Tijdelijke wet maatregelen ophoudt te bestaan en er geen wettelijke maatregelen meer kunnen worden getroffen ter bestrijding van de epidemie van COVID-19 of een directe dreiging daarvan. De betreffende ministeriële regelingen en het Tijdelijk besluit veilige afstand vervallen daarmee van rechtswege. Omdat het onwenselijk is om een voorhang- en nahangprocedure te combineren komt de in de Twm opgenomen voorhangprocedure voor het verlengingsbesluit te vervallen.

Voorzitter. Mijn fractie is verheugd dat de Eerste Kamer meer bepalende zeggenschap verkrijgt met dit nieuwe wetsvoorstel. Het gaat hier immers niet over zomaar een wetsvoorstel, maar over een wet die ondanks zijn tijdelijke aard verstrekkende gevolgen heeft. Wij zullen als fractie van 50PLUS dan ook voor gaan stemmen. Desondanks hebben wij toch een paar vragen. Waarom is gekozen voor deze insteek, waarbij er voor- of tegengestemd kan worden door beide Kamers? En dat terwijl het heel aannemelijk is dat er bijvoorbeeld wel een meerderheid is voor de afstandsregeling maar niet voor de andere maatregelen. Met deze voorliggende wet zou de gehele verlenging van de Twm ongedaan gemaakt kunnen worden en daarmee eindigt de werking van de Twm definitief. Mijn vraag aan de minister is: is dit gezien de meest actuele stand van zaken, met een onvoorstelbare toename van het aantal besmettingen, wel de meest verstandige keuze op dit moment? Is er werkelijk geen andere tussenoplossing mogelijk?

Dit wetsvoorstel, waarbij de Eerste Kamer meer bepalende zeggenschap verkrijgt, versterkt de betrokkenheid als geheel. Daar bestaat wat onze fractie betreft geen twijfel over. Tegelijkertijd maken wij ons grote zorgen over de nu ontstane situatie, waarin de deltavariant ongekend om zich heen grijpt. Het is uitermate verstandig om ervoor te zorgen dat er snel en adequaat kan worden opgeschaald met maatregelen om de verspreiding van het covidvirus onder controle te krijgen. De alles-of-nietsprocedure, zoals die nu voorligt, roept vragen op bij oplopende besmettingen. Graag een extra toelichting van de minister op deze actualiteit in relatie tot dit wetsvoorstel.

Het voorliggende wetsvoorstel is ingediend op 25 juni. Op 26 juni is stap 4, met verdere versoepelingen, ingegaan. Ik zou dat toch wel een omineuze timing willen noemen, al is dat een constatering achteraf. Wij moeten met treurnis vaststellen dat er bij de versoepelingen blijkbaar te weinig geleerd is van alles wat zich in de vorige zomer heeft afgespeeld. Dat was ook mijn eerste beeld toen ik zag dat de versoepelingen van stap 4 werden aangekondigd. Hoe is het mogelijk? Hebben we niet geleerd van de zomer van vorig jaar?

Voorzitter. Bij het inperken van de grondrechten is te allen tijde een grondige juridische onderbouwing nodig en een toetsing aan de criteria noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast is het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State altijd van groot belang. Kan de minister nogmaals toelichten waarom hij van mening is dat het uitsluiten van het horen van deze afdeling over de goedkeuringswet gerechtvaardigd is? Naar onze mening is de motivering van doublure niet voldoende. Graag nogmaals een toelichting.

Voorzitter. Zoals de situatie nu is, ziet het er niet naar uit dat mensen die een eerste vaccinatie hebben gehad op tijd een tweede vaccinatie kunnen halen om goed beschermd te zijn tegen de deltavariant, die besmettelijker is dan de Britse variant. Naar de mening van onze leden is het niet alleen zo dat, als de deltavariant zo explosief rondgaat onder jongeren, de kans groot is op nieuwe mutanten die een bedreiging kunnen vormen voor de bescherming door vaccinaties, maar ook dat het risico op long covid en de daarbij behorende druk op de zorg nog voor behoorlijke problemen kan zorgen. Hiermee komt de zorgcontinuïteit in gevaar. Immers, er is ook nog een tsunami aan herstelzorg die moet worden opgepakt en bovendien kan er nog een griepgolf verwacht worden dit najaar.

Op dit moment lopen grote groepen veertigers, vijftigers en zestigers die nog niet volledig gevaccineerd zijn een groter risico alsnog ziek te worden of zelfs te moeten worden opgenomen. Ook ouderen en kwetsbaren bij wie het vaccin niet volledig aanslaat, lopen gevaar. De minister is ongetwijfeld bekend met het fenomeen dat vaccinatie beschermt tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname, maar niet volledig tegen besmetting. En de bescherming van één vaccinatie is een stuk lager uitgedrukt. Met andere woorden, als de besmettingen onder de jongeren oplopen en de groepen veertigers en vijftigers, hun ouders, nog niet volledig zijn ingeënt, is het volgens onze fractie wachten op toename van de ziekenhuisopnames op de verpleegafdelingen en wellicht op de ic's. Wat denkt de minister hieraan te gaan doen? Is de minister op dit moment nog steeds van mening dat de grondslag voor het verlengen van de avondklok niet verlengd zal moeten worden? Zo ja, dan graag een uitgebreide toelichting, want de besmettingscijfers zien er niet rooskleurig uit.

Voorzitter. De slotvraag die ik nog heb, is: is de minister bereid om, wat ik dan maar noem, een soort calamiteitenwet te gaan voorbereiden opdat, als deze wet vervalt, er snel maatregelen kunnen worden getroffen die onderscheid kunnen maken naar soort aanpak en soort probleem: sluitingen, avondklok, mondkapjes en dergelijke?

Voorzitter. Ik heb het mondkapje toch nog even meegenomen, omdat ik vandaag hoorde dat in het OLVG-ziekenhuis in Amsterdam de mondkapjes weer verplicht worden. Dat is toch een signaal dat het mondkapje wegdoen — ik heb het even niet over het liedje van de minister — misschien toch niet zo verstandig was, want het dragen van een mondkapje, ook buiten en zeker binnen, in de winkels, is een signaal dat we nog lang niet toe zijn aan een echt open samenleving.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan mevrouw De Bruijn-Wezeman namens de fractie van de VVD.


Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Om te beginnen wil ik de minister en zijn staf danken voor de enorme inzet die ze de afgelopen anderhalf jaar hebben gepleegd om de gevolgen van de pandemie beheersbaar te houden, en voor het beantwoorden van de niet-aflatende stroom vragen. Hiervoor zal heel vaak in de nachten en in de weekenden zijn doorgewerkt en zo zal dat ook het afgelopen weekend wel weer het geval zijn geweest.

Met extra bewondering maar soms ook met zorg kijk ik naar de minister, die naar het zich nog steeds laat aanzien zich onvermoeibaar door ellenlange debatten heen werkt. Het was geloof ik de minister zelf die zei: de coronacrisis is geen sprintje, maar een marathon. Maar van een ervaren marathonloper heb ik gehoord dat je die marathon alleen kunt volhouden als je er goed voor hebt getraind, en dit is geen marathon waarvoor we hebben getraind en de finish is nog niet in zicht.

Voorzitter. Ik had deze minister heel graag een welverdiende, onbekommerde zomer gegund om samen met zijn gezin bij te komen van alle inspanningen. En dat was wederkerig, want ook hij gunde ons zo'n zomer waarin we weer konden reizen en evenementen en feesten konden bijwonen. Hoe zuur is het dan om al binnen twee weken te moeten constateren dat de enige die feest viert, het virus is, en dan nog wel als ongenode gast.

De circa 200 besmettingen onder de 600 veelal nog onbeschermde bezoekers van een discotheek tonen maar weer eens aan hoe snel het virus zich verspreidt onder mensen die te dicht bij elkaar komen. De nieuwe deltavariant doet daar nog een schepje bovenop. Dit soort uitbraken toont overigens ook weer aan dat alle maatregelen die tot nu toe zijn genomen om verspreiding van het virus tegen te gaan, niet voor niets zijn en dat, als je niet beschermd bent doordat je de ziekte hebt doorgemaakt of gevaccineerd bent, je nog steeds niet veilig bent voor het virus. In de afgelopen week is het aantal besmettingen vooral onder jongeren exponentieel toegenomen. De veronderstelling is dat jongeren veilig zijn omdat ze in de regel niet ernstig ziek worden, maar afgelopen vrijdag waarschuwde de minister voor de gevolgen van long covid, dat zich ook onder de jongeren voordoet, ook na milde klachten. Mijn vraag aan de minister is waarom dit niet eerder zo nadrukkelijk is gecommuniceerd. Of zijn deze inzichten van recente datum?

De aan de nachthoreca gerelateerde besmettingsclusters laten zien dat de toegangstesten op een aantal plaatsen niet goed hebben gefunctioneerd. De praktijk blijkt namelijk helaas een stuk weerbarstiger te zijn dan in de gecontroleerde settings van de fieldlabs, waarbij iedereen natuurlijk scherp was om de experimenten goed te laten slagen. In de echte wereld zijn er helaas altijd mensen die proberen de regels te omzeilen. Dat is natuurlijk onacceptabel, maar het verbaasde mij toch ook wel om te horen hoe slecht mensen die belast waren met de toegangscontroles, zijn geïnstrueerd. Hoezo een bewegend fietsertje om te zien dat we niet te maken hebben met een screenshot en hoezo een persoonlijke code die geverifieerd moet worden met het identiteitsbewijs? Een aantal van hen had hier blijkbaar nog nooit van gehoord. Mijn vraag aan de minister is wie verantwoordelijk was voor de juiste instructies aan degenen bij de poort. En is het systeem van toegangscontroles in de horeca vooraf voldoende doordacht, mede in relatie tot de omvang van het aantal etablissementen en de mogelijkheid om hierop toezicht te houden? Er was wel toezicht, maar dat was aantoonbaar onvoldoende. Deelt de minister deze conclusie?

Ook hoorde ik de minister uitleggen dat het OMT-advies over de geldigheidsduur van de toegangstest om praktische redenen niet is opgevolgd en op 40 uur is gezet. De teststraten zouden anders de weekendpiek niet aankunnen. Maar is zo'n praktische beperking voldoende reden om zo'n belangrijk advies van het OMT naast u neer te leggen? Graag een reflectie hierop van de minister.

Voorzitter. Ondanks deze opmerkingen begrijpt de VVD-fractie wel de op 26 juni door de regering genomen versoepelingen, alhoewel ik persoonlijk wel verrast was door de toevoeging dat alle horeca met behulp van toegangstesten de 1,5 meter kon loslaten. Maar wanneer het aantal opnames en besmettingen vrijwel nul is, zijn er geen goede argumenten meer om mensen allerlei beperkingen op te leggen. Hoe vaak hebben we het hier niet gehad over de proportionaliteit van de maatregelen? Een samenleving die snakt naar meer vrijheid, zou een langere lockdown op dat moment ook niet hebben begrepen, maar mijn fractie heeft dus wel kanttekeningen bij de uitvoering en de handhaving van de besluiten.

Een ander punt van zorg is de uitvoering van maatregelen voor reizigers, waaronder de quarantaineplicht voor reizigers uit hoogrisicolanden. Zo circuleert op dit moment in Suriname een nieuwe virusmutatie waardoor jonge mensen in Suriname wel ziek worden en ook in ziekenhuizen terechtkomen. Er zijn Nederlanders en Surinamers die regelmatig heen en weer reizen tussen beide landen. Welke maatregelen worden getroffen om de introductie van die mutatie in Nederland te voorkomen, zo vraag ik de minister. En is al bekend of onze vaccins voldoende bescherming bieden tegen deze nieuwe virusvariant?

Voorzitter. Dan even een heel ander punt. Het OMT vraagt in het 118de advies nadrukkelijk aandacht voor het juridische spanningsveld voor werkgevers rondom werknemers die zich niet willen laten vaccineren. De werkgever mag niet vragen naar de vaccinatiestatus van de werknemer, maar is wel verplicht te zorgen voor gezond en veilig werk. Voor werkgevers in de zorg komen hier nog de diverse verplichtingen bij om goede en veilige zorg te leveren. Het is bekend dat niet iedereen beschermd wordt door het vaccin. Een kleine groep bouwt na vaccinatie geen weerstand op. Met name mensen met een kwetsbare gezondheid maken zich hierover zorgen in relatie tot mogelijke contacten met niet-gevaccineerde zorgverleners of vrijwilligers. Je kunt immers niet weten of je beschermd bent door het vaccin totdat je onverhoopt wordt besmet en ernstig ziek wordt. Het OMT spreekt zelfs van "een medisch ongewenste situatie". De VVD-fractie vraagt de minister wat hij hieraan denkt te gaan doen. Vindt ook de minister niet dat zorgwerkgevers maatregelen moeten kunnen nemen om te voorkomen dat kwetsbare cliënten in direct contact komen met niet-gevaccineerde medewerkers of vrijwilligers? Is de minister bereid om het wettelijk kader zo nodig aan te passen? Het OMT vestigt hier niet voor niets de aandacht op. Uw Britse collegaminister is u inmiddels voorgegaan.

Voorzitter. Dan het wetsvoorstel wijziging Tijdelijke wet maatregelen in verband met de regeling van het vereiste van goedkeuring bij wet. Het mag geen verrassing zijn dat de VVD niet enthousiast is over dit voorstel. Wij hebben immers ook niet voor de moties gestemd die ten grondslag liggen aan dit voorstel. De regeling van het vereiste van goedkeuring bij wet is een alles-of-nietsbepaling geworden. Verwerping van het goedkeuringswetsvoorstel heeft een onomkeerbaar rechtsgevolg: de hele Twm komt te vervallen. Dit is in tegenstelling met het hier ook weleens als voorbeeld genoemde verwerpen van het voortduringsvoorstel in de Wet bijzondere bevoegdheden burgerlijk gezag. In dat geval wordt namelijk alleen de maatregel buiten werking gesteld, maar blijft de wet bestaan. Mochten er dan omstandigheden zijn die aanleiding geven om opnieuw maatregelen te treffen, dan kan de regering op basis van de wet driemaal b g opnieuw besluiten om de betreffende bepaling in werking te stellen en opnieuw een goedkeuringsprocedure starten.

Het is maar de vraag of het onderhavige wetsvoorstel geen pyrrusoverwinning is. Wat als een van de Kamers het goedkeuringsvoorstel verwerpt en er toch weer nieuwe maatregelen nodig zijn? De afgelopen week heeft laten zien hoe we vanuit enthousiasme over een goede ontwikkeling in de pandemie ineens weer in een heel andere situatie terecht kunnen komen. Als de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 op dat moment niet meer van kracht is, is de terugvaloptie de Wet publieke gezondheid. Ik zou dan zeggen: weg parlementaire betrokkenheid en terug naar de lokale noodverordeningen.

De voorstanders van dit voorstel zullen nu wel zeggen dat het allemaal zo'n vaart niet zal lopen, maar de VVD-fractie is dat liever voor. Wij kunnen prima — dat hebben we ook steeds aangegeven — uit de voeten met hoe de parlementaire betrokkenheid in de Twm is geregeld, zeker zolang die Wpg niet is aangepast. Ik heb begrepen dat de minister aan de Tweede Kamer heeft toegezegd in september met een plan van aanpak te komen voor de evaluatie en de aanpassing van de Wpg. Kan de minister toezeggen ook deze Kamer te zullen informeren over die evaluatie en de daaruit voortvloeiende acties? Diverse collega's hebben daar ook al om gevraagd.

Tot slot, voorzitter. Ik voel zomaar aankomen dat dit wetsvoorstel morgen zal worden aangenomen. Begrijp ik het goed dat dit betekent dat de regering ergens half augustus het goedkeuringswetsvoorstel voor het derde verlengingsbesluit van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 indient bij de Tweede Kamer? Ik ga ervan uit dat dat nodig is. Daarna dienen de Tweede en de Eerste Kamer zoals gebruikelijk volgtijdelijk het wetsvoorstel in behandeling te nemen. Het lijkt mij dat een parlement dat instemt met deze wet, het ook aan zijn stand verplicht is om de goedkeuringswet zo dicht mogelijk op het verlengingsbesluit in stemming te brengen. De eerstvolgende verlenging is op 1 september, zoals ik al aangaf. Dat is midden in het reces. Mij maakt dat niet uit, maar het ziet ernaar uit dat de minister dan niet de enige is die niet op vakantie kan dit jaar.

Dank u wel, voorzitter. Ik zie uit naar de antwoorden.

De voorzitter:

Dan u wel, mevrouw De Bruijn-Wezeman. Dan is nu het woord aan de heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren.


De heer Nicolaï i (PvdD):

Dank u wel voorzitter. Met de wet die we vandaag bespreken — ik ga me uitsluitend tot deze wet beperken en ga niet in op hele beleid, dat andere senatoren wel aan de orde stellen — komt er een bepalende zeggenschap toe aan het parlement. Ik kan alleen maar zeggen dat dat terecht is en dat wij dat ook altijd zo gewild hebben. Ik ben blij dat de regering ook tot dat inzicht is gekomen en dat deze wet er gekomen is. Door veel anderen is ook al naar voren gebracht dat die bepalende zeggenschap gewoon nodig is, omdat het gaat om een inperking van grondrechten. Daar hoort het parlement in een democratische rechtsstaat stevige zeggenschap over te hebben. We zijn dus blij met bepalende zeggenschap.

Maar is het een goede wet? Want wat voor zeggenschap krijgen we nou eigenlijk? Wat dat betreft was ik blij met de vragen die de VVD gesteld heeft en met de antwoorden die daarop gekomen zijn, omdat daar ook wel helderheid over komt. En ik was ook verrast hier nog een keer te horen, in de discussie tussen mevrouw De Bruijn en de heer Janssen, dat eigenlijk de vraag voorligt: is het wel een goede wet in de zin dat we onze zeggenschap reëel kunnen waarmaken? Dat is een, en twee: is het niet een te grof geschut?

Bij die twee punten zou ik toch graag nog even stilstaan. In de huidige regeling — de heer Van Rooijen ging er uitvoerig op in — is eigenlijk een lichte voorhangprocedure voorzien. Dat betekent dat de twee Kamers met de regering in discussie kunnen over wat de regering wil voorstellen om aan wettelijke bevoegdheden te handhaven. Enige zeggenschap is daar niet aan verbonden. En in de wet zoals die er nu ligt, is die zeggenschap er wel, maar daar is de voorhangprocedure er weer uitgehaald. In de Tweede Kamer is daar een uitvoerige discussie over geweest. Er is ook een amendement naar voren gebracht en ingediend, waarbij gepoogd is om die voorhang er weer in te krijgen. Dat amendement is niet aangenomen.

Mijn vraag is: hebben we die formele voorhangprocedure nou eigenlijk nodig? Want als je kijkt naar wat eigenlijk het doel van die voorhang is … Het doel van die voorhang is dat beide Kamers van tevoren willen weten wat de regering van plan is aan bevoegdheden te verlengen, en welke bevoegdheden niet worden verlengd. Ik leg het maar even aan de minister voor: ik heb het idee dat daar helemaal geen formele voorhangprocedure voor nodig is.

Laat ik het zo zeggen: stel dat de Kamer nu een motie aanneemt waarin zij van de regering verlangt dat deze tijdig, voordat het KB tot verlenging wordt vastgesteld, aangeeft welke bevoegdheden uit de gereedschapskist zij wenst te behouden, en de regering die motie uitvoert, dan kan toch over de inhoud van het koninklijk besluit worden gedebatteerd, en komt er helderheid welk KB een kans maakt om bij wet goedkeuring te verkrijgen? Dus die formele voorhangprocedure hebben we niet nodig.

Ik heb de regering horen zeggen, ook in debatten over de coronamaatregelen, dat er altijd goed naar moties gekeken wordt en dat moties ook worden uitgevoerd. En eigenlijk zou ik de minister willen vragen of hij hier kan toezeggen dat de regering, als deze wet wordt aangenomen, voordat een KB tot verlenging wordt vastgesteld, tijdig in een schriftelijke notitie aan beide Kamers aangeeft welke bevoegdheden uit de gereedschapskist zij wenst te behouden. Ik zeg het maar ook meteen: ik overweeg op dat punt een motie.

En hoe zal dat dan gaan? De regering vertelt beide Kamers tijdig welke bevoegdheden zullen worden verlengd. Beide Kamers gaan daarover in debat met de regering, die zo in beeld krijgt welke verlenging het zal halen. Vervolgens wordt het KB vastgesteld en een goedkeuringswet ingediend. En is dat in overeenstemming met het oordeel van de Kamers, dan is in feite die wet een hamerstuk, en hebben we dus ook — wat de heer Van der Voort vroeg — niet nodig dat we van de regering gaan verlangen dat er toch in ieder geval tijdig op alle vragen antwoord wordt gegeven. En als de regering het oordeel van de Kamers niet heeft gevolgd, tja, dan zal afwijzing van de goedkeuringswet het gevolg zijn. En dat is zoals het hoort in een democratie.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Ik heb aandachtig geluisterd, zoals vaker, naar de heer Nicolaï. Ik heb eigenlijk deze vraag: mag ik wellicht uit zijn woorden afleiden dat hij de mening heeft dat het kabinet niet met een alles-of-nietswet had moeten komen, maar had moeten kijken of in de nieuwe wetgeving ook voor diverse categorieën van problemen diverse maatregelen mogelijk zijn, zoals avondklok of sluiting? Dat zijn ook de dingen die ik in mijn speech heb genoemd. Want het is nu alles of niks, en dat is — denk ik — niet wat de heer Nicolaï bedoelt, en ook niet waar wij de voorkeur aan zouden willen geven.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dan kijkt de heer Van Rooijen toch anders tegen het voorstel aan dan hoe ik ertegen aankijk. Het voorstel is niet dat het alles of niets is. Het alles of niets is dat we alleen maar ja of nee kunnen zeggen. Maar waar we ja of nee tegen zeggen, blijkt uit het KB. In het KB kan staan dat we de bevoegdheid om een avondklok in te stellen niet gaan verlengen, maar dat we de bevoegdheid om andere maatregelen te nemen wel verlengen. Dus de regering maakt sowieso een afweging die zij straks in het KB zal vastleggen, waarin gezegd wordt: deze bevoegdheden gaan wij verlengen en andere niet. Misschien worden alle bevoegdheden verlengd. Dat hangt af van de situatie zoals die zich op dat moment voordoet. Het alles of niets is dat we alleen maar ja of nee kunnen zeggen. Het is natuurlijk veel mooier om de zeggenschap van het parlement vorm te geven, in de zin dat wij ook kunnen discussiëren over wát er in dat koninklijk besluit moet worden geregeld. Dat gebeurde omdat er een voorhangprocedure was. Dan zagen wij het en werden wij formeel in de gelegenheid gesteld om daarover in debat te gaan. Mijn punt is dat die voorhangprocedure er nu niet in zit, maar de minister zegt dat hij altijd bereid is om goed naar moties te kijken en ze uit te voeren. Als wij als Kamer vragen om ons in ieder geval voordat het KB wordt vastgesteld tijdig te informeren over de keuze van de regering, dan kan erover gedebatteerd worden.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Laat ik het anders vragen. In een recent debat met minister Grapperhaus hier heeft mevrouw Baay gezegd: niets is permanenter dan een tijdelijke wet. Minister Grapperhaus was het daarmee eens, gelet op de eerdere verlengingen, en kondigde ook, als ik het goed heb teruggelezen, een nieuwe wet aan. Die nieuwe wet is er niet. Wij praten nu alleen maar over het beëindigen van een bestaande wet. Er komt inderdaad de mogelijkheid van een koninklijk besluit, maar hoe kijkt u dan naar de toezegging die minister Grapperhaus deed dat hij met een nieuwe wet zal komen, omdat je niet door kunt gaan met tijdelijke verlengingen? Ik zal het de minister tijdens zijn beantwoording ook nog vragen. Het lijkt op permanent.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik wil daar best wat over zeggen, maar dat is niet wat op dit moment met deze wet geregeld wordt. Er komt een nieuwe wet. Dat is toegezegd. Daar heeft mevrouw Prins nog een keer naar gevraagd. De ChristenUnie heeft er ook naar gevraagd. Ik heb aan de ChristenUnie gevraagd wat zij gaan doen als die niet tijdig wordt ingediend. Die moet er komen. Dat is een structurele herziening van de Wet publieke gezondheid, die die wet klaarmaakt voor als er buiten COVID-19 nog andere zoönosen of anderszins op ons afkomen, zodat we de gereedschapskist klaar hebben. Die moet er sowieso komen. Daar praten we nu niet over. We praten nu over de situatie dat er in die Wet publieke gezondheid een hoofdstuk zit waarvan is gezegd dat dat tijdelijk is. Die tijdelijkheid gaat verlengd worden, omdat de structurele herziening van de Wet publieke gezondheid er nog niet is. Over die verlenging van de tijdelijkheid gaat het vandaag. Die zeggenschap hebben we nu. Het is leuk om formeel zeggenschap te hebben, maar laten we vooral zorgen dat we materieel zeggenschap hebben, dus ik nodig de regering graag uit om te zeggen: "Wij zorgen ervoor dat we jullie voordat dat koninklijk besluit tot stand komt, informeren over wat we aan bevoegdheden in de gereedschapskist laten en wat we eruit halen".

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Tot slot. Mag ik uit deze woorden van de heer Nicolaï en misschien ook van andere collega's afleiden dat er voldoende vertrouwen is dat er tijdig voor het op 1 september aflopen van de wet, als deze wordt aangenomen, niet alleen een notitie is waarin allerlei opties staan, maar ook dat het wettelijke gereedschap er is om verder te gaan met maatregelen met een wettelijke grondslag?

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Wat dat betreft ondersteun ik de heer Van Rooijen volledig. Daarom vroeg ik ook of er, als er geen voortgang in zit, dan niet een moment komt waarop wij als Kamer moeten zeggen dat wij de verlenging van de tijdelijke wet niet meer gaan goedkeuren. Die zeggenschap hebben we nu.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dan kom ik bij het andere punt, namelijk of het geschut niet te grof is. Want we kunnen alleen ja of nee zeggen. Ik denk dat mevrouw De Bruijn daar een heel terechte vraag over gesteld heeft en dat het ook goed is dat we daarover geïnformeerd zijn, want als er nee gezegd wordt, betekent dat dat de gereedschapskist zoals die in de Wet publieke gezondheid zit, eruit valt. Dat is het gevolg. Dat is eigenlijk het gevolg van een stukje wetgevingstechniek en dat is heel makkelijk op te lossen. Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij bereid is om daar eens naar te kijken. Wat er nu staat, is dat met ingang van drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, die hoofdstukken vervallen. Maar als je dat "vervallen" vervangt door dat de werking ervan wordt opgeschort, dan kan je in het KB de opschorting ongedaan maken of eerder opschorten. Dan heb je in feite hetzelfde systeem van die Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag. Dat is een kleine wijziging maar daarmee voorkomen we dat we in een situatie komen dat als er toch een conflict is tussen de regering en de Kamer, waarbij de Kamer het hoog speelt en zegt "als je niet wil luisteren gaan we die wet niet goedkeuren", er een gat ontstaat. En dat moeten we vermijden. Dus als we in vrede en goedgemutst de wet hier willen goedkeuren, is mijn vraag of de regering kan toezeggen: we gaan jullie op tijd informeren over de gereedschapskist en we gaan nog eens kijken of, nu we het zo geregeld hebben, het woordje "vervallen" eigenlijk wel het juist woordje is in die bepaling.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nicolaï. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Dijk namens de fractie van de SGP.


De heer Van Dijk i (SGP):

Voorzitter. De getroffen coronamaatregelen zijn ingrijpend en dienen daarom te zijn voorzien van een deugdelijke juridische onderbouwing. Het betreft immers een inperking van grondrechtelijke vrijheden en daarbij past zeker geen laconieke houding. Bij de parlementaire behandeling van de Twm is daarom ook in de Eerste Kamer uitgebreid gedebatteerd over de precieze betrokkenheid van het parlement bij een eventuele verlenging van de wet. In de afgelopen periode is het gesprek met de regering hierover verder voortgezet. Nu ligt er in deze Kamer een wetsvoorstel om de betrokkenheid van de Eerste Kamer bij de verlenging van de Twm verder te versterken. De wetswijziging bouwt voort op de door de Eerste Kamer uitgesproken voorkeur in de aangenomen motie-De Boer c.s. In de Twm wordt als vereiste opgenomen dat een koninklijk besluit tot verlenging is onderworpen aan goedkeuring bij wet. Beide Kamers krijgen zo bepalende zeggenschap over de verlenging van de Twm.

De SGP heeft destijds de motie-De Boer, evenals de motie-Janssen, niet gesteund. In de afweging tussen parlementaire betrokkenheid enerzijds en de noodzaak voor een kabinet om in een crisis voortvarend te handelen anderzijds konden wij leven met de toenmalige situatie. Ook vonden wij het acceptabel dat de Eerste en Tweede Kamer niet in alle opzichten een gelijke behandeling moesten kennen, dit mede om te voorkomen dat in tijden van crisis deze Kamers tegenover elkaar zouden komen te staan. Hierbij ging onze fractie uit van het politieke primaat van de Tweede Kamer, in het besef overigens dat de Eerste Kamer via debat of moties wel degelijk haar verantwoordelijkheid kon nemen.

Voorzitter. Gezien de huidige stand van zaken rond corona — we zijn er nog niet, maar we zijn min of meer in control — en de langdurige inperking van grondrechtelijke vrijheden, vindt de SGP het gepast en verdedigbaar dat de Eerste Kamer nu een sterkere rol krijgt bij besluitvorming over verlenging van de Twm. Bovendien, de nu voorgestelde wetswijziging is vormgegeven zoals een meerderheid van de Eerste Kamer dat graag voor zich ziet. De minister heeft met zijn wetsvoorstel de oproep vanuit deze Kamer — het werd al geciteerd — op hoffelijke en chique wijze opgepakt. Daarom staat mijn fractie positief voorgesorteerd ten opzichte van deze wetswijziging.

Een relevant punt is uiteraard hoe het kabinet gaat handelen ten aanzien van voorstellen vanuit de Tweede of Eerste Kamer om een wijziging aan te brengen in het koninklijk besluit, bijvoorbeeld om enkele bepalingen te laten vervallen in plaats van te verlengen of andersom. Vanzelfsprekend is amendering op de goedkeuringswet vanuit de Eerste Kamer niet mogelijk en de voorhangprocedure is geschrapt. Hoe gaat de minister om met wensen tot aanpassing vanuit de Eerste Kamer? Kan de senaat ook hier rekenen op een hoffelijke en royale bejegening? Hoe krijgt dit precies tijdig vorm en gestalte?

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik beluister dat het zou gaan om een recht van amendering in de Tweede Kamer, maar zoals ik het artikel in het voorstel lees, staat er dat er een voorstel van wet tot goedkeuring van dat koninklijk besluit wordt ingediend. Aan die wet valt niks te amenderen.

De heer Van Dijk (SGP):

Ik heb de woorden "Tweede Kamer" ook niet genoemd. Amendering is een dubbele onmogelijkheid. Vanzelfsprekend is amendering op de goedkeuringswet vanuit de Eerste Kamer niet mogelijk. Ik had erbij kunnen zeggen: ook niet vanuit de Tweede Kamer. Maar ik dacht: dat weet u vast wel. Bedankt voor deze vraag, beste collega.

Voorzitter. Wanneer het goedkeuringsvoorstel wordt verworpen na het verstrijken van de termijnen waarop het verlengingsbesluit ziet, blijft dit zonder gevolgen. Dat is toch een bijzonder gevolg. Als het verlengingsbesluit langs deze weg wordt verworpen, heeft dat weliswaar geen juridische consequenties, maar wel politiek-bestuurlijke. Wil de minister hierop nog eens mijmerend reflecteren?

Voorzitter, tot slot maar niet in de laatste plaats. Het trof mij dat meerdere bewindspersonen — premier Rutte, minister Grapperhaus, minister Kaag — aangaven dat zij bidden voor Peter R. de Vries na de verschrikkelijke aanslag op zijn leven. Ik dacht: hé, wat mooi dat ze dit onbekommerd publiek deelden. Over zoiets persoonlijks als het gebed van deze bewindspersonen ga ik hier natuurlijk niet filosoferen, maar ik wil wel graag zeggen dat het gebed tot de Heere God om als samenleving op een goede wijze uit de coronapandemie te komen evenzeer cruciaal is.

In dat licht sluit ik af met de wijze woorden van Godfried Bomans. In 1970 zei hij het volgende mooie over het gebed: "Iemand die voor het slapengaan neerknielt en bidt, kan men niet behoudend noemen. Men kan alleen zeggen dat hij iets behouden heeft. De man die gewoon in bed stapt, is dat kwijt."

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is het woord aan de heer Otten namens de Fractie-Otten.


De heer Otten i (Fractie-Otten):

Voorzitter. Onze fractie heeft vorig jaar tegen de tijdelijke covidwet gestemd, omdat deze disproportioneel is en een te grote inbreuk maakt op grondrechten. Wij zullen dan ook tegen verlenging van deze wet stemmen. Zoals bekend is de motie-Janssen voor een grotere rol van de Eerste Kamer door ons medeondertekend. Bepalende zeggenschap voor de Eerste Kamer bij verlenging van de tijdelijke wet is voor onze fractie cruciaal. Wel hebben wij de vraag aan de regering waarom de advisering van de Raad van State "zinledig" zou zijn, zoals de minister verklaarde.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Even heel kort, want ik was een beetje getriggerd door de opmerking van de heer Otten dat hij tegen de verlenging van deze wet gaat stemmen. Volgens mij is het juist de crux dat wij dat nog niet kunnen. Ik vroeg mij dus af wanneer hij dat gaat doen.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Wij hebben in oktober tegen deze wet gestemd. Wij hebben ook tegen uw motie gestemd, mevrouw De Boer. Ik heb daar een stemverklaring over afgegeven. Wij zijn wel mede-initiator van de motie-Janssen voor een sterkere rol van de Eerste Kamer, maar wij vonden de motie-De Boer voor de uitvoering daarvan te halfslachtig. Daarom hebben wij daar toen niet voor gestemd. Zoals ik vorig jaar oktober heb gezegd: een Eerste Kamer die niet voor zijn eigen rechten kan opkomen, verliest zijn bestaansrecht. Wat ons betreft kan die rol van de Eerste Kamer niet stevig genoeg zijn.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dat begrijp ik, maar dat is geen antwoord op mijn vraag. U zei net: wij gaan tegen de verlenging van de wet stemmen. Wat bedoelde u daarmee?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Mocht deze wet op een gegeven moment weer verder verlengd worden, dan zullen wij ons oorspronkelijke standpunt van vorig jaar handhaven, omdat we de wet nog steeds disproportioneel vinden. Mocht dat aan de orde zijn, natuurlijk.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ja, want dat is voorlopig niet aan de orde. Ik denk dat dat pas aan de orde is als de nu voorliggende wet wordt aangenomen en we in september gaan stemmen. Daar heeft u het dus over.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dat klopt. Ik loop dus een beetje op de zaken vooruit. Maar de rol van de Eerste Kamer zullen wij ook naar aanleiding van dit debat evalueren en daarbij zullen we kijken hoe we daartegenover staan.

Voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Na bijna anderhalf jaar corona zijn we weer terug bij af: "Ga terug naar start. U ontvangt geen bonus voor een goede aanpak van de coronapandemie." Door het structurele onvermogen van dit kabinet van historici, onderwijzers en andere alfa's om met een vooruitziende blik te handelen zitten we nu in no time weer met het snelst groeiende aantal coronabesmettingen ter wereld. Een prestatie van formaat! Dat krijg je als je een stel hobbypiloten in de cockpit hebt zitten die vooral geobsedeerd zijn door beeldvorming, oneliners en spin.

Voorzitter. Teun van de Keuken schreef vanochtend zeer treffend in de Volkskrant en ik citeer: "Ach, Hugo. Je zou nog medelijden met 'm krijgen als hij niet zo verschrikkelijk betweterig was, zo'n leraar die alles wil uitleggen aan zijn zwakbegaafde klas." Rake woorden! Incompetentie als businessmodel. En als het fout gaat, zeg je gewoon even snel "sorry" tegen de Nederlandse bevolking. Zo wordt Nederland bestuurd de laatste jaren. De Nederlandse bevolking wil heel graag betere mensen in de regering, maar het lukt de politiek maar niet om dit te realiseren. De broodnodige modernisering en professionalisering blijven steeds maar uit. De middelmaat rules in Nederland. Dat heeft het coronavirus wel pijnlijk aan het licht gebracht.

We hadden de coronacrisis natuurlijk kunnen en moeten gebruiken om het overwoekerde bestuurlijke polderlandschap eens goed aan te schoffelen en het vele bestuurlijke onkruid te wieden en het bestuur te stroomlijnen en klaar te maken voor de eenentwintigste eeuw. Maar die kans is niet benut, waarschijnlijk omdat deze bewindslieden zelf niet eens doorhadden wat daarvoor nodig is. Ze vinden namelijk dat ze het zelf voortreffelijk doen.

Vele malen heeft onze fractie inhoudelijk de vinger op de zere plek proberen te leggen: de falende communicatie met de bevolking, de bedenkingen bij de coronamelderapp, de tijdelijke wet corona, de rol van deze Eerste Kamer daarbij, het voorzienbare testwetfiasco van 700 miljoen, het falende IT-systeem rond de prikregistratie en ga zo maar door. Dit kabinet vaart te veel op de theoretische modellen van het RIVM en mist vaak de sociologische aspecten, die blijkbaar niet in het model van Jacco van het RIVM zitten, zoals jongeren die QR-testen met elkaar gaan delen, disco-eigenaren die een oogje dichtknijpen bij de toegangscontrole en mensen die de coronamaatregelen vooral zien als een gezelschapsspel met als doel de coronamaatregelen zo handig mogelijk te omzeilen. Wellicht komt dit ook doordat de minister-president zelf geen kinderen heeft en zich misschien niet goed kan verplaatsen in de hedendaagse Nederlandse jeugd, die behoorlijk veranderd is, ...

De voorzitter:

Meneer Otten! Mag ik u vragen om de minister niet op zijn privésituatie aan te spreken? De minister is hier in zijn capaciteit van minister en niet als privépersoon. Zijn familie en kinderen horen ook niet thuis in dit debat. Heel graag. En dat geldt ook voor de minister-president.

De heer Otten (Fractie-Otten):

... want bij de Nederlandse jeugd zijn er zeer grote veranderingen opgetreden de afgelopen anderhalf jaar. Dat kan ik de minister verzekeren en de minister-president ook. De zogenaamde "Demob Happy"-sfeer, zeer passende woorden die de heer Boris Johnson vorige week gebruikte, waarde begin juli in het land rond, met name onder de jeugd, en dat was blijkbaar niet ingecalculeerd in de modellen. Tienduizenden jongeren zijn besmet en in dit tempo lopen volgens de epidemiologen zo'n duizend jongeren per dag long covid op.

Voorzitter. Met de timing van het sorry zeggen is het kabinet helaas een stuk bedrevener dan met de timing van de coronamaatregelen. Maar de coalitiepartijen in deze Kamer denken of niet na, of snappen niet wat ze aan het doen zijn, of zijn zo cynisch dat ze het gewoon niet boeit wat er gebeurt. Als het fout gaat, dan zeg je toch gewoon sorry?

Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):

Meneer Otten zegt eigenlijk een beetje badinerend: tienduizenden jongeren lopen covid op. Daar geeft u impliciet, als ik tenminste uw verhaal goed volg, de regering de schuld van.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ja, klopt.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Ik wil de jongeren niet de schuld geven, hoor; laat ik daar heel duidelijk over zijn. Maar u bent ook geen voorstander van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, dus u wilt eigenlijk helemaal geen maatregelen. Als wij de jongeren anderhalf jaar gewoon de dingen zouden laten doen die ze leuk vinden, dan waren die tienduizenden jongeren al veel eerder besmet geweest als uw beleid gevoerd was. Dus hoezo gaat u het beter doen dan deze regering?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ik denk dat je best wetgeving had kunnen maken die niet zo ver ging als deze tijdelijke wet. Vorig jaar zomer werden de discotheken ook gesloten tot 1 september, dus daar was die tijdelijke wet toen helemaal niet voor nodig. Het punt is ook dat de communicatie naar de bevolking niet eerlijk en niet transparant is. De afgelopen persconferentie is helemaal verkeerd gevallen. Ik hoor nu ook alleen maar mensen in het land die zeggen: ik kan niet eens meer kijken naar die heren; ik ben er helemaal klaar mee. Ik denk dat mensen niet moeten onderschatten hoe erg het wantrouwen nu is na deze persconferentie. Ik denk dat met minder vergaande wetgeving, die minder inbreuk op de grondrechten had gemaakt, hetzelfde resultaat ook had kunnen worden bewerkstelligd, als je de bevolking kan overtuigen van het nut van de maatregelen. Dat is nu duidelijk niet gebeurd. Sterker nog, alles is à la minute vrijgegeven. Ja, dan moet je niet raar staan te kijken als jongeren die anderhalf jaar binnen hebben gezeten, daar dan helemaal losgaan. Dat is gebeurd. Ik kan u vertellen, mevrouw De Bruijn: ik woon in Amsterdam en begin vorige week was half jong Amsterdam ziek. Iedereen zat thuis te proesten. Je ziet het nu in de cijfers. Dat is allemaal gebeurd in de week voor vorige week. Toen is iedereen de disco's ingedoken. Dat is veel te snel gegaan.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Het is heel erg dat er zo veel jongeren ziek waren, maar dat komt juist omdat er regels losgelaten zijn waarvan u zegt dat ze nooit getroffen hadden moeten worden. Ik hoor u dit nu al anderhalf jaar roepen, maar ik heb nog geen enkel voorstel van u gehoord voor een regel waarvan u vindt dat die inderdaad minder de grondrechten zou aantasten, maar die dan vervolgens toch zou zorgen dat mensen niet besmet zouden worden.

De voorzitter:

Dus uw vraag is?

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Komt u nou eens een keer met een voorstel.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ik zeg tegen mevrouw De Bruijn via de voorzitter dat je de juiste maatregel op het juiste moment moet nemen. Dat gebeurt steeds niet. Men zit in de achteruitkijkspiegel te kijken: als de besmettingen stijgen, dan moeten we wat doen. Maar men voorziet dus blijkbaar niet dat als je de tanker wil sturen, je 20 kilometer eerder de bocht moet gaan nemen. Je moet voor de kleiduiven schieten, om het maar zo te zeggen, of voor de hazen schieten. Dat gebeurt telkens niet. Men fietst elke keer achter de feiten aan. Daardoor is ook dat wantrouwen bij de bevolking ontstaan. Dat staat niet los van die wet.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw De Bruijn.

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Dat staat wel los van de wet, want tot nu toe heeft u geen enkele maatregel gesteund. U zegt: je moet op het juiste moment de juiste maatregelen nemen.

Voorzitter. Ik constateer dat meneer Otten zelf geen enkele maatregel weet te noemen.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Daar wil ik op reageren. We hebben wel degelijk een maatregel gesteund. Daar hebben we ook heel veel kritiek op ontvangen. Dat was de avondklok. Ik durf wel te zeggen — dat is geen populair standpunt; ik ben zelf vader van twee jonge kinderen — dat dat een van de maatregelen is die het best gewerkt heeft om wat er nu gebeurt te voorkomen. Dat wij geen enkele maatregel gesteund hebben, is nonsens. Wij hebben de avondklok begin dit jaar wel degelijk gesteund, omdat wij dachten dat die echt nodig was. Ik denk dat het effect daarvan ook behoorlijk groot was, ook al was hij niet populair. Je ziet nu wat er gebeurt als je disco's van 0.00 uur tot 4.00 uur 's nachts opengooit. Dan heb je dus wat je nu meemaakt. Je had the hammer and the dance. Nou, dit is the hammer and the trampoline. Het gaat nu nergens in de wereld zo hard omhoog als in Nederland.

De voorzitter:

Meneer Otten, u vervolgt uw betoog, nadat meneer Karakus u heeft geïnterrumpeerd.

De heer Karakus i (PvdA):

Ik heb toch een vraag. U heeft nu de kans om de minister een aantal maatregelen mee te geven. Welke maatregelen zouden op advies van u aan de minister morgen ingevoerd moeten worden?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Daar kom ik zo op. Daar hebben wij specifieke ideeën over. Die zal ik u nu vertellen.

De voorzitter:

Dan zet ik de klok weer aan.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dat is goed, voorzitter. Ik kom op het antwoord op de vraag van de heer Karakus. Zoals gezegd is deze te snelle en te royale versoepeling wat ons betreft de zoveelste inschattingsfout van deze minister. Dat is wat ons betreft echt een brug te ver. Binnen een week zijn tienduizenden jongeren besmet met het coronavirus door de falende dansen-met-Janssenaanpak van deze minister, terwijl 700 miljoen euro uitgegeven is aan een ondoordachte testwet, die, zo wisten we al bij voorbaat, nooit ging werken. Dat kwam boven op de uitgave van 5 miljard die deze minister volgens de Algemene Rekenkamer niet kan verantwoorden bij zijn departement.

Ik kom op uw punt, meneer Karakus. Wat onze fractie betreft is de maat nu dan ook vol met deze minister. Daarom dienen wij de volgende motie van afkeuring in, die ik nu zal voorlezen.

De voorzitter:

Door de leden Otten en De Vries wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van VWS herhaaldelijk niet in staat is gebleken de coronapandemie adequaat en op proactieve wijze onder controle te krijgen;

constaterende dat in Nederland binnen zeer korte tijd vele tienduizenden jongeren besmet zijn geraakt met het coronavirus als gevolg van aantoonbaar verkeerde beleidskeuzes door de minister van VWS;

spreekt hierover haar afkeuring uit;

roept het kabinet op om te bewerkstelligen dat de minister zo spoedig mogelijk wordt vervangen door een meer competent ter zake kundige bewindspersoon om de coronacrisis onder controle te krijgen en het vertrouwen tussen regering en de Nederlandse bevolking te herstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt de letters BV (35526, 35874).

Dank u wel, meneer Otten. Wordt de indiening van de motie voldoende ondersteund? Ik kijk even hoeveel handen ik zie. Dat zijn er in ieder geval drie aan deze kant.

De heer Otten (Fractie-Otten):

En die van mijzelf.

De voorzitter:

Dan hebben we vier en vijf. Dan maakt de motie deel uit van de beraadslaging, onder 35526, 35874, letters BV.

Dan ga ik nu weer naar meneer Karakus.

De heer Karakus (PvdA):

Ik denk dat u begrijpt dat het geen antwoord was op de vraag. U heeft geen enkele maatregel genoemd. Een maatregel zou kunnen zijn dat u zegt: ik vind het een goed idee van de PvdA dat de regering meer internationale solidariteit toont en meer vaccins beschikbaar stelt. Dat is een goede maatregel. Zo zou u een aantal maatregelen kunnen opsommen. Ik ben echt oprecht benieuwd, even los van uw motie, want dat is een duiding, welke maatregelen u voorstelt.

De heer Otten (Fractie-Otten):

We kunnen wel internationaal vaccins gaan delen — daar ben ik helemaal niet tegen — maar dat helpt het probleem van de besmetting van de jeugd in Nederland natuurlijk niet. Onze belangrijkste maatregel is een andere minister. Daarom hebben we net deze motie ingediend. De hele aanpak moet op de schop. Ik denk dat het vertrouwen in deze minister zwaar beschadigd is. Dat was al aan het eroderen, maar dat is na die persconferentie echt gewoon gebeurd. Wat ons betreft begint de oplossing met een andere minister.

De heer Karakus (PvdA):

Volgens mij is het helder dat er in ieder geval steun is voor het internationaal beschikbaar stellen van meer vaccins. Daar ben ik blij om. Er worden verder geen maatregelen opgesomd door meneer Otten. Ik had dat verwacht, maar ik vind het wel jammer. U hebt wel kritiek, en dat mag, maar aan de andere kant mag u ook wat advies meegeven, zo van: beste minister, ik zou, als ik u was, deze maatregelen nemen. Dat mis ik in uw pleidooi, en dat vind ik jammer.

Mevrouw Prins i (CDA):

Daar zou ik graag even op aan willen sluiten. Ik ben toch wel heel benieuwd welke maatregelen u wilt nemen om te doen wat volgens u beter is dan nu het geval is.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dat is in ieder geval ervoor zorgen dat als eerste het vertrouwen in het beleid wordt hersteld bij de bevolking. Dat zie ik in de huidige setting niet zo snel gebeuren. Daar zou je mee moeten beginnen. Dat gaat niet met een simpel "sorry". Daar zal meer voor nodig zijn. Er is aanstaande woensdag ook nog een Tweede Kamerdebat in deze zaal. Daar zal ook nog wel het een en ander te berde worden gebracht. Maar wat ons betreft begint herstel van vertrouwen — dat is volgens mij de titel van het regeerakkoord, waar uw partij aan deelneemt, mevrouw Prins — met een andere minister.

Mevrouw Prins (CDA):

Welke maatregelen zou u een andere minister adviseren? Het gaat uiteindelijk niet om de persoon, niet om de minister. Het gaat om de maatregelen. U heeft problemen met de maatregelen. Voor mij is de vraag: welke maatregelen had u anders willen doen en wilt u nu anders gaan doen vanaf morgen?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ik ben de minister niet, maar het gaat met name om de timing. Daar gaat het steeds fout. We moeten elke keer achter de feiten aan hollen. Daardoor komen we nu weer in de problemen. Dat is een terugkerend probleem. Dat heb ik hier al vele maanden bij allerlei wetsvoorstellen aangekaart. Dat komt blijkbaar doordat er onvoldoende inzicht is in het intuïtieve. Als je bijvoorbeeld een prik krijgt van Janssen, duurt het twee weken voordat die prik werkt. Dan moet je niet zeggen ... Ik ken mensen genoeg die nu ziek zijn en die een dag nadat ze een positieve testuitleg kregen, de uitnodiging voor de prik in de bus kregen. De timing van de maatregelen is gewoon niet goed.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Prins.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik kan me voorstellen dat u vindt dat de timing niet goed is. Dat zou soms kunnen, soms niet. Aan de andere kant zijn er nog steeds heel veel maatregelen die u niet heeft gesteund en waarvan je kan zeggen "beter laat dan nooit". Toch heeft u dat niet gedaan. Ik ben heel erg benieuwd welke maatregelen u vanaf morgen zou willen doen. Dus niet alleen de timing — dat probleem staat al — maar welke maatregelen?

De voorzitter:

Tot slot, meneer Otten.

De heer Otten (Fractie-Otten):

In ieder geval had ik die verruiming nooit zo snel gedaan. Dat is helemaal uit de klauwen gelopen en dat is nu ook teruggedraaid. Om een voorbeeld te geven: die persconferentie wordt pas vrijdagavond om 19.00 uur gehouden. Dat kan je natuurlijk ook eerder doen. Die nacht gaat het nog niet in en we wachten weer een dagje. Zo maak je het probleem steeds groter. Het is elke keer te laat of te vroeg. De verruiming was te vroeg. Je moet dus iemand hebben die dat beter kan doorzien. Zoals al eerder door andere sprekers is gememoreerd: als je die prik hebt gekregen, wil dat niet zeggen dat die prik meteen werkt. Dat duurt een aantal weken of je moet zelfs nog een tweede prik hebben. Je kan als minister toch bevatten dat je niet kan zeggen: neem een prik en je mag naar de disco?

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Prins. Meneer Otten, vervolg uw betoog.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Voorzitter, ik was eigenlijk aan het einde van mijn betoog aanbeland. Dit was wat ons betreft de oplossing die voor de korte termijn noodzakelijk is. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Otten. Dan geef ik het woord aan de heer Raven namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.


De heer Raven i (OSF):

Dank u wel, voorzitter. Waardering voor de collega's voor de commentaren die gegeven zijn op het voorliggende wetsvoorstel. Ik moet zeggen dat daar een aantal heel overtuigende zaken in zitten. Ik denk niet dat ik daar veel aan kan toevoegen in mijn bijdrage, dus ik heb mijn bijdrage namens de Onafhankelijke Senaatsfractie beperkt tot een kleine beschouwing over de coronapandemie tot nu toe en de actualiteit van de afgelopen week.

Voorzitter. De Onafhankelijke Senaatsfractie heeft de maatregelen in het kader van de bestrijding van de coronapandemie tot nu toe steeds ondersteund en ook waardering uitgesproken voor onder meer de minister die vandaag hier aanwezig is. Niet elke maatregel was even sterk, bijvoorbeeld de maandenlange opsluiting van ouderen in de verzorgingshuizen, maar in een groter geheel heeft het kabinet met de meerderheid van het parlement adequaat gehandeld. Vaak moest het wiel opnieuw worden uitgevonden en moesten werkendeweg oplossingen worden gevonden. Daarmee is in elk geval erger voorkomen. Dat is onze overtuiging.

Maar het adagium frappez toujours is van toepassing. Zoals eerder in discussies hebben wij aangegeven dat we te maken hebben met een veelkoppig monster. Dat leidt soms, zoals de afgelopen dagen, tot paniekreacties, waarbij het kabinet het zekere boven het onzekere laat prevaleren en rigoureus een aantal maatregelen afkondigt.

Voorzitter. Paniek is meestal een slechte raadgever, want die kan leiden tot ongewenste gevolgen en die moeten we uiteraard voorkomen. Het advies van de OSF is dan ook: stick to the plan, kabinet. Met andere woorden: blijf zorgvuldig, blijf goed afwegen en werk planmatig. Voorkom overhaaste stappen en focus op de zaken die er echt toe doen.

Voorzitter. De maatregelen die afgelopen vrijdag zijn afgekondigd, voldoen hier niet aan. Ogenschijnlijk zonder diepgaande bewijslast werden aan de volledige Nederlandse bevolking allerlei beperkingen opgelegd. Maar gevaccineerden zijn vrijwel allemaal immuun voor het virus. Gevaccineerden dragen het virus niet over op derden. Kortom, gevaccineerden vormen geen gevaar voor de volksgezondheid. Er is dan ook geen valide reden voor de overheid om die gevaccineerden op basis van artikel 22 van de Grondwet Twm-maatregelen op te leggen. Sterker nog, deze groep gevaccineerden helpt de maatschappij bij het oplossen van het pandemieprobleem. Het kabinet zou deze groep moeten belonen in plaats van bestraffen. Of, zo vragen wij ons af, geloven het kabinet en de minister niet in hun eigen beleidsuitgangspunt dat alleen vaccinatie de uitweg is uit deze gezondheidscrisis?

Voorzitter. Het zou dit parlement en ook het kabinet sieren als deze medebestrijders van de pandemie hun grondrechten en vrijheden volledig en ongestoord kunnen uitoefenen. De OSF verzoekt de regering de maatregelen niet-verbindend te verklaren voor volledig gevaccineerden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Raven. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De voortzetting van de beraadslaging begint morgenochtend met het antwoord van de regering in eerste termijn.