Verslag van de vergadering van 9 november 2021 (2021/2022 nr. 5)
Aanvang: 13.41 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het Voorstel van wet van de leden Bisschop en Kwint tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal (35145).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 35145, Voorstel van wet van de leden Bisschop en Kwint tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal.
Ik heet de Tweede Kamerleden Bisschop en Kwint, die het wetsvoorstel namens de Tweede Kamer verdedigen, van harte welkom in de Eerste Kamer. De minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs had ik al welkom geheten.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort namens GroenLinks.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. Op Valentijnsdag 2017 — ik herinner het me nog — debatteerden wij in deze Kamer over de invoering van een lerarenregister. Nu we vandaag over de afschaffing spreken, leek het me aardig om enig zelfplagiaat toe te passen, zij het met deze bronvermelding. Ik zei toen onder meer: "Wie de stukken over het lerarenregister tot zich neemt, raakt welhaast ontroerd door alle goede bedoelingen. Het gaat erom de professionele ruimte van de leraar beter te erkennen en de kwaliteit van het beroep van leraar steviger te verankeren door professionele standaarden te ontwikkelen en een lerarenregister, waarbij leraren zelf een belangrijke stem hebben in het bepalen van de kaders en criteria.
Je zou dus verwachten", zo zei ik, "dat de regering met haar voorstel veel steun heeft weten te verwerven in het veld, maar in plaats daarvan zeggen leraren: wij zijn hier niet per se op tegen maar willen niet dat het wordt opgelegd terwijl er geen draagvlak is. We willen niet dat daarmee onze keuzevrijheid bij de professionalisering wordt ingeperkt, en we willen vooral niet dat dit in de plaats komt van al die andere zaken die nodig zijn om het onderwijs te verbeteren, zoals kleinere klassen, minder lesuren en meer bevoegde leraren."
Ik vroeg daarna ook hoe de staatssecretaris — die ging daarover in die periode — het voor elkaar heeft gekregen om een plan, waar in theorie iedereen voor is en waar de vrijwillige variant van het lerarenregister redelijk breed omarmd leek, zo te laten ontsporen dat het vandaag lijkt alsof er massale weerstand is tegen het hele voorstel. Aan het eind van dat debat zei ik: "We willen de staatssecretaris graag meegeven dat we niet alleen de uitwerking met argusogen zullen volgen, maar ook dat het succes van deze hele route staat of valt met de mate waarin hij dan wel zijn opvolger erin slaagt, de beroepsgroep ook echt mee te krijgen. Het zal wat dat betreft nog van de inzet en de stuurmanskunst van de regering afhangen of het ook echt gaat werken." Einde citaat, en dat is ook goed, anders gaan we ons vervelen, want u heeft dit wellicht allemaal ook teruggelezen, net als ik.
Uiteindelijk heeft mijn fractie in 2017 ingestemd met het voorstel. Vierenhalf jaar later is vanuit de Tweede Kamer het initiatief genomen om het nooit feitelijk ingevoerde register nu ook maar uit de wet te halen. Al teruglezend in die debatten constateer ik dat de redenen om het nu te schrappen ook toen al bediscussieerd zijn, dat de intenties van het lerarenregister breed gedeeld werden, maar dat ook toen al heel breed de vraag leefde of aan de randvoorwaarden voor de invoering wel kon worden voldaan. Zou het wel lukken om er een register van te maken van en voor leraren? Zou het wel lukken om het draagvlak zo te vergroten dat het een vanzelfsprekendheid zou worden voor de beroepstrots van leraren? Zou het wel lukken om het toen al dreigende en steeds meer reële lerarentekort en de bijbehorende werkdruk op te lossen, zodat de nascholingsverplichting ook realistisch was?
In 2021 moeten we constateren dat de beroepsgroep het register niet is gaan zien als iets van henzelf, dat het te veel als speeltje van bureaucraten en technocraten werd gezien, dat het lerarentekort alleen maar opliep, en dat het stelsel kraakt in zijn voegen, waardoor het voor ouders, kinderen en leraren soms onvoldoende kan voorzien in hun behoefte.
Voorzitter. In de afweging van deze intenties en aarzelingen stemden sommigen voor en anderen tegen, maar er was in de analyses volgens mij een grote mate van overeenstemming. Het leek mij goed om dat zo aan het begin van dit debat nog eens op een rijtje te zetten, omdat de wezenlijke vraag voor ons tweeledig is. Die vraag is — het spijt me, heren — niet een vraag aan de initiatiefnemers. Ik bedank hen graag voor hun inzet, maar eigenlijk is het vooral het opruimen van een mislukt project van de regering. Ik stel mijn vraag dan ook aan de minister.
In de eerste plaats vragen wij de minister om te reflecteren op de vraag waarom het niet is gelukt om draagvlak op te bouwen. Hoe kan het dat een voorstel dat door het parlement werd aanvaard, omdat het in belangrijke mate van en voor leraren zelf zou zijn, uiteindelijk niet kon worden ingevoerd omdat diezelfde leraren zich er niet in herkennen? Wat is er in die vier jaar gebeurd? Vooral, wat is er in die vier jaar niet gebeurd, waardoor het register zozeer in het moeras is gelopen dat nu het parlement zelf er de stekker uit moet trekken? Ik vraag dat ook omdat we er een beetje een nare smaak aan hebben overgehouden dat we hebben ingestemd met het voorstel met als essentiële kanttekening dat de regering de beroepsgroep mee zou moeten krijgen. Ik steek de hand in eigen boezem: misschien waren we wel naïef door te denken dat de regering dat zou willen en kunnen realiseren. Maar als dat zo in het debat is uitgewisseld, hoe kan het dan dat het zo faliekant mislukt is? Graag een reflectie van de minister.
De tweede vraag gaat over de randvoorwaarden. Met of zonder lerarenregister blijft de vraag levensgroot op tafel liggen wat er nodig is om leraren voor de klas te krijgen met voldoende tijd om hun werk goed te doen en voldoende ruimte om zichzelf optimaal te ontwikkelen. De uitdagingen zijn alleen maar groter geworden, zo lazen wij in de meest recente Staat van het Onderwijs van de inspectie. Natuurlijk heeft de regering wel het een en ander gedaan, maar kennelijk is het onvoldoende effectief. Sterker nog, zelfs een goede monitoring van het probleem van het lerarentekort blijkt al ingewikkeld. Hoe kijkt de minister terug op zijn inzet op dit dossier? In deze politieke periode vraag ik: wat zou zijn opvolger moeten doen om meer resultaat te boeken? Misschien helpt het hem of haar als we die lessen alvast kunnen meegeven. Die vraag is namelijk uiteindelijk urgenter dan het hele lerarenregister.
Voorzitter. Ten slotte wil ik nog wel een opmerking maken over de wat wonderlijke vertoning in de schriftelijke beantwoording van de vragen van deze Kamer. Het vrijwillige lerarenportfolio kan volgens de initiatiefnemers worden voortgezet in een private vorm, maar volgens de minister zou het bij aanvaarding van deze initiatiefwet moeten worden stopgezet. Dat leek bij nadere vragen van deze Kamer vooral een retorisch argument om het verzet tegen de initiatiefwet te stimuleren. Bij navraag door de Kamer heeft de minister namelijk veel preciezer aangegeven hoe het wel zit en wat er wel en niet zou kunnen. Ik denk dat dat aansluit bij wat de initiatiefnemers hopen, namelijk dat de regering die transitie wil ondersteunen. Mijn laatste vraag aan de minister is dan ook: is hij bereid om bij aanvaarding van deze wet con amore en proactief mee te werken aan een doorstart van het vrijwillige lerarenportfolio?
Wij zien uit naar de beantwoording van de vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan is het woord nu aan de heer Van Apeldoorn namens de SP.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Voorzitter. Allereerst heb ik veel waardering voor beide initiatiefnemers en voor het door hen verzette werk. Er wordt weleens door een enkeling geklaagd over het aantal initiatiefwetten vanuit de Tweede Kamer, maar de SP-fractie ziet het recht van initiatief als een wezenlijk onderdeel van onze parlementaire democratie. Het is mooi dat de Tweede Kamer daar ook regelmatig gebruik van maakt, zeker als de regering zaken laat liggen. Daarmee merken wij op dat de heer Kwint een van de Kamerleden is die echt goed gebruikmaakt van het recht van initiatief, want dit is al de tweede keer in twee jaar dat wij hem in dit huis mogen verwelkomen om een initiatiefwet te verdedigen.
Voorzitter. Dan kom ik op de inhoud. Als het wetsvoorstel hier wordt aangenomen, schaffen we met deze initiatiefwet het lerarenregister af. Mijn partij was daar al nooit een groot voorstander van, althans niet op de manier waarop het in de wet is gekomen. We hebben destijds in beide Kamers uiteindelijk tegen de invoering van het lerarenregister gestemd. Het zal dan ook niet verbazen dat ik nu, ruim viereneenhalf jaar later, mijn fractie zal adviseren voor de afschaffing te stemmen. Ik zie dat dat een hele opluchting is voor de heer Kwint. Dan is dat maar meteen duidelijk.
Door de vorige spreker is al gememoreerd dat destijds het idee achter het lerarenregister niet verkeerd was. Het kan een manier zijn voor de beroepsgroep om de proportionele standaarden van het vak hoog te houden en daarmee het beroep van leraar een sterker professionele identiteit te geven met meer erkenning en aanzien. Die argumenten voor het lerarenregister werden destijds onder andere door u, voorzitter, in deze Kamer eloquent onder woorden gebracht. Natuurlijk verdient het leraarschap dat grotere aanzien, want het is een essentieel beroep voor de toekomst van onze maatschappij. Maar dan moet dat register ook wel zijn van de leraren, de beroepsgroep zelf. Het is al vaak gezegd.
Dat was de bedoeling, althans dat vertelde de regering ons destijds, maar de realiteit bleek al snel een andere, zoals mijn fractie in het debat destijds over de invoering naar voren bracht bij monde van mijn voorgangster collega Gerkens. Het gevoel dat toen bovenal overheerste in het veld, was dat een lerarenregister het sluitstuk zou kunnen zijn, maar dat eerst op allerlei gebieden de kwaliteit van het onderwijs verbeterd moest worden alvorens een dergelijke nieuwe verplichting op te leggen. Dat was ook de conclusie van onze oud-collega van de Eerste Kamer, Alexander Rinnooy Kan, in zijn advies aan de minister eind 2018. Volgens Rinnooy Kan werd het lerarenregister van sluitstuk tot hoofdzaak en werd het "door veel leraren eerder ervaren als een bedreiging dan als een steun in de rug voor de professie. Er was, kortom, gebrek aan draagvlak en eigenaarschap bij leraren." Dit gold dan voor het hele proces, ook voor de pogingen om tot een voor het lerarenregister noodzakelijke nieuwe beroepsorganisatie komen. Aan die noodzakelijke voorwaarde voor het lerarenregister is nog steeds niet voldaan. Die kwaliteitsverbetering is ook nog steeds hard nodig, want hier is helaas te weinig aan gedaan de afgelopen jaren.
Daarom is er, zeggen wij met de heer Rinnooy Kan, een frisse start nodig. Wat de SP-fractie betreft betekent dat dus afscheid nemen van dit lerarenregister. Hoe ziet de minister dit? Vindt hij die frisse start dan niet noodzakelijk in het licht van wat ik net allemaal heb betoogd? Want inmiddels is er bijna niemand meer die vindt dat de tijd nu alsnog rijp is voor het lerarenregister, althans op deze basis, ook niet de voorstanders van destijds. Waarom het dan in de wet laten? Geforceerde invoering nu zou de aantrekkelijkheid van het beroep eerder verkleinen dan vergroten, en dat in een tijd waarin we nog steeds kampen met een enorm lerarentekort.
Voorzitter. De conclusie is volgens mijn fractie onontkoombaar. De invoering van het lerarenregister is simpelweg mislukt. Daar is bijna iedereen het over eens. Erkent ook de minister dit, zo vraag ik hem, en kan hij reflecteren op die mislukking? Het uit de wet halen van het lerarenregister is inhoudelijk de juiste keuze, maar naar het oordeel van de SP-fractie ook staatsrechtelijk de enige zuivere weg. Zoals de initiatiefnemers terecht stellen: je kan niet een wet in werking laten treden en die dan vervolgens jaar in, jaar uit niet uitvoeren, zonder zelfs ook maar zicht op uitvoering, maar de wetgeving intussen wel intact laten met het idee dat die later alsnog geactiveerd zou kunnen worden. Dat schept ook onduidelijkheid en onzekerheid voor de leraren zelf. Aan de minister vraag ik hoe hij dit eigenlijk ziet. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de al in werking getreden wet voor onbepaalde tijd niet uit te voeren maar wel voort te laten bestaan? Waarom heeft de regering het aan de Tweede Kamer overgelaten om dit te repareren? Vindt de minister dit nu staatsrechtelijk echt helemaal in orde, of is de minister het met mijn fractie eens dat het in ieder geval geen fraaie figuur is? Het is mijn fractie eigenlijk een raadsel waarom de regering aan het mislukte lerarenregister heeft willen vasthouden. Is het soms de angst voor gezichtsverlies?
Voorzitter. Ik heb ook nog twee vragen aan de initiatiefnemers. Zij wilden eerst niet alleen het lerarenregister, maar ook het zogenaamde professioneel statuut uit de wet halen, iets waar een groot deel van de beroepsgroep juist wel veel waarde aan hechtte, zo is mij gebleken. De Tweede Kamer heeft dat naar het oordeel van mijn fractie met goede argumenten via een amendement weten te voorkomen. Kunnen de initiatiefnemers nog eens uitleggen waarom zij aanvankelijk van mening waren dat het professioneel statuut beter ook uit de wet kon en waarom zij vervolgens in de Tweede Kamer van mening veranderd zijn? Was dat laatste vooral politieke opportuniteit of hebben de initiatiefnemers zich op dit punt echt inhoudelijk laten overtuigen?
Ten tweede en ten slotte, voorzitter. Met de initiatiefnemers vindt mijn fractie dat nieuwe initiatieven vooral aan de leraren zelf overgelaten moeten worden. Maar als de initiatiefnemers nou eens om een open geformuleerd advies gevraagd zou worden, zouden zij dan ideeën hebben over wat wel een goede manier zou kunnen zijn om alsnog tot de doelen te komen die oorspronkelijk achter het idee van het lerarenregister geformuleerd waren? En zou daar eventueel dan te zijner tijd ook een nieuwe wet of wetswijziging voor nodig zijn, of zijn zij op dit punt geheel agnostisch? Ik zie de heer Bisschop lachen.
Ik zie uit naar de beantwoording door de initiatiefnemers en de minister. Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is nu het woord aan de heer Pijlman namens de fractie van D66.
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. Het gebeurt niet vaak dat hier een initiatiefvoorstel wordt behandeld dat ingediend is door een Tweede Kamerlid van conservatief-christelijk rechts en een Tweede Kamerlid van radicaal links, waarbij het initiatief bestaat uit het schrappen van een initiatief van de vorige regering. De heren Bisschop en Kwint hebben elkaar gevonden in het schrappen van de bepalingen over lerarenregister en het registervoorportaal uit de verschillende onderwijswetten. Ik wil hen graag een compliment maken voor dit initiatief en het werk dat ervoor werd verricht.
Op 14 februari 2017 — ik wist niet dat het toen Valentijnsdag was, maar ik hoef dat, geloof ik, ook niet zo te onthouden — bespraken we hier de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal. Het was een voorstel van het vorige kabinet, van VVD en Partij van de Arbeid. Staatssecretaris Dekker verdedigde het. Dat deed hij met verve. Zowel voor- als tegenstanders roerden zich vóór het debat, al waren de tegenstanders ruim in de meerderheid. Er leek weinig draagvlak voor te bestaan. Tijdens het debat sprak ik mijn twijfel erover uit of het wel uitvoerbaar zou blijken.
Over de achtergrond van het voorstel bestond niet veel verschil van mening. De kwaliteit van ons onderwijs staat en valt met de kwaliteit van de leraren. Zij zijn de cultuurdragers die waarden en normen overdragen. Zij leren onze kinderen cognitieve en affectieve vaardigheden.
Onze welvaart is gestoeld op de kwaliteit van ons onderwijs. Daarom steunt D66 ook een beter salaris voor leraren. Daarom is de status van het leraarschap in onze samenleving zo belangrijk. Daarom dienen de omstandigheden waaronder zij hun werk kunnen doen zo optimaal mogelijk te zijn. Daarom is het belangrijk dat de lerarenopleidingen excellent zijn en de na- en bijscholingsmogelijkheden adequaat.
Zo sprak ik in 2017. Is de situatie nu anders? Nee. Er zijn wel de nodige stappen gezet, maar optimaal is het bij lange na nog niet. De invoering ging toen terug op de adviezen van de commissie-Van Es en later de commissie-Rinnooy Kan. We hebben er in onze fractie heel veel over gedebatteerd. Het voorstel leek gebaseerd op het BIG-register zoals dat werkt voor de gezondheidszorg. Maar het gebrek aan draagvlak, de governancestructuur, de rol van de Onderwijscoöperatie, de rol van de vakbonden en het gebrek aan zelfsturing van de leraren deden ons zo twijfelen over de uitvoerbaarheid dat D66 tegenstemde.
We kregen gelijk. Het register ging niet werken en de Onderwijscoöperatie is alweer opgeheven. De vraag is nu of we de bepalingen over het lerarenregister ook uit de wet moeten schrappen zoals de initiatiefnemers willen, of dat we ze moeten handhaven, zodat we er later mogelijkerwijs weer van kunnen gebruikmaken zoals de minister, tevens adviseur namens het kabinet, meent.
Een van mijn bezwaren tegen het toenmalige voorstel was dat het alleen het formele leren registreerde, maar onvoldoende verbonden was met een leercultuur op de scholen. Hoe moet het dan wel? Goed hr-beleid op de scholen is de taak van de schoolbesturen en vooral directies van de scholen. Binnen scholen moet er ruimte zijn voor het formele leren, de cursussen, maar ook voor een professionele leercultuur met peerreview. Het gaat niet alleen om kennis, maar ook om didactische en onderwijskundige vaardigheden, die impulsen kunnen krijgen als peerreview in de school en tussen scholen de norm wordt. Daar is nog heel veel werk te verzetten. Hoe beoordelen de initiatiefnemers dit? Ik zou ook graag een reactie van de minister willen hoe hij dit heeft bevorderd, de afgelopen jaren. Naar wij menen hoort een dergelijke professionele cultuur tot de doelmatigheidseisen waarop de inspectie de directie van scholen dient te ondervragen.
Kortom, een professionele cultuur die van onderop wordt bevorderd en bewaakt door de inspectie, waarbij het professionele statuut vastlegt wat de rol en de bevoegdheid van de individuele leraar en het lerarencollectief is, en het lerarenportfolio de individuele ontwikkeling vastlegt. De overheid is dan veel meer de facilitator van de scholen, maar heeft anders dan bij het BIG-register geen formele rol. Graag een reactie van zowel de initiatiefnemers al de ministers.
Er is discussie geweest over het vrijwillige lerarenportfolio. De brief van afgelopen vrijdag van de minister, tevens adviseur namens de initiatiefnemers, heeft de status opgehelderd. Wij denken dat het goed zou zijn dat de inspectie de scholen faciliteert door een voorbeeld-lerarenportfolio aan te leveren, die de scholen kunnen gebruiken. Graag een reactie van zowel de initiatiefnemers als de minister. Is hij bereid dit ook te bevorderen?
Voorzitter. In het oorspronkelijke voorstel van de initiatiefnemers stond ook het voornemen, het professionele statuut te schrappen. De Tweede Kamer heeft dit bij amendement uit het voorstel gehaald. Gelukkig, zeg ik erbij, want anders was ik gaan twijfelen. Waarom hadden de initiatiefnemers dit voornemen? Was het werkelijk de bedoeling, de invloed van de leraren op de professionele cultuur te beperken? Of was het een vergissing? We horen het graag.
Voorzitter. Ten slotte de vraag of het nu verstandig is, die dode letters van dit artikel uit de wet te halen, zoals de initiatiefnemers willen, of het maar te laten staan, zoals de adviseur wil, omdat het wellicht op den duur nog tot leven kan worden gewekt. D66 constateert dat het het kabinet niet gelukt is, vier jaar nadat de wet is aangenomen, de wet tot leven te wekken. Daarbij is de toen gewenste governance inmiddels geheel achterhaald. Voor ons ligt het dan ook voor de hand, nu een einde te maken aan een wet die goedbedoeld was, maar geheel niet aansloot bij de beroepspraktijk.
Voorzitter. Wij wachten graag de reactie van de initiatiefnemers en de minister af. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pijlman. Er is een interruptie voor de heer Van Kesteren voor u.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Is het bij- en nascholingsniveau van leerkrachten bepalend voor de kwaliteit van die leerkrachten en dus ook voor het onderwijs?
De heer Pijlman (D66):
Nou, dat is het niet alleen. Ik heb gesproken over excellente lerarenopleidingen. Bij- en nascholing is en blijft buitengewoon belangrijk. De gemiddelde leraar heeft — misschien wil de minister daar straks nog iets over zeggen — ik meen €600 die hij kan besteden voor zijn eigen ontwikkeling. Daar kan hij bijvoorbeeld een cursus voor doen. Dat is al een stap vooruit. Maar vergelijk dat eens met de gemiddelde ambtenaar op het ministerie van OCW. Welk persoonlijk budget heeft die om zich te scholen en bij te scholen? Daarbij steekt het allemaal nog heel erg bleekjes af wat scholen kunnen. Maar heel belangrijk vind ik, wat ik net zei, dat de cultuur zo is dat peer review, het bij elkaar in de klas komen en samen een didactisch en onderwijsconcept ontwikkelen, gewoon zijn, want daar gaat het heel erg om als je het over de kwaliteit van het onderwijs hebt.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Heel veel leraren staan al heel veel jaren voor de klas. Zij hebben zichzelf geschoold en ze hebben heel veel ervaring opgedaan. Het is ook wel een ervaringsvak, min of meer. Zij hebben een broertje dood aan bijscholing, want dan komen de cursussen waarvan zij zeggen dat ze er niet veel van leren. Ik noem maar iets: een cursus sfeer in de klas. Veel leraren hebben daar geen zin in, ze richten zich liever op die klas met scholieren. Het portfolio van zo'n leraar raakt ook niet vol. Is dat in uw ogen dan een leraar die kwalitatief onderdoet voor een collega die op elke cursus inschrijft?
De heer Pijlman (D66):
Nee, dat hoeft natuurlijk helemaal niet. Maar ik vind wel dat het bij een professionele cultuur hoort dat je je laat bij- en nascholen, dat je de kennis en de ervaring van de collega's ... Misschien kan zo'n oudere collega een jongere collega nog heel veel leren. Zo'n cultuur moet er dan ook zijn. Natuurlijk wil je je ook laten bij- en nascholen als het gaat om nieuwe leermethodieken en ontwikkelingen in een bepaald vakgebied. Zeker in het voortgezet onderwijs speelt dat een grote rol. Dus ja, ook de cursus hoort bij een professionele onderwijscultuur.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dus als ik het goed begrijp, dan is de heer Pijlman voor diversiteit in het aanbod van cursussen. Maar de praktijk is vaak dat het hele team op cursus moet, wat dan een cursus wordt van: we hebben nog budget daarvoor, dus we moeten inschrijven op een cursus en laten we dan dit maar met elkaar doen. Dat geeft veel wrevel in de praktijk. Daarom pleit ik altijd voor diversiteit in het cursusaanbod. Daar bent u voor?
De heer Pijlman (D66):
Ja, als u zo aandringt begin ik bijna te twijfelen, gezien waar het vandaan komt. Maar laat ik er dit over zeggen. Het kan belangrijk zijn dat een school zegt: team, we gaan gezamenlijk dit doen. Maar tegelijkertijd — daarin hebt u gelijk — is het voor de individuele leraar heel belangrijk dat een cursus aansluit bij wat hij of zij wil doorontwikkelen en waar anderen ook profijt van kunnen hebben.
De voorzitter:
Dan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
De heer Pijlman heeft ons zojuist ook meegenomen naar de inspectie, die misschien zou kunnen helpen, die behulpzaam zou kunnen zijn. Bestaat dan niet het risico dat als de inspectie met een voorstel komt, dat een beetje op eenzelfde manier overkomt als wanneer de regering dat doet, dus dat de scholen zeggen "het komt bij de inspectie vandaan"? We moeten het juist van onderop laten komen.
De heer Pijlman (D66):
Ja, maar dat hoeft elkaar niet te bijten, denk ik. De inspectie kan heel erg helpen om zo'n andere cultuur in de school tot stand te brengen. Ik vroeg net of het mogelijk is om iets te doen met het portfolio. Het is een doelmatigheidseis: een goede leraar. Ik geloof dat het ook in het debat in de Tweede Kamer aan de orde is gekomen. Ik meen dat de heer Bisschop daar het nodige over heeft gezegd. Ik vind ook dat de inspectie de scholen daarover indringend moet ondervragen, want dit is misschien wel het meest essentiële van het onderwijs.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Onderwijs is lesgeven. De rest is bijzaak. Het doel van het lerarenregister was om leraren meer ruimte en verantwoordelijkheid te geven en hun beroep sterker te maken. Door het lerarenregister zouden docenten meer ruimte krijgen om hun eigen ontwikkeling vorm te geven, waardoor de kwaliteit van het onderwijs zou verbeteren. Ook zou het lerarenregister door de beroepsgroep zelf zijn ontworpen. Maar niets daarvan is gerealiseerd.
Het lerarenregister is voornamelijk van bovenaf opgelegd en niet ontworpen door de beroepsgroep zelf. In de totstandkoming van het lerarenregister blijken overheid en reguliere bonden namelijk allesbepalend te zijn geweest. Enerzijds wordt met het lerarenregister gestreefd naar meer zeggenschap voor leraren en bescherming van het beroep en anderzijds blijkt er nog maar weinig bereikt, mede omdat er sprake is van een voortdurende afbrokkeling van de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van het onderwijspersoneel. Buiten dat is de werkdruk alleen maar hoger geworden door grote klassen en minder tijd voor lesvoorbereiding. De onderwijsbonden zijn sterk gepolitiseerd en allesbehalve neutraal, en zijn allang niet meer bezig met de werkelijke problemen in het onderwijs. De leraar die met plezier voor de klas staat en alle tijd en energie aan zijn leerlingen besteedt, en misschien wel om die reden niet genoeg punten heeft behaald, is slecht af met het lerarenregister.
Voorzitter. Daarom moet men terug naar de tekentafel met als doel om te komen tot een gedragen lerarenregister. Daarbij is het raadplegen van leraren en hun vertegenwoordigers natuurlijk een noodzaak.
Voorzitter. Ik wil daarbij graag een aantal vertegenwoordigers van leraren onder de aandacht brengen die niet of nauwelijks zijn betrokken bij de totstandkoming van het onderwijsbeleid en het lerarenregister in het bijzonder. Dat zijn respectievelijk PO in actie, Leraren in actie en Beter Onderwijs Nederland. PO in actie, Leraren in Actie en BON (Beter Onderwijs Nederland) zijn initiatieven van, voor en door leraren die zich tegen de versteende macht van bestuurders, consultants en adviseurs in het onderwijs keren omdat die voor een groot deel het onderwijs inhoudelijk zijn gaan bepalen. Genoemde belangengroepen hebben veel voeling en communicatie met het werkveld en hebben goede ideeën over de onderwijspraktijk, zowel onderwijsinhoudelijk alsook rechtspositioneel. Overeenstemming met het onderwijsveld wordt in de regel bereikt met de reguliere beroepsvertegenwoordigers van belangenorganisaties, maar die staan steeds verder af van de eigen achterban. Dat is ook de reden dat initiatieven vanuit het werkveld worden gestart zoals PO in actie, Leraren in Actie en BON. Het streven om goed gekwalificeerde leraren voor de klas te krijgen, zit niet in het aantal cursussen dat een leraar heeft gevolgd. Dat zijn ook de bezieling en inzet voor de klas, de aandacht voor de leerlingen. De professionele behoeften van de individuele leraar dienen weer centraal te staan. Maak rekenen en Nederlandse taal weer prominent. Het bijbrengen van basiskennis en basisvaardigheden moeten opnieuw de kerntaak van de leraar worden, met directe instructie omdat deze werkwijze veel meer effectieve leertijd oplevert.
Voorzitter. Dit pleidooi voor de positie van de leraar voor de klas en de echte vertegenwoordigers van het onderwijsveld houd ik met de bedoeling om het echte onderwijsveld veel meer te betrekken bij het onderwijsbeleid en bij wetsvoorstellen. De toegezegde 8,5 miljard voor het onderwijs is lucratief voor de vele consultants, adviseurs en onderwijsvernieuwers die zelf nooit voor de klas hebben gestaan. De leraar voor de klas wordt door de regering en de coalitiepartijen al jaren als sluitpost gezien.
Voorzitter. Ik zou willen afsluiten met een vraag aan de minister. Is de minister bereid, dan wel een toezegging te doen, om PO in actie, Leraren in Actie en Beter Onderwijs Nederland, die dicht bij de leraar voor de klas staan, veel meer te betrekken bij de ontwikkeling van onderwijsbeleid en de totstandkoming van wetsvoorstellen? Graag zou ik daar een antwoord op willen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. Dan is nu het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Voorzitter. Allereerst zou ik collega Soeharno succes willen wensen met de maidenspeech die hij zo gaat houden.
De heren Bisschop en Kwint wensen met dit wetsvoorstel het lerarenregister en het registervoorportaal te schrappen. Het invoeren van het lerarenregister was om de positie van leraren te versterken en om de beroepskwaliteit zichtbaar te maken en te verbeteren. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel op 21 februari 2017 aangenomen. De onderwijscoöperatie waar het lerarenregister onderdeel van is, is inmiddels beëindigd. Dat betekent in de visie van de VVD-fractie echter niet dat het lerarenregister, dat tijdelijk niet wettelijk verplicht is gesteld, dient te sneuvelen.
De VVD-fractie vraagt de minister of het niet zo is dat de docenten nu de kans hebben om zelf met initiatieven te komen en dat dat ook werkt omdat inmiddels leraren zich lijken te verenigen in een lerarencollectief. Is het niet dat op die manier tot een professionalisering van de beroepsgroep kan worden gekomen en dat het register daar nou juist wel behulpzaam bij zou kunnen zijn? Waarom het kind met het badwater weggooien, vraagt de VVD-fractie de minister. De VVD-fractie is van mening dat het wel degelijk mogelijk is om het lerarenregister op termijn tot een succes te maken. Het register biedt een kans om er alles aan te doen om de kwaliteit van leraren hoog te houden. Lesontwikkeling en de intervisie en evaluatie van lessen krijgen ook erkenning in het lerarenregister. Dat draagt bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Het is belangrijk dat docenten zich gedurende hun hele loopbaan blijven bijscholen. Dat kan door docenten zelf, uit het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, worden bijgehouden in het lerarenregister. De VVD-fractie heeft overigens begrepen dat ook de lerarenopleiding voor het in stand houden van het register is. De VVD-fractie vraagt de minister of dat klopt.
Voorzitter. De VVD-fractie vraagt de initiatiefnemers of door het wegvallen van de registerbepalingen ook de juridische basis onder het vrijwillig lerarenportfolio wegvalt. De VVD-fractie zou het betreuren als het lerarenportfolio in de huidige vorm zou moeten worden stopgezet. De VVD-fractie heeft begrepen dat dit de inmiddels ruim 14.000 ingeschreven leraren de mogelijkheid zou ontnemen om in het lerarenportfolio zelf hun professionalisering bij te houden.
Daar wil ik het bij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Blécourt. De heer Ganzevoort heeft een interruptie voor u namens GroenLinks.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik vraag me af of mevrouw De Blécourt het, als ze het heeft over de waarde van zo'n register, eigenlijk niet heeft over het vrijwillige portfolio, dat gewoon nog wel werkzaam is. Verwart ze dat niet met het lerarenregister? Waarom moet het verplichte register er dan toch blijven?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Omdat de VVD-fractie het idee heeft dat het kind met het badwater wordt weggegooid. Want als je nu het lerarenregister opheft, dan zou het best wel zo kunnen zijn dat de leraren het register straks wel willen. Dan moeten we in deze Kamer weer opnieuw met de wet instemmen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Maar het portfolio is er nog steeds. Dat is kennelijk wat leraren willen. Ik zie dat niet als het kind met het badwater weggooien. Ik zie dat zelfs de heer Bisschop, die het in de Tweede Kamer een comateuze toestand heeft genoemd, euthanasie wel als een oplossing daarvoor zag. Dat vond ik voor hem wel ver gaan. Dat vind ik dus nog wel drie stappen verder dan het kind met het badwater weggooien. Er is geen lerarenregister; er is een portfolio. Volgens mij zeggen we daarover dat het werkt.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Maar toch: ik weet dat dat de visie is van uw fractie. De visie van mijn fractie is dat het voorbarig is om het lerarenregister nu te schrappen, omdat de leraren zich nu aan het verenigen zijn. U zegt: de leraren willen het portfolio; zij willen het register niet. Daarvan is mijn fractie nog niet overtuigd. Dat is dan ook meteen een vraag aan de minister.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Mevrouw De Blécourt zei net in haar betoog dat de wet een basis biedt om het lerarenregister op termijn alsnog in te voeren. Mijn simpele vraag aan mevrouw De Blécourt is: op welke termijn zou dat dan moeten gebeuren? Op welke termijn dacht de VVD-fractie dan dat het alsnog mogelijk zou zijn?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Dank u wel voor uw vraag. De VVD-fractie heeft begrepen — die vraag heb ik zojuist ook aan de minister gesteld — dat leraren zich nu aan het verenigen zijn. Wij weten op dit moment dus nog niet precies wat zij willen en of zij dat lerarenregister wellicht willen reanimeren, om maar bij die woordspeling te blijven.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Misschien beschikt mevrouw De Blécourt over andere informatie dan de informatie waar ik over beschik. Ik constateer dat de wet die het lerarenregister vierenhalf jaar geleden moest invoeren is aangenomen, dat wij, en de regering, vierenhalf jaar lang de tijd hebben gehad om alsnog tot invoering te komen en dat het tot op heden niet gelukt is. Ik heb zelf in mijn eerdere spreektekst ook al gememoreerd dat aan die voorwaarden nog steeds niet voldaan is. Ook de heer Rinnooy Kan heeft dat beschreven. Dat is tot op heden nog steeds het geval. Mevrouw De Blécourt zegt: er is nu wat gaande; dat moeten we dan maar even afwachten. Dat is wat ik begrepen heb.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Ja, dat heeft meneer Van Apeldoorn goed begrepen.
De voorzitter:
Tot slot meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Dan ben ik toch benieuwd of mevrouw De Blécourt nader kan omschrijven op welk moment de VVD-fractie van mening is dat er aan de voorwaarden wordt voldaan, die al vierenhalf jaar lang en tot op heden niet aanwezig zijn geweest. Dat kan ook met sint-juttemis zijn.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Nou, dat is ook waarom ik vragen heb gesteld aan de minister of de leraren zich nu inderdaad aan het verenigen zijn en of het er nu op lijkt dat er schot zit in die beweging. Dat is waarom de VVD-fractie het op dit moment te vroeg vindt om het lerarenregister te schrappen.
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb eigenlijk twee vragen aan mevrouw De Blécourt en zal ze tegelijkertijd stellen. De eerste gaat over dat lerarenregister. Stel je voor dat de leraren zich verenigen en zouden zeggen: wij willen een register. Is mevrouw De Blécourt het dan met mij eens dat zij dat ook kunnen doen op vrijwillige basis, oftewel dat daar niet per se een juridische, wettelijke basis aan ten grondslag hoeft te liggen? Dat is de eerste vraag. De tweede vraag. Ik heb uit het betoog van mevrouw De Blécourt begrepen dat ze bang is dat het lerarenportfolio hierdoor ook zou verdwijnen. Waar baseert zij dat op? Ik heb dat namelijk eerlijk gezegd nu niet meer scherp.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Eerst de eerste vraag. De vraag is: kan het niet ook vrijwillig en waarom zouden we de wettelijke basis dan in stand houden? Ik kan de vraag ook andersom stellen. Waarom zouden we de wettelijke basis eronder vandaan halen, als we nog niet weten of het vrijwillig ook kan? En waarom laat je dan die wettelijke basis niet bestaan?
De heer Schalk (SGP):
Ik ben het helemaal met mevrouw De Blécourt eens dat je de vraag ook andersom kan stellen, alleen deed ik dat niet. Ik vroeg: waarom zou je het doen? Waarom zou je de leraren niet gunnen dat ze dat vrijwillig doen? Misschien krijgt het dan wel veel meer body dan wanneer het een moetje is, zoals het nu blijkbaar ervaren wordt.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
We hebben nou eenmaal een wettelijke basis. Als het zo is dat de leraren het vrijwillig willen, dan zou ik zeggen: des te beter, want dan is er al een wettelijke basis. Dat zou mijn antwoord zijn.
De heer Schalk (SGP):
Ik denk dat we op dit punt niet heel veel verder komen. Maar mijn tweede vraag nog, over de lerarenportfolio?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Tot nu toe hebben inderdaad 14.000 leraren zich ingeschreven in dat portfolio. Dat is onderdeel van het lerarenregister. Als je het register weghaalt, dan kun je het wel vrijwillig in stand laten, maar de VVD-fractie vraagt zich af waarom we de wettelijke basis die we hebben, daaronder vandaan zouden halen. Dat is eigenlijk hetzelfde antwoord.
De heer Pijlman i (D66):
Misschien dan nog een andere benadering. Het was de bedoeling dat de Onderwijscoöperatie de zeggenschap zou krijgen. Dat is een faliekante mislukking geworden. Als we dat debat van vier jaar geleden nog eens terughalen, dan zou de zeggingskracht van leraren in de lerarenvereniging vorm krijgen. Die bestaat niet eens meer. En u zegt nu: ja, maar de leraren zijn zich nu aan het verenigen. Nou, misschien, maar dan heb ik wel wat gemist, eerlijk gezegd, want wat voor aanwijzingen hebt u dan dat de verenigde leraren dit lerarenregister nu heel graag willen behouden?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Ik denk dat ik die vraag net ook al heb beantwoord en dat ik die vraag aan de minister heb gesteld. Dit is wat de VVD-fractie heeft begrepen. Wij zullen het straks horen en misschien meer uitleg krijgen van de minister op dat vlak. Vervolgens is mijn antwoord: als de leraren zouden willen dat het vrijwillig toch zou gebeuren, waar heel veel fracties in deze Kamer van uitgaan, waarom zou je dan de wettelijke basis weghalen? Daar is de VVD-fractie het niet mee eens.
De heer Pijlman (D66):
Nee, dat had ik wel begrepen. Hoe kijkt u dan aan tegen die governancestructuur? Die beoogde governancestructuur is er namelijk niet meer. Die is ook al weg.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
De VVD-fractie is van mening dat ook al is de Onderwijscoöperatie opgeheven, wat zo is, dat niet zozeer betekent dat je het lerarenregister uit de wet zou moeten halen, juist omdat die leraren waarschijnlijk best dat lerarenregister in stand willen houden. We zullen het zien. We zullen straks het antwoord zien.
De heer Pijlman (D66):
Dit is wel een beetje het type redenering ...
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Ja, het is een beetje een cirkel, maar dat geldt voor ...
De heer Pijlman (D66):
We wachten het maar even af.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Dank u wel.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Ik heb in de stukken gelezen dat het er eigenlijk op lijkt dat er juist heel veel weerstand is tegen dat lerarenregister en het eigenlijk elke andere discussie in de weg staat, omdat het alleen nog maar daarover gaat. Ik lees in de argumentatie dat het juist een heel goed idee is om het weg te halen, omdat dat de weg opent om opnieuw te beginnen. Hoe kijkt u tegen dat argument aan?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Ik heb dat anders begrepen en ik wacht zo even het antwoord van de minister af voordat ik u zal antwoorden.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Dan ga ik naar de als-danvariant. Stel je voor dat dat zo is, hoe kijkt u daar dan tegen aan?
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Ik ga niet antwoorden op een als-danvariant. Als u het goedvindt, wacht ik even het antwoord van de minister af.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Soeharno namens het CDA. De heer Soeharno zal zijn maidenspeech uitspreken.
De heer Soeharno i (CDA):
Voorzitter. Ik ben tussentijds ingestapt in de Eerste Kamer. En als specialist op het terrein van ethiek en integriteit — en de eedaflegging in het bijzonder — viel ik met mijn neus in de boter.
Want na het afleggen van de zuiveringseed, bleek ik te vallen onder een gloednieuwe integriteitscode met een dikke toelichting. En niet zo'n saaie integriteitscode die alleen maar randverschijnselen normeert, zoals de registratie van nevenfuncties, de maximering van het giftbedrag of het melden van reizen. Maar een die beoogt door te dringen tot het hart van waar de Eerste Kamer voor staat.
Want door alle regels heen klinkt er één boodschap. Hoewel we allemaal zijn ingebed in fracties, partijen en maatschappelijke verbanden, heeft iedereen zijn of haar stem te baseren op een eigen, onafhankelijk oordeel.
De vraag die iedere integriteitsspecialist dan zou stellen, is: is dat nou ook de cultuur in de Eerste Kamer? Welke rollen spelen lobbyisten? En fractiediscipline? In hoeverre is de partijlijn vanzelfsprekend? Ik verwijs maar naar het onlangs gehoorde argument dat een formatievariant de voorkeur zou hebben, juist gelet op de meerderheid in de Eerste Kamer. Wat zegt dat over de taakopvatting van de Eerste Kamer?
Ik ga terug naar de integriteitscode. Kan die code, voor zover nodig, de cultuur veranderen? De Griekse tragediedichter Aischylos, bekend van de Oresteia, schreef over de eed: "Een eed maakt mensen niet geloofwaardig, maar mensen moeten de eed geloofwaardig maken". Zo is het ook met de gedragscode. Die maakt ons niet geloofwaardig. Het is aan ons om die code geloofwaardig te maken.
Een fractiegenoot mijmerde tijdens een fractievergadering dat politici verhoudingsgewijs korte tijd is gegeven. Nu, voor de korte tijd die mij als politicus is gegeven, hoop ik bij te dragen aan het geloofwaardig maken van ons werk.
Voorzitter. Ik kom op het wetsvoorstel.
In de kern komt dit voorstel tegemoet aan twee prijzenswaardige wensen. In de eerste plaats is dat de wens tot bewaking van beroepskwaliteit. Volgens de memorie van destijds is de invoering van het lerarenregister noodzakelijk om ervoor te zorgen dat alle leraren en docenten zullen voldoen aan de bekwaamheidseisen en zij deze bekwaamheidseisen ook zullen onderhouden. Daaraan zit ook iets strengs. Blijkens de memorie wordt als volgende stap overwogen de invoering van tuchtrecht voor leraren die niet aan de eisen voldoen.
In de tweede plaats is er de wens tot professionele waardering. Het is hier al vaker gezegd. Het lerarenregister vormt immers het sluitstuk van een wet die het beroep van leraar omlijnt en de erkenning van de professionele ruimte regelt. Ik verwijs ook naar het professioneel statuut.
Deze wensen kunnen schuren, want bij erkennen en waarderen gaat het om draagvlak. Dat zou temeer moeten gelden voor een streng register en eventueel tuchtrecht. Tuchtrecht komt immers neer op bewaking van de groepsnorm door de groep. De insteek van dit voorstel was dan ook dat een register alleen zou worden ingevoerd als er voldoende draagvlak zou zijn vanuit de beroepsgroep en de stakeholders, zoals de schoolleiders en schoolbestuurders.
De reden dat wij hier vandaag zijn, is dat dit draagvlak er nog altijd niet is, zoals de initiatiefnemers aanvoeren. We hoorden GroenLinks al zeggen dat over die analyse eigenlijk brede overeenstemming is. Al in 2016 was de heldere diagnose van de Raad van State: er is nog geen sprake van een zelfbewuste beroepsgroep die uitgaat van een eigen ethos en daaruit voortvloeiende eigen standaarden en tuchtrecht. Kennelijk is dat draagvlak er ook nu niet. De resultaten uit de internetconsultatie — ik heb daar een zondagmiddag aan besteed — spreken in dat opzicht boekdelen. Daarin vallen bijvoorbeeld drie dingen op:
-
-dat het register wordt ervaren als een administratieve last, of in de woorden van een juf als "een administratief gedrocht",
-
-dat de strenge registratie-eis ervaren wordt als een blijk van wantrouwen, en
-
-dat wat al wordt gedaan op het vlak van versterking van professionele bekwaamheid, niet of niet volledig tot uiting komt in het "afvinken" van bekwaamheidseisen in een register. Ik hoorde D66 zojuist zeggen dat de leercultuur natuurlijk rijker is dan alleen maar het formele leren, als ik het goed weergeef. Sommige initiatieven vanuit de sector, bijvoorbeeld een vrijwillig register, komen kennelijk maar moeilijk tot wasdom in de schaduw van deze wet.
Het voorstel van de indieners dat vandaag voorligt, is dan ook om de beroepsomschrijving en de erkenning van de professionele ruimte in het professioneel statuut te behouden, maar het wettelijk verplichte register af te schaffen. Ik heb daarover een vraag aan de indieners en vragen aan de minister.
Voorzitter. Aan de indieners zou ik willen vragen om te verduidelijken waar nu precies juridisch bezien en, in de woorden van de heer Van Apeldoorn van de SP, staatsrechtelijk bezien de noodzaak ligt tot afschaffing. Het lerarenregister is immers nog niet ingevoerd en zal niet ingevoerd worden zonder draagvlak. Het is op dit moment een dode letter — tot er draagvlak is. Ik zou dus eigenlijk de vraag van de VVD niet aan de minister willen stellen, maar juist aan de indieners.
Dan de vragen aan de minister. We hebben van de minister bevestigd gekregen dat de wettelijke basis voor het portfolio inderdaad komt te vervallen. Graag zou ik aan de minister willen vragen in hoeverre dit erg is. Door hoeveel leraren en scholen wordt gebruikgemaakt van dit portfolio, dus niet van een vrijwillig register, maar echt van een portfolio? En als het nou echt nodig is, in hoeverre zijn er dan mogelijkheden om dat portfolio nog op een andere manier te behouden? Dat is ook de vraag van GroenLinks, waar ik graag bij aansluit.
Tot slot, voorzitter. Vanuit de kernwaarde gespreide verantwoordelijkheid wil het CDA staan voor een overheid die niet boven, maar ten dienste van de maatschappij staat. Langs die weg sta ik sympathiek tegenover dit wetsvoorstel, dat zich keert tegen top-downmaatregelen zonder draagvlak. Bovendien: een zo belangrijke beroepsgroep, die met ernstige tekorten te kampen heeft en in veel opzichten overvraagd wordt, verdient voluit erkenning en waardering.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Soeharno. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.
U bent theoloog, filosoof en jurist. Theoloog werd u aan de Universiteit Utrecht, filosoof aan de Radboud Universiteit en de Westfälische Wilhelms-Universität in Münster, en terug in Utrecht promoveerde u in 2009 in de rechtsgeleerdheid op een proefschrift over de integriteit van de rechter. Vanaf dat moment werkt u ook als docent Beroepsethiek voor zittende en staande magistratuur bij het Studiecentrum Rechtspleging, dat de opleidingen tot rechter, raadsheer, officier van justitie en juridisch medewerker verzorgt. Sinds 2012 bent u aan de Universiteit van Amsterdam hoogleraar Rechtspleging in rechtsfilosofisch perspectief. Dat u affiniteit heeft met het onderwijs — het onderwerp van vandaag — kunnen we dus wel vaststellen.
Behalve als onderwijzer bent u ook als jurist werkzaam, namelijk als advocaat ondernemingsrecht en cassatie bij advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek. Vanuit uw werk als jurist en als rechtsfilosoof bent u verder onder andere redacteur van het Netherlands Journal of Legal Philosophy, onderzoeksfellow bij het Montaigne Centrum voor Rechtspleging en Conflictoplossing van de Universiteit Utrecht en adviseur in de financiële sector, in het bijzonder over ethiek en de daarmee samenhangende bankierseed.
En daarmee kom ik dan ook op uw bijzondere aandachtsgebied als rechtsfilosoof: de eedaflegging. In 2013 zei u in een interview met Trouw dat men de eed zelden in zijn eentje aflegt, maar vrijwel altijd ten overstaan van anderen. Ik citeer: "Je hebt dus altijd iets met een gemeenschap te maken. De verantwoordelijkheid voor de concrete invulling van de eed, voor de waarden, ligt niet alleen bij degene die de eed aflegt, maar ook bij de beroepsgroep waartoe hij gaat behoren."
Op 28 september jongstleden legde u hier de eed af. Niet voor het eerst, maar wel voor het eerst als politicus, toen u lid werd van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. En inderdaad niet in uw eentje, maar ten overstaan van de overige Kamerleden. Wij delen dan ook eenzelfde verantwoordelijkheid.
Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Ik schors de vergadering voor een kort ogenblik, zodat ik u, op 1,5 meter afstand vanzelfsprekend, namens alle collega's kan feliciteren. Ik verzoek u zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties. Ik verzoek de leden te blijven zitten met uitzondering van de fractievoorzitter van het CDA.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
We vervolgen het debat. Ik geef het woord aan de heer Schalk namens de fractie van de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met de gebruikelijke disclaimer dat ik voorzitter ben van de raad van toezicht van een scholengemeenschap. In de korte periode dat ik daaraan verbonden ben, heb ik overigens nog nooit over het lerarenregister gesproken. Dat maakt het allemaal dus weer draaglijk.
Ik wil heel graag beginnen met de felicitaties aan collega Soeharno voor zijn prachtige maidenspeech, maar ook voor zijn mooie statement rondom de eed. Voorzitter, nu ik van u hoorde dat hij ook nog theoloog is, dacht ik bij mezelf dat ik meteen maar het volgende tegen hem ga zeggen. Ik heb ooit weleens gehoord dat de twee opgestoken vingers bij de eed betekenen: twee weten ervan; ik en mijn goede God. Laten we daar een keer over doordiscussiëren, maar dat is misschien op een ander moment mogelijk.
Uiteraard heb ik waardering voor het vele werk dat de initiatiefnemers samen met hun medewerkers, die hier volgens mij ook in de zaal aanwezig zijn, hebben gedaan. Een wet die niet werkt, verdient niet te blijven bestaan. Dat is het geval bij het lerarenregister. Ooit is het aanvaard, overigens zonder de steun van de SGP, maar nu is het tijd om op te schonen. In de Wet beroep leraar wordt een omschrijving van het beroep gegeven. Daarnaast wordt de professionele ruimte vastgelegd in een professioneel statuut. Als derde is een verplicht lerarenregister in die wet opgenomen, maar de stroperigheid daaromtrent en de weerstand tegen een bureaucratisch systeem zijn zo massief dat het in feite is verworden tot een dode letter.
Die conclusie leidt tot een afweging die voor de minister anders uitpakt dan voor de beide initiatiefnemers. Op zich is dat geen ongewone situatie. Het zal ook weleens andersom gebeuren, dus dat de minister iets bedenkt waar de beide initiatiefnemers anders over denken. Hoe dan ook, als het lerarenregister komt te vervallen, dan valt de juridische basis of de juridische dwang weg. Ik begrijp dat de minister het opportuun acht om die juridische status juist in stand te houden.
Mijn fractie is het in dit geval echter eens met de initiatiefnemers dat dit geen goede route is. Met name de steeds groeiende weerzin tegen het lerarenregister helpt ook in de toekomst niet om het tot een doorslaand succes te maken. Wat dat betreft voel ik wel mee met de initiatiefnemers. Die betogen dat de basis voor het register niet wegvalt, maar dat het dan — ik heb dat zojuist met mevrouw De Blécourt gewisseld — vrijblijvend is. Het kan een heel andere, minder beladen, invulling krijgen. Als dat gaat functioneren en gaat uitgroeien, omdat het ervaren wordt als een document van eigen keuze, waar daadwerkelijk gebruik van wordt gemaakt binnen een school of instelling dan wel bij de overstap naar een andere onderwijsinstelling, dan heeft de minister misschien wel meer z'n zin dan nu met een lerarenregister dat als opgedrongen en bureaucratisch wordt ervaren. Het gaat immers in het onderwijs helemaal niet om een register op zich, maar om een werkwijze die recht doet aan de wens om kwaliteit en professie te bevorderen.
Voorzitter. Dat is ook precies het punt dat blijkt uit de internetconsultatie die is gehouden. Het gevoel leeft breed dat het vasthouden aan een wettelijke regeling van een register een miskenning vormt van het feit dat de verantwoordelijkheid voor professionalisering primair bij scholen en leraren berust. Ik begrijp heel goed dat de minister het daarmee eens zal zijn en dat je een dergelijke verantwoordelijkheid ook wettelijk zou willen regelen. Maar als die wettelijke regeling dan juist wordt ervaren als bureaucratisch, als een knellend keurslijf, en misschien zelfs verkeerde commerciële prikkels geeft, dan wordt het middel erger dan de kwaal. De verantwoordelijkheid voor de professionalisering wordt bovendien zichtbaar in het bijhouden van het bekwaamheidsdossier. Dat is een document waarin zowel de school als de leraar inzichtelijk maakt wat de stand van zaken is met betrekking tot zijn of haar bekwaamheid. De minister lijkt te betogen dat dit bekwaamheidsdossier bij gebrek aan eigenaarschap geen recht zou doen aan het eigen professionaliseringstraject van een leraar. Mijn vraag aan de minister is dan: er is toch geen enkel bezwaar tegen als een leraar aardrijkskunde zich op eigen initiatief bekwaamt in, laten we zeggen, theologie en dat laat vermelden in zijn eigen bekwaamheidsdossier? Ook de school zal daar toch geen enkel bezwaar tegen hebben, wetend dat die theologische kennis de aardrijkskundige expertise ongetwijfeld een diepere dimensie kan geven.
Voorzitter. Het bekwaamheidsdossier wordt bijgehouden door het bevoegd gezag en het portfolio door de leraar zelf. Toch zou uit de regeling van het bekwaamheidsdossier zowel door de school als door de leraar meer rendement gehaald kunnen worden. Kan de minister mede bevorderen dat dit gebeurt, bijvoorbeeld door een recht toe te kennen om bepaalde zaken erin op te laten nemen en door mogelijkheden voor overdracht naar een andere werkgever?
Voorzitter, resumerend. In algemene zin lijkt er een verschil van inzicht te zijn tussen regering en initiatiefnemers over de kloof tussen theorie en praktijk. De regering wil vasthouden aan de huidige status quo, om bewegingsvrijheid en flexibiliteit te behouden. Ondertussen lijkt er een staatsrechtelijk ongemakkelijke situatie te zijn ontstaan. Diverse elementen uit het wetsvoorstel staan voor onbepaalde tijd in de ijskast, waarbij de randvoorwaarden voor het in werking treden nauwelijks meer geldig zijn. Hierbij kan de vraag worden gesteld in hoeverre het een zaak van goed bestuur is om wettelijk bepalingen in stand te houden. Het standpunt van de regering in dezen lijkt dan ook tegenstrijdig met zichzelf: enerzijds wordt er een wettelijke verplichting in stand gehouden, die randvoorwaarden en eisen stelt aan de invulling van het lerarenregister, wat keuzebeperkend is, omdat de wetgever op deze manier de concrete invulling van het register, bedoeld van en voor leraren, overneemt. Anderzijds is het argument van de regering dat deze verplichting en de bijbehorende bepalingen in stand dienen te worden gehouden, teneinde de keuzevrijheid voor de beroepsgroep optimaal te bevorderen. Maar het lijkt me dat niet beide tegelijk waar kunnen zijn. Kan de minister hier nog eens op reflecteren?
Voorzitter. Tegelijk is er ook een ander perspectief. De initiatiefnemers willen met hun wetsvoorstel de wettelijke bepaling schrappen, teneinde een nieuwe start te maken en de regie daadwerkelijk in handen van de beroepsgroep te leggen. Daarover heb ik nog wel een vraag aan de beide indieners. Wat moet er gebeuren om het onderwijsveld ondubbelzinnig het vertrouwen te geven om een aanpak te kiezen die past bij de specifieke doelgroep, al dan niet met een register? Welke ideeën hebben zij daarbij? En heeft de minister daar misschien ook al gedachten bij? Want stel dat dit wetsvoorstel wordt aanvaard, dan is het een feit. Maar gedachtig de wens van zowel de ministers als de indieners zou het wel nuttig zijn om een actieve rol te spelen in het faciliteren van het proces van de beroepsgroep zelf om tot gewenste en noodzakelijke professionalisering te komen. Vandaar dat ik uitzie naar de antwoorden van de minister en van beide indieners.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Fiers, namens de fractie van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Dank. Allereerst namens mij ook felicitaties voor de prachtige maidenspeech. Inderdaad, een eed is een dode letter als wij daaraan samen geen invulling geven. Dat is dus herkenbaar.
Voorzitter. Goed onderwijs valt of staat met een goede leraar of goede lerares. Daar hebben we vast allemaal onze eigen voorbeelden van. Uit mijn eigen schoolcarrière herinner ik me de leerkrachten die me nieuwsgierig maakten om verder te kijken en verder te denken. Ik denk dan met name aan mijn natuurkundeleraar, meneer Van Lieshout, op het Pius X-College in Bladel. Hij stimuleerde me destijds als een van de weinige meiden in zijn klas om de wondere wereld van de natuurkunde te doorgronden. Een uitspraak van Einstein is mij altijd bijgebleven, namelijk dat een verklaring zo eenvoudig mogelijk moet zijn, maar niet eenvoudiger. Dus niet ten koste van de juistheid. Die wijsheid heb ik in de rest van mijn leven nog veel kunnen gebruiken en is overigens ook in de politiek heel handig.
Nu weer terug naar het lerarenregister. Een goede leraar is inderdaad meer dan wat je kunt vastleggen in een formeel lerarenregister. Een paar sprekers hebben daar al op gewezen. Met de oorspronkelijke doelstellingen van het lerarenregister is helemaal niets mis. Dat zijn de initiatiefnemers volgens mij met mij eens. De vraag is of ik dat goed heb ingeschat. Het doel van dit onderdeel van de wet op het beroep van de leraar uit 2017 is: "de positie van de leraar te versterken en daarmee het vak aantrekkelijker maken en de kwaliteit van het onderwijs verbeteren door het structureel borgen van het bekwaamheidsonderhoud". Je zou verwachten dat alle leraren op de schoolbanken gaan en juichen om zo'n fantastisch voorstel.
Maar niets is minder waar. Het is een splijtzwam geworden. Ergens heeft dit onderdeel van de wet een verkeerde afslag genomen en is het geworden tot een discussiepunt en een sta-in-de-weg. De fractie van de Partij van de Arbeid is benieuwd wat de initiatiefnemers en ook de minister zien als oorzaak van de ontstane situatie. Het antwoord op die vraag is belangrijk voor een succesvol vervolg, maar misschien ook wel voor soortgelijke vraagstukken in andere sectoren in de samenleving. Waar komt die weerstand vandaan? Zijn dat oprechte zorgen over nut en noodzaak van het lerarenregister of zorgen over een mogelijke bureaucratie? Of is er sprake van een meer algemeen wantrouwen tegen onderwijsplannen uit Den Haag? Of wordt het te veel gezien als een verplichting om te professionaliseren uit wantrouwen? Of is het misschien zelfs meer fundamenteel en wordt het lerarenregister helemaal niet gezien als een effectief instrument om die mooie doelstellingen die ik net verwoordde te realiseren?
Voorzitter. Ik wil graag stilstaan bij de gevolgen van het eventueel schrappen van het lerarenregister. De grote vraag is natuurlijk: hoe nu verder? Eerst wil ik even stilstaan bij de algemene doelstellingen die beoogd werden met het lerarenregister en daarna wil ik ingaan op het meer specifieke doel van het borgen van het bekwaamheidsonderhoud.
De algemene doelstellingen die beoogd werden, namelijk het aantrekkelijk maken van het vak van leraar en het versterken van de positie van de leraar, staan nog steeds als een paal boven water. Werken aan die doelstellingen blijft dan ook heel hard nodig. De fractie van de PvdA is benieuwd hoe de initiatiefnemers en ook de minister kijken naar die algemene doelstellingen.
Tot slot de meer specifieke doelstelling: het structureel borgen van het bekwaamheidsonderhoud. De initiatiefnemers willen met het wetsvoorstel "de weg vrijmaken om de beroepsgroep de kans te geven om zelf aan de slag te gaan". Ze willen de beroepsgroep "ondubbelzinnig het vertrouwen geven". De fractie van de PvdA kan de initiatiefnemers volgen in hun argumentatie dat het, gezien de ontstane situatie, belangrijk is om opnieuw te beginnen. Daar hebben we wel wat vragen over aan de initiatiefnemers.
Gaat het de beroepsgroep binnen een redelijke termijn lukken om dat bekwaamheidsonderhoud structureel te borgen? Wat is daar, naast ondubbelzinnig vertrouwen, voor nodig, vraag ik aan de initiatiefnemers. Ook is mijn fractie benieuwd naar het antwoord van de minister hierop. Want eerlijk gezegd hebben we daar wel wat zorgen over. Goede bedoelingen zijn er zeker, maar er is — een aantal sprekers verwees er al naar — op dit moment een groot lerarentekort en het is daarom te verwachten dat de bijscholing op allerlei scholen als eerste sneuvelt op het moment dat er weer dagdagelijkse roosters gemaakt moeten worden. Is het dan wel reëel om te verwachten dat de beroepsgroep die structurele borging voor elkaar krijgt onder de huidige omstandigheden? We kennen inmiddels noodmaatregelen waarbij onbevoegden voor de klas worden toegelaten. Het klinkt een beetje als dweilen met de kraan open. De bal voor de oplossing komt nu te liggen bij de beroepsgroep. De fractie van de PvdA vraagt zich af of dat wel realistisch is. We zijn ook benieuwd naar het antwoord van de initiatiefnemers hierop.
Voorzitter. Ik eindig zoals ik begon, namelijk met het citaat van Albert Einstein: "De oplossingen voor een probleem moeten zo eenvoudig mogelijk zijn, maar niet eenvoudiger." Wellicht is dat citaat ook van toepassing op het lerarenregister en is het een te eenvoudige oplossing voor een heel hardnekkig probleem in het onderwijs, waar eigenlijk een heel andere oplossing voor nodig is.
Ik zie uit naar het antwoord.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Fiers. De heer Van Kesteren van de PVV heeft een interruptie.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Ik zou mevrouw Fiers het volgende willen vragen. Is het aantrekkelijk maken van het vak leraar afhankelijk van het lerarenregister? Is dat afhankelijk van het bijscholingsniveau of het lerarenregister? U noemt dat "bekwaamheidsonderhoud". Is of je een goed leraar bent, is de kwaliteit van het onderwijs en de leraar afhankelijk van dat lerarenregister?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Ik heb geciteerd wat de doelstellingen waren van dit onderdeel van de wet. Dat ging erover als bedoeling om het vak van leraar ook aantrekkelijker te maken. Ik denk dat een borging van de kwaliteit daar een bijdrage aan kan leveren, maar dat is zeker niet het enige. Zoals ik net ook al zei, zijn er grote problemen in het onderwijs die volgens mij eerder om een oplossing of een aanpak vragen dan dat je een register gaat aanleggen. Ik ben het met uw vorige opmerking ook eens dat er veel meer is dan alleen maar een register. Ik weet niet of bij mijn meneer Van Lieshout, de natuurkundeleraar van destijds, op de website stond welke bijscholingen hij allemaal had gedaan, maar ik herinner me hem als een goede docent. Dat waren vaardigheden die je ook niet zomaar eenduidig in een register kan leggen. Dus dat is de formele scholing, maar er is veel meer.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
De heer Van Lieshout had waarschijnlijk de vaardigheid dat hij u stimuleerde om verder te gaan in een bepaald vak. Dat had hij niet in een cursus geleerd, neem ik aan. Dat is ook het punt dat ik wil maken. Is nou een lerarenregister en de hoeveelheid bij- en nascholing bepalend voor de vakbekwaamheid van leraren? U heeft het over de doelstelling van zo'n lerarenregister. Dat is allemaal prima, maar we hebben ook te maken met het draagvlak en hoe dat landt in de praktijk. Het blijkt dus in de praktijk dat een groot deel van mensen voor de klas dat lerarenregister helemaal niet zien zitten. Die hebben daar toch hun redenen voor genoemd. Wat vindt u daar dan van? Zouden we dan toch moeten vasthouden aan dat lerarenregister, of zouden we dat gewoon maar beter kunnen schrappen?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Nee. Ik heb ook aangegeven dat ik de initiatiefnemers kan volgen in hun rederering om het te schrappen, gezien de ontstane situatie. Mijn vragen zien eigenlijk vooral op hoe nu verder. Want de doelstellingen die oorspronkelijk bedacht waren, staan nog steeds overeind. Daarom ben ik op zoek naar en ook geïnteresseerd in het antwoord van de initiatiefnemers en de minister hoe zij daartegen aankijken. In antwoord op uw vraag "is dan het lerarenregister de enige simpele oplossing?" zeg ik: nee, dat is niet de enige oplossing voor dit probleem.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Tot slot zou ik mevrouw Fiers willen vragen of zij vindt dat de vakbond, de Aob in de huidige situatie, de achterban, de mensen in het werkveld, de mannen en vrouwen voor de klas, goed vertegenwoordigt? Bent u daarvan overtuigd als u dit allemaal meeneemt in uw betoog en in uw mening over het functioneren van een vakbond?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Over het functioneren van een vakbond kunnen we denk ik ook nog een hele middag doorpraten. Volgens mij is het belangrijk dat er verschillende spelers zijn die een rol en een verantwoordelijkheid hebben in het op peil houden van de bekwaamheid van een docent. Daar zijn verschillende meningen over. Volgens mij is de weerstand op dit moment zo massief dat zo'n beetje iedereen tegen is. Daarom denk ik dat de initiatiefnemers een punt hebben: haal het uit de wet en begin opnieuw. Alleen gaan mijn vragen erover dat dat ook niet eenvoudig zal zijn. Dus ik ben op zoek naar hoe deze partijen die hier aan tafel zitten, naar het vervolg kijken.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Fiers. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik nu de vergadering voor de pauze. Mede in verband met commissievergaderingen schors ik tot 15.45 uur.
De vergadering wordt van 14.56 uur tot 15.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 35145, Afschaffing van het lerarenregister en het registervoorportaal. We zijn nu toe aan het antwoord van de initiatiefnemers en de regering in de eerste termijn. Ik geef het woord aan de heer Bisschop.
De heer Bisschop i:
Voorzitter, geachte vergadering. Om te beginnen: zeer bedankt voor de gastvrijheid en de gelegenheid om hier ons initiatiefvoorstel te mogen toelichten en, zo u wilt, verdedigen. Misschien is het een beetje ongebruikelijk om te doen vanuit de Tweede Kamer, maar ik voeg mij graag bij de felicitaties in de richting van de heer Soeharno voor zijn mooie, beknopte, reflectieve maidenspeech. Ik heb ervan genoten.
Er was enige vreugde over de innige samenwerking tussen SP en SGP. Dat heeft ook een diepere betekenis in de volgende zin. Soms zeggen we dat de SP maar één letter mist, of zegt de SP dat de SGP er één te veel heeft. Maar even afgezien daarvan: wij zoeken soms, waar dat nodig is, bewust samenwerking met politieke tegenstanders — althans, zo verschijnen ze in de media — om ook het volgende duidelijk te maken. Je kunt grondig van mening verschillen. Dat is legitiem. Daarvoor heb je de verschillende politieke partijen, althans in ieder geval in de Tweede Kamer. Maar je kunt ook de verbinding zoeken. Op het moment dat er zaken zijn waarbij je elkaar herkent, misschien vanuit verschillende aanvliegroutes, zoek elkaar dan op en trek dan gezamenlijk op. Ook dat is een signaal in de richting van de samenleving. Ik kom uit het onderwijs. Dat is misschien een beetje een voorbeeldfunctie. Dat blijft er dan dus toch een beetje in zitten.
Voorzitter. Verschillende leden hebben aangegeven: over het lerarenregister op zichzelf kun je best positief zijn. Mevrouw Fiers van de PvdA was daar heel expliciet over. De vraag is: hoe kan het dan dat het toch zo misgaat? Als het van, voor en door docenten is, dan is dat toch iets dat gedragen wordt door de beroepsgroep? Ja, dat klopt. Maar daar begint het al: van, voor en door de beroepsgroep. De woorden vielen inderdaad al: het is in veel opzichten ervaren als bureaucratie, van bovenaf opgelegd, te weinig van onderop, te weinig aansluitend bij de beroepspraktijk, te weinig aansluitend bij een structuur waar de beroepspraktijk zich door gesteund voelde — de heer Soeharno wees daarop — en te veel top-down. Zoals ook werd gezegd: van een sluitstuk werd het eigenlijk een hoofdzaak. Dat is naar ons idee een van de redenen waarom het uiteindelijk niet gelukt is om echt iets van de grond te krijgen. De randvoorwaarden die de Raad van State in zijn advies ook aangaf bevatten zaken die eigenlijk eerst op orde zouden moeten zijn: de klassengrootte, de salariëring — dat is nog niet eens het belangrijkste — en het aantal uren. Dan krijg je als sluitstuk een register waarin de beroepsgroep zich herkent. Er is naar onze beleving te veel van de andere kant af begonnen: als je maar een register hebt, dan leidt dat er misschien wel naartoe. Nou, dat is mislukt, zal ik maar zeggen.
Wij hebben het als volgt gedaan. We hebben als initiatiefnemers de vragen verdeeld. We hebben een viertal themaatjes aan de orde gesteld, hoewel het soms moeilijk is om dat strikt te onderscheiden. Het eerste waar we het over willen hebben, is noodzaak en oplossing. Het tweede thema is het belang van professionalisering. Het derde thema is het lerarentekort en het lerarenregister en het vierde thema is de ontwikkeling van de beroepsgroep en de doorontwikkeling van het lerarenregister. De vragen die de eerste twee thema's betreffen, zal ik voor mijn rekening nemen en het derde en het vierde thema zal collega Kwint doen.
Een belangrijk punt is de noodzaak en de oplossing. We hebben het al een beetje gehad over de al dan niet terecht geachte noodzaak van het instellen van een lerarenregister. Ik ga dat niet herhalen. Het punt is dat dit als sluitstuk van een aanpak breed gedragen zou kunnen worden. Dat is niet gebeurd. Dan krijg je natuurlijk de vraag: in een aantal wetten zijn bepalingen op non-actief gezet voor onbepaalde tijd; kan dat zomaar? Vandaar dat wij vanuit staatsrechtelijke zuiverheid hebben gezegd dat dit één overweging is om dit initiatiefvoorstel te maken. Dit kan eigenlijk niet: een wet is van kracht of een wet is niet van kracht. Je kunt niet voor onbepaalde tijd bepalingen buiten werking zetten als er geen tijdsbepalingen bij staan. Vandaar is het staatsrechtelijke noodzaak om datgene wat tot dode letter geworden is, af te schaffen. Dat is één overweging.
Een tweede overweging is — en u weet daar allen alles van — dat deze discussie zo ongelofelijk beladen is, dat dit nooit meer goed komt. Ik waardeer het in mevrouw De Blécourt dat ze hoopvol blijft omdat er wel 14.000 docenten gebruikmaken van het portfolio, maar dat moeten we dan ook even afzetten tegen de 250.000 docenten die er zijn. Dan gaat het om een percentage van ongeveer 5,6. Ook nadat het lerarenregister in de kast is gezet en die optie van een lerarenportfolio ontwikkeld en opengesteld is, bleef dat aantal ongeveer gelijk. Dat heeft ook te maken met enige onduidelijkheid over de gegevensaanlevering. Mag dat nou wel of mag dat nou niet door het bevoegd gezag zonder instemming van de betrokkene zelf?
Alles bij elkaar is het eigenlijk een zachte dood gestorven, zou je kunnen zeggen, voor zover het ooit geleefd heeft.
De voorzitter:
De heer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik houd van staatsrechtelijke zuiverheid en de heer Bisschop ook. Dan is het misschien goed om nog even iets scherper in te gaan op de vraag of het kan dat je een wet hebt die is aangenomen en die niet functioneert. Ik voel daar wel in mee, maar om te checken of we daarin wel consistent genoeg zijn, toch even een vraag. Het beledigen van de vlag van Zwitserland: er staat in de wet dat het niet mag. De vraag is even: dat is een wet die gewoon geldt en dat geldt voor deze wet ook. Volgens mij wordt daar niet op gehandhaafd, althans niet voor zover ik weet. De vraag is, is dat in dezelfde categorie of is het toch een beetje een staatsrechtelijk correct gelegenheidsargument?
De heer Bisschop:
Dank voor de vraag. Ik weet niet of het helemaal vergelijkbaar is. Het beledigen van de Zwitserse vlag lijkt mij meer een strafrechtelijke aangelegenheid dan een civielrechtelijke aangelegenheid.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Klopt. Dat staat in het Wetboek van Strafrecht.
De heer Bisschop:
Dan heb je dus een aanklacht nodig. Ik heb niet de indruk dat de regering hier actief op handhaaft. Ik heb de indruk dat die de boa's voor andere zaken inzet.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat is natuurlijk niet mijn vraag. Dat is handhaafbaarheid. De vraag is natuurlijk of het argument dat het een dode letter is, staatsrechtelijk zodanig zwaar zou moeten wegen dat dat in zichzelf zou moeten wijzen op afschaffing. Dat is de vraag.
De heer Bisschop:
Dank. Maar daarom wijs ik op het onderscheid tussen civielrechtelijk en strafrechtelijk. Voor strafrechtelijke handhaving heb je een aangifte nodig. Stel dat iemand aangifte doet en het Openbaar Ministerie seponeert of zegt dat dit erg relevant is, dan is die vraag van toepassing. Op het moment dat het niet daadwerkelijk gehandhaafd wordt als het aan de orde is, dan is het een dode letter geworden.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat was het geval bij het verbod op godslastering. Om die reden is dat geschrapt. Ik ben blij dat de heer Bisschop het daarmee eens is. Dat is goed nieuws. Ik vind dit toch even afleiden, want de echte vraag was natuurlijk een andere. De echte vraag was of de aangevoerde staatsrechtelijke reden in zichzelf overtuigend is. Die reden is dat als het een dode letter is, je het uit de wet moet halen. Daar ben ik gewoon niet volledig van overtuigd, terwijl ik op zich de intentie van het voorstel wel deel. Ik vind dat dus niet zo'n sterk argument. Daar zoek ik eigenlijk naar.
De heer Bisschop:
Ik laat het voorbeeld dat u noemde, even liggen. Het is in zijn algemeenheid naar onze overtuiging een staatsrechtelijk goed uitgangspunt dat datgene wat niet uitvoerbaar is, niet de wetgeving moet belasten. Maar er zijn meerdere aanvullende argumenten. Ik was ermee bezig om die ook nog te benoemen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Bisschop:
Dat staatsrechtelijke is voor ons wel een punt van overweging geweest.
Ik ga even terug naar de dode letter die het geworden is. Ik heb in de inleiding al een paar puntjes benoemd die oorzaak kunnen zijn van de enorme weerstand die het opgeroepen heeft. Het blijft natuurlijk een mogelijkheid om met dat lerarenportfolio een vrijwillige voortzetting te kiezen. Dat kan. Daar speelt ook bij de discussie over de bevoegdheid om persoonlijke gegevens door het bevoegd gezag te laten aanleveren aan een centraal register. Dat heeft mede tot verwarring en onduidelijkheid geleid. Dat zijn allemaal zaken die de hele kwestie zozeer hebben belast dat het ons wijs lijkt om te zeggen: jongens, als we hier nog iets op willen doen, dan zullen we met een compleet schone lei moeten beginnen. Het kan best zijn dat het lerarenportfolio zich op den duur kan ontwikkelen tot een generieke structuur. Dan heb je daar ongetwijfeld andere juridische en wettelijke structuren en hulplijnen voor nodig dan nu nog in die wetten zijn verankerd. Vandaar dat dat punt van staatsrechtelijke zuiverheid bij ons toch duidelijk een punt van aandacht blijft.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Ik was even benieuwd. Ik weet niet of de heer Bisschop alles al gezegd heeft. Ik ben misschien iets te vroeg. Wat is uw analyse voor wat nou precies de oorzaak is van de weerstand? U noemt dat er misschien ook nog een misverstand was over de status. Ik zou het wel fijn vinden als u daar iets dieper op ingaat.
De heer Bisschop:
Dank. Ik had het even benoemd in aansluiting op de punten die uzelf hebt aangedragen. Ik denk dat alle zaken die mevrouw Fiers benoemd heeft, steeds met een vraagteken — was het dit, was het dat? — eraan bijgedragen hebben. De noodzaak, het nut, werd van binnenuit eigenlijk onvoldoende ervaren. De behoefte was dus niet groot, om het zo te zeggen. Het punt van bureaucratisering speelt ook wel mee: wat gaan ze daar straks mee doen? Inderdaad heb ik dat in de contacten over het lerarenregister ook regelmatig gehoord: "Wat is Den Haag hiermee van plan? Het is niet van ons, maar het is van hen." Met dat punt van wantrouwen legt u de vinger op de wonde plek. Dat is een schrijnend punt waar we ons hier als wetgevers rekenschap van moeten geven. Ik ben het dus met u eens.
Daar komt bij dat het werd ervaren als een inperking van de vrijheid. Dat heeft ermee te maken dat er al wel een hulpstructuur is om de bekwaamheidsbevordering te borgen. Alleen, die wordt in de praktijk niet toegepast. Daar kom ik zo meteen nog even op terug. Op het moment dat je die wel zou toepassen, zou dat ook als een vrijheidsbeperking ervaren worden. En dan is er inderdaad het punt van de bureaucratisering: wat levert het op ten opzichte van de inspanning die je moet toevoegen? Een bijkomend argument is, denk ik, ook de wijze waarop de markt, met alle respect voor de vrijheid die de markt heeft, zich met allerlei cursussen en aanbiedingen op de mogelijkheden van de toekomstige bijscholings- en nascholingsmarkt heeft gestort. Als je die lijst bekijkt, waren dat soms inderdaad zaken waarvan je zegt: dit is een manier om makkelijk geld te verdienen. Mijn collega van de SP heeft daar ook vragen over gesteld; die weet er nog veel meer van. Dat hele complex, alles bij elkaar, heeft ertoe geleid dat het vertrouwen tot ver onder het nulpunt is gedaald.
Het laatste punt dat ik nog even wilde benoemen, betreft het belang van professionalisering. Hoe kijken wij tegen dat punt aan? Wat ons betreft is professionalisering de hartslagader van gezond en vitaal onderwijs. Het is de dood in de pot als een docent op zijn lauweren rust en denkt: ik heb de bevoegdheid; nou ben ik klaar. Dat is een vorm van kindermishandeling; dan zeg ik het wat minder diplomatiek. Het is een vorm van leerlingmishandeling, moet ik zeggen. Dat mag je een leerling niet aandoen. Je hebt met vreugde, bezieling, betrokkenheid en bevlogenheid je kennis over te dragen. Daar heeft een leerling recht op. Dat betekent dat er voortdurende revitalisering nodig is. Je hebt dus voortdurende bijscholing nodig. Het kan zijn dat je jezelf bekwaamt in zelfgekozen cursussen. Het kan zijn dat een schoolleiding zegt "wij hebben op dit punt een gebrek aan deskundigheid; laten wij eens rondvragen wie hier belangstelling voor heeft" en op die manier min of meer sturend is. Dat kan ook. Het is heel goed dat je dit vanuit een overkoepelend plan aanvliegt, maar als je docenten de ruimte geeft om op basis van eigen voorkeuren keuzes te maken, dan krijg je de meest bevlogen docenten. Ik denk dat dit op zich een mix kan zijn die de kwaliteit van het onderwijs enorm kan versterken.
Daarnaast — ik noemde het net al in de richting van mevrouw Fiers — bestaat er een hr-instrumentarium. De heer Pijlman refereerde daaraan. Als schoolleiders dat hanteren, dan wordt de deskundigheid en de bekwaamheid geregistreerd en bewaard. Daar komt bij dat het nota bene een deugdelijkheidseis is, dus een bekostigingseis, dat scholen dat bijhouden. De praktijk is dat daar weinig van terechtkomt, tenzij een school er zelf heel actief voor kiest. Maar de inspectie die hier rechtstreeks toezicht op zou moeten houden, heeft mij in de tijd dat ik directeur was nooit gevraagd naar de deskundigheidsbevordering in de bekwaamheidsdossiers van mijn personeel. Als je dat instrument hanteert, dan kun je een hele snelle stap zetten om én het strategische én het tactische belang van de deskundigheid die de school nodig heeft, te dienen én de ruimte te bieden voor de persoonlijke ontwikkeling die dus in persoonlijke keuzes voor cursussen tot uiting kan komen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb het idee dat meneer Bisschop zichzelf een beetje tegenspreekt. Dat vind ik lastig in het debat. Enerzijds zegt hij in verwijzing naar het antwoord op mevrouw Fiers dat er een soort cowboymarkt van cursussen zal ontstaan et cetera, en dat het van belang is dat leraren zelf kunnen kiezen. Maar dat konden ze toen en dat kunnen ze nu. Waarom zou er nu geen cowboymarkt zijn als leraren vrij kunnen kiezen en waarom zou die er wel zijn als er een register was? Ik snap dat niet.
De heer Bisschop:
Dank voor deze vraag. Het geeft de gelegenheid om wat te verhelderen. Ik bedoel dat je niet een cursus koeknuffelen kunt opvoeren als deskundigheidsbevordering. Wat mij betreft komt er wel degelijk een kwaliteitstoets. Die cursus moet bijdragen aan de deskundigheidsbevordering, het bekwaamheidsonderhoud, ten dienste van het onderwijs waartoe die persoon, die collega, die docent, is aangesteld. In die zin zou de vrijblijvendheid die we dus terugzagen in dat cursusaanbod als gevolg van het lerarenregister en het registreren, er wat ons betreft absoluut af moeten.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dit vind ik geen eerlijke weergave van het lerarenregister. Het aanbod was er natuurlijk op alle manieren. Dat is er volgens mij altijd geweest. Ook toen moesten cursussen getoetst en gevalideerd worden door de leraren zelf, of in ieder geval door organisaties. Het idee dat er toen van alles en nog wat aan wildgroei kon zijn en dat dat nu niet meer kan, vind ik echt een vertekening van de werkelijkheid.
De heer Bisschop:
In alle eerlijkheid zijn wij niet de enigen die zich op enig moment, toen dat proces gaande was, hebben afgevraagd: hoe is het mogelijk dat deze cursus gevalideerd is voor het doel? Wat ons betreft had dat een veel strengere selectie mogen zijn. Ook daar zou je dus de vrijblijvendheid voorbij moeten zijn. Je zou daar dus een professionele eis aan moeten stellen. De belangrijkste eis zou moeten zijn: prima dat je iets voor je persoonlijke ontwikkeling doet, maar wat betekent dat voor de leerlingen die jij voor je neus krijgt? Zo kritisch mag het wat ons betreft wel zijn.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Akkoord. Maar dat is dus bij het lerarenregister ten principale hetzelfde als nu. Je moet het goed valideren. Je moet er kritisch naar kijken. Dat is geen wezenlijk verschil.
De heer Bisschop:
Laten we het dan zo samenvatten dat er wat ons betreft wat kritischer gevalideerd mag worden dan in sommige gevallen bij het lerarenregister. Maar ik ben het met u eens. Ik wil graag het beeld wegnemen dat ongeveer de helft van de cursussen zich aan dit soort buitensporigheden schuldig maakte. Er waren ook hele goede cursussen, die prima aangeboden zouden kunnen worden.
Voorzitter. Als we dit verwijderen uit de wetten, dan betekent het dat de focus weer helemaal komt te liggen op de instrumentaria die nu al beschikbaar zijn en die gerevitaliseerd zouden moeten worden om een korte klap te maken en op korte termijn de deskundigheidsbevordering te stimuleren.
Voorzitter. Ik zou het wat mij betreft hierbij willen laten en verzoek u, het stokje over te geven aan collega Kwint.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Ik zal met name het katheder overgeven aan de heer Kwint, nadat dat ondertussen gereinigd is. Ik geef graag het woord aan de heer Kwint.
De heer Kwint i:
Voorzitter. Ik dank allen en ook namens mij dank voor de uitnodiging om hier ons wetsvoorstel te mogen toelichten. De heer Bisschop had het al aangekondigd: ik zal het hebben over het lerarenregister, onder andere in de context van het lerarentekort. Daarnaast zal ik kort stilstaan bij de vragen die zijn gesteld over de verdere ontwikkeling van de beroepsgroep en de mogelijke doorontwikkeling van het lerarenregister. Daarbij — ik zal u dat alvast verklappen — zal ik ook nog uitgebreid stilstaan bij het professioneel statuut, aangezien daarover een aantal indringende vragen is gesteld, niet in de laatste plaats door mijn eigen fractie, waarvoor dank.
Maar eerst ook van mij een woord van waardering richting de heer Soeharno, voor zijn mooie maidenspeech. Ik geloof niet dat het helemaal in de staatsrechtelijke verhoudingen past als wij als Tweede Kamer de Eerste Kamer al te zeer gaan becommentariëren, maar ik wil in ieder geval mijn complimenten overbrengen.
Dan het lerarenregister in de context van het lerarentekort, een punt dat door veel sprekers naar voren is gebracht. De heer Ganzevoort had het nadrukkelijk over de context van het tekort, de heer Van Apeldoorn zei: de basis op orde. Mevrouw Fiers, de heer Pijlman, er zijn velen die hierbij hebben stilgestaan. Zij waren daarin niet de eersten. Het was al de Raad van State die bij het oorspronkelijke wetsvoorstel, dat ten grondslag lag aan de invoering van het lerarenregister, deze kanttekening plaatste en daarom dit wetsvoorstel "prematuur" noemde. Waarom? Nou, precies om de voorbeelden die bijvoorbeeld mevrouw Fiers indringend gaf: omdat wij zien dat klassen te groot zijn, dat docenten te veel uren van hun week kwijt zijn met het lesgeven, omdat wij zien dat steeds vaker onbevoegde docenten voor de klas staan, omdat wij zien dat er een forse uitval is en dat er soms zelfs een dag in de week geen onderwijs meer gegeven wordt bij gebrek aan docenten. De Raad van State wees er al op: als je nou serieus werk wilt maken van een register dat als sluitstuk fungeert, dat dus echt pas aan het eind van het traject komt waarin er eerst voor wordt gezorgd dat de basis op orde is, waarna wordt gezorgd voor een register waarin de kwaliteit van de individuele docent en de mate van bijscholing die hij heeft gevolgd goed worden bijgehouden, dan zou je dat eigenlijk niet nu moeten doen. Wij vrezen dat de Raad van State daarin gelijk heeft gekregen.
Dan is de vervolgvraag, onder andere gesteld door de heer Schalk, wat wij kunnen doen om van de uiteindelijke doelstellingen van het lerarenregister, ook hier vandaag nog redelijk enthousiast omarmd, ondanks dat er over de mate waarin het register zelf een succes is geworden heel wat minder overeenstemming bestaat, nog iets overeind te houden. Dan kom ik toch weer terug bij het op orde hebben van de basis als het gaat om het van, voor en door de beroepsgroepen laten organiseren van een vorm van een register, of in ieder geval de professionalisering van docenten, en het daarmee eventueel een sluitstuk van die langere ontwikkeling te laten zijn. Wij constateren dat dat niet gebeurd is, wij constateren ook dat daarvoor gewaarschuwd is en wij constateren verder dat naar onze inschatting het mislukken van het lerarenregister daarnaar ten minste deels te herleiden is.
Mevrouw Fiers stelde een heel indringende en belangwekkende vraag: wat nou als wij vinden dat dit systeem is mislukt. Kan de beroepsgroep het aan om dit zelf te gaan doen? Ik denk dat het eerlijke antwoord is dat we dat nog niet weten. Dat gaan we zien. Ik ben daar overigens wel positief over. Ik verwijs dan naar het enthousiasme waarmee leraren op een dinsdagavond, wanneer ze de ochtend daarna toch weer moeten gaan werken, hun laptop aanslingeren om zich in te schrijven voor een cursus die gefinancierd wordt door de lerarenbeurs, omdat daar minder budget was. Verder staan ze soms een uur lang in de rij op een overbelaste website, omdat zij zich heel graag willen professionaliseren en blijven bekwamen en daar kleine oogjes in het eerste uur de ochtend daarna voor overhebben. Dan denken wij dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de beroepsgroep van leraren het vormgeven van die verdere professionalisering heel erg graag op zich wil nemen.
Daarnaast — de heer Bisschop had het daar ook al over — is er het punt van fatsoenlijk hr-beleid en de rol die de inspectie daarin heeft. Er is al een bekostigingseis dat een onderwijsbestuurder op een fatsoenlijke manier de professionalisering van de eigen leerkrachten vorm moet geven. Wij denken dat daar nog wel een slag in te maken is, bijvoorbeeld in de uitvoering door de inspectie, die daar nu niet zo vaak bij stilstaat. Net ging het even over de diverse cursussen die gegeven worden. Daar is misschien ook een rol voor de inspectie weggelegd. Maar het eerlijke antwoord op de vraag is: wij weten niet of dit gaat lukken, wij weten niet of de beroepsgroep dit uiteindelijk op deze manier gaat vormgeven. Die garantie is er niet. Maar wanneer wij de woorden van, voor en door de beroepsgroep echt serieus nemen, moeten wij ze wel het vertrouwen geven om daar vorm aan te geven.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
De heer Kwint zegt net dat de beroepsgroep dit moet gaan organiseren. Hoe gaat dit in de praktijk eruitzien? De beroepsgroep bestaat veelal uit docenten die voor de klas staan en die vertegenwoordigd worden door een grote vakbond, de AOb, die daar ook bij betrokken wordt. Maar er zijn ook heel veel stromingen en bewegingen die deze beroepsgroep menen te vertegenwoordigen. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Bij de AOb is het mislukt.
De heer Kwint:
Met uw goedkeuring kom ik daar zo meteen uitgebreid op terug, want ik heb een hoop lovende woorden over PO in actie, over Leraren In Actie en over meerdere organisaties die u genoemd hebt. Ik zou elke toekomstige bewindspersoon van Onderwijs adviseren om veel in gesprek te gaan met al die partijen. Maar de vraag is natuurlijk wel — die vraag is ook tijdens het debat meermaals gesteld — hoe wij de verdere ontwikkeling en professionalisering van de beroepsgroep voor ons zien, want dat die noodzaak er is, delen wij allemaal wel.
Ik geloof dat de heer Soeharno, net als de heer Ganzevoort, vroeg op welke manier wij eventueel een verdere doorontwikkeling van het register willen ondersteunen. Laat ik daar maar eenvoudig over zijn: dat is aan het veld zelf. Als wij puur ... Ik denk dat die vraag meer bij de minister thuishoort dan bij ons. Als mensen er prijs op stellen dat ze toegang houden tot hun dossier, dan zul je moeten kijken op welke manier je daaraan vorm kunt geven. Maar vanuit de overtuiging dat — ik ga het de komende minuten nog heel vaak zeggen — het echt van, voor en door het onderwijs gedaan moet worden, willen wij de vraag in hoeverre daaraan behoefte is, echt terugleggen bij het onderwijsveld zelf.
Dat brengt ons bij de volgende vraag, die wederom door velen maar specifiek door de heer Van Apeldoorn gesteld werd: op welke manier gaan we dat dan realiseren? Dan kom ik toch weer terug bij wat ik net zei, namelijk: de basis op orde, de volgordelijkheid der dingen. Eerst ervoor zorgen dat het lukt om kleinere klassen te krijgen en dat het lukt om meer uren te kunnen besteden aan professionalisering, bijvoorbeeld doordat het aantal lesuren in het voortgezet onderwijs iets naar beneden wordt bijgesteld. Vanuit de debatten die ik in de Tweede Kamer weleens met deze minister heb mogen voeren, heb ik geleerd dat ik er altijd bij moet zeggen dat er ook veel gebeurd is in deze periode. Laat ik van de gelegenheid gebruikmaken om dat hier ook nog een keer te zeggen. Maar ik denk dat de overtuiging breed gedeeld wordt dat we op dit moment, hoe erg het ook is, niet kunnen zeggen dat die basis op orde is. Dat is een groot probleem en dat is een grote uitdaging voor eenieder die het stokje van de minister mag overnemen, wanneer dat dan ook gaat gebeuren. Maar dat is wel essentieel voor het laten slagen van zo'n traject.
De heer Pijlman had het er onder andere over dat de inspectie wellicht een voorbeeldportfolio aan de scholen zou kunnen geven. Ik vond het een interessante suggestie. Toch zien wij daar wel nadelen van. Een van de redenen waarom het lerarenregister zelf nooit de voldragen positie binnen het onderwijsveld heeft gekregen die in ieder geval de voorstanders daarvan hadden gehoopt, was juist dat heel erg het idee bestond dat er vanuit Den Haag iets over het onderwijs werd uitgestort. Nu weet ik dat de onderwijsinspectie niet Den Haag is. Maar wij weten ook hoe de onderwijsinspectie soms door docenten en besturen gezien wordt. Wanneer de onderwijsinspectie een suggestie geeft, wil het bij docenten en besturen nog weleens binnenkomen als een vermaning of waarschuwing. Daarmee zou ik niet meteen willen zeggen: we doen dat niet. Maar ik denk wel dat wij ons er rekenschap van moeten geven dat de inspectie, het ministerie en politiek Den Haag door een hele hoop mensen in het onderwijs als één geheel worden gezien. Ik weet dus niet of de meeste overtuiging uitgaat van een voorbeeldportfolio dat door de inspectie wordt aangedragen.
Ik zou het bijvoorbeeld wel interessant vinden om te bekijken hoe de verzamelingen van leraren zelf een rol daarin kun spelen. We gaan het straks nog even hebben over het Lerarencollectief. Ik ga het ze niet opleggen, maar ik zou het heel mooi vinden als er uiteindelijk vanuit de beroepspraktijk van docenten voorbeelden uitgewisseld worden van hoe zo'n portfolio eruit zou kunnen zien.
De heer Pijlman i (D66):
Dat zou ik ook mooi vinden. Het punt is natuurlijk dat het dan allemaal weer een verschillende inhoud krijgt. Juist als je docent op het ene instituut bent en naar een ander wil, zou het toch ook aardig zijn als het een beetje gelijk eruitziet.
Ik sla ook even aan op wat u zei over de inspectie en de overheid. We moeten niet doen alsof de leraar autonoom is. De leraar is niet autonoom. De leraar werkt met anderen voor al onze kinderen samen en moet verantwoording afleggen aan de samenleving. Een van die punten is dat diegene natuurlijk een plicht heeft om zijn vak bij te houden, zoals we dat allemaal doen. Het gaat mij een beetje te ver als u helemaal op die autonomie gaat zitten. Nee, natuurlijk, zo veel mogelijk zelf, maar er is ook een inspectie. En natuurlijk is er ook een minister. Die hebben in ons systeem allemaal taken en bevoegdheden. In dit geval is het misschien meer aan de minister om te faciliteren. Maar je mag soms ook zeggen: nee, dit hoort bij deze taak in een publieke instelling die met publiek geld wordt gefinancierd. Dit is meer een opvatting dan een vraag, maar u wil er misschien wel op reageren.
De voorzitter:
Ik wilde het net vragen: wat is uw vraag? De heer Kwint.
De heer Kwint:
Ik geloof dat de heer Pijlman en ik het over deze opvatting vrij eenvoudig eens kunnen worden. Maar wanneer het gaat om de specifieke uitwerking, denk ik dat we terug zijn bij waar we het net al over hadden. Ik bedoel bijvoorbeeld dat het voeren van een gezond hr-beleid, waarin aandacht is voor professionalisering en het jezelf continu blijven bepalen, wel degelijk een deugdelijkheidseis is en dat daarin een rol voor de inspectie is weggelegd.
Ik wilde alleen in het specifieke geval van het voorbeeldportfolio wel even wijzen op de angst dat wanneer de inspectie iets ten voorbeeld geeft, het mogelijk geïnterpreteerd kan worden als iets dat vele malen dwingender is dan dat. Dat is een punt waar wij slechts voor wilden waarschuwen, juist vanwege de overtuiging waarop dit hele wetsvoorstel geschoeid is. In die faciliterende rol waar u het net ook over had, willen wij de bal nu wel graag bij het veld zelf leggen.
De heer Schalk i (SGP):
Ik zit ook te luisteren en hoor in feite dat de heer Kwint, en zojuist de heer Bisschop, aandringen op eigenaarschap: van, door, voor. Dat kan in zich hebben dat er een bepaalde vrijblijvendheid is. Wettelijke regelingen vinden we te massief en dergelijke. Je zou volgens mij toch moeten zoeken naar een oplossing waarbij je misschien kaders aangeeft of zo. Kaders zijn iets anders dan een wet. Maar wat hoort er in ieder geval in een portfolio te zitten? En wie moet dat dan gaan bepalen? Zo maak je het eigenaarschap zo zwaar mogelijk, maar voorkom je dat je in de vrijblijvendheid uitkomt.
De heer Kwint:
Daar kan ik mij iets bij voorstellen, maar dan zou je het misschien moeten hebben over een verdere specificering van, bijvoorbeeld, de deugdelijkheidseisen. Nou weet ik dat we dat nog niet zo heel lang geleden in de Tweede Kamer hebben gedaan, dus ik weet niet hoelang het duurt voordat zoiets weer de revue zou passeren in de Kamer. Maar dan zou in die zin, door het een scherpere eis te maken richting de inspectie, het bevoegd gezag — het schoolbestuur — de eerst aangewezen verantwoordelijke zijn. Ik wil daar wel bij zeggen dat wij natuurlijk wel expres hebben gezegd: laten wij nu eerst het veld zélf de kans geven om dat eigenaarschap vorm te geven. Als we dan nu meteen al zouden zeggen "maar dat moet wel aan deze voorwaarden voldoen", doe ik dat liever achteraf wanneer er een voorstel vanuit het veld ligt dan dat we dat nu van tevoren al opleggen of meegeven.
De heer Schalk (SGP):
De eerste suggestie van de heer Kwint hint natuurlijk ook op de bekostigingsvoorwaarde die er is. Dat betekent dat je ook eisen mag stellen. Maar zijn tweede opmerking is: laten ze het eerst even zelf proberen. Er moet wel een moment komen waarop je zegt: ja, maar nu is die vrijblijvendheid te groot. Als leerlingen op een school het eigenaarschap van hun positie niet aankunnen, dan gaan we ook wat doen. Dus dat moet je denk ik ook wel hier waarborgen.
De heer Kwint:
Ik denk inderdaad dat dat een logische stap is. Die vrijheid om het vorm te geven komt natuurlijk nooit zonder de verantwoordelijkheid om daar dan ook iets mee te doen. Ik denk alleen dat het dan primair verstandig is om dat eerst te zoeken in de sfeer van een kader dat de inspectie meekrijgt, omdat collega Bisschop ook al constateerde dat dat nu in de praktijk nogal wat ruimte biedt; laat ik het enigszins eufemistisch zeggen. Dan denk ik dat daar de eerste verbeterslag te halen is.
Over de deugdelijkheidseis hadden we het net gehad.
Dan de heer Van Kesteren. Hij kondigde net al zijn vraag aan naar de diverse organisaties in het onderwijs. Ik kan dat alleen maar volkomen onderschrijven. Ik heb mij in de afgelopen vijf jaar als onderwijswoordvoerder mogen verheugen in menig kennismakingsgesprek en dat zal voor de minister alleen maar meer geweest zijn. Het onderwijs is vrij druk bemenst wanneer het gaat om diverse belangenbehartigers. Of dat nou de Aob is, waar ik het vaak mee eens ben en soms ook niet, datzelfde geldt ook voor PO in actie, voor Leraren in Actie en voor het Lerarencollectief zoals dat nu vormgegeven wordt. Ik ben het met de heer Van Kesteren eens dat het verstandig zou zijn voor elke minister van Onderwijs om met al die mensen om de tafel te gaan. Ik krijg overigens de sterke indruk dat deze minister van Onderwijs dat ook met grote regelmaat gedaan heeft.
Wat mij wel meteen brengt naar de vraag die mevrouw De Blécourt-Wouterse stelde over het Lerarencollectief in relatie tot het huidige lerarenregister. Ik denk dat wij hetzelfde zien gebeuren en er toch precies vanaf de andere kant naar kijken. Wij zien allebei een beroepsgroep die zichzelf steeds meer aan het organiseren is, nu ook bijvoorbeeld in de vorm van het Lerarencollectief. Volgens mij zijn we allebei heel erg enthousiast over wat zich daar afspeelt. En juist daarom zouden wij een beroep willen doen: belast nou niet zo'n beloftevol initiatief als het Lerarencollectief met de jarenlang opgebouwde negatieve erfenis van dit lerarenregister. Ja, leraren zijn zich nu aan het buigen over hun eigen professionele standaarden en over een hele hoop onderwijsinhoudelijke zaken. Dat is volgens mij precies waarvan wij allemaal hier zeggen dat dat een ontwikkeling is die wij toejuichen. Maar als het eindpunt van dat traject is: en dus krijgen ze ook de verantwoordelijkheid over de uitvoering van dat door zo veel leraren zo verfoeide register, dan zijn wij bang dat wij daarmee de beroepsgroep geen dienst bewijzen. En daarom hebben wij juist gezegd: oké, als het collectief zich verder ontwikkelt of als er een andere beroepsvereniging is, dan ligt primair de bal bij hen om te kijken hoe ze dat willen gaan vormgeven en willen wij niet als een soort zwaard van Damocles boven een nieuw collectief de dreiging laten hangen dat zij vervolgens verantwoordelijk worden gemaakt voor de uitvoering van een register waar zij niet om hebben gevraagd.
Dan nog het professioneel statuut. De heer Van Apeldoorn vroeg of het inhoud of opportunisme was dat we dat eerst in de wet hadden gezet en het vervolgens eruit hebben gehaald. De heer Pijlman legde een soortgelijke gesloten keuze voor en vroeg: wilde u nou echt de ruimte van docenten inperken of was het gewoon een vergissing? Het was eigenlijk gewoon een derde optie, maar laat ik u daar langzaam doorheen praten. Er waren voor ons een paar redenen om in het oorspronkelijke wetsvoorstel het professioneel statuut ook mee te nemen en er waren voor ons ook een aantal redenen waarom wij tijdens het Kamerdebat hebben besloten het amendement dat door PvdA en GroenLinks is ingediend, te omarmen.
Wat waren de redenen om oorspronkelijk het professioneel statuut wel mee te nemen in deze wet? Dat was onder andere verwarring, omdat er dan binnen het mbo twee professionele statuten naast elkaar kwamen te bestaan. Maar belangrijker was het argument dat de heer Bisschop net ook al noemde, namelijk het argument van de schone lei. Als je zegt: wij willen de beroepsgroep hier de zeggenschap over geven en daarmee de wettelijke verplichtingen wegnemen die uit de eerdere wet voortkwamen, dan zou je, als je die lijn consequent doortrekt, ook de verplichtingen en de rechten kunnen schrappen die vanuit het professioneel statuut meekomen. Bovendien merkten wij ook aan een deel van de docenten die wij raadpleegden … Een van de meest treffende samenvattingen die ik in de voorbereiding hoorde, was een docent die tegen mij zei: een goede school heeft hem niet nodig en een slechte school doet er heel weinig mee.
Maar wij hebben wel geluisterd naar wat er sindsdien gebeurd is. Dat deden we zowel in de internetconsultatie als in de correspondentie met het veld die daarna op gang kwam, als in de gesprekken met organisaties op weg naar de behandeling van onze initiatiefwet in de Tweede Kamer. Daarin zagen we twee rode draden ontstaan. Eén, dat er een breed gedeelde overtuiging was dat dit register op dit moment niet werkt. De internetconsultatie gaf op dat punt bijna Noord-Koreaanse uitslagen. Maar er bleek ook de overtuiging dat het niet zo een-twee-drie weer goed zal komen.
En dat is nu net het verschil met het professioneel statuut. Wij hoorden ook een hele hoop docenten zeggen dat dat echt nog niet overal naar behoren functioneert en dat daar echt nog verbeteringen aan te brengen zijn; maar men zag er ook de potentie van in. Wij geloven dat het professioneel statuut, als je het tijd geeft, kan uitgroeien tot een mooie verankering van de positie van de leraar binnen de school. Dat heeft voor ons ook de doorslag gegeven om dat amendement van PvdA en GroenLinks te omarmen en uiteindelijk onderdeel te maken van onze wet.
Voorzitter. Volgens mij ben ik dan voor een heel groot deel door mijn vragen heen. Mocht ik iemand over het hoofd gezien hebben, bij voorbaat mijn excuses daarvoor, maar volgens mij zijn wij hiermee aan het einde gekomen van onze beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint. Dan geef ik nu graag het woord aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs.
Minister Slob i:
Voorzitter. Voordat ik inga op de aan mij gestelde vragen, wil ik allereerst nog aangeven dat ik hier mede namens mijn collega Van Engelshoven sta, omdat dit ook het mbo betreft. Ik neem dus voor haar waar. Ik wil uiteraard ook de heer Soeharno van harte complimenteren met zijn maidenspeech. Het is altijd mooi om daar getuige van te mogen zijn en om de drijfveren van mensen om het politieke werk op te pakken, in dit geval als Eerste Kamerlid, verwoord te horen. Ik wens u heel veel succes toe, en wijsheid en zegen bij het werk dat u doet.
Voorzitter. Als ik dan toch complimenten aan het maken ben, doe ik dat ook nog één keer in de richting van de initiatiefnemers. We verschillen over de inhoud van hun initiatiefwetsvoorstel, maar ik heb altijd heel veel respect voor Kamerleden die de gereedschapskist in de Tweede Kamer ook helemaal openzetten en met initiatiefwetsvoorstellen komen. Links van mij zitten twee mannen die dat al vele malen hebben gedaan. De heer Bisschop heeft hier al vele malen gezeten en de heer Kwint zit hier zelfs al voor de tweede keer. Met name zijn eerste wetsvoorstel kon op heel veel steun van mij rekenen. Ik besef overigens dat dat hier uiteindelijk zelfs een hamerstuk geweest is, dat we het niet eens meer verdedigd hebben. Dat vonden we zelf een beetje jammer, maar goed, het zij zo. Het is inmiddels in werking getreden en heeft te maken met schoolkosten en dergelijke.
Voorzitter. Dan kom ik op dit wetsvoorstel. De beoordeling van het kabinet is in de Tweede Kamer al uitgesproken. Wij adviseren u om er niet voor te stemmen. Ik zal uiteraard ook hier uitleggen wat ons beweegt. Ik spreek namens het kabinet, om dat advies aan u te geven. Ik ben hier als adviseur.
Het is een wetsvoorstel waar een hele voorgeschiedenis aan vastzit. Een aantal van u zijn zelfs fysiek aanwezig geweest bij de behandeling van de Wet beroep leraren in de Tweede Kamer. Ik dacht dat de heer Schalk heel kort samenvatte dat het in die wet gaat om drie zaken. Het ging om de omschrijving van het beroep leraar met beroepsstandaarden en dergelijke. Daar wordt vol aan gewerkt door alle betrokken op dit moment.
Het ging om het professioneel statuut. Daar was men zelfs al mee bezig, met name in het mbo, voordat die wettelijke grondslag kwam. Daarna is er ook in de andere sectoren hard aan gewerkt. Er valt best nog een wereld te winnen, maar er is wel enorme voortgang gemaakt met daaraan werken en helder zeggen waar degenen die bij school werken, op mogen rekenen. Het is een voortdurend punt van aandacht hoe aan de professionalisering handen en voeten kan worden gegeven.
Het derde punt is het meest gewraakte punt geweest, ook bij de wetsbehandeling. Dat was de mogelijkheid tot het invoeren van een verplicht lerarenregister. Vanaf het allereerste begin is heel nadrukkelijk de insteek geweest dat de zeggenschap van de beroepsgroep daarin het leidende principe zou zijn. Dat had ook met het draagvlak te maken. Als ik nu over de schouder terugkijk naar de uitvoering van de wet, zoals een aantal van u ook heeft gevraagd, dan kan ik constateren dat in ieder geval aan twee derde van de doelen van de wet volop wordt gewerkt. Ik vind dat dat op veel plekken tot de verbetering heeft geleid die we met elkaar beoogden toen de wet door het vorige kabinet aan u werd voorgelegd.
Ik constateer dat ik in het eerste jaar van mijn ministerschap inderdaad werd geconfronteerd met heel veel gevoelens over het lerarenregister en het al dan niet invoeren van dat register. De wijze waarop dat in de praktijk werd vormgegeven — daarbij moet de naam van de Onderwijscoöperatie genoemd worden — leidde tot zo veel onvrede dat ik het persoonlijk niet meer verantwoord vond om dat open te laten voor de rest van de kabinetsperiode. Ik durf echt wel te zeggen dat ik persoonlijk heb ingegrepen. Ik heb gezegd: we gaan deze kabinetsperiode geen lerarenregister invoeren. Toen ik dat zei, wist ik overigens dat uiteindelijk de beroepsgroep zelf als eerste daarvoor aan zet was.
Als de beroepsgroep criteria had ontwikkeld voor toetreden tot het register en helder had gemaakt wat de criteria waren voor herregistratie — het kan soms gebeuren dat uitgevallen mensen weer terug willen, zoals ook in de zorg met de BIG — dan zouden die uiteindelijk wel bij de bewindspersoon terechtkomen. Die zou dan via een algemene maatregel van bestuur, zowel in de Tweede als de Eerste Kamer voorgehangen, de uitwerking verder moeten doorgeleiden en daar verantwoordelijkheid voor moeten nemen. Ik heb geconstateerd dat dat niet verantwoord was.
Alle gevoelens daaromheen waren heel divers. Die zijn hier niet even eenduidig te verwoorden. Het zat hem soms gewoon in het verder doortrekken van de onvrede die er al was toen de wet voorlag. De beide indieners zijn overigens altijd zeer consistent geweest in hoe ze hierover hebben gedacht. Zo waren er in het onderwijs zelf ook heel veel mensen die niet van gedachten veranderden toen de wet eenmaal officieel in werking trad. Je hoopt als wetgever natuurlijk altijd dat dat wel gebeurt, maar dat is soms niet het geval.
Er was heel veel onvrede over de wijze waarop de Onderwijscoöperatie was georganiseerd en de mensen die daar actief waren. Ik vind overigens dat die hun nek heel ver hebben uitgestoken. Zij zijn niet altijd op een hele fijne manier behandeld. Maar dat is allemaal gebeurd en ik heb in december 2018, zeg ik even uit mijn hoofd, gezegd: dit moeten we echt gaan stoppen. We gaan dat deze kabinetsperiode niet meer actief oppakken — dat was ook een duidelijk signaal in de richting van het veld — maar we gaan wel twee andere dingen doen. Allereerst blijven we de ruimte bieden om gebruik te maken van het vrijwillig portfolio. Waar het kan, gaan we dat ook promoten. Er waren namelijk ook docenten die gewoon heel enthousiast waren. Mag dat hier ook een keer gezegd worden? Ik geef toe dat het misschien in het grote geheel een minderheid is geweest, maar ze waren er. Zij keken met een schuin oog naar de zorg. Zij hebben gezien dat het wel vijftien jaar geduurd heeft, geloof ik, voordat daar eindelijk de kogel door de kerk was. Het gaat dan om de wijze waarop de BIG uiteindelijk ter hand is genomen door de beroepsgroep zelf. Men heeft zich dat eigen gemaakt en nu kun je je haast niet meer voorstellen dat het er niet is. Zo heeft men zich dat eigen gemaakt, maar het heeft heel lang geduurd. Er waren docenten die zeiden: "Dat willen we in het onderwijs ook, dus we gaan in het onderwijs ook aan de slag. We gaan proberen ook zo'n situatie te creëren, want we willen zelf de regie hebben; we willen zelf leidend zijn in de wijze waarop we ons nascholen en hoe we professionaliseren. Dat willen we echt in eigen hand hebben."
Goed, op vrijwillige basis kon dat in ieder geval met een portfolio. Dat is natuurlijk nog geen lerarenregister, maar het is wel heel belangrijk om op die wijze toch het beheer te hebben over je eigen nascholing en de wijze waarop je je verder wilt ontwikkelen.
We hebben ze dus de keuze gegeven: je mag een vrijwillig portfolio nemen — dat hebben er inderdaad zo'n 14.000 à 15.000 gedaan — of je valt terug op de situatie zoals met de indieners is besproken. Daarin zijn er bekwaamheidsdossiers, met alles wat daarbij hoort, die dan wel in handen van je bestuurder liggen. Bij het één heb je dus zelf de regie. Dat is nog geen register, maar wel een duidelijke stap ernaartoe. Bij het ander leg je alles wat je hebt in handen van je bestuurder. Dat hoeft overigens helemaal niet verkeerd te zijn, want die kun je ook volledig vertrouwen en die heeft inderdaad een deugdelijkheidsopdracht om daar handen en voeten aan te geven. Maar je mag kiezen. Dat was dus het ene dat ik heb gedaan.
Het tweede dat ik gedaan heb, is dat ik heel actief, met wat binnen mijn mogelijkheden ligt — je moet immers ervoor oppassen dat de vingerafdrukken van een bewindspersoon daar zomaar op zitten — heb geprobeerd om die beroepsgroepvorming te stimuleren. Dat deed ik op een intrinsiek bewogen manier, want ik was er zo van overtuigd dat het belangrijk was dat het ging gebeuren. Maar dat moest wel bij de docenten zelf vandaan komen.
Ik zeg dat ook tegen de heer Van Kesteren. Met PO in actie heb ik natuurlijk vanaf het begin heel veel te maken gehad. Ze waren de eersten die ik sprak nadat ik als minister beëdigd was. Zelfs nog voordat het debat over de regeringsverklaring was gevoerd, heb ik ze op een regenachtige woensdagavond in het donker ergens in Utrecht ontmoet. Dat klinkt allemaal heel erg spannend, maar het was voor mij zo belangrijk dat ik hen in de ogen keek. Ik moest het gevoel krijgen: dit zijn mensen die het goede ermee voor hebben. Die overtuiging had ik wel, maar ik wilde dat ook in persoon ervaren, ook voor het primair onderwijs, om daar steun aan te geven waar dat maar kon. Dat kon natuurlijk niet in alles. Daarom hebben we ook best wel wat momenten gehad die misschien wederzijds niet zo fijn waren.
Maar ik heb ze vanaf het allereerste begin gesteund. De twee grote mannen van PO in actie — ik noem ze maar even zo — Jan van de Ven en Thijs Roovers zijn uiteindelijk degenen geweest die van mij de ruimte en de financiële steun hebben gekregen om de beroepsgroepvorming in het primair onderwijs op te bouwen. Dat is het Lerarencollectief geworden. Daar hebben ze inmiddels afscheid van genomen. Ze hebben zichzelf namelijk echt gezien als kwartiermakers, mensen die de eerste aanzet geven. Maar er staat nu een beroepsgroep in het primair onderwijs. Die is er ook in het mbo. Daar is die er al langer. Die ontwikkelt zich ook heel goed door. Het meest lastige is het vo. Er is een initiatief geweest dat weer is stukgelopen. In de afgelopen maanden zijn er wel weer nieuwe pogingen gedaan. Men is nog steeds bezig om ook in het vo die beroepsgroepvorming verder te versterken. Dat komt nu met name vanuit de vakorganisaties, maar die hebben zich verenigd en zijn nu bezig om te kijken of ze misschien zelfs aanhakend bij het Lerarencollectief ook voor het vo wat kunnen doen.
Dat was mijn inzet voor deze kabinetsperiode. Op dat punt hebben we dus enorme stappen gezet. Maar het is nooit de bedoeling geweest om, nadat ik dat eind 2018 had gezegd, in de jaren daarna het lerarenregister weer leven in te blazen; sowieso was dat in handen van de beroepsgroep en ik had gezegd dat ik dat in deze kabinetsperiode niet ging doen. Als sommigen dus vragen of ik kan uitleggen waarom het mislukt is, dan is mijn antwoord: ja, dat kan ik. Dat komt omdat ik eind 2018 zelf het volgende heb gezegd. We gaan er nu niet mee door, maar we laten het wel in de wet staan, want ik vind dat de beroepsgroepvorming nu voorrang moet krijgen. Ik vind ook dat zo'n onderwerp als het lerarentekort — dat was vanaf het begin groot — inderdaad heel veel vraagt en dat we daar heel veel energie in moeten steken. Wat ik nog niet voorzien had, was corona. Ik geloof dat ik daar niet de enige in was. Dat heeft natuurlijk enorm belemmerend gewerkt voor de ontwikkeling van heel veel dingen. Achteraf was het dus prima dat we dat zo afgesproken hadden, want met corona er nog eens een keer bij was het natuurlijk al helemaal niks geworden. Maar het is een bewuste keuze geweest.
Het is ook een bewuste keuze geweest om het wel in de wet te laten staan. Ik kom straks even terug op de staatsrechtelijke discussie daarover. Daar heb ik ook wel iets over te zeggen. Maar het is een bewuste keuze geweest om te zeggen: geef ruimte aan de beroepsgroepvorming en zorg dat er even rust komt. Dan kan in een nieuwe kabinetsperiode beoordeeld worden of we hiermee door willen gaan of niet. Dan weet je ook weer wat meer. Dan is het aan een nieuw kabinet en aan de nieuwe Kamers om daarover te oordelen. Maar goed, de twee mannen links van mij hebben een eigen initiatiefwetsvoorstel gemaakt — dat is hun volste recht — dat in de tussentijd is ingediend en nu voor een iets andere situatie zorgt. Dat doet niets af aan de startpositie die ik hier zelf in heb gehad en waar ik de afgelopen jaren aan heb gewerkt met betrekking tot de twee onderdelen die ik net noemde.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Dank u wel. Ik ben wel benieuwd naar het volgende. De minister geeft aan dat er een situatie is ontstaan waardoor het eigenlijk onmogelijk was en waarin hij vervolgens zelf heeft ingegrepen door te zeggen: dit gaan we nu even niet meer doen. Als u reflecteert op het eigen handelen, ben ik benieuwd of er dan dingen zijn waarvan u denkt: ik had misschien toch nog meer moeten doen om uiteindelijk toch voor elkaar te krijgen dat er meer draagvlak kwam. U heeft aangegeven wat u wel heeft gedaan, maar misschien zijn er ook nog dingen waar u zelf van zegt: ik had misschien een stapje extra moeten zetten.
Minister Slob:
Een mens kan altijd weer harder lopen dan hij misschien doet en moet doen. Als ik zelf terugkijk en ook even in de spiegel kijk van wat hier is gebeurd, dan denk ik dat het een wijs besluit is geweest om eind 2018 te zeggen: mensen, ik geef nu in één keer duidelijkheid. Want ik zou haast zeggen: het etterde door. Het werd eigenlijk alleen maar groter. Ik vond het dus belangrijk om te zeggen dat we het echt in de ijskast gingen zetten, of welke metafoor je ook wil gebruiken.
Ik heb de heer Rinnooy Kan ook gevraagd — dat heb ik net nog niet genoemd — om ons met zijn wijsheid te bedienen met betrekking tot hoe hiermee om te gaan. En inderdaad, hij legde de vinger op de zere plek dat het sluitstuk hoofdzaak was. Dat had ik in principe zelf ook al geconstateerd, maar het was goed om van zo'n éminence grise, van hem, nog een keer op papier en met woorden toegelicht te horen hoe de situatie was. Hij had ook met het onderwijs zelf gesproken. Dat was een vrij heftige bijeenkomst geworden waar al die emoties weer naar boven kwamen. Ik denk dat dat wijs geweest is.
Wat ik daarna gedaan heb, is het bevorderen van de beroepsgroepvorming, maar dat moet ik met terughoudendheid doen. Want we kunnen met elkaar toch niet zeggen dat we het fijn vinden dat in deze hele grote sector, die zo belangrijk is voor ons land en waar 2,5 miljoen leerlingen naartoe gaan — dan heb ik het over het funderend onderwijs — de beroepsgroepvorming zich maar zo schoorvoetend en eigenlijk nauwelijks sterk ontwikkeld had. In het mbo was dat wel het geval, maar in het p.o. en vo niet. Nogmaals, ik moet het terughoudend doen, maar ik heb daar wel steun aan gegeven. De beide Kamerleden vanuit de Tweede Kamer weten dat ik daarvoor mijn nek heb uitgestoken, want het werd in de Tweede Kamer niet door iedereen met gejuich ontvangen dat ik daar subsidie aan ging verlenen, dat ik deze mensen in positie bracht, dat ik ze aan tafel uitnodigde en dat ze mee mochten praten. Het Lerarencollectief heeft de hele coronaperiode aan tafel gezeten en meegesproken. Ik heb daar dus ruimte voor geboden, maar ik moest dat wel met terughoudendheid doen. Misschien had ik nog een extra duw kunnen geven in het vo, maar het vo — dat weet u zelf ook wel — is als het om dit onderwerp gaat misschien wel de meest lastige onderwijsvorm om dit tot stand te brengen. Ik kom er zelf vandaan, niet alleen als leerling, maar ook als docent. Ik kan dus uit eigen ervaring spreken, al is het even geleden. Daar is het echt heel lastig. Het zou fijner geweest zijn als het daar al sterker was. En dan uiteindelijk, zeg ik ook via de voorzitter tegen u, staat of valt het toch wel bij de mensen die die beroepsgroep gevormd hebben, of ze deze stappen willen en durven te zetten. Want reken er maar op dat, op het moment dat je je positief uitspreekt over het lerarenregister, je op de sociale media reacties krijgt. Zo beladen is het inderdaad. Maar dat betekent ook voor mensen in posities waar men dat soort dingen eigenlijk gewoon zou moeten kunnen zeggen, of in ieder geval de discussie zou moeten aanzwengelen, dat dat wel heel lastig is. Als dan ook nog eens de randvoorwaarden eromheen zo worden opgebouwd dat eerst de klassen kleiner en het aantal uren minder moeten worden, dan weten we dat het heel lang zal gaan duren.
Ik denk dat dat ook een antwoord op uw vraag is: ik vind zelf ook niet dat zo'n wetsartikel er altijd in moet blijven staan als het niet geactiveerd wordt. Het kan wel, en ik zal straks ook uitleggen dat dat veel vaker gebeurt. Maar dat zult u zelf, omdat u alle wetgeving hier langs krijgt, ook wel weten. Voor mij was wel de gedachte: in een nieuwe kabinetsperiode kan men zich opnieuw uitspreken en weten we misschien ook meer over hoe die beroepsgroepsvorming heeft plaatsgevonden en of er perspectief is dat dit gaat lukken. Dat zou dan een ijkmoment moeten zijn of je wel of niet de wet zou moeten gaan wijzigen. Dan zou ik me kunnen voorstellen dat een volgend kabinet zelf zo'n wet gaat indienen. Daar zijn de initiatiefnemers op eigen gelegenheid al mee gekomen, wat, nogmaals, hun volste recht is.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Dat komt misschien ook omdat de formatie wat lang duurt. Want anders had de nieuwe regering …
Minister Slob:
Het lag er al veel langer, volgens mij af vanaf 2019.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Nog sneller, dus.
De voorzitter:
Dat was uw interruptie?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Nee. Ik kan me deze reflectie van de minister wel voorstellen. We hebben hier een debat met zijn voorganger gehad, die, in mijn woorden, zei: we gaan ons uiterste best doen om draagvlak te krijgen, enzovoorts enzovoorts. Kennelijk heeft deze minister in 2018 geconstateerd dat dat hem niet gaat worden. Begrijpelijk, volste recht, achteraf zeggen we dan misschien als Kamer dat we dat eerder hadden kunnen weten, maar oké, zo lopen de dingen. Maar dan snap ik dus niet dat de minister niet doorpakt, dat hij niet zegt: dit gaat hem niet worden, willen we hier zorgvuldig mee omgaan, dan moeten we gewoon dit deel uit de wet schrappen. Waarom hecht de minister er nou aan om dit vast te houden, zozeer dat misschien niet zozeer een nieuw kabinet, maar wel de Kamer zegt: wij willen dit schrappen? En waarom gaat hij daar dan tegen adviseren? Waarom zo halsstarrig?
Minister Slob:
Daar zijn verschillende redenen voor. Een is dat ik inderdaad de conclusie heb getrokken: dit gaat het nu niet worden, vanwege het hele klimaat eromheen, dat haast zo verziekt was, om het zo te zeggen, dat dat kansloos was. Ik heb rust willen bieden, omdat ik het principe van een lerarenregister en dat docenten zelf de regie hebben en zelf kunnen bepalen, wat ook gewoon in de wet stond, wat de criteria zijn, ook voor de herregistratie, heel erg omarm en er zeer van overtuigd ben dat het ook heel goed zou zijn als dat zou worden opgepakt. Ik constateerde ook dat die beroepsgroepsvorming nog onvoldoende van de grond was gekomen. Daarom ben ik gaan investeren in die beroepsgroepsvorming. Dat is in het p.o. ik mag wel zeggen heel goed geslaagd. Het zou wel heel fijn zijn als nog meer docenten zich als lid voegen bij het lerarencollectief, want daar mag best nog wel een sprong gemaakt worden. Maar dat heeft misschien ook met corona te maken. In het vo begint het nu weer op gang te komen, waarbij ik oprecht hoop dat het nu eens een keer gaat lukken. In het mbo zou het fijn zijn als het zich nog verder kan doorontwikkelen, maar is het er gewoon al.
Waarom zou je dan nu de wet wijzigen, dus dat deel schrappen, waardoor de hele opgebouwde infrastructuur, die miljoenen heeft gekost, aan de kant wordt geschoven, en waarmee je ook de wettelijke ruimte die er is om het op te pakken als de beroepsgroep het moment daartoe geëigend vindt, eigenlijk gewoon weghaalt, waardoor je op het moment dat zij zover zijn, weer een nieuwe wettelijke grondslag moet gaan creëren? Het is ook geen probleem dat er een wetsartikel is dat nog niet in werking is getreden, al heb ik er zelf wel bij gezegd dat je je op een bepaald moment wel de vraag moet stellen, hoelang we dit nog volhouden. Maar het komt vaker voor.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dit gaat niet veranderen met een nieuw kabinet. Dit is iets wat breed in het veld leeft. Welke indicatie heeft de minister dat dit op niet al te lange termijn, in de komende periode, wel beter gaat? De minister gebruikt het argument van al dat geld en van de infrastructuur, maar we hebben het alleen over het afschaffen van het verplichte lerarenregister. Welke indicatie heeft hij dat het binnenkort anders gaat worden? Als hij die niet heeft, waarom wil hij dan niet gewoon hardop zeggen: oké, Kamer, ik volg dit gewoon?
Minister Slob:
Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen en de wettelijke bepalingen wegvallen, dan valt dus de hele grondslag weg onder alles wat op dit moment al is opgebouwd, ook in het kader van het vrijwillig portfolio. Al zijn het er maar 14.000 of 15.000: ik vind dat nog steeds een behoorlijke club mensen. Allemaal, ieder voor zich, zijn ze het waard dat we oog voor hen hebben. De hele wettelijke grondslag, de hele infrastructuur daaronder valt weg. Een van de lichtpunten in de afgelopen jaren was voor mij dat het Lerarencollectief er kwam en dat de mensen die bij PO in actie betrokken waren geweest daar ook hun nek voor hebben uitgestoken en het vloerkleed hebben uitgelegd voor het bestuur dat er nu zit, wat het overigens heel goed doet, met heel veel betrokkenheid. Dat is voor mij echt een lichtpunt geweest. Dat er nu weer beweging komt in het vo, idem. Maar het is niet aan mij om het moment te bepalen waarop zij gaan zeggen "nu zijn we zover dat we met het register aan de slag willen". Dat hebben we ook in hun handen gelegd, dus daar past gewoon terughoudendheid. Maar als je ziet dat het helemaal niet van de grond komt, jarenlang, en de hele beroepsgroepsvorming bij wijze van spreken een stille dood sterft, om dat woord ook maar eens in de mond te nemen, dan houdt het ook een keer op. Ik zou het diep, diep betreuren, want het onderwijs verdient beroepsgroepsvorming en regie van docenten over hun eigen nascholing en alles wat daarbij hoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Wat ik een beetje ingewikkeld vind, is dat de minister deze elementen gebruikt als een soort pleidooi van "houd de wet in stand, doe dit nu niet", terwijl ik denk: dat je er geld in steekt om groepsvorming te stimuleren, dat kan. De minister kan daar gewoon beleid op ontwikkelen, dat kan hij gewoon doen. Het ongemakkelijke vind ik dat we niet al te lang geleden hier een debat hebben gehad over fusietoetsen, waarbij bij hoog en bij laag werd beweerd "een probleem op Schiermonnikoog kan ik niet oplossen als u mijn wet niet aanneemt". Wij hebben toen gezegd dat we daar in ieder geval tegen waren. Vervolgens zegt de minister drie maanden later: ik heb een andere oplossing. Dat vind ik het ongemakkelijke ervan. Ik heb gevraagd om con amore mee te werken aan oplossingen als deze wet wordt aangenomen en ik hoor de minister eigenlijk zeggen "nee, nee, ik heb daar die wet voor nodig". Ik vind dat niet overtuigend.
Ik vraag de minister om als er duidelijk weerstand is in het veld en als de Kamer zegt "wij denken dat we met het lerarenregister moeten stoppen", niet zo de hakken in het zand te zetten, maar gewoon constructief te kijken naar hoe we het dan wel kunnen doen. De intentie delen we met elkaar.
De voorzitter:
Tot slot.
Minister Slob:
Er zijn nog een paar vragen gesteld in de zin van "stel dat deze wet wordt aangenomen, hoe gaan we dan verder met". Daar zal ik uiteraard op ingaan. Natuurlijk denken we daar ook over mee. Maar u moet het mij niet euvel duiden dat als een wet de mogelijkheid biedt aan een beroepsgroep om zelf zijn professionalisering en alles wat daarbij hoort op te pakken, en men dus niet hoeft te kiezen voor de bestuurlijke kant, waar het vanuit het bestuur moet gebeuren — dat is de situatie waarin we zitten — en er nog steeds beweging is als het gaat om de beroepsgroepsvorming in het vo, ik het dan echt heel jammer vind als de wettelijke grondslag uit de wet wordt gehaald. Stel dat het binnen korte tijd toch gaat lukken, dan kunnen we weer van voor af aan beginnen, plus dat er van alles opgebouwd is, ook rond gegevensbeheer en dergelijke. Dat heeft inderdaad veel geld gekost. Nou, dat is dan niet anders, kun je zeggen, dat is dan weg. Het gaat wel om miljoenen. Als dat helemaal weg is en er op een andere plek weer iets nieuws moet worden opgebouwd, begin je weer van voor af aan. Als overheid sta je er ook op grotere afstand van, waar we het nu als een soort publieke taak zien. Daarom was het ook in deze wet opgenomen. Maar goed, dat zijn de afwegingen die u uiteraard moet maken. Wij hebben een andere afweging gemaakt.
De heer Schalk i (SGP):
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het exposé van de minister bijzonder goed vind. Helder en duidelijk geeft hij aan dat hij in 2018 tot het besluit is gekomen om in ieder geval iets stop te zetten wat op dat moment niet ging werken. Hij gaf zelf zojuist ook aan: zet voor de aardigheid maar eens "lerarenregister" op Twitter, dan weet je niet wat je overkomt. Dat verzet — de terminologie alleen al — is op dit moment zo massief dat ik me echt afvraag of we een volgend kabinet helpen door te zeggen: laten we de mogelijkheid maar openlaten, zodat zij misschien tot een andere conclusie kunnen komen. Is het niet veel verstandiger om, zoals de twee initiatiefnemers hebben gedaan, te zeggen: oké, we stoppen met het verplichte lerarenregister? De grondslag valt dan weg, zo gaf de minister zojuist aan. De wettelijke grondslag valt weg, maar datgene wat er ligt, hoeft natuurlijk nog niet weggegooid te worden. Dat kan in andere vormen gebruikt worden, want er zijn nog twee of drie andere vormen die ook gebruikt worden. Zouden we niet nu de stap moeten maken en zeggen: oké, er is een verschil van mening of je het wel of niet moet doen, maar het massieve tegengas is zo stevig dat we nu beter kunnen kiezen voor een gedeelde route, waarbij de beroepsgroep het zelf, samen met het bestuur, in handen neemt? Dat is in plaats van het bovenaf via de wet te doen.
Minister Slob:
Met name over wat u als laatste zin uitspreekt, zeg ik: deze wet en de bepaling die er nu uit geschrapt wordt, bieden de beroepsgroep juist de mogelijkheid om het op te pakken. Het enige punt is dat het nog niet is gebeurd. Ik heb net uitgelegd dat ik zelf, door de start die het meemaakte en door het feit dat het zo besmet was geraakt, eind 2018 de keuze heb gemaakt om dat niet te doen in deze kabinetsperiode. Ik weet niet wat er gebeurd was als ik dat niet gedaan had. Ik weet niet of we dan verder waren gekomen. Dat is natuurlijk allemaal speculatief. Ik heb net ook al aangegeven: corona kwam er ook nog bij. De kans dat het dan ook niks geworden was, is denk ik heel groot. Maar het is een bewuste keuze geweest. Het enige wat het kabinet toen besloten heeft, is het niet te activeren en nog wat ruimte en tijd te bieden om te bekijken of het wel een succes kan worden. Deze initiatiefwet doorkruist dat eigenlijk, doordat wordt gezegd: nee, we willen nu deze bepaling al eruit schrappen. Dat ligt nu voor. U moet daar uw keuzes in maken. Het is niet de keuze die het kabinet gemaakt had. Wij hadden er graag nog wat meer tijd voor willen nemen.
De heer Schalk (SGP):
Ook deze redenering snap ik. Maar dan vraag ik het volgende aan de minister. U noemt eind 2018. Het is nu eind 2021. Wat is er in drie jaar tijd aan vooruitgang geboekt, waardoor de minister de hoop heeft dat het volgende kabinet dit wel tot een succes zou kunnen maken?
Minister Slob:
Dat heb ik net uitgelegd. Het gaf sowieso rust, omdat iedereen wist: we gaan er nu niets mee doen. Dat was ook echt even nodig. We zijn gaan werken aan de beroepsgroepvorming. Daarbij moet uiteindelijk de sector zelf in beweging komen. Ik vind het echt mooi wat er in het p.o. gebeurd is. Laten we hopen dat het in het vo ook gebeurd. En we hebben de ruimte geboden voor het vrijwillige portfolio. Daar hebben zo'n 14.000 à 15.000 docenten gebruik van gemaakt. Daarbij kon je kiezen voor het een of het ander. Die vooruitgang is geboekt. Wat er dan in de toekomst nog gaat gebeuren, moeten we natuurlijk afwachten. Er is verzet en het roept heel veel op. U zegt: het is heel massief. Dat is natuurlijk soms best lastig te duiden, want er zijn zo veel mensen. U weet zelf ook wel dat degenen die ergens tegen zijn, zich vaak meer laten horen dan degenen die ergens voor zijn, zeker bij een onderwerp als dit. Daar kun je ook niet helemaal op sturen.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Ik heb deels dezelfde vragen als mijn collega van de SGP, dus ook hier zet de samenwerking tussen SGP en SP zich voort. Ik wil toch nog even de vraag op een andere manier stellen, omdat het antwoord nog niet helemaal bevredigt. De minister heeft net gezegd dat het idee was: "Wij laten het in de wet. Wij laten de wet in stand, zodat een volgend kabinet het eventueel nog kan reactiveren of reanimeren." Ik gebruik de beeldspraak van het reanimeren nog maar weer eens. Volgens mij weet de minister zelf ook wel dat dit niet zou gebeuren, ook als wij hier tegen dit initiatiefwetsvoorstel zouden stemmen.
Kan de minister toch nog eens inhoudelijk ingaan op wat onder andere net door de initiatiefnemers in de beantwoording is gezegd, maar wat ook door verschillende woordvoerder naar voren is gehaald? Ik bedoel dat die beroepsgroepvorming, waar de minister zo veel waarde aan hecht en waar ook mijn fractie waarde aan hecht, juist belemmerd wordt als je dit boven de markt laat hangen, omdat het zo besmet is. Er werd net ook al door de minister zelf en vervolgens door de heer Schalk gerefereerd aan de reacties op de sociale media. Die bevestigen het toch juist? Mijn vraag is dus eigenlijk simpel: kan de minister nog eens beargumenteren waarom de beroepsgroepvorming geholpen is bij het in stand houden van deze wetgeving? Of kan de minister inzien dat het juist die beroepsgroepvorming en nieuwe initiateven als het Lerarencollectief belast en hindert?
Minister Slob:
Juist omdat de wet geregeld heeft dat de beroepsgroep zelf een beroep mag doen op die bepaling en dat de beroepsgroep mag komen met criteria, ook voor de herregistratie, zou het ook juist een impuls kunnen zijn voor beroepsgroepvorming, zo van: "Wij gaan daar dus zelf over. Wij krijgen ook wettelijk de ruimte om onze eigen beroepsgroepvorming op deze manier handen en voeten te geven en om ons iets zelf eigen te maken en uit te werken wat anders in handen van onze werkgever zou liggen. Met alle respect voor die werkgever, maar hier kunnen we het zelf doen." Dus ik vind dat zelfs heel sterk. Ik heb er ook alle begrip voor dat een beroepsgroep die in ontwikkeling is dat ook nog niet gelijk gaat doen, want je pakt bij wijze van spreken direct het zwaarste onderwerp beet wat je maar kan beetpakken. We zien nu bijvoorbeeld dat ze heel erg bezig zijn met de beroepsstandaarden. Daar wordt trouwens prima samengewerkt, ook met de werkgevers. Daar wordt hard aan gewerkt — dat is ook een van de aanbevelingen uit het rapport van mevrouw Van Vroonhoven — om daarmee verder te komen. Dus waarom zou het, als dat ook gewoon op een goede manier verder wordt doorontwikkeld, ook niet al een volgende stap kunnen zijn dat men dit gaat doen?
Maar dat is gewoon een beoordeling, een perceptie. Ik zou ze gewoon nog de ruimte willen geven. Daarom sta ik ook voor het advies dat we hier geven. Als je dat absoluut niet gelooft en niet vertrouwt en denkt dat het een belemmering is, dan kom je misschien tot een ander standpunt. Dat kan soms gebeuren; dat is wel jammer, maar soms is dat onze werkelijkheid.
De heer Van Apeldoorn (SP):
De minister blijft nu eigenlijk steeds zeggen: waarom niet, het zou de beroepsgroep ook juist sterker kunnen maken. Maar de werkelijkheid is dat een groot deel van de beroepsgroep dit niet pruimt. Dan zegt de minister: ik heb in 2018 het besluit genomen, eigenlijk vrij eenzijdig. Ik heb gezien dat het niet goed gaat, ik grijp in, want anders gaat het dooretteren. Dan zou toch mijn vraag zijn: stel dat we hier in meerderheid overtuigd zouden worden door het advies van de minister en we laten deze wet intact, zal het dan niet nog verder dooretteren? Hoe ziet de minister dan dat het dooretteren stopt?
Minister Slob:
Ik denk dat het besluit dat ik genomen heb, echt rust heeft gegeven. Want het was hoog opgelopen, dus het was ook heel fijn dat we dit gedaan hebben. Dat heeft ook ruimte geboden, onder andere voor die beroepsgroepvorming die heeft plaatsgevonden. En het heeft ruimte geboden om op andere manieren ook met het vak bezig te zijn. Ik verwees net ook naar hoe het in de zorg is gegaan. Daar heeft het echt wel zo'n vijftien jaar geduurd voordat men eindelijk daar was waar men vanaf het begin de intentie had om te komen en de beroepsgroep zich dat ook helemaal eigen maakte. De posities ten opzichte van de werkgevers zijn overigens niet anders dan wij ook hier bij het onderwijs beogen, zeg ik ook tegen de heer Pijlman die daar een vraag over stelde, dus dat men gewoon zelf de regie daarover heeft. Dat is toch ook iets wat je zo verlangt, ook voor het onderwijs?
En natuurlijk kun je zeggen: we gaan een frisse start maken. Sommigen van u hebben daar ook naar gevraagd, u dacht ik zelf ook. Een frisse start betekent dat het nu uit de wet is. Op het moment dat er wel weer ruimte voor is, gaan we misschien een ander woord bedenken, want dit woord is misschien ook wel heel erg besmet geworden. Dan moeten we gewoon weer een wettelijke grondslag maken en zijn we als het om die frisse start gaat in ieder geval heel veel extra tijd kwijt zijn voor iets wat nu gewoon in de wet staat en ook niet echt een probleem zou moeten zijn. Het hoeft niemand te hinderen als die bepaling er gewoon blijft, zodat je sneller kan schakelen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Apeldoorn.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Ik heb toch eigenlijk het idee dat de minister het wel met ons eens is, of in ieder geval is hij dan niet helemaal consistent. Want hij zegt: het heeft rust gebracht, mijn besluit eind 2018. Als dat rust gebracht heeft, dan is de logische consequentie van die gedachtegang als je die doortrekt dat het intrekken van deze wet, van dat lerarenregister, toch nog meer en ook op een definitievere manier rust zou moeten brengen. Anders laat je het boven de markt hangen. De minister zegt zelf ook: als het dan misschien opnieuw tot een wetsvoorstel zou moeten komen, moeten we misschien ook een andere naam gebruiken of het anders gaan inrichten, want het is nu besmet geraakt. Dat bevestigt toch ook dat je als je een frisse start wilt maken, je geen andere keus hebt dan nu de bepalingen uit de wet halen via dit wetsvoorstel?
Minister Slob:
Ik verplaatste me even in de positie van mensen die ik nu uit de wet wil halen en gaf aan wat er dan wel zou moeten gebeuren. Dat laat onverlet dat ik, nogmaals, denk dat het verstandig is om de bepalingen gewoon in de wet te houden en wanneer dat moment daar gekomen is — dat geeft de beroepsgroep zelf aan — er ook actief gebruik van te maken, met ook het nu overeind houden van de ruimtes die er nu zijn, ook voor het vrijwillig portfolio. Daar kom ik straks nog even op terug, want met deze wetswijziging verdwijnt daar de juridische basis ook voor. Dan zal dat op een andere manier moeten worden opgepakt. Dat kan in principe, maar dat heeft wel gevolgen. Dat is, nogmaals, ook een prijs waarvan ik me afvraag waarom we die met elkaar zouden betalen, als we best wel even wat tijd kunnen nemen om het stukje wat u vergat, de ontwikkelingen in de beroepsgroep, gewoon een kans te geven. Maar goed, dat is een keuze, een weging.
De heer Pijlman i (D66):
Het komt steeds op hetzelfde neer. De minister heeft zijn uiterste best gedaan om beroepsvorming te stimuleren. Daar heeft hij mooie stappen in gezet. Daardoor is er ook wat gebeurd: de Onderwijscoöperatie.
Minister Slob:
Die hebben we juist gekild!
De heer Pijlman (D66):
Sorry, die hebben we nu juist gekild. Er is nu een Lerarencollectief in het p.o. Maar er is psychologisch wel heel veel gebeurd. Dan snap ik uw afweging niet. Stel nou dat wij dit initiatief niet steunen. Welke weerslag heeft dat dan op de beroepsgroep en op de beroepsgroepvorming? Ik denk dat dat weer een dreun krijgt. Want communicatief bereik je de gemiddelde leraar met dit register niet meer. Die ziet het als een bureaucratisch element, die ziet het als opgelegd, die ziet het als een bewijs dat de minister niet bezig is met wat we werkelijk nodig hebben, die ziet het als … ga zo maar door. Ik denk, met uw overigens mooie verdediging van alles wat er is gebeurd en wat er zou moeten gebeuren, dat ook u erbij geholpen bent om te zeggen: ja, we steunen dit initiatief, even helemaal rust en kalmte, we gaan opnieuw beginnen. Over die instrumenten hebben we het direct nog wel even. Dat helpt de beroepsvorming. Dat is mijn stellige overtuiging. Als we nu zeggen dat we dit niet gaan doen, dan gaat het wantrouwen weer gevoed worden. We hebben hier met elkaar fouten gemaakt door dit traject aan te gaan zoals in dit wetgevingstraject is gebeurd. Ik kan een hele hoop van uw argumenten meevoelen, maar ik maak wel een andere afweging. Wilt u daarop reageren?
De voorzitter:
Dit is inmiddels uw vierde termijn, meneer Pijlman!
Minister Slob:
Ik vind dat teleurstellend, maar ik respecteer dat uiteraard als u een andere afweging maakt. Maar u geeft net zelf een aantal kwalificaties over het lerarenregister, dat het van bovenaf wordt opgelegd. Ik denk dat het dan aan ons is, aan mij als bewindspersoon maar misschien ook wel aan u als Kamerlid, om vanuit de wet te kunnen beargumenteren dat hier niets opgelegd wordt, maar dat er alleen een wettelijke basis is waarvan de beroepsgroep gebruik kan gaan maken. Dus we zullen met elkaar soms wat beelden moeten wegnemen, beelden die inderdaad zijn ontstaan, wat ontzettend vervelend is, want ze vertroebelen heel veel. Maar we zullen ook beelden moeten wegwerken met betrekking tot wat er eigenlijk sec in die wet staat en welke ruimte en mogelijkheden er zijn voor de beroepsgroep zelf. Dat kan volgens mij helpen. Je hebt soms wat tijd nodig om de emoties van het begin even te laten wegebben en het dan ook op te pakken.
Voorzitter. Ik maak het overstapje naar de wetgeving en het staatsrechtelijke geheel, waarvan hier in de wet staat dat dat eigenlijk niet kan. Ik hoorde de heer Bisschop zeggen dat een wet van kracht of niet van kracht is. In de Tweede Kamer heeft de heer Van der Staaij, dat zal u niet verbazen, daar vooral de vinger bij gelegd. Het is niet ongebruikelijk bij wetgeving dat er soms voor verschillende manieren van inwerkingtreding wordt gekozen. Het zal u ongetwijfeld bekend zijn dat de wetgevingsjuristen werken met een aanwijzing voor de regelgeving. Volgens mij komt die bij de minister-president vandaan. Zo'n aanwijzing is een heel belangrijk werk, op basis waarvan ze de wetgeving mede moeten inrichten. In die aanwijzing zit een aantal modellen voor de inwerkingtreding. Er is gewoon gebruikgemaakt van een van die modellen, zoals die ook gewoon in die aanwijzing zitten. Het is een model dat ook wel vaker gebruikt wordt. Ik heb begrepen dat dat vorig jaar 57 keer is gebeurd bij wetten en dit jaar 46 keer. Er komen dus allerlei wetten langs waarin op verschillende manieren bepalingen over inwerkingtreding worden opgenomen. Ook de initiatiefnemers — volgens mij was het een amendement van de heer Van der Staaij — hebben weer voor een bepaalde inwerkingtredingsvorm gekozen. Dat heeft hij toen volgens mij nog ter plekke geschreven of daar heeft hij toen een motie van gemaakt; ik weet niet meer precies hoe het gegaan is, maar ik heb daar nog een actieve herinnering aan, om het maar even op die manier te formuleren. Ja, gelukkig, het geheugen werkt nog, al beginnen de jaren wel te tellen.
Nog geen twee of drie weken geleden is in deze Kamer de Wet open overheid aangenomen. Ook daar zitten bepalingen in die onbepaald zijn op het punt van de inwerkingtreding. Dat is ook afhankelijk van wat er in het kader van de informatiehuishouding allemaal aan voortgang wordt geboekt. We weten absoluut niet of dat twee, drie, vier of misschien wel vijf jaar gaat duren, maar ook dat is onderdeel van wetgeving. Vinden we dat met elkaar wenselijk? Dat is inderdaad een vraag die we elkaar iedere keer mogen stellen en ook onder ogen mogen zien. Ik heb net ook aangegeven dat ik het ten aanzien van de bepaling die nu in deze wet staat, echt opportuun had gevonden om in de nieuwe kabinetsperiode inderdaad de vraag te stellen: gaat dit ooit nog een keer vliegen, ja of nee? Als de conclusie nee zou zijn geweest, zou ook een eigen initiatief vanuit een nieuw kabinet best een optie kunnen zijn. Ik formuleer het maar even voorzichtig, want ik mag natuurlijk niet te veel zeggen over wat er straks allemaal gaat gebeuren. Dit komt dus vaker voor. Dat was ook nodig, omdat we het in handen legden van de docenten zelf, dus de beroepsgroep, die ook nog verder gevormd moest worden. Dan kun je ook niet een datum invullen omdat je niet precies weet wanneer dat gaat gebeuren. Er zijn wel verwachtingen geweest. Die verwachtingen zijn niet uitgekomen, met name omdat ik toen zelf heb ingegrepen en heb gezegd: dat gaan we nu, in deze periode, niet meer doen.
De heer Van Apeldoorn (SP):
De minister verwijst nu naar verschillende modellen. Ik ben niet precies bekend met die analyse en met de modellen die volgens de minister allemaal bestaan. Maar ik vraag me toch af wat voor model dit is. Is dit het model waarbij je zegt: we dienen een wet in, vijf jaar later is er nog steeds niets van uitgevoerd, vervolgens gaan we kijken of het in een volgende kabinetsperiode misschien alsnog uitgevoerd kan worden en, zo niet, dan trekken we misschien de stekker eruit, maar dat is dan eigenlijk aan mijn opvolger? Is dat het model? De minister kan naar andere voorbeelden wijzen, maar laat ik voor mezelf spreken: ik vind dat geen aantrekkelijk model.
Minister Slob:
Het model is dat we de beroepsgroep de ruimte hebben geboden om gebruik te maken van dit artikel. Op het moment dat zij daar gebruik van maken, zijn zij degenen die de criteria ontwikkelen en die ook de criteria voor de herregistratie konden ontwikkelen, want daar ging het met name om. Dan wordt dat uiteindelijk aangeboden aan de verantwoordelijke bewindspersoon: dit is wat wij als beroepsgroep hebben gedaan, ook op basis van de wettelijke grondslag die ervoor was. We hebben in de wet ook netjes afgesproken dat dat het moment is waarop dit via een AMvB door de verantwoordelijke bewindspersoon verder wordt doorgeleid, zowel richting Tweede Kamer als richting Eerste Kamer, met een voorhang, zodat ook de Kamers zich daarover kunnen uitspreken. Maar er is geen tijdsperiode in de zin van: dat moet bij wijze van spreken binnen drie of vijf jaar geregeld zijn, want anders … Ook dat soort afspraken kun je zelfs met elkaar maken als je met invoeringstermijnen bezig bent. Er zijn ook andere invoeringstermijnen waarbij heel nadrukkelijk geldt: als deze wet ingaat … Voor het onderwijs hebben we bijvoorbeeld momenten in het jaar; dan gaat een wet bijvoorbeeld op 1 augustus of op 1 januari in. Dan is het, nadat de wet in het Staatsblad is gepubliceerd, heel concreet. Op die manier heb je dus verschillende inwerkingtredingen.
Nogmaals, hier is een van de modellen gebruikt die wel vaker wordt toegepast. Het is natuurlijk een aparte discussie of je dat wil of niet, maar het is niet ongebruikelijk; laat ik het zo zeggen.
De heer Van Apeldoorn (SP):
Voor mij is dat model destijds in het debat in ieder geval niet aan de orde gekomen. Ik heb dat debat toen niet gevoerd, maar ik heb het nog nagelezen. In die zin is dat dus nieuw. Ik vraag me ook af of dat wat de minister nu zegt, in lijn is met de bedoeling van de wetgever van destijds en van de ambtsvoorganger van de minister. Als hij toen in het debat had gezegd "we weten niet wanneer het ingevoerd gaat worden; dat zou vier jaar, vijf jaar, zes jaar of zeven jaar kunnen zijn, want dat hangt af van die beroepsgroepsvorming en die hebben we niet in de hand", weet ik eerlijk gezegd niet hoe dat hier in dit huis gevallen was. Achteraf kan de minister zeggen: het was een bepaald model en dat is normaal. Maar de manier waarop het gelopen is, is eigenlijk niet normaal gezien de bedoeling van het wetsvoorstel destijds, namelijk invoering van het lerarenregister.
Minister Slob:
Het klopt dat er verwachtingen zijn uitgesproken, al heb ik niet meer het hele debat teruggelezen in de aanloop naar dit debat. Sommigen van u waren erbij en hebben daar misschien nog een actieve herinnering aan. Maar met betrekking tot verwachtingen die er waren — "dit kan in de komende kabinetsperiode verder worden uitgewerkt en dan kunnen er verdere stappen worden gezet" — heb ik ook al aangegeven hoe dat gelijk al in het eerste jaar is gegaan, en dat ik daarin ook heb ingegrepen. Het was dus ook al vrij snel helder dat het wel even zou gaan duren. Ik heb dat toen overigens ook met de Tweede Kamer gecommuniceerd. Volgens mij hebben we er nog kort over gesproken en was er steun voor deze inzet. Iedereen wist dus eind 2018, begin 2019 — de brief was volgens mij van januari — dat we er in ieder geval in deze kabinetsperiode geen gebruik van zouden gaan maken en dat we het op de iets langere termijn zouden gaan schuiven. Dat is, nogmaals, ook in de verhouding tussen kabinet en Kamer gewoon in alle openheid gecommuniceerd en besproken.
De voorzitter:
Dan ga ik, met uw welnemen, nu naar de heer Schalk. Of heeft u nog een hele korte derde interruptie, meneer Van Apeldoorn? Want we moeten deze termijn wel langzamerhand gaan afronden. Een korte opmerking?
De heer Van Apeldoorn (SP):
Heel kort, voorzitter. Volgens mij zegt de minister nu eigenlijk zelf: als het gaat om de uitvoering zijn er geen stappen vooruitgezet, maar is er een stap achteruitgezet door de minister zelf, eind 2018. Dan kan je toch niet anders dan concluderen dat de invoering van het lerarenregister mislukt is?
Minister Slob:
Dan ga ik weer terugvallen op mijn eerdere antwoorden …
De voorzitter:
Ja, dat gaan we niet doen.
Minister Slob:
Op het moment dat je een bewuste keuze maakt om iets voor een bepaalde tijd niet te doen, en dat ook door het parlement gesteund wordt, omdat iedereen het wijs vindt en we er iets meer tijd voor willen nemen, kun je daar het woord "mislukt" opplakken, maar kun je ook zeggen dat het wijs geweest is. Dan is alleen de vraag wat je daarna gaat doen, als die periode afgelopen is. En daar praten we volgens mij met elkaar over.
De heer Schalk (SGP):
Nog even over dat punt van het model. Het is vrij snel op te zoeken eigenlijk; het gaat over de bijzondere inwerkingtreding van bepalingen. Als je dat even opzoekt, zie je dat daar een stuk of zes, zeven voorbeelden van in de wet staan. Alleen wordt zo'n bijzondere-inwerkingtredingsbepaling normaal gesproken in het wetgevingstraject meegenomen, lijkt mij. In dit geval is er in 2018 in feite een ingreep gedaan. Ik weet niet of dan die bijzondere-inwerkingtredingsbepaling op dezelfde manier werkt. Maar misschien kan de minister mij daarin voorlichten.
Minister Slob:
De inwerkingtreding hebben we mede afhankelijk gemaakt van wat de beroepsgroep zelf aan initiatief neemt. Dat bleef onverkort van kracht. Het enige wat veranderde, was dat al vrij snel duidelijk was dat de verwachting die sommigen misschien hadden bij de behandeling van het wetsvoorstel, namelijk dat het misschien wel in één of twee jaar geregeld zou zijn, niet zou uitkomen. Dat betekent dat er gewoon meer tijd voor genomen gaat worden. Maar ook in de Wet open overheid, die u twee, drie weken geleden heeft aanvaard in overgrote meerderheid — ik geloof dat alleen SGP, ChristenUnie en CDA niet voor waren, maar de overige partijen wel — zitten bepalingen en wetsartikelen waarvan het echt nog volslagen onduidelijk is wanneer die precies uitgevoerd zullen worden. Misschien gebeurt dat snel; ik weet niet of daarover ook allerlei verwachtingen zijn uitgesproken. Maar dat is gewoon ook weer afhankelijk van wat er op andere plekken gebeurt. Dat heb je niet altijd volledig in de hand. Soms is het ook in de richting van de Eerste Kamer heel netjes om in een wet niet al allerlei invoeringsmomenten op te nemen, omdat daardoor ook een zeker druk op de Eerste Kamer wordt uitgeoefend met betrekking tot hoe die de wetsbehandeling wil gaan doen. Het gebeurt dus ook weleens dat er op een later moment nog een wettelijke grondslag wordt geregeld. Er zijn dus heel veel varianten mogelijk, maar die heeft u in de vele jaren dat u hier actief bent misschien wel stuk voor stuk langs gehad.
Dan het vrijwillige portfolio. Ik was zelf heel blij dat de initiatiefnemers uiteindelijk zelf ook hebben aangegeven, ook in de richting van uw Kamer, dat ze het belangrijk vinden dat dat behouden blijft. In de Tweede Kamer was dat niet zo'n heel groot onderwerp. Als deze wet wordt aangenomen, verdwijnt in ieder geval de wettelijke grondslag daarvoor, en de wijze waarop we dit op dit moment opgebouwd hebben. Het is namelijk in overheidshanden; DUO is er bijvoorbeeld bij betrokken. Er is ook een mogelijkheid om bij persoonsgegevens te komen, dus als je gaat verhuizen hoef je dat niet zelf in te vullen maar wordt dat bij wijze van spreken automatisch gedaan, of als je bijvoorbeeld een andere naam krijgt, of wat dan ook. Kortom, dat soort dingen vallen allemaal weg. Het is inderdaad mogelijk om het op een andere manier te organiseren. Dat betekent in feite dat we zeggen: we zien het niet meer als een overheidstaak, maar we laten het aan de markt over. Ik denk dat dat ook is wat de initiatiefnemers in de nota naar aanleiding van het verslag zeggen. Die nota heeft u deze week gekregen. Het woord "markt" komt er niet in voor. Dat is misschien wat beladen bij een van de indieners. Maar in feite wordt wel gezegd: laat het dan maar door de markt gebeuren. Dat kan in principe. Het is niet waar het kabinet voor kiest. Wij zouden het graag gewoon op deze manier tot de mogelijkheden willen laten behoren. Als de markt het over gaat nemen, dan moet er een andere grondslag gevonden worden om zoiets weer op te bouwen, en dan vanuit privaat initiatief. Dan weten we ook — daar is de AVG gewoon helder in — dat iedere docent die nu ingeschreven staat, daar toestemming voor zal moeten geven, want het gaat om persoonsgegevens. Als die richting uitgegaan wordt, betekent dat ook dat deze wet niet op 1 januari in werking kan treden. We weten zeker dat het dan niet gaat lukken. We hebben misschien even iets meer tijd nodig om de docenten in ieder geval de ruimte te bieden dat te gaan doen. Daar heb je een halfjaar en misschien nog wel even wat langer voor nodig. Maar hoe het ook zij: ik zie dat toch wel als een verarming, omdat ik het steeds heel mooi vond dat docenten hiervoor konden kiezen. Ze zullen een brief krijgen. Ze zullen te horen krijgen dat het niet meer op deze manier kan en dat ze dus weer zullen gaan vallen onder het bekwaamheidsregister en onder alles wat hun bestuurder doet, mits er niet nog iets anders geregeld gaat worden. Maar nogmaals: daar is geen juridische wettelijke basis voor.
Voorzitter. Ik zal niet alles gaan opnoemen wat er in de afgelopen kabinetsperiode is gebeurd met betrekking tot professionalisering. Maar weet dat er stevig is geïnvesteerd in professionalisering. Ik zeg dat in de richting van de heer Pijlman, maar ook de heer Ganzevoort vroeg ernaar. Het gaat echt om forse bedragen, bijvoorbeeld vanuit de prestatiebox. Die was er al vanuit het vorige kabinet en die hebben we nu doorgetrokken. Dan praat je in de periode van 2013 tot 2020 over bijna 4 miljard euro. Dan heb ik het nog niet eens over allerlei andere bedragen die ook beschikbaar zijn gesteld voor het eigen ontwikkelbudget van p.o. en vo en die via de cao-afspraken worden geëffectueerd. Dat gebeurt ook in het mbo. Kortom, we zitten hier echt bovenop.
De inspectie zit er ook bovenop wat betreft de bepalingen die er zijn met betrekking tot de bekwaamheidsdossiers. Ik herken wel wat de heer Bisschop hierover zei. Hij merkte op dat, zeker in de tijd dat hij nog in functie was in een school, het wel even tijd kostte voordat dat wat strakker tussen de oren kwam te zitten, niet alleen van de bestuurders, maar ook in het inspectietoezicht. Maar dit is een belangrijk onderwerp. Het is inderdaad ook een deugdelijkheidseis. In tegenstelling tot wat de heer Kwint aangaf, is hrm-beleid geen deugdelijkheidseis. Dat is nog niet zo. We zijn nu aan het werk met een wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid en we zijn daar ook goede afspraken over aan het maken met de bonden en met de werkgevers om te zorgen dat dat ook gewoon een strakkere deugdelijkheidseis wordt. Dat betekent dat de inspectie dan dus ook breder kan toezien op het personeelsbeleid in plaats van bij wijze van spreken alleen maar een vinkje te zetten en te zeggen: ja, ze hebben de bekwaamheidsdossiers op orde. Want dat is toch nog wat te mager; dat beseffen we allemaal, denk ik.
Voorzitter. Dan denk ik dat ik de meeste vragen die gesteld zijn beantwoord heb, misschien wel allemaal.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
Minister Slob:
Dan wens ik de geachte afgevaardigden heel veel wijsheid toe bij het nemen van een juiste beslissing met betrekking tot dit wetsvoorstel en de consequenties die er eventueel uit voortvloeien bij aanvaarding of bij niet-aanvaarding.
De voorzitter:
Dank u, minister. Thans komen we bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort namens GroenLinks.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik had nog één onbeantwoorde vraag, maar ik dacht: laat ik dat in mijn tweede termijn doen; dat is beter dan in een interruptie.
Allereerst de felicitaties aan collega Soeharno met zijn maidenspeech. Het is mooi om weer eens een theoloog in ons midden te hebben, ook al is hij ook andere dingen; dat maakt het alleen maar nog mooier. Dank ook aan de verdedigers van het voorstel. Het zijn geen initiatiefnemers meer maar verdedigers namens de hele Tweede Kamer. Ook dank aan de minister. Ze hebben mij in ieder geval geholpen om mijn fractie te adviseren om dit voorstel te gaan steunen. Ook de minister heeft daar zeer aan bijgedragen, misschien zijns ondanks.
Ik heb een aantal reflecties op het debat. De intenties lopen niet heel ver uiteen, ook vandaag niet, wel de taxatie van de haalbaarheid van de reanimatie. Ik begreep van mevrouw De Blécourt dat de VVD nog hoopt op nieuwe feiten over de bereidwilligheid van leraren, maar voor mij is dat een beetje hoopvol denken, of zoals dat ook wel heet: policy-based evidence in plaats van evidence-based policy.
Bij de wens dat het voor, van en door leraren zou moeten zijn, schuurt het volgens mij tussen de twee verdedigers. De heer Bisschop benadrukt vooral de route van het bevoegd gezag en de heer Kwint vooral die van de leraren. Dat zijn wel twee heel verschillende benaderingen en juist het bevoegd gezag … Ik snap de positie van de SGP wel een beetje, maar dat is toch niet "van, voor en door de leraren", maar gaat over een andere lokalisering van het gezag. Maar goed, dat schuren mag. Ze verdedigen hier samen de breedte van de Tweede Kamer en het voorstel, en daar gaat het om.
Ik ben niet overtuigd door het staatsrechtelijke argument, niet als argument tegen, maar ook niet als argument voor. De modelinwerkingtreding was wat mij betreft helemaal niet het probleem. De discussie is wat je doet als de invoering buiten beeld raakt. Niet als die later komt, maar als die gewoon buiten beeld raakt. Daarom denk ik dat de minister dit initiatiefvoorstel zou moeten steunen, ook uit de reflectie op het verleden. De rest van de wet werkt wel. Mooi. De invoering was niet mogelijk op dat moment. Goed gezien, maar er is geen zicht op steun in de toekomst en dat versterkt onze steun voor het voorstel om het af te schaffen. De randvoorwaarden blijven een belangrijk probleem in het onderwijs.
Mijn grote vraag die nog openstond aan de minister was: meewerken aan de borging van het portfolio en aan oplossingen in plaats van leeuwen en beren aanvoeren die er liggen als we nu deze wet zouden aannemen. Mijn vraag aan de minister is: help het en regel het.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan is het woord aan de heer Van Apeldoorn namens de SP.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Dank, voorzitter. Ook mijn felicitaties aan de heer Soeharno voor zijn mooie maidenspeech. Verder moet ik de heer Kwint even corrigeren voor de Handelingen. Wij zijn — en daar ben ik wel blij om — partijgenoten, maar maken toch echt geen deel uit van dezelfde fractie, al is de heer Kwint van harte welkom hier als senator. Misschien moet hij dan toch wel een jasje aanschaffen, maar dat weet ik niet. Daar kunnen de meningen over verschillen.
Dank aan de initiatiefnemers en de minister voor de beantwoording. Het moge duidelijk zijn, want het is al vaak gezegd, dat wij met de initiatiefnemers van mening zijn dat het lerarenregister niet succesvol gereanimeerd kan worden en daarom ook niet boven de markt moet blijven hangen. Dat zijn wij eens met de initiatiefnemers. Juist als er nu nieuwe initiatieven komen zoals bijvoorbeeld dat van het Lerarencollectief, zeg ik ook weer richting collega De Blécourt: het lerarenregister is besmet. Toch denkt de minister op de een of andere manier — het is ons niet duidelijk geworden waarom — dat het toch nog ontsmet zou kunnen worden in een nieuwe kabinetsperiode. Wij denken dat als de minister consequent is in zijn eigen redenering en advies, hij eigenlijk zou moeten zeggen: wij hebben eind 2018 rust gecreëerd; als we nu rust willen houden en nieuwe onrust willen voorkomen, dan moeten we het lerarenregister ook echt uit de wet halen.
Dan nog even over de staatsrechtelijke zuiverheid. Los van het staatsrecht ben ik het ook wel eens met collega Ganzevoort: dit was gewoon nooit de bedoeling. Het is één ding om te zeggen: het wordt in stappen ingevoerd, maar als je na vierenhalf jaar nog geen enkele stap vooruit hebt gezet en alleen maar een stap achteruit, en als je dan ook geen zicht hebt op nieuwe stappen vooruit, dan moet je gewoon je conclusies trekken. Ik herhaal alleen nog maar dat mijn advies aan mijn fractie zal zijn dat wij voor dit zeer nuttige initiatiefwetsvoorstel zullen gaan stemmen.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is het woord aan de heer Pijlman namens D66.
De heer Pijlman i (D66):
Dank, voorzitter. Ook van mijn kant nogmaals complimenten voor uw reflectieve maidenspeech, meneer Soeharno. Dat smaakt naar meer. Mooi. Dank.
Wij zijn het allemaal eens dat beroepsvorming in het onderwijs heel erg belangrijk is. Ik denk dat wij het er ook over eens zijn dat de minister daar deze periode ook hele goede stappen in heeft gemaakt. De vorming van het Lerarencollectief is buitengewoon positief, maar de minister zegt er ook bij: in het vo is er nog heel veel te doen. Ik zou zeggen: laat dit soort initiatieven zelf hun werk doen. Laat men van onderop tot nieuwe meningsvorming komen. Daar is iedereen aan toe. Gun hen die tijd ook.
Ik heb in de eerste termijn gesproken over de deugdelijkheidseisen. Ik vind het buitengewoon verheugend dat de minister strategisch hr-beleid in het onderwijs tot een deugdelijkheidseis wil maken. Dat is een heel goed initiatief. Dat is ook wat wij aan de overheidskant kunnen doen om nog eens te benadrukken hoe belangrijk een goed geschoolde docent voor de klas is. Bij- en nascholing zijn ook ongelofelijk belangrijk.
Concluderend, D66 was destijds al tegen het register. Wij zijn voor de versterking van de beroepsgroep, maar wij denken dat het huidige lerarenregister zoals het nu in de wet staat, psychologisch niet het goede instrument meer is, ook al valt daar een hele hoop omheen te zeggen, wat de minister ook heeft geprobeerd. Daarom zal ik de fractie adviseren om voor dit initiatief te stemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pijlman. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Het is tijd voor enige reflectie. Ik feliciteer de heer Soeharno met zijn maidenspeech, waarvan ik hoop dat die een belangrijke bijdrage zal leveren aan de bevordering van het dualisme in de politiek. Dank aan de initiatiefnemer en dank aan de minister voor zijn inzet om tot draagvlak te komen in het onderwijsveld voor onderwijsbeleid dan wel -wetgeving.
Het gaat om draagvlak dat wordt omarmd door het onderwijsveld, met name de man en vrouw voor de klas, en dienstbaarheid aan de zelfontplooiing van individuele leraren. Wat zijn de criteria voor het lerarenportfolio, dan wel het lerarenregister? Is dat het na- en bijscholingsniveau, of ook de mate van diversiteit aan vaardigheden die de leraar zichzelf eigen heeft gemaakt, met name tijdens zijn werkzame leven voor de klas? Om daarachter te komen, is directe communicatie met de werkvloer van wezenlijk belang.
Dat een grote meerderheid van de werkvloer zich niet of nauwelijks vertegenwoordigd heeft gevoeld, is evident, getuige de opkomst van de organisaties die ik in mijn eerste termijn heb genoemd. Dat zijn representatieve stromingen vanuit, voor en door de onderwijswereld die hun legitimiteit hebben bewezen en recht van spreken hebben. De vraag die de PVV-fractie de minister heeft gesteld, ging daarover. Daarom hoopt de PVV-fractie na beantwoording van deze vraag dat het de intentie is van deze minister, en bovenal zijn opvolger, om te proberen dergelijke stromingen met veel aanhang vanuit het onderwijsveld te betrekken bij de ontwikkeling van onderwijsbeleid of -wetgeving. Tenminste, als we willen dat een en ander wordt georganiseerd door de beroepsgroep, zoals de initiatiefnemers terecht hebben aangegeven. De belangrijkste voorwaarde om draagvlak te krijgen voor onderwijsbeleid en -wetgeving, is in het bijzonder draagvlak. Daar gaat het om.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. Dan is nu het woord aan mevrouw De Blécourt namens de VVD.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Voorzitter. Allereerst felicitaties aan de heer Soeharno. Laat ik beginnen bij wat de heer Bisschop zei. Hij zei dat ik hoopvol zou zijn omdat 14.000 leraren zich in het lerarenregister hebben ingeschreven, maar dat er vele malen meer leraren zijn. Nu zal ik even letterlijk herhalen wat ik heb gevraagd. Dat is namelijk iets heel anders. Ik heb gevraagd: heeft de VVD-fractie het goed begrepen dat ruim 14.000 ingeschreven leraren de mogelijkheid zou worden ontnomen om in het lerarenportfolio zelf hun professionalisering bij te houden? Ik begreep van de minister dat dat zo is.
Voorzitter. De VVD-fractie vindt het belangrijk om de kwaliteit van leraren hoog te houden. De VVD-fractie ziet de staatsrechtelijke noodzaak tot het schrappen van het lerarenregister niet en vindt het op z'n minst voorbarig. De VVD-fractie is van mening dat er geen sprake is van top-down, omdat het alsnog van de leraren zelf moet komen om de wet nieuw leven in te blazen. De antwoorden van de minister hebben de visie van de VVD-fractie verder versterkt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Blécourt. Dan is het woord aan de heer Soeharno namens het CDA.
De heer Soeharno i (CDA):
Allereerst dank voor alle felicitaties. Ik ben blij dat "staatsrechtelijke zuiverheid" geen toetsingscriterium is voor de Eerste Kamer. Dat zou toch wel een vrij grove stofkam zijn. Ik kan de uitleg van de minister dat hier een verstandige beslissing is genomen door dit nog niet te doen, goed volgen. Ik denk eigenlijk dat de indieners het daar ook wel mee eens zijn.
De kern van het probleem is het punt van draagvlak, denk ik. Daar is iedereen het hier over eens. Er zijn zware woorden over gezegd. Zelfs de term "verziekt" is gevallen. Dat is ook de reden waarom de CDA-fractie overweegt om voor dit wetsvoorstel te stemmen, maar er is wel een vraag die bij mij blijft hangen.
Het is misschien niet meer relevant in het kader van dit voorstel, maar misschien wel in het kader van een volgend lerarenregister of welke naam het dan ook zou hebben. Je hebt toch ergens een stok achter de deur nodig. Dan kun je denken aan een stok achter de deur van bovenaf. We hebben natuurlijk een inspectie. Er wordt gewerkt aan allerlei andere kwaliteitstoetsing. Maar ik denk dan vooral aan de stok achter de deur van onderaf. Juist als leraren onder allerlei druk staan en er een lerarentekort is, moet je ook als leraar tegenover bijvoorbeeld de schoolleiding de stok achter de deur hebben om te zeggen: ja, maar ik wil die cursus volgen en ik wil ook de ruimte hebben om dat te doen. Juist daar kan een register bij helpen. Ik spreek uit ervaring vanuit de advocatuur. Ook in de medische wereld speelt dat register op die manier een belangrijke rol in de praktijk, juist als het gaat om de versterking van de wens tot professionele vorming.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Soeharno. Dan is het woord aan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil graag nog twee elementen benoemen in mijn korte reflectie in de tweede termijn. In eerste instantie gaat het nog even over de bijzondere inwerkingtredingsbepalingen. Daar heb ik al kort over gediscussieerd met de minister. Ik heb aangegeven dat het op een aantal manieren kan. Ik zei zojuist dat het er zeven waren, maar het blijken er acht te zijn. Excuses voor die enorme omissie. De wet waar we nu over spreken, had eigenlijk geen onbepaalde inwerkingtreding, maar een concreet tijdpad voor invoering. Dat is niet gehaald. Dat is dus een iets andere situatie dan wanneer je in een wet bij wijze van spreken een onbepaald tijdpad uitzet. Dat is misschien nog even voor het staatsrechtelijke deel van onze discussie.
Voor mij is glashelder — volgens mij is dat voor niemand een vraag — dat de minister er keihard aan gewerkt heeft om deze beroepsgroep op gang te krijgen. Bij mij is daar geen spoor van twijfel van overgebleven. Maar ik ben een beetje bezorgd over het feit dat de tegenzin die inmiddels ontstaan is rondom het lerarenregister ervoor zou kunnen zorgen dat al zijn werk teloorgaat op het moment dat dat overgeheveld wordt naar een volgende minister. Wij weten nog niet of dat weer minister Slob is. Wat mij betreft wel, maar daar gaat het nu niet over. Die moet dat stokje dan overnemen en loopt dan misschien tegen een enorme, massieve hoeveelheid tegengas aan. Dan denk ik: is het niet hét moment om te kijken naar datgene wat we bij de verdedigers van de wet hebben voorgesteld, namelijk vooral naar het eigenaarschap, van, voor en door, gekoppeld aan de deugdelijkheidseisen en de bekostigingsvoorwaarden? De minister heeft dan ook mogelijkheden om bestaande deugdelijkheidseisen te voorzien van nadere voorschriften en om een soort balans te vinden. Dan zorg je er inderdaad voor dat bevoegd gezag en leraren in gezamenlijkheid zoeken naar een zo goed mogelijke verdere ontwikkeling van die beroepsgroep. Dat zou mijn laatste vraag zijn.
Voorzitter, ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Fiers van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Dank, voorzitter. Dank ook aan de initiatiefnemers en de minister voor de uitgebreide beantwoording van alle vragen. Volgens mij is iedereen het hier eens over het belang van het versterken van de beroepsgroep. Daar dus geen enkele discussie over. Maar helaas moet ik wel constateren dat het lerarenregister een grote sta-in-de-weg is geworden. In het debat ben ik niet overtuigd van de argumenten van de minister dat er nog een serieuze reanimatiepoging mogelijk is. Ik zal mijn fractie dus adviseren om voor het voorstel te stemmen en vervolgens met frisse energie iedereen op te roepen om te zorgen voor het versterken van die mooie beroepsgroep.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Fiers. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Meneer Bisschop, meneer Kwint, minister: bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer?
De heer Bisschop i:
Mogen wij vijf minuten schorsing? Dan kunnen we even afstemmen.
De voorzitter:
Vijf minuten. Dan schors ik tot 17.46 uur.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Bisschop.
De heer Bisschop i:
Voorzitter, ik dank u voor het woord. Ik dank de senatoren voor de betekenisvolle vragen en het commentaar. Ik dank de minister voor de reactie op de antwoorden. Wij hebben even afgestemd om geen doublures te hebben. Ik zal nog even kort ingaan op de professionele beroepsontwikkeling en wat daarmee samenhangt, en de invoering. Collega Kwint zal nog even kort ingaan op het portfolio.
Ik hecht er toch aan om even iets te onderstrepen. Bij zo'n debat dat vaak min of meer op het scherpst van de snede wordt gevoerd, neig je er toch makkelijk toe om het idee te krijgen dat je wel heel erg diametraal tegenover elkaar staat. Dat is niet het geval. Wij onderschrijven allemaal de noodzaak en de wenselijkheid van een doorgaande professionele beroepsontwikkeling. Dat staat buiten kijf. Er is verschil van mening over de wijze waarop je dat het beste zou kunnen structureren of faciliteren of wat dan ook.
Er is een poging gedaan binnen de Wet leraren. Wij kunnen daar lang en breed over praten, maar wij verschillen op dat punt wel van mening. Die poging is gewoon faliekant mislukt. Er lag een invoeringstraject en omstreeks deze tijd zou dat allemaal zijn beslag hebben moeten krijgen. Dat is niet gebeurd, en dat betekent, naar onze overtuiging, dat je met diezelfde wet niet verder kunt. Je moet een nieuwe start maken. Daarover verschillen de meningen wat. Daarom kan het invoeringstraject van deze wet ook niet vergeleken worden met de Wet open overheid bijvoorbeeld, waar er andere bepalingen zijn. Dat is een andere variant van inwerkingtreding, zal ik maar even zeggen. Hier speelt wel het besef van rechtszekerheid mee.
Voorzitter. Dat zijn de punten die ik nog even wilde benoemen. Het buiten beeld raken van de invoering, van de realisering maakt dat je hier een wat ingrijpender maatregel moet nemen en daarin voorziet ons initiatiefvoorstel.
Voorzitter. Ik wilde het hier graag even bij laten in tweede instantie, onder dankzegging voor uw mildheid en de inbreng van alle aanwezigen alhier.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint.
De heer Kwint i:
Dank u wel, voorzitter. Dank voor alle vragen. Dank voor alle mededelingen over wat er meegenomen gaat worden richting de fracties. Dat geeft de burger moed.
Ik had nog een punt of twee punten liggen. Ik onderstreep wat de heer Bisschop zegt, dat er heel brede overeenstemming is over de intenties, maar dat de route waarlangs wij bij die intenties komen hier en daar wat uiteenloopt. Een punt dat daar een voorbeeld van is, is de vraag wat er zou gebeuren met een vrijwillig portfolio wanneer deze wet wordt aangenomen. Wij zijn er stellig van overtuigd dat het wel degelijk mogelijk is om zo'n vrijwillig portfolio voort te zetten. Waar de minister zegt "dan moet er wel een marktpartij zijn die dat overneemt", denken wij dat zich daar ook gewoon een partij uit het onderwijs over kan gaan ontfermen.
Daarnaast — en daar zal ik het dan bij laten — zou het misschien ook een veeg teken kunnen zijn voor het draagvlak van het huidige register als het niet eens lukt om iemand te vinden die de vrijwillige voortzetting van dat register, het vrijwillige portfolio, voor zijn rekening zou willen nemen. Wij zijn daar niet zo negatief over. Wij denken dat het wel degelijk mogelijk moet kunnen zijn om een vorm te vinden waarin dit beschikbaar blijft voor de docenten die daarover willen beschikken. Maar nogmaals, mocht dat niet lukken, dan is het draagvlak voor het huidige register nog kleiner dan zelfs wij als indieners hadden gedacht.
Daar wilde ik het graag bij laten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kwint. Dan geef ik het woord aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs.
Minister Slob i:
Voorzitter. Er zijn volgens mij niet echt vragen aan mij gesteld, maar er zijn wat richtingen gewezen — mocht dit wetsvoorstel een meerderheid krijgen — met betrekking tot hoe moet worden omgegaan met het portfolio. De heer Schalk gaf ook aan hoe er een wisselwerking zou kunnen zijn tussen aan de ene kant het bevoegd gezag en de docenten en hoe ze samen kunnen werken, ook met betrekking tot de opgaven waarvoor zij staan rond professionalisering en alles wat daarmee samenhangt.
De heer Van Kesteren gaf aan dat het belangrijk is dat je partijen, ook vanuit de basis, betrekt bij beleidsontwikkeling. Om met dat laatste te beginnen: zo heb ik de afgelopen jaren ook gewerkt: heel intensief, met name in de coronatijd, met een enorme frequentie. Mensen vroegen ook weleens aan me: waarom doe je dat nu toch met zo veel mensen? Het zijn inderdaad heel veel partijen, maar ik vond het zelf heel belangrijk om de betrokkenheid van hen en hun inzichten mee te kunnen nemen bij de besluiten die we moesten nemen, zodat je uiteindelijk, met een verschil in verantwoordelijkheid, ook probeert om gezamenlijk op dezelfde plek te landen. Gelukkig is dat ook heel vaak gebeurd. Kortom, dat is altijd de wijze van werken.
Het is niet zo dat iedereen die zijn vinger opsteekt, gelijk terechtkan aan een tafel. Het is natuurlijk ook logisch dat je een inschatting maakt van de bijdragen die geleverd kunnen worden. Dan hoeft de omvang echt niet zo heel groot te zijn, want de wijze waarop het Lerarencollectief zich uiteindelijk ontwikkeld heeft … Dat werd op een bepaald moment wel groot, maar dat begon eerst heel klein en werd groter. Zij kunnen met hun inzichten en de inbrengen die zij leveren, heel goede bijdragen leveren die we dan ook kunnen betrekken bij onze besluitvorming. Het is dus inderdaad heel belangrijk om daar altijd op gericht te zijn. Ik ga ervan uit dat wie er ook op deze plek en deze positie zit, dat ook op die wijze zal doen.
Wat te doen op het moment dat deze wet wordt aangenomen? Het spreekt voor zich dat wij de stemming zullen afwachten. Zo hoort dat ook. Dan zal ik daarmee uiteraard ook teruggaan naar het kabinet. We zullen op een bepaald moment de wet ook verder moeten geleiden, zodat die uiteindelijk ook een publicatie in het Staatsblad gaat krijgen, maar alle opdrachten die er daarna nog uit voortvloeien, zijn uiteraard aan een volgend kabinet. Dat spreekt voor zich. Zo werkt het kabinet op dit moment ook, maar het is helder waar uw Kamer aan denkt met betrekking tot een aantal van deze aspecten.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat wij volgende week stemmen over het wetsvoorstel.
We zijn nu gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden, de Tweede Kamerleden Bisschop en Kwint, de minister en de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt. Ik wens u allen wel thuis.