Verslag van de vergadering van 20 december 2022 (2022/2023 nr. 14)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.19 uur
De heer Kox i (SP):
Voorzitter. Toch veel woorden van een collega die zegt dat we bezig zijn met een zinloze exercitie. Maar ja, zoals ik al heb gezegd, is consistentie niet het grootste goed van collega Van Hattem.
Voorzitter. Laat ook ik de initiatiefnemers feliciteren met de tweede lezing van dit voorstel. Ik durf wel te voorspellen, ondanks wat we zojuist gehoord hebben, dat het voorstel in tweede lezing hier de vereiste gekwalificeerde meerderheid zal halen, met onze steun. Dan zal artikel 1 van de Grondwet voortaan verklaren dat discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap en seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook niet toegestaan is in ons land. Het toevoegen van handicap en seksuele gerichtheid doet veel burgers van ons land deugd, niet in de laatste plaats omdat in de alledaagse werkelijkheid discriminatie vanwege handicap of seksuele gerichtheid nog lang niet uitgebannen is, zoals evenmin het geval is bij de andere specifieke kwalificaties in dit zo belangrijke grondwetsartikel.
Wat onze Grondwet preekt, wordt nog lang niet altijd gepraktiseerd. Denk aan het toeslagenschandaal en zie de recente berichten over het ministerie van Buitenlandse Zaken, en luister naar de vele trieste en schokkende verhalen van mensen die vanwege hun seksuele gerichtheid of vanwege hun handicap worden beledigd, bedreigd, achtergesteld en tekortgedaan in hun elementaire rechten en vrijheden. Mag ik namens onze fractie daarom ook de verschillende belangengroeperingen en mensenrechtenorganisaties bedanken die lange tijd geijverd hebben voor het opnemen van deze specifieke vormen van discriminatie in onze Grondwet?
Voorzitter. Het voorliggend voorstel om artikel 1 uit te breiden met specifieke verboden van discriminatie wegens seksuele gerichtheid en handicap heeft, zoals gezegd, onze volledige steun. Daarnaast wil onze fractie ook graag een bijdrage leveren aan de verruiming van de discussie over de formulering en de functie van artikel 1 in de toekomst. Het rechtsgoed van de Nederlander dat wij met deze grondwetswijziging proberen te beschermen, is het recht om niet gediscrimineerd te worden, op wat voor grond dan ook. Dat rechtsgoed staat in theorie behoorlijk stevig in z'n schoenen. Niet voor niets is sinds 1983 het verbod op discriminatie ons eerste grondwetsartikel. Elke specificering van dat verbod kent extra waarde toe aan de toegevoegde non-discriminatiegronden.
Het is met goede reden dat de initiatiefnemers zich zorgen maken over discriminatie op basis van seksuele gerichtheid of handicap en het is dus ook met goede reden dat zij over willen gaan tot specificering van dit grondwetsartikel. Echter, en nu kom ik ook bij het betoog van collega Van den Berg, elke specificering kan ook de waarde verminderen van de non-discriminatiegronden die niet zijn opgenomen in het grondwetsartikel. Juist daar ligt voor mijn fractie enige zorg en vanwege die zorg rijzen bij onze fractie twee vragen waar ik graag een reactie op zou krijgen van zowel de indieners als de minister. De eerste vraag is of artikel 1 nu af is of dat we verdere aanvullingen of wijzigingen verwachten in de nabije toekmost. De tweede vraag is of de weg die we sinds 1983 zijn ingeslagen, op termijn wel de meest duurzame zal zijn of dat er een andere weg mogelijk is.
De eerste vraag rijst mede vanwege andere bepalingen in andere grondwetten en internationale verdragen over discriminatie. Wat opvalt zijn naast de overeenkomsten de verschillen daartussen. Zo noemt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties ras, kleur, seks, taal, religie, politieke of andere opvattingen, nationale of sociale origine, bezit, geboorte of andere status als vormen van laakbare discriminatie. Het Europese Mensenrechtenverdrag van de Raad van Europa is vrijwel gelijkluidend. Beide verdragen zijn enerzijds krapper dan onze Grondwet, maar anderzijds weer ruimer. Seksuele gerichtheid en handicap worden niet in deze verdragen genoemd, vermogen en kleur alsook nationale en sociale herkomst weer wel.
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wijkt enigszins af van de twee genoemde verdragen en ook van onze Grondwet. Het handvest noemt als discriminatievormen bijvoorbeeld de twee nu aan onze Grondwet toe te voegen vormen van discriminatie, seksuele gerichtheid en handicap, maar ook andere discriminatie, wegens vermogen en genetische kenmerken, om maar wat te noemen.
De Duitse grondwet heeft weer een andere omschrijving van laakbare vormen van discriminatie. Die is beduidend krapper dan onze Grondwet en de internationale verdragen waar Duitsland, net als Nederland, zich aan gebonden heeft.
Wie de Belgische grondwet leest, komt een heel korte bepaling tegen inzake discriminatie. Die staat in artikel 11 van die grondwet: "Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden." In de Belgische antidiscriminatiewet worden specifieke vormen van discriminatie opgesomd: "zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, geslacht, geslachtsverandering, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, leeftijd, fortuin, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidssituatie, handicap, taal, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst". Opmerkelijk is dat onze zuiderburen met een heel korte formulering in de grondwet vervolgens verder gaan dan wij, door ook discriminatie wegens vermogen, syndicale gezindheid, leeftijd, geslachtsverandering en huidige en toekomstige gezondheidssituatie expliciet als onaanvaardbaar aan te duiden.
De Oostenrijkse grondwet kiest weer een andere weg. Daarin wordt expliciet een verbod op bevoorrechting wegens geboorte, geslacht, stand, klasse en opvatting uitgesloten. Expliciet wordt in de grondwet van Oostenrijk alleen een verbod op benadeling wegens handicap genoemd. In verschillende Gleichbehandlungsgesetze wordt verder uitwerking gegeven aan deze bepaling.
Voorzitter. Tot slot de Franse aanpak. Artikel 1 van de Franse grondwet zegt dat Frankrijk de égalité voor de wet verzekert aan alle burgers zonder discriminatie naar origine, ras of religie. Ook hier een korte bepaling. Ook in Frankrijk wordt in verdere wetgeving nader invulling gegeven aan het discriminatieverbod. Opmerkelijk is dan overigens weer dat in Frankrijk voorstellen op tafel liggen om de aanduiding wegens ras uit de grondwet te halen, omdat de aanduiding "ras" in zichzelf als discriminerend gezien zou kunnen worden. Dat is voor de Belgen reden om in hun wetgeving over "zogenaamd ras" te spreken.
Vraag aan de indieners en aan de minister op basis van dit korte overzicht: hoe zouden wij in de toekomst het beste verder gaan met de ontwikkeling van artikel 1? Is nadere verbijzondering te verwachten of te bepleiten, bijvoorbeeld door discriminatie op grond van vermogen, leeftijd, gezondheidstoestand, geslachtsverandering of nationale minderheid toe te voegen? Of eerder inperking, door bijvoorbeeld de aanduiding "ras" te schrappen? Ik verwijs ook naar het betoog van collega Dittrich. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in het EVRM en in het handvest van de EU wordt sociale origine genoemd in verband met non-discriminatie. Zou het de moeite waard zijn om dat ook bij ons in de Grondwet toe te passen?
Voorzitter. Dan mijn tweede vraag aan de indieners en aan de minister. Hoe kijken zij aan tegen de gedachte dat verbijzondering — ik kijk weer naar collega Van den Berg — en specifieke insluiting van vormen van discriminatie op zijn minst het risico met zich meedraagt van uitsluiting: wat niet genoemd wordt in een lange reeds van vormen van discriminatie is wellicht niet zo ernstig? Is er daarom wellicht iets te zeggen voor een accentuering van de kernbepaling dat discriminatie op welke grond dan ook verboden is? Dat zou volgens mijn fractie kunnen zonder ingewikkelde wijzigingsvoorstellen.
Het EVRM benoemt als eerste dat discriminatie "op welke grond ook" verboden is. Het EU-handvest benoemt als eerste dat iedere discriminatie verboden is. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens doet hetzelfde. Wat zouden de indieners en de minister ervan vinden dat de redactie van artikel 1 in de toekomst zo wordt aangepast dat die algemene bepaling "op welke grond dan ook" in de tekst vóór de met name genoemde vormen van discriminatie wordt geplaatst? Dan wordt het algemene discriminatieverbod explicieter en is evident dat de daarop volgende opsomming indicatief en niet limitatief is. Dat zou ons mogelijkheden geven om in de toekomst te verbijzonderen, terwijl duidelijk blijft dat het gaat over een algemeen verbod en dat de genoemde vormen op geen enkele manier limitatief zijn. Ik zou mij ook kunnen voorstellen dat wij de staatscommissie tegen discriminatie en racisme vragen om dat bij de voorstellen die ze in de komende tijd gaat doen op te nemen. Nog een keer: het lijkt bijna een redactionele wijziging, die niet te ingewikkeld is, maar die waarschijnlijk rechtdoet aan zowel de wens van deze Kamer als die van belangen- en mensenrechtenorganisaties om zaken te expliciteren, en die tegelijkertijd het risico indamt dat een vermelding in de Grondwet andere discriminatiegronden minder belangrijk zou maken.
Voorzitter. Ik rond af. Op dit moment vinden we, gegeven de huidige maatschappelijke context, het expliciet opnemen in onze Grondwet van een verbod op discriminatie wegens seksuele gerichtheid of handicap belangrijk. Veel te veel en veel te vaak worden immers inwoners van dit land volstrekt onnodig en volledig ten onrechte geconfronteerd met een dergelijke discriminatie. De grondwetswijziging maakt klip-en-klaar helder dat degene die denkt een ander te mogen achterstellen, beledigen of bedreigen vanwege seksuele gerichtheid of handicap, fundamenteel en volledig fout zit en daarop aangesproken en afgerekend mag en moet worden. Discriminatie is een maatschappelijk vergif en discriminatie op basis van seksuele gerichtheid en handicap is een bijzonder pijnlijk vergif, dat we zo veel mogelijk en waar maar mogelijk moeten tegengaan en uitbannen. Vandaar dat de SP dit wetsvoorstel, net als in eerste lezing, graag zal steunen en vandaar dat ik zowel de indieners als de minister verzoek om te bezien of een nadere studie over hoe we in de toekomst met artikel 1 omgaan, mogelijk zou zijn.
Dank u wel, voorzitter, en dank u wel voor de coulance.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan mevrouw Nanninga van de Fractie-Nanninga.