Plenair De Boer bij behandeling wetsvoorstel 35874 en debat over de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19



Verslag van de vergadering van 12 juli 2021 (2020/2021 nr. 45)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.04 uur


Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Dank, voorzitter. De Eerste Kamer heeft niet het recht van initiatief. Toch komt het wetsvoorstel over de verlengingsprocedures Tijdelijke wet maatregelen covid-19, dat vandaag voorligt, voort uit initiatieven vanuit deze Kamer. Op 27 oktober 2020 is ter gelegenheid van de behandeling van de tijdelijke wet in dit huis de motie-Janssen c.s. aangenomen, die kort en krachtig stelde dat, nu de tijdelijke wet grondrechtbeperkende maatregelen mogelijk maakt, de Staten-Generaal bepalende zeggenschap moet hebben over de verlenging daarvan en de regering is verzocht dat op de kortst mogelijke termijn mogelijk te maken.

In eerste instantie deed de regering dat niet van harte. Er werd geschermd met tegenstrijdige geluiden uit beide Kamers, die het dan eerst maar eens zouden moeten worden, en er werd gesteld dat we de regering toch bij motie zouden kunnen oproepen om de wet of onderdelen daarvan niet te verlengen. Uiteindelijk stuurde de regering op 19 februari 2021 een brief naar de Eerste Kamer met een overzicht van de modaliteiten waarop volgens de regering de bepalende zeggenschap vormgegeven zou kunnen worden. De regering gaf toen wederom aan het oordelen per motie als voorkeursvariant te zien. Vanuit deze Kamer is in het debat op 23 februari duidelijk gemaakt dat het doen van een uitspraak via een motie geen bepalende zeggenschap is. Teneinde uit de impasse te komen, is via de motie-De Boer c.s. de voorkeur voor de variant van delegatie onder vereiste van goedkeuring per wet uitgesproken, met het verzoek aan de regering om deze variant met de Tweede Kamer in dier nieuwe samenstelling te bespreken. Deze motie is op 2 maart aangenomen.

De regering heeft de motie uitgevoerd en het standpunt van de Eerste Kamer kenbaar gemaakt aan wat toen nog "de overkant" was — inmiddels is de verhuizing daar in gang gezet, begrijp ik — waar het voor kennisgeving werd aangenomen. Het borgen van blijvende democratische zeggenschap over de wettelijk basis voor inperking van grondrechten stond duidelijk minder hoog op de agenda van de Tweede Kamer dan het beoordelen van de actuele situatie en het aan- en uitzetten van de maatregelen. Je zou kunnen zeggen dat dit in lijn is met de rolverdeling tussen beide Kamers; daar ligt het accent op de actualiteit en het controleren van de regering waar het gaat om het treffen van concrete maatregelen. Voor een goede borging van de democratische rechtsstaat zijn we, zolang de Tweede Kamer het daarin laat afweten, op deze Kamer aangewezen.

Ik wil mijn waardering ervoor uitspreken dat de regering het hier niet bij heeft laten zitten, maar het initiatief van de Eerste Kamer heeft overgenomen en het voorliggende wetsvoorstel heeft ingediend. De voorgestelde regeling is conform de in de motie-De Boer c.s. uitgesproken voorkeursvariant, en mijn fractie kan hiermee dan ook van harte instemmen.

De vraag is natuurlijk of en hoe vaak we onze nieuwe bevoegdheid nog kunnen gebruiken. Zal de Twm in september nog verlengd worden? En als dat het geval is — gezien de recente ontwikkelingen lijkt dat niet te voorkomen — zal het dan de laatste keer zijn? En is hij dan nog wel de moeite waard, deze wet? Op dat laatste zeggen wij volmondig ja. Want deze regeling is niet alleen belangrijk voor deze tijdelijke wet, maar zet ook de standaard voor eventuele toekomstige tijdelijke wetten die grondrechten van burgers inperken, de standaard die zo duidelijk was verwoord in de motie-Janssen c.s.: als tijdelijke wetten de grondrechten van burgers inperken, dienen de Staten-Generaal bepalende zeggenschap te hebben over verlenging ervan. Onderschrijft de regering inmiddels deze standaard? En kan zij toezeggen dat toekomstige wetgeving volgens deze standaard vormgegeven gaat worden? En hoe gaat zij dit borgen?

Voorzitter. Ik kom nu op het tweede onderdeel van dit debat. Wij vragen de regering steeds om ook vooruit te kijken, naar de volgende fase van de pandemie en zelfs nog verder vooruit, naar het robuuster maken van onze samenleving en onze wetgeving voor als er in de toekomst nieuwe pandemieën of andere rampen komen. Want het is niet de vraag óf dat gaat gebeuren, maar slechts wanneer. En ja, wij begrijpen dat deze minister het druk heeft met het bestrijden van de crisis die wij nu hebben en die we sinds afgelopen week weer in volle hevigheid hebben, maar het verschil tussen een crisismanager en een minister of een regering is dat er niet alleen gereageerd wordt op wat er nu gebeurt, maar dat er, als het kan tegelijkertijd en anders heel snel daarna, vooruit wordt gekeken. Wat ging er goed? Wat ging er fout? Hoe zorgen we dat we in de toekomst beter voorbereid zijn en niet weer dezelfde fouten maken?

Ik kom zo nog terug op de zelfreflectie in de afgelopen dagen, maar ook voor de langere termijn zijn evalueren, reflecteren en het lerend vermogen cruciaal, zowel met het oog op het omgaan met COVID-19 en endemische ziekten als op het beter toerusten van de zorg en de samenleving op pandemieën en het paraat hebben van wet- en regelgeving die, na goedkeuring door de Staten-Generaal, ingezet kan worden in crisissituaties.

De schriftelijke vragen van mijn fractie voor dit debat waren gericht op deze zelfreflectie en dit vooruitkijken. In de schriftelijke beantwoording maakt de regering duidelijk welke onderzoeken er inmiddels zijn gedaan, lopen en nog worden uitgezet. Dank daarvoor. Het zou fijn zijn om dat ook nog eens in een schematisch overzicht te ontvangen. Kan de minister ons dat in de loop van de zomer toesturen?

Verder valt ons op dat de evaluaties die genoemd worden zich slechts heel beperkt richten op het juridische instrumentarium in crisissituaties. Voldeed dit? Zijn er onderdelen die moeten worden vastgelegd in permanente noodwetgeving die indien nodig tot leven kan worden gebracht? Vanzelfsprekend weer met rechtsstatelijke waarborgen, zoals adviezen van de Raad van State en betrokkenheid van het parlement. Of is het beter ervoor te kiezen de gehele inhoud van de Twm te laten vallen en bij een nieuwe crisis weer een geheel nieuwe tijdelijke wet op te tuigen? Zijn dit soort vragen ook onderwerp van evaluatie en reflectie?

Voorzitter. We kunnen er niet omheen om ook in dit debat stil te staan bij de recente ontwikkelingen: de exponentiële toename van de besmettingen en het halsoverkop terugdraaien van versoepelingen. Woensdag zal hierover gedebatteerd worden in de Tweede Kamer. Ons past daarom, vanuit onze verschillende rollen, bescheidenheid. Maar ook wij hebben hier nog maar enkele weken geleden de testwet aangenomen, waarin het testen voor toegang werd geregeld voor situaties waarin de 1,5 meter afstand niet gewaarborgd kon worden. Ook mijn fractie heeft na de nodige aarzelingen voor deze wet gestemd. Ook wij zullen dus met de regering in de spiegel moeten kijken. Wat is er verkeerd gegaan? Zijn de regels niet goed? Hebben we toch niet goed doorgevraagd op de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid? Zijn we te snel tevreden geweest met de geruststellende antwoorden? Of heeft de regering fouten en miscalculaties gemaakt in de uitvoering, door de maatregelen te snel in te zetten, door niet een termijn van 24 uur te hanteren voor de vereiste test, zoals het OMT had geadviseerd, maar van 40 uur, door direct na de vaccinatie toegang te verlenen en te zeggen dat iedereen direct kan gaan dansen met Janssen, hoewel bekend is dat het zeker zo'n twee weken duurt voordat een vaccin beschermt, en door geen rekening te houden met inhaalgedrag?

Afgelopen vrijdag leek het nog of de regering alle schuld buiten zichzelf legde: het lag aan jongeren die helemaal losgingen. Ik merk daarbij op dat ze deden wat ze mochten doen. Of lag het aan de deltavariant die extra besmettelijk is en voor een exponentiële groei zorgt? Dat wisten we toch? Waarom dan verbaasd zijn als die zich voordoet? Maar het lag niet aan de regering. Vandaag hebben de meest verantwoordelijke ministers alsnog sorry gezegd, begrijp ik, hoewel niet helemaal duidelijk is waarvoor. Alleen voor de persconferentie en het verkeerd inschatten van de beeldvorming die die zou opleveren? Of ook voor het gevoerde beleid in de afgelopen weken?

Vanmiddag duidde journalist Kustaw Bessems op Twitter de excuses als volgt. "Sorry, we dachten dat we hiermee weg zouden komen door onze eigen rol glashard te blijven ontkennen en te wijzen naar het OMT, de horeca en de jongeren. Een inschattingsfout. We merken nu dat we de politieke schade nog het meest kunnen beperken met de schijn van deemoedigheid." Ik hoop van harte dat het niet zo cynisch is, maar ik ben er niet gerust op. Ik vraag dan ook van de minister een serieus antwoord op de vraag die ik zojuist gesteld heb over wat er nou precies verkeerd is gegaan.

Tot slot. Op 1 juni schreef de minister ons een brief over de voorgenomen regelgeving en de bijbehorende planning. Kan de minister zeggen of de inhoud van die brief overeind staat in het licht van de gestegen besmettingen en de teruggedraaide versoepelingen? Zo nee, op welke punten vinden er aanpassingen plaats in de voorgenomen regelgeving en/of de planning? Wij kijken uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Boer. De heer Otten namens de fractie-Otten.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik herken veel van wat mevrouw De Boer zojuist zei over de uit de hand gelopen besmettingen. Maar nu is het wel zo dat deze testwet die inmiddels al 700 miljoen of iets dergelijks heeft gekost, hier op 25 mei behandeld is en dat die dankzij de fractie van GroenLinks het nipt gehaald heeft in deze Eerste Kamer. Heeft mevrouw De Boer achteraf, terugkijkend, spijt van die stem voor die testwet? Want die wet, zo is gebleken, heeft in de praktijk niet gewerkt.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Als u goed heeft geluisterd, weet u dat wij onszelf die vraag hebben gesteld. Voordat wij die definitief met een ja of nee kunnen beantwoorden, heb ik eerst de antwoorden van de minister nodig over wat er nou precies fout is gegaan. Zat 'm dat in de regleging of zat 'm dat in de te snelle uitvoering en de niet goede uitvoering? Ik kan in elk geval zeggen dat de handhaafbaarheid zoals die in de praktijk is gebleken, niet zo is gegaan als we op basis van de door de minister gedane toezeggingen verwacht hadden.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ik constateer dat er tijdens het debat over de testwet wel degelijk door heel veel fracties, waaronder de onze, ook methodologische bezwaren zijn geuit, onder anderen ook door de heer Van der Voort, zo kan ik mij herinneren. Maar dankzij GroenLinks is deze wet er toch gekomen en zitten we nu in deze penarie. Dat wil ik hier toch wel even gememoreerd hebben.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Ik denk dat dit geldt voor alle fracties die voor deze wet gestemd hebben.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van der Voort namens de fractie van D66.