Verslag van de vergadering van 20 december 2022 (2022/2023 nr. 14)
Aanvang: 9.02 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het Voorstel van wet van de leden Hammelburg, Bromet en De Hoop houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond (35741).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling in tweede lezing van het wetsvoorstel 35741, Voorstel van wet van de leden Hammelburg, Bromet en De Hoop houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond.
Ik heet de Tweede Kamerleden Hammelburg, Bromet en De Hoop, die het wetsvoorstel namens de Tweede Kamer zullen verdedigen, alsmede de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort namens de fractie van GroenLinks.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. Drie woordjes: handicap, seksuele gerichtheid. Daarover spreken we vandaag, en niet alleen vandaag. De initiatiefnemers, of eigenlijk hun voorgangers, hebben dit twaalfenhalf jaar geleden voorgesteld en er is sindsdien behoorlijk over gediscussieerd. Ook in deze Kamer is er bijna twee jaar geleden uitgebreid en gepassioneerd over gedebatteerd. Vandaag is de tweede lezing.
Inhoudelijk is het natuurlijk letterlijk hetzelfde als wat hier op 9 februari 2021 aan de orde was. Wat dat betreft zouden we gelijk kunnen gaan stemmen, maar dat doen we niet. Niet alleen omdat we recht willen doen aan de inzet van onze collega-volksvertegenwoordigers, die dit initiatief verdedigen namens de Tweede Kamer. Ook niet alleen omdat een grondwetswijziging bijna per definitie inhoudelijke behandeling verdient, en zelfs niet alleen om de aanwezigheid en de belangstelling serieus te nemen van mensen die zich herkennen in de drie woorden "handicap, seksuele gerichtheid". Nee, er is alle reden om het inhoudelijke gesprek vandaag voort te zetten, omdat een vermelding in de Grondwet belangrijk is, maar niet voldoende.
Over dat "belangrijk" wil ik heel kort iets zeggen en daarbij vooral ook de initiatiefnemers danken en prijzen. Bij de eerste lezing heeft mijn fractie benadrukt dat het hier vooral over normstelling gaat. Dat werd in de rest van het debat een beetje een discussie over het verschil tussen symboolwaarde en symboolwetgeving. Misschien is het woord "normstelling" dan toch echt wel beter. Want met deze toevoeging maken we als wetgever duidelijk dat discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid niet toelaatbaar is. Zeker, op geen enkele grond is discriminatie toelaatbaar. En ja, natuurlijk: met een kale versie van artikel 1 zou discriminatie ook niet toelaatbaar zijn. Maar het expliciteren van deze gronden geeft erkenning aan mensen die juist op deze punten in hun leven discriminatie ervaren.
In mijn dagelijks werk als onder andere Chief Diversity Officer bij de Vrije Universiteit hoor ik verhalen van studenten en van medewerkers die door een beperking of vanwege hun seksuele gerichtheid uitsluiting of discriminatie ervaren. Dat dit nu zo expliciet in artikel 1 wordt genoemd, kan doorwerken in gewone wetten en als zodanig ook echt concrete werking krijgen. Belangrijk dus, maar niet voldoende. Daarover heb ik vooral een aantal vragen aan de regering. Ik nodig de initiatiefnemers overigens van harte uit om ook op mijn vragen te reflecteren, maar ik wil vooral graag antwoorden van de regering.
Deze Kamer heeft in de afgelopen jaren een parlementair onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving, want we hadden gemerkt dat het op papier wel mooi is, maar in de praktijk niet voorkomt dat mensen discriminatie tegenkomen, onderling, maar zeker ook van de kant van de overheid. Onderzoek naar de toeslagenaffaire, de politie, de Belastingdienst en recent nog Buitenlandse Zaken toonde steeds weer dat discriminatie en racisme institutioneel van aard zijn, dat wil zeggen dat ze structureel zijn ingebakken in onze systemen en in onze vanzelfsprekendheden. We hebben gisteren de indringende woorden gehoord van de minister-president over ons koloniale slavernijverleden. Ook daar gaat het niet alleen om excuses voor wat in het verleden gedaan is, maar vooral erom dat we in de toekomst dingen anders zullen moeten doen.
Voor dat soort verandering is meer nodig dan een paar extra woorden zoals nu in artikel 1. Dus, in de eerste plaats. Bij de eerste lezing is aan de orde gesteld dat de formulering "seksuele gerichtheid" ook in de Algemene wet gelijke behandeling zou moeten worden doorgevoerd. We hebben begrepen dat een conceptwetsvoorstel van die strekking in 2020 in consultatie is gegaan, maar daarna zijn we eigenlijk het spoor een beetje bijster geraakt. Dat kan aan ons liggen, maar voor de verheldering: wat is er van het conceptwetsvoorstel geworden? Wat is de regering op dit punt van plan?
In de tweede plaats. Omdat het hier gaat om een fundamentele normstelling, vraagt het niet alleen om mooie woorden en de mogelijkheid om juridisch aanspraak te maken op gelijke behandeling; het vraagt ook om concrete en proactieve actie van de regering en de maatschappelijke partners om die gelijke behandeling te realiseren. Welke stappen ziet de regering voor zich om gelijke rechten te realiseren voor mensen met een beperking en mensen met een niet-heteroseksuele gerichtheid? Welke acties zijn er nodig in de zorg, het onderwijs enzovoorts?
Even heel concreet: wat doet de regering bijvoorbeeld op het terrein van het openbaar vervoer? Bus- en treinvervoer worden, zeker na de pandemie, uitgekleed en in het bijzonder mensen met een beperking worden in hun mobiliteit beperkt. Wat vindt de regering bijvoorbeeld van het doelgroepenvervoer, waarbij mensen met een beperking 700 taxikilometers voor ov-tarief mogen afleggen en alles daarboven onbetaalbaar is? Dat is dus nog geen 13,5 kilometer per week. Moeten ze dan verder maar thuisblijven? Hoe kijkt de regering terug op het programma "Onbeperkt meedoen!"? Is dat klaar? Het is afgelopen, maar is het ook klaar? Was het succesvol? Welke vervolgplannen liggen er eigenlijk?
In de derde plaats. Zoals altijd wanneer deze onderwerpen aan de orde komen, vragen wij de regering naar de stand van zaken rond het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dus ook vandaag weer. Op 9 maart zei de minister in de Tweede Kamer dat het haar te lang duurde. Zij gaat erover, maar ze weet dat dat ook voor ons geldt: bij herhaling en al minstens sinds acht jaar, sinds de motie-Strik in 2014, dringt deze Kamer aan op versnelling, maar we worden voortdurend met kluitjes in het riet gestuurd. We zijn weer negen maanden verder. Als zelfs de minister ongeduldig wordt, zien wij graag voortgang. Hoe staat het ermee? Wat heeft de minister nodig om te slagen waar haar voorgangers faalden?
In de vierde plaats. Zeker als het gaat over grondrechten is de eenheid van ons Koninkrijk van belang. De Grondwet geldt niet alleen in Europees Nederland, maar ook in Caribisch Nederland. Wat doet de regering om ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius de rechten van burgers met een beperking en de rechten van burgers met een niet-heteroseksuele gerichtheid te verbeteren? Wat doet de regering eraan om daarbij niet alleen te zorgen voor goede regels, maar ook om daadwerkelijke inclusie en acceptatie te stimuleren?
Laten we het iets verbreden naar de rest van het Koninkrijk. Ik weet dat de Nederlandse Grondwet daar niet geldt, maar wij vormen als Koninkrijk wel een waardengemeenschap. Is de regering bereid om ook de andere landen in het Koninkrijk te bevragen over hun positie ten aanzien van discriminatie op grond van een handicap of een seksuele gerichtheid? Is zij bereid om de andere landen te ondersteunen bij concreet beleid, als er behoefte is aan die ondersteuning?
Voorzitter. Het zijn maar drie woordjes. Als je in een rolstoel zit, is het verre van eenvoudig om deze vergadering bij te wonen, ook al gaat het over jou. Ik kijk maar even naar boven. Dit gebouw is daar niet voor ingericht. Als je slechtziend bent, zit de maatschappij vol drempels en belemmeringen, waardoor je je weg vaak moeilijk kunt vinden. Als je te maken hebt met een psychische aandoening of een chronische ziekte, is het vaak erg ingewikkeld om echt mee te doen in de samenleving. Dan is het woordje "handicap" in de Grondwet opeens wel heel belangrijk. Als je bespot, mishandeld of buitengesloten bent omdat je toevallig niet past in een boy-meets-girlmodel, dan zijn die woordjes "seksuele gerichtheid" in de Grondwet opeens wel heel belangrijk.
Daarom bijzonder veel dank aan de opeenvolgende Kamerleden die vanaf 2010 hebben doorgewerkt om dit voor elkaar te krijgen. Dank aan alle maatschappelijke organisaties die vaak al veel langer actief zijn om de wetgeving zo ver te brengen dat er echt oog is voor discriminatie op grond van een handicap of een seksuele gerichtheid. Daarom ook mijn vraag aan de regering: gaat u de AWGB aanpassen? Wat gaat u doen om de rechten van mensen met een handicap en van lhbti-burgers te laten materialiseren? Hoe staat het met het Facultatief Protocol? Wat gaat de regering doen in Caribisch Nederland en de rest van het Koninkrijk? Want als deze grondwetswijziging de norm scherper stelt, dan zal de regering zelf als allereerste aan de bak moeten om zich aan die norm te houden. Dus nogmaals dank aan de verdedigers. We zien uit naar hun reflectie op onze vragen en we zien uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Dan is woord aan de heer Dittrich van D66.
De heer Dittrich i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag bespreken we in tweede lezing het initiatiefwetsvoorstel om artikel 1 van de Grondwet uit te breiden met twee non-discriminatiegronden, te weten handicap en seksuele gerichtheid. Vandaag mag ik het woord voeren, uiteraard namens D66, maar ook namens de Partij voor de Dieren. Tijdens de eerste lezing van het initiatiefwetsvoorstel en in de schriftelijke voorbereiding in aanloop naar dit plenaire debat heeft de fractie van D66 veel vragen gesteld. Die zijn naar tevredenheid beantwoord. Daarom beperk ik mij tot een aantal dingen die nog wat onderbelicht zijn gebleven.
Artikel 1 van de Grondwet is in onze ogen het fundament van onze rechtsstaat, want in de eerste zin van dat artikel wordt de norm neergelegd dat mensen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld horen te worden. In de tweede zin verbiedt het artikel onterechte discriminatie. Je zou je de vraag kunnen stellen: waarom moeten deze twee gronden en de andere gronden die al in artikel 1 staan, dan expliciet onder woorden worden gebracht? Mensen met een handicap en mensen die zich als lesbisch, homoseksueel of biseksueel identificeren, hebben in het verleden veel discriminatie en wettelijke achterstelling meegemaakt. Wanneer het gaat om homoseksualiteit, hebben zij zelfs vervolging meegemaakt, want dat was vroeger strafbaar in Nederland. Wanneer het gaat om een handicap, herinneren we ons wat er in de Tweede Wereldoorlog onder de nazibezetting is gebeurd: mensen met een handicap werden geselecteerd en afgevoerd.
Expliciete opname in de tekst van de Grondwet is dan ook een juridische erkenning van gelijkwaardigheid. Het verhoogt de herkenbaarheid van deze groepen en het versterkt ook de rechtsbescherming. In de woorden van de Commissie rechtsgevolgen non-discriminatiegronden artikel 1 Grondwet: "Expliciete vermelding in artikel 1 is een nadrukkelijke vingerwijzing aan de wetgever, die garanties biedt en wetgeving op bijzondere wijze tegen intrekking beschermt". Als de bepaling goed zou worden nageleefd in de praktijk van alledag, zouden we echt een mooie samenleving hebben, waarin iedereen gelijkwaardig is, waarin iedereen gelijk wordt behandeld, waarin iedereen mee kan doen en waarin we niemand laten vallen, maar helaas is de realiteit weerbarstig.
Opname van beide gronden in de grondwettekst is niet alleen symboliek. We vinden het belangrijk dat de gronden voor non-discriminatie expliciet worden vermeld. De Grondwet is een levend document. Woorden doen ertoe; woorden geven houvast. Dat geldt ook voor woorden in de tekst van de Grondwet. De betekenis van de Grondwet neemt erdoor toe. Voor burgers en maatschappelijke organisaties wordt kenbaar wat wel en niet mag. Over beide gronden is al decennialang gediscussieerd. In het voorlopig verslag, vastgesteld op 9 mei van dit jaar, heb ik de geschiedenis kort toegelicht met twee Tweede Kamermoties uit november 2001: de motie-Dittrich c.s. en de motie-Rouvoet c.s., die over beide gronden gingen. Dat is alweer 21 jaar geleden. Het begrip "constitutionele rijpheid", zoals dat in eerdere debatten naar voren is gebracht, is echt op beide gronden van toepassing.
Laat ik eerst de grond "handicap" nemen. Ik citeer uit de brief van Ieder(in) van 12 december van dit jaar aan de Eerste Kamer. "Sinds de ratificatie van het VN-verdrag Handicap in 2016 is door verschillende partijen hard gewerkt aan de implementatie van het VN-verdrag Handicap. Toch blijkt uit verschillende onderzoeken dat mensen met een beperking of chronische aandoening nog altijd forse achterstanden hebben in de volle breedte van hun dagelijkse leven. Zo valt in de schaduwrapportage VN-verdrag te lezen dat de positie van mensen met een beperking is verslechterd" — ik herhaal: verslechterd — "sinds de invoering in 2016. Ook de jaarrapportage van het College voor de Rechten van de Mens laat zien dat er nog veel moet gebeuren om meedoen op voet van gelijkheid ook echt te realiseren." Onlangs was nog in het nieuws te zien hoe moeilijk het is voor iemand in een rolstoel om bijvoorbeeld met de Nederlandse Spoorwegen een afspraak te maken om in de trein geholpen te worden. Onder andere personeelstekort zou daar een oorzaak van zijn. Op de bonnefooi het perron op rijden om te proberen in die trein te komen is ondoenlijk, omdat er nu verkorte treinen worden ingezet. Die zijn propvol met passagiers, waardoor je er als rolstoelgebruiker niet meer bij kunt. Dat zijn echt schrijnende situaties. Ik citeer weer uit de brief van Ieder(in): "Door de grondslag "handicap" in artikel 1 van de Grondwet toe te voegen krijgt de wetgever een belangrijke aanmoediging om de positie van mensen met een beperking blijvend te verbeteren en te versterken. Het is belangrijk om de non-discriminatie te bewaken en het is een aansporing om toegankelijkheid, inclusie en waar nodig maatwerk in de zorg, ondersteuning en voorzieningen te verbeteren."
Ik heb een aantal vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken. Ik hoop dat ook de initiatiefnemers hun gedachten daarover willen laten gaan en daar ook antwoord op zouden willen geven. Ik wacht even tot de interruptie is geweest.
De heer Schalk i (SGP):
Omdat collega Dittrich nu begint met vragen aan de regering, kom ik even terug op het punt dat hij zojuist heeft genoemd. Hij geeft aan dat die explicitering en de constitutionele rijpheid van belang zijn, maar bestaat het risico niet, door twee gronden te gebruiken, dat andere gronden misschien juist in het vergeetboek raken of minder belangrijk lijken? Ik denk met name aan de verklaring die gisteren gedaan is door de minister-president.
De heer Dittrich (D66):
Nee, dat risico en dat gevaar bestaan niet, temeer daar mensen, als het geëxpliciteerd in de Grondwet staat, daar vanuit de samenleving extra aandacht voor kunnen vragen. Die raken daar ook door geïnspireerd. Ik denk dus eerlijk gezegd dat het zelfs die andere gronden kan versterken.
De heer Schalk (SGP):
Dan komen we dus op de discussie of je niet een limitatieve opsomming zou moeten hebben. Of is de heer Dittrich het daar niet mee eens?
De heer Dittrich (D66):
Nee, daar ben ik het zeker niet mee eens. Ik kan me voorstellen dat er zelfs nog meer gronden in de wettekst van artikel 1 terechtkomen, als er uiteraard constitutionele rijpheid is. Een van die gronden, zou ik me zo kunnen voorstellen, is wat in het Engels "social origin" heet. Er is een resolutie van het Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa ingediend. Daar is ook voor gestemd. Die roept alle landen, dus ook Nederland, op om ook die grond in de grondwettekst en in de wet in formele zin op te nemen, juist omdat men in Europa heeft gezien dat social origin, sociale afkomst en sociaal-economische status, belangrijke gronden zijn waarop mensen tegenwoordig worden gediscrimineerd. Als we daar het debat over voeren — daarom antwoord ik u ook wat uitgebreider — ontstaat er al een discussie die te zijner tijd kan leiden tot constitutionele rijpheid. Ik besef dat u het niet eens bent met dit antwoord.
De voorzitter:
De heer Schalk, tot slot.
De heer Schalk (SGP):
Tot slot, uiteraard, voorzitter. Je zou ook kunnen zeggen: door een heel ingewikkeld begrip, constitutionele rijpheid, te verheffen tot het moment waarop iets ingebracht kan worden, wordt het juist heel ingewikkeld. Dan kunnen mensen het gevoel hebben dat er voor hun probleem nog niet voldoende oog is, terwijl dat niet het geval zou zijn als je zou zeggen dat je op geen enkele grond mag discrimineren. Zo staat het op dit moment in de Grondwet, vind ik.
De heer Dittrich (D66):
Ik denk dat wij, en dan praat ik ook namens de Partij voor de Dieren en D66, anders tegen de Grondwet aankijken. Wij zien het als een levend document. We proberen die Grondwet echt in de etalage te zetten. Dat betekent dat mensen in de samenleving, als ze vinden dat hun grond niet goed voor het voetlicht komt, actie kunnen ondernemen. Wij moeten daar als medewetgever op reflecteren en de zorgen van die mensen hier en in de Tweede Kamer naar voren brengen. Wij moeten proberen dat te regelen. Dat zou een heel mooie manier zijn waarop de democratie werkt en waarop onze Grondwet gestalte krijgt.
Dan ga ik nu door met de vraag die ik aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de initiatiefnemers wilde stellen. Wat zijn nu de concrete stappen die worden gezet om op Saba, Sint-Eustatius en Bonaire de toegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren? Dit zijn per slot van rekening Nederlandse openbare lichamen, te vergelijken met gemeenten. Er mag geen enkel verschil zijn tussen daar en hier wat betreft bijvoorbeeld toegankelijkheid. We zijn met een Kamerdelegatie van de commissie Koninkrijksrelaties op de drie Nederlandse eilanden geweest. We hebben zelf van de mensen daar kunnen zien en horen dat ze hierop zitten te wachten. De vraag aan de minister is dus hoe het daarmee staat.
Collega Ganzevoort had het al over het facultatief protocol bij het VN-verdrag rond handicap. Dat moet nog worden geratificeerd. Vanuit de fracties van GroenLinks en D66, door Annelien Bredenoord, wordt daar al jarenlang naar gevraagd. Ik sluit me aan bij de vragen van de heer Ganzevoort: kan de minister voor ons de routekaart naar die ratificatie uiteenzetten? In mijn vraag klinkt ongeduld door. Wij wachten hierop al zo lang en de minister is zelf ook ongeduldig. Dus hoe staat het daarmee?
Dan de grond seksuele gerichtheid, de andere non-discriminatiegrond. Ik wil graag citeren uit de brief die het COC, de belangenvereniging voor lhbti'ers, op 30 november aan de Eerste Kamer heeft gestuurd. "Kernwaarde van de samenleving. Nederland was het eerste land ter wereld dat het huwelijk openstelde voor paren van gelijk geslacht. Met het COC hebben we de oudste lhbti-organisatie ter wereld. Waar het gaat om sociale acceptatie van lhbti-personen doen we het nog altijd goed in vergelijking tot veel andere landen. Toch kent onze Grondwet geen expliciet verbod op discriminatie wegens seksuele gerichtheid. Door zo'n verbod op te nemen in artikel 1, brengen we tot uitdrukking dat het een niet-onderhandelbare norm is, een kernwaarde van onze samenleving." Wij scharen ons achter dit citaat.
In Europa kennen Zweden, Portugal, Malta en Kosovo al wel een expliciet grondwettelijk verbod op lhbti-discriminatie. Buiten Europa zijn dat onder andere Mexico, Bolivia, Ecuador, Fiji, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. Het zou zo mooi zijn als we vandaag, na al die jaren van discussie, Nederland aan dat rijtje mogen toevoegen.
Voorzitter. Dan iets wat mij hoog zit. In het voorlopig verslag van mei 2022 refereerde ik aan de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 21 november 2018. In die zaak werd een homoseksuele man via internet in de val gelokt door een groep jongemannen. Hij werd mishandeld en ze scholden hem daarbij uit voor kankerhomo en flikker. De rechtbank veroordeelde deze groep jongemannen voor de mishandeling, maar merkte in het vonnis op dat de gebruikte scheldwoorden gewoon "straattaal" waren. Daarom vond de rechtbank het niet nodig een hogere straf op te leggen, wat volgens het Wetboek van Strafrecht wel had gekund. Door dit voorbeeld te noemen, spreek ik de hoop uit dat door opname van de non-discriminatiegrond seksuele gerichtheid in artikel 1 rechters in soortgelijke situaties tot een ander oordeel komen, en wél de discriminatie door het uiten van deze scheldwoorden in hun beoordeling zullen betrekken. Ik zeg dat uiteraard met gepast respect voor de scheiding der machten.
Voorzitter. In mijn antwoord aan de heer Schalk heb ik al uitgebreid stilgestaan bij de kwestie van de Parlementaire Assemblee en de resolutie die daar is aangenomen. Ik kom dan tot mijn slotvraag voor de minister. Er is dus een resolutie aangenomen in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa om de grondwet of de wet in formele zin uit te breiden met de grond sociale afkomst of sociaal-economische status. Hoe gaat de minister met die resolutie om? Wat kunnen wij op dit punt van de regering verwachten?
Voorzitter, een laatste punt. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen — wij gaan ervan uit dat er een tweederdemeerderheid is — dan treedt de wet in werking, zo staat in artikel 139 van de Grondwet, zodra hij bekend is gemaakt. Wij zitten nu vlak voor de kerst. Het zou onze fracties een lief ding waard zijn als we op een mooie manier die bekendmaking doen, zodat mensen in de samenleving ook zien dat na al die jaren van discussie de Grondwet is veranderd. Als je naar de televisie kijkt, dan zie je bijvoorbeeld president Biden in de Verenigde Staten die maatschappelijke groeperingen uitnodigt als hij zijn handtekening zet. De pers is daarbij en de hele samenleving praat erover. Mijn vraag aan de minister is: is het niet een goed idee om ook hier op een heel mooie, publiek toegankelijke manier de wet in werking te laten treden, zodat men ziet dat de Grondwet een levend document is? Graag een reactie van de minister, maar ook van de initiatiefnemers.
Voorzitter. Ik wil graag de initiatiefnemers danken voor hun belangrijke bijdrage aan de rechtsontwikkeling in Nederland, maar natuurlijk ook al hun voorgangers die eerder in de stukken en tijdens de eerste lezing van dit wetsvoorstel werden genoemd. In het bijzonder wil ik de heer Boris van der Ham, die hier op de tribune zit, bedanken, want hij is degene geweest die het allereerste wetsvoorstel heeft geschreven en ingediend. Uiteraard willen wij ook de maatschappelijke organisaties bedanken die ons van nuttige en goede informatie hebben voorzien. Dan noem ik met name Ieder(in) en ook het COC. Twee mensen van het COC wil ik even hartelijk bedanken …
De voorzitter:
Gaat u daarna afronden, meneer Dittrich, want u bent flink over uw tijd.
De heer Dittrich (D66):
Ik ben aan het afronden. Philip Tijsma, die een belangrijke rol in dit dossier heeft gespeeld, en Astrid Oosenbrug, de voorzitter van het COC.
Voorzitter. Ik rond af door te zeggen, en dat zal geen verrassing zijn, dat de fracties van D66 en de Partij voor de Dieren voor dit wetsvoorstel zullen stemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. In afwachting van de heer Van Hattem geef ik dan nu het woord aan de heer Van den Berg namens de VVD.
De heer Van den Berg i (VVD):
Voorzitter. Vanzelfsprekend is het onaanvaardbaar dat mensen in gelijke gevallen ongelijkwaardig worden behandeld omdat zij de liefde delen met iemand van hetzelfde geslacht of op grond van het enige feit dat zij moeten omgaan met een aandoening of beperking. Natuurlijk is het een kerntaak van de overheid om deze vormen van discriminatie effectief te bestrijden. Zo geredeneerd ligt het voor een liberale fractie als de mijne wellicht voor de hand om gemakkelijk en zonder veel discussie te willen instemmen met dit initiatiefvoorstel. Toch is dat niet zo. Mijn fractie wikt en weegt.
De VVD-fractie hecht aan het relatief tijdloze en apolitieke karakter van de Grondwet, net als zij hecht aan een sobere Grondwet, zonder al te veel franje, zoals Thorbecke het voor ogen had. De Grondwet dient niet lichtvaardig te worden aangepast. Dat zou afbreuk doen aan het stabiele en bestendige karakter van dit bijzondere instrument. Gelet op deze overwegingen heeft het initiatiefvoorstel mijn fractie dus voor een dilemma gesteld. Er zijn steekhoudende argumenten denkbaar om te stemmen tegen het initiatiefwetsvoorstel waarover wij vandaag debatteren. Het is de vraag of het initiatiefwetsvoorstel noodzakelijk is om het doel, namelijk de gelijke behandeling van iedereen in Nederland, ongeacht seksuele oriëntatie of eventuele aandoening of beperking, te bereiken. Het valt zelfs te verdedigen dat het initiatiefvoorstel mogelijk nadelig zal uitpakken voor andere groepen die niet worden genoemd in de lijst van verboden discriminatiegronden.
Is het initiatiefvoorstel noodzakelijk? Een van de functies van de Grondwet is het beschermen van grondrechten. Vrijheidsrechten die zijn opgenomen in de Grondwet bieden rechtsbescherming aan mensen in hun verhouding tot de overheid en soms ook in verhouding tot elkaar. De wens van de indieners is dat het uitbreiden van de lijst met verboden discriminatiegronden bijdraagt aan de rechtsbescherming voor mensen die discriminatie ervaren op grond van hun handicap of seksuele gerichtheid. Het valt te verdedigen dat het initiatiefvoorstel weinig toevoegt aan de rechtsbescherming die nu al bestaat. In het huidige artikel 1 is al bepaald dat discriminatie op basis van welke grond dan ook niet is toegestaan. De discriminatiegronden zoals genoemd in het initiatiefvoorstel vallen daar dus ook onder. De Grondwet biedt in die zin dus al rechtsbescherming tegen deze vormen van discriminatie, maar doet dat stilzwijgend. In specifieke wetten in formele zin is het discriminatieverbod op basis van deze gronden uitdrukkelijk gemaakt en in detail uitgewerkt. Daarvoor zijn specifieke wetten aangenomen, respectievelijk de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Ook internationale verdragen bieden rechtsbescherming in verband met de genoemde discriminatiegronden. Diverse internationale verdragen verbieden discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid al. Sommige doen dat stilzwijgend, maar andere uitdrukkelijk. Er bestaan zelfs specifieke verdragen voor, zoals het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Deze verdragen bieden een sterke mate van rechtsbescherming. Rechters mogen, vooralsnog in tegenstelling tot onze Grondwet, beoordelen of wetgeving in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen uit verdragen.
Kan het initiatiefvoorstel mogelijk ook schadelijk blijken? Terwijl de indieners vanzelfsprekend nooit deze bedoeling hebben gehad, bestaat het risico dat het initiatiefvoorstel afbreuk doet aan de rechtsbescherming van groepen die zich niet herkennen in de lijst van verboden discriminatiegronden.
De heer Dittrich i (D66):
Ik luister met belangstelling naar de bijdrage van de heer Van den Berg, maar het verbaast me ook een beetje hoe zuinig hij klinkt. Ik kan me namelijk herinneren dat toen er een roze stembusakkoord werd gesloten, de VVD ook vooraan stond en heeft meeondertekend. Toen hebben we niks gehoord over de bezwaren of bedenkingen die u nu oproept. Dus hoe verhoudt het ondertekenen van het roze stembusakkoord zich tot uw bijdrage nu?
De heer Van den Berg (VVD):
Dank, collega Dittrich. Dat is natuurlijk waar. Het is ook zo dat de VVD natuurlijk alle vormen van ongelijke behandeling afwijst en dat zij ook vindt — ik zei dat al aan het begin van mijn betoog — dat de overheid een rol heeft om die effectief te bestrijden. Toch vind ik het belangrijk om deze punten hier te benoemen, om aan te geven hoe wij bij dit specifieke voorstel tot grondwetswijziging niet over één nacht ijs gaan, dat wij dit belangrijke onderwerp van alle kanten benaderen en dat wij zeker ook de mogelijke nadelige of onnodige aspecten van dit voorstel meewegen. Voor mij is de bedoeling om met deze bijdrage aan te geven hoe wij dit precaire onderwerp van verschillende kanten benaderen. Verderop in mijn bijdrage kom ik ook terug op alle argumenten die voor het steunen van dit initiatiefvoorstel pleiten.
De heer Dittrich (D66):
Nou, dat is een mooie cliffhanger. Dan wacht ik even af.
De heer Van den Berg (VVD):
Dank u wel. Ik was gebleven bij het punt dat het initiatiefvoorstel mogelijk afbreuk zou kunnen doen aan de rechtsbescherming van groepen die zich niet herkennen in de lijst met verboden discriminatiegronden. In de huidige structuur van artikel 1 worden vijf specifieke discriminatiegronden uitdrukkelijk genoemd. Deze gronden worden aangevuld met de veegbepaling "of op welke grond dan ook". Als de grondenlijst regelmatig zou worden uitgebreid met nieuwe gronden, zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan van een streven naar volledigheid. De indruk zou kunnen ontstaan dat de grondwetgever ernaar streeft om de meest essentiële discriminatiegronden op te nemen op de lijst en dat de overige discriminatiegronden dus ondergeschikt zouden zijn. Dat zou niet alleen gevoelsmatig teleurstellend zijn voor groepen die zich niet herkennen in de grondenlijst; het zou in concrete situaties ook daadwerkelijk nadelige gevolgen kunnen hebben. Rechters moeten regelmatig een afweging maken tussen botsende grondrechten. De rechter moet steeds alle omstandigheden van het geval betrekken bij de beoordeling van welk belang zwaarder weegt. Als een discriminatiegrond niet is opgenomen in de grondenlijst, dan is dat mogelijk een relevante omstandigheid die meespeelt in de beoordeling welk grondrecht voorrang krijgt. Als de grondenlijst regelmatig zou worden aangevuld, dan ontstaat de indruk dat de genoemde gronden extra belangrijk of algemener aanvaard zijn. Sommige discriminatiegronden zouden belangrijk genoeg zijn voor de grondenlijst en andere niet of nog niet. De rechter zou dan kunnen meewegen dat een bepaalde eigenschap niet uitdrukkelijk is opgenomen als verboden discriminatiegrond. Op deze manier zou het uitbreiden van de grondenlijst eventueel ook nadelig kunnen uitpakken voor mensen die worden gediscrimineerd op basis van een andere, niet uitdrukkelijk genoemde discriminatiegrond, zoals leeftijd, opleidingsniveau, huwelijkse status, migratieachtergrond, het ouderschap of juist het niet hebben van kinderen.
De heer Koole i (PvdA):
De heer Van den Berg bepleit eigenlijk een beperking van artikel 1 tot de bestaande gronden. Zo beluister ik hem althans. Hij noemde in het begin van zijn betoog ook Thorbecke. Hij ziet risico's in de uitbreiding van het aantal gronden. Zegt hij daarmee dat ook bij de bestaande gronden, dus zonder de uitbreiding, al het risico bestaat dat de rechter gronden die niet opgenomen zijn, minder zwaar zal laten meewegen bij zijn beoordeling dan de gronden die wel opgenomen zijn? Geldt dat bijvoorbeeld ook voor handicap en seksuele gerichtheid?
De heer Van den Berg (VVD):
Nou ja, dat is natuurlijk het ingewikkelde van deze situatie. Het argument dat we in de eerdere bijdragen vanochtend gehoord hebben, namelijk dat het goed is om ze op te nemen omdat ze daardoor extra onderstreept worden, en dat dit voor deze twee gronden belangrijk is, kan tegelijkertijd gezien worden als een argument om het niet te doen. Er is namelijk nóg een hele batterij van andere kenmerken waar mensen zelf geen invloed op hebben, die je dan ook zou willen nemen. We hebben van de heer Dittrich al vernomen dat het wat hem betreft een goed idee is om iedereen ertoe aan te zetten om dat te doen. Daarmee wek je eigenlijk de suggestie van een limitatieve lijst en dat is ingewikkeld voor de mensen die op basis van kenmerken waar ze zelf niks aan kunnen veranderen, toch buiten de boot vallen, omdat hun specifieke kenmerk niet uitdrukkelijk benoemd wordt in artikel 1 van onze Grondwet.
De heer Koole (PvdA):
Ik verbaas me toch een beetje. Is de heer Van den Berg het er niet mee eens dat de Grondwet ook een spiegel is van de samenleving en een levend document? De heer Dittrich zei dat ook. Als de samenleving verandert, krijgt dat toch ook z'n weerspiegeling in de Grondwet, bijvoorbeeld in artikel 1? Het is dan toch ook niet meer dan normaal dat er op gezette tijden, als daar een ruime meerderheid voor is, zelfs een tweederdemeerderheid, een wijziging van de Grondwet plaatsvindt, die die spiegel van de samenleving laat zien?
De heer Van den Berg (VVD):
Zeker, zeker. Daar ben ik me zeker van bewust. Alle argumenten die ik nu genoemd heb, zijn voor ons de argumenten contra. Die vormen één kant van het dilemma waar onze fractie zich voor gesteld voelt. Met andere woorden: alle argumenten die u net noemt, spelen ook mee in hoe wij dit initiatiefvoorstel wegen, en dat ga ik nu verder uitwerken in mijn betoog.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Koole.
De heer Koole (PvdA):
Ja, tot slot. Ik ben zeer benieuwd naar de argumenten pro. Uiteindelijk zal uw fractie wikken en wegen. Maar ik heb dan toch nog een vraag. In het begin zei de heer Van den Berg dat Thorbecke, op wie de liberalen zich graag beroepen, gezegd heeft dat het een beperkte en bestendige Grondwet moet zijn, met niet al te veel wijzigingen dus. Als Thorbecke die criteria op zijn eigen Grondwet had toegepast, dan was die er nooit gekomen, want het was een Grondwet die enorm veel wijzigde. Veel was toen nog niet constitutioneel rijp, maar werd wel geacht te voldoen aan de noden van dat moment, van die tijd.
De heer Van den Berg (VVD):
Ja, daar ben ik het helemaal mee eens.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik heb twee vragen. Mijn eerste vraag is de volgende. Als ik de heer Van den Berg goed begrijp, dan zou hij eigenlijk pleiten voor een artikel 1 zonder specifieke gronden. Klopt dat?
De heer Van den Berg (VVD):
Zuiver geredeneerd komt het daarop neer, ja.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dus dat is geen bezwaar tegen het toevoegen van deze twee gronden als zodanig. Eigenlijk zou je dan alle gronden moeten verwijderen.
De heer Van den Berg (VVD):
Dat volgt wel uit die redenering, ja.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dan snap ik dat. Dat helpt ook om de toevoeging van deze twee als een relatieve toevoeging te zien en niet als een absolute. Mijn andere vraag is meer voor de precisie. Ik hoor de heer Van den Berg nu een paar keer zeggen dat het gaat om eigenschappen die mensen niet zelf gekozen hebben. Ik vraag me af of dat de essentie is van artikel 1. Daar staat bijvoorbeeld ook levensovertuiging, godsdienst en politieke gezindheid in. Ik weet niet of die aangeboren zijn. Ik zou willen vragen of het gaat om zaken waar iemand zelf iets aan kan doen of dat het überhaupt gaat om discriminatie op zaken die jouw eigenheid bepalen, zelfs wanneer je ze zelf gekozen hebt.
De heer Van den Berg (VVD):
Die term "kenmerken die je zelf niet kan veranderen" gebruik ik als slaand op de twee kenmerken die we vandaag bespreken, en niet zozeer als slaand op de andere vijf discriminatiegronden die al in artikel 1 opgenomen zijn.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Maar de heer Van den Berg zei net daarvoor dat die twee een relatieve uitbreiding zijn en geen absolute. Daar kunnen dus geen andere argumenten voor gelden dan voor de eerste vijf.
De heer Van den Berg (VVD):
Ik zal straks nog iets meer zeggen over hoe mijn fractie aankijkt tegen de andere specifieke discriminatiegronden die al genoemd zijn.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Als ik het goed begrijp, stelt de heer Van den Berg van de VVD voor om de bepaling "op welke grond dan ook" te handhaven in de Grondwet. Weet de heer Van den Berg hoe die bepaling in 1983 in de Grondwet gekomen is?
De heer Van den Berg (VVD):
Ja, dat weet ik.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Goed. Ik weet het ook.
(Hilariteit)
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dat is namelijk ...
De voorzitter:
Tot slot, meneer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
... omdat er toen — ik hoor het antwoord niet, dus ik geef het antwoord zelf maar even — ook sprake van was dat discriminatie op seksuele geaardheid in de Grondwet van 1983 zou worden opgenomen, maar met name de christelijke partijen daar zulke grote moeite mee hadden — homoseksualiteit et cetera was 40 jaar geleden in bepaalde kringen erg taboe — dat Marcus Bakker toen als compromis heeft voorgesteld: dan maar "op welke grond dan ook". Dat was een eufemisme voor de uitsluiting op basis van seksuele gerichtheid. In feite is dat toch in tegenstelling met wat u daar zelf net zei, dat we het niet moeten veranderen? Het is eigenlijk al om die reden opgenomen in 1983.
De heer Van den Berg (VVD):
Ja. Ik zal herhalen wat ik bedoel te zeggen. Nu we met dit debat bezig zijn, wisselen we argumenten uit die ook voor de wetsgeschiedenis relevant zijn. In onze ogen is het een ongelukkige combinatie om een aantal specifieke kenmerken te benoemen en vervolgens met een veegbepaling te komen die eigenlijk op alles slaat, want dat doet de vraag rijzen: als het al op alles slaat, waarom heb je dan die specificaties allemaal nodig, zeker gezien het feit dat er ook nog andere gronden zijn die niet zo uitdrukkelijk benoemd worden? Dat is eigenlijk de kern van wat ik zojuist heb gezegd.
Deze argumenten contra vormen voor mijn fractie de ene kant van het dilemma. Aan de andere kant van het dilemma kom ik nu toe. Over de permanente rechtsbescherming hebben we geconstateerd dat gewone wetgeving en verdragen het op dit moment al goed regelen. Echter, wetgeving kan redelijk eenvoudig bij meerderheid worden gewijzigd op basis van de politieke waan van de dag. Daarbij vergeleken is de Grondwet uniek vanwege zijn meer tijdloze en apolitieke aard. Verdragen bestaan bij de gratie van internationale overeenstemming, die niet voor altijd is gegarandeerd, en wij gaan nu eenmaal niet over de veranderende standpunten van andere landen. De Grondwet daarentegen hebben wij in eigen beheer. Hoewel je op grond van de argumenten die ik zojuist genoemd heb eerder op het standpunt zou komen dat artikel 1 moet worden aangepast in de zin dat alle specifieke discriminatiegronden eruit geschrapt zouden moeten worden — daar gingen de interrupties daarnet over — dan dat er twee aan toegevoegd moeten worden, spelen voor mijn fractie toch ook verschillende andere overwegingen een rol. Ten eerste weegt voor mijn fractie zwaar dat rechtsbescherming niet de enige functie van de Grondwet is. Hij stelt ook normen vast. Onze Grondwet vertelt het verhaal van wie wij zijn, welke waarden wij omarmen en hoe de overheid en de burgers zich hier tot elkaar verhouden. Een belangrijk onderdeel van dat verhaal is dat individuen gelijkwaardig zijn en in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. De overheid behandelt mensen niet minderwaardig op grond van persoonlijke eigenschappen die zij niet kunnen veranderen.
Ons verhaal ontwikkelt zich in de richting van meer verdraagzaamheid voor onderlinge verschillen — niet minder. Wij zijn als land zelfs een voorloper op dit gebied en bijvoorbeeld het eerste land waar het huwelijk is opengesteld voor twee mensen van hetzelfde geslacht. Nog maar enkele decennia geleden werden mensen in Nederland met een lichamelijke of geestelijke beperking structureel buitengesloten van de samenleving of werden mensen met een zogenaamd afwijkende seksuele voorkeur bij wet achtergesteld en als ongelijkwaardig behandeld. Die tijd hebben wij achter ons gelaten. En gelukkig maar, zeg ik u, voorzitter, als lid van de VVD-fractie maar ook als echtgenoot van een echtgenoot en als vader in een gezin met twee vaders. We zijn als samenleving verder ontwikkeld. The debate has been settled. De handicap of seksuele gerichtheid van iemand rechtvaardigt in gelijke gevallen geen ongelijke behandeling. Om het verhaal van de Grondwet in overeenstemming te brengen met deze opvatting, die wij zijn gaan omarmen als een vanzelfsprekendheid, is het wel degelijk passend om artikel 1 uit te breiden met deze discriminatiegronden.
Ten tweede — daarmee kom ik terug op de rechtsbeschermingsdimensie — ziet mijn fractie de rechtsbescherming van mensen met een andere seksuele oriëntatie dan hetero niet als een rustig bezit. Wij constateren dat in verschillende westerse landen, waaronder de Verenigde Staten, maar ook lidstaten van de EU, wetgeving ter bescherming van de rechten van deze groepen, die met pijn en moeite tot stand is gekomen, de afgelopen periode sterk onder druk is komen te staan. Antiliberale partijen en groeperingen doen hun best om niet-hetero's op een achterstand te zetten wat betreft rechtsbescherming en slagen daar soms ook in. Die situatie is in Nederland op dit moment slecht voorstelbaar, maar hierin moeten we helaas wel waakzaam zijn en het zekere voor het onzekere nemen. Want al mag het debat voor nu beslecht zijn, op de gelijke positie van niet-hetero's is heus nog het nodige af te dingen. Ook in ons land — de heer Dittrich refereerde daar al aan — is "homo" nog steeds het meest gebruikte scheldwoord onder tieners. Volgens het SCP komen ook in ons land zelfmoordpogingen onder niet-hetero jongeren vierenhalf keer vaker voor dan onder hetero leeftijdgenoten. Ook in ons land krijgen twee mannen die met kinderen reizen bij de paspoortcontrole op Schiphol te maken met een ongelijke behandeling. Ook in ons land adviseert de Raad voor de Kinderbescherming eerder negatief bij adoptiezaken als het ouders van hetzelfde geslacht betreft. Dat weet ik helaas uit eigen ervaring.
We zijn de afgelopen decennia heel ver gekomen, maar we zijn er nog niet. We kunnen de vooruitgang die we hebben geboekt niet als een gegeven voor altijd beschouwen. Ziedaar het dilemma van mijn fractie. Wij zouden het liefst artikel 1 ontdoen van het benoemen van alle specifieke discriminatiegronden, want het dient voor zich te spreken dat eenieder gelijk behandeld wordt, maar wij zien ook het belang van een grondwet die weerspiegelt wie wij als Nederland zijn en zijn geworden. Wij hechten er het grootste belang aan dat iedereen kan vertrouwen en kan blijven vertrouwen op de rechtsbescherming van onze Grondwet. Thorbecke schreef al dat de Grondwet het schild moet zijn waarop vooroordeel en verdeeldheid afstuiten. Om dat schild goed te laten functioneren ziet mijn fractie wel degelijk de meerwaarde van het uitdrukkelijk opnemen van discriminatie op grond van handicap of seksuele gerichtheid in artikel 1 van de Grondwet. Wij hebben gelukkig als Eerste Kamer in de hand hoe de letterlijke tekst van de Grondwet moet worden begrepen. Wij als instituut hebben ook in de hand hoe vaak de grondenlijst nog zal worden uitgebreid. De VVD-fractie geeft daarbij aan dat zij ervan uitgaat dat in de toekomst met grote terughoudendheid zal worden omgegaan met nieuwe uitbreidingen van de grondenlijst.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik ben blij met het betoog van collega Van den Berg, vanwege de scherpte van de analyse en vanwege de richting die hij aan het einde wijst. Maar in alle eerlijkheid: ik hoor geen dilemma. Ik hoor dat je op theoretische, principiële gronden zou kunnen zeggen dat deze gronden niet nodig zijn en dat we de Grondwet zuiverder zouden kunnen houden et cetera, maar dat er op materiële, substantiële gronden redenen zijn om het wel te doen. Ik begrijp niet zo goed wat daar het dilemma in is.
De heer Van den Berg (VVD):
Het is een dilemma in de zin dat er inderdaad heel veel argumenten tegen dit voorstel naar voren te brengen zijn waar mijn fractie gevoelig voor is, maar er zijn ook veel argumenten die voor het voorstel pleiten. Dat geeft het dilemmatische aan van het wikken en wegen in deze situatie.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat heb ik goed gehoord, maar ik hoor ook van de heer Van den Berg dat het onderscheid tussen voor en tegen is dat de tegenargumenten eigenlijk theoretisch van aard zijn — die gaan over wat de mooiste Grondwet zou zijn — en dat de voorargumenten heel erg gaan over wat de samenleving nodig heeft. Is hij dat met me eens? Daarom hoor ik niet echt een dilemma met betrekking tot de vraag wat we moeten kiezen. Maar ik hoorde de heer Van den Berg aan het einde ook zeggen dat de richting van de VVD-fractie duidelijk is en dat ze dit willen gaan steunen. Ik proef dat dan toch een beetje als een onderstreping hiervan.
De heer Van den Berg (VVD):
Ik ben op mijn beurt blij met de scherpe analyse van de heer Ganzevoort van mijn betoog. Ik ben het alleen niet helemaal eens met het deel van de analyse waarin hij zegt dat de argumenten die wij contra naar voren brengen, alleen maar van theoretische aard zijn. Zoals ik heb geprobeerd uit te leggen in deze inbreng, kunnen er nadelen ontstaan voor sommige groepen omdat bepaalde discriminatiegronden niet in artikel 1 worden genoemd. Dat is niet alleen een theoretisch verhaal. Als bepaalde kenmerken wel expliciet worden genoemd en andere niet, zou een rechter dat mee kunnen nemen in zijn oordeel. Dat sommige kenmerken worden geëxpliciteerd en andere niet, geeft toch een bepaalde hiërarchie aan.
De heer Schalk i (SGP):
De redenen waarom collega Van den Berg aangeeft dat hij rechtsbescherming zo belangrijk vindt, zijn bijvoorbeeld schelden, pesten en het gebruik van het woord "homo" als scheldwoord. Laat ik beginnen met uitspreken dat ik dat allemaal volledig afwijs. Laat dat duidelijk zijn. Dat komt ook terug in mijn eigen betoog. Daar moeten we glashelder over zijn. Juist die woorden en discriminatie moeten we afwijzen. Maar laten we het even terugbrengen naar de theoretische beschouwing bij het thema van rechtsbescherming. De proargumenten die de heer Van den Berg noemde, zou je ook kunnen toepassen op allerlei andere gronden. Dan blijf je toch een beetje wiebelen. We voegen er maar twee toe; de andere kenmerken worden niet toegevoegd. Daardoor kunnen andere mensen zich toch gediscrimineerd voelen?
De heer Van den Berg (VVD):
Daar zit voor ons een dilemma.
De voorzitter:
Heeft meneer Schalk nog een laatste vraag? Nee. Vervolgt u uw betoog.
De heer Van den Berg (VVD):
Zoals gezegd wikt en weegt mijn fractie. Graag nodig ik de indieners van het voorstel en de minister uit om op onze overwegingen te reflecteren. Voor het verlenen van steun aan dit initiatiefvoorstel vindt mijn fractie het belangrijk dat de indieners en de minister bevestigen dat de uitbreiding geen afbreuk mag doen aan het algemene karakter van het discriminatieverbod.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van den Berg. Dan is het woord aan de heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank, voorzitter. Bij de behandeling van deze grondwetswijziging in de eerste lezing op 9 februari vorig jaar heb ik al uitgebreid betoogd dat dit wat de PVV betreft een volstrekt onnodige en overbodige aanpassing is van artikel 1 van de Grondwet. Kortweg, de zinsnede "op welke grond dan ook" in de huidige bepaling ondervangt de gestelde aanvullingen al volledig.
Ook in de praktijk van wet- en regelgeving wordt hier al actief rekening mee gehouden. Zo wordt bij artikel 2.15 van de Aanwijzingen voor de regelgeving reeds toegelicht: "Wat betreft artikel 1 van de Grondwet wordt erop gewezen dat de in dat artikel opgenomen zinsnede 'op welke grond dan ook' uitdrukt dat ook ongerechtvaardigd onderscheid op andere gronden dan de in het artikel expliciet genoemde — bijvoorbeeld leeftijd of handicap — verboden is." Kortom, u wordt al op uw wenken bediend. Dit initiatiefvoorstel wil enkel regelen wat al geregeld is, maar dan in iets andere woorden. Deze behandeling is dus niets anders dan een onzinnig potje parlementaire scrabble met een deugscore op woordwaarde.
Verder is het opvallend dat D66 in de schriftelijke behandeling expliciet vroeg of de toevoeging van deze woorden rechters meer houvast zou kunnen bieden in de beoordeling van concrete zaken. Dat is merkwaardig, want op grond van artikel 120 van de Grondwet geldt het toetsingsverbod op de Grondwet voor rechters. In de beantwoording werd echter niet expliciet bij dit toetsingsverbod stilgestaan. Kunnen de indieners en de minister aangeven hoe zij deze insteek ten aanzien van het toetsingsverbod zien? Graag een reactie.
De heer Dittrich i (D66):
Even terug naar het begin van het betoog van de heer Van Hattem. Hij vraagt zich af waarom al die gronden erin moeten; hij vindt dat onzin. Maar ik herinner mij de strafzaak tegen de heer Wilders. In die zaak is in de rechtszaal namens de heer Wilders gezegd hoe belangrijk het is dat de vrijheid van meningsuiting in artikel 1 van de Grondwet staat. Dat was een dragend argument in de verdediging van de heer Wilders. Hoe verhoudt zich dat tot uw bijdrage?
De heer Van Hattem (PVV):
Volgens mij wordt in artikel 1 van de Grondwet niet over de vrijheid van meningsuiting gesproken. Die wordt genoemd in een apart artikel in de Grondwet, artikel 7. Het punt dat de heer Dittrich wil maken, gaat over een ander grondwetsartikel. Dat is een van de vrijheidsrechten die een eigen artikel kennen. Dat is helder en duidelijk. Artikel 1 van de Grondwet is op zichzelf al duidelijk genoeg zonder al die gronden expliciet te benoemen.
De heer Kox i (SP):
Colllega Van Hattem is, als zo vaak, erg expliciet in zijn bewoordingen. Hij verwijt deze Kamer en iedereen die zich met dit wetsvoorstel heeft beziggehouden dat zij graag goed willen deugen. Met andere woorden: we deugen niet. U zegt dat de verwijzing naar artikel 1 al duidelijk genoeg is. Maar ik herinner me goed dat het toch uw partij was die vanaf 2006 heeft gezegd — ook Geert Wilders heeft dat recent nog in de Tweede Kamer gedaan — dat artikel 1 van de Grondwet afgeschaft moet worden. Dus hoe kunt u nu zeggen dat artikel 1 van de Grondwet aan alles voldoet, terwijl u het toch expliciet wilt afschaffen? Legt u dat eens even uit.
De heer Van Hattem (PVV):
We kunnen het debat van 9 februari 2021 in de mooie Ridderzaal natuurlijk overdoen in deze iets minder mooie zaal, maar toen hebben we al uitgebreid de discussie daarover gevoerd. Toen heb ik ook uitgelegd dat het wat ons betreft voldoende zou zijn als in artikel 1 van de Grondwet zou staan: alle Nederlanders zijn voor de wet gelijk. Dat volstaat. Nu zeggen we: we schieten er niets mee op als we in artikel 1 van de Grondwet een paar woorden toevoegen die al ondervangen zijn in de uitleg van dat artikel. Daarmee ben je eigenlijk, zoals ik al zei, een potje scrabble aan het spelen. Niemand wordt daar iets wijzer van, zeker niet — daar zal ik later in mijn betoog op terugkomen — omdat het in de praktijk totaal geen verschil gaat maken.
De heer Kox (SP):
Collega Van Hattem herhaalt zijn mooi gevonden woorden: "scrabble", "deugen" en zo. Ik stelde hem volgens mij een duidelijke vraag. Hij prijst artikel 1 omdat dat al alles zegt, zodat er dus geen toevoegingen nodig zijn. Maar zijn partij pleit gedurende de hele geschiedenis voor afschaffing van artikel 1. Daar moet u ook verantwoording over afleggen. Want als u artikel 1 afschaft, kunt u niet meer zeggen: het is allemaal al goed geregeld, dus het wetsvoorstel deugt niet.
De heer Van Hattem (PVV):
Twee dingen. Vandaag ligt een uitbreiding van het artikel voor. Daar hebben we het over. Daarvan zeggen wij duidelijk: uitbreiding is niet nodig. De aparte discussie of je artikel 1 moet aanpassen, is natuurlijk weer een ander verhaal. Toen hebben we ook nog een hele discussie gevoerd over de plaats waar het in de Grondwet zou moeten staan. Vroeger had het immers ook een andere plaats in de Grondwet. Daar zijn heel veel argumenten over te wisselen, maar dat is vandaag niet aan de orde, tenzij de heer Kox alles in eerste lezing nog eens opnieuw wil behandelen. Dan kunnen we de discussie een keer opnieuw voeren.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Kox.
De heer Kox (SP):
Tot slot. Ik ben een positief mens; dat weet collega Van Hattem ook. Kan ik uit zijn op dit moment terughoudende reactie afleiden dat hij, in tegenstelling tot Geert Wilders in 2006 en Martin Bosma in 2019, nu niet langer een pleidooi houdt om artikel 1 van de Grondwet af te schaffen? Dat zou winst in dit debat zijn. Volgens mij durft hij het tot nu toe niet te zeggen. Maar geeft u daar nu eens klip-en-klaar antwoord op. Zegt u: artikel 1 afschaffen? Of zegt u: nou nou, dat is ook allemaal niet nodig?
De heer Van Hattem (PVV):
Ik laat me door niemand woorden in de mond leggen, al helemaal niet door de heer Kox van de SP, ook niet op dit vlak. We hebben deze discussie al gevoerd. Toen kreeg ik precies dezelfde interruptie van de heer Kox. Toen heb ik duidelijk gezegd: wat er nu voorligt, is een uitbreiding waar we niet op zitten te wachten. Inderdaad hebben wij vaak gezegd dat artikel 1 van de Grondwet moet worden aangepast. Aangepast of afgeschaft? Nu is de heer Kox weer met semantiek bezig. Hij maakt er zijn eigen scrabblespelletje van. Het is in ieder geval duidelijk: er kunnen aanpassingen worden gedaan in het huidige artikel 1 van de Grondwet, en die zouden ook moeten plaatsvinden. Dat is vandaag echter niet aan de orde. Wat dat betreft gaan we het hebben over wat er nu allemaal aan onzin wordt toegevoegd die in de praktijk niets bijdraagt. Daar gaat mijn betoog over. Ik zou de heer Kox vooral willen aanraden om de discussie van 9 februari 2021 nog een keer terug te kijken. Het staat allemaal keurig op video en is in de Handelingen terug te lezen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Hattem (PVV):
Daarnaast gaf de minister in de schriftelijke beantwoording aan: "Voorts zorgt het opnemen van deze gronden voor een betere herkenbaarheid van de Grondwet voor mensen met een beperking en lhbti+-personen." Sinds wanneer is een "betere herkenbaarheid" voor doelgroepen een leidend criterium voor grondwetsbepalingen? De Grondwet is toch bij uitstek bedoeld voor ons allen, voor het gehele Nederlandse volk? Gaat de minister voortaan bij alle wetsartikelen rekening houden met de vraag of een bepaling herkenbaar is voor een bepaalde doelgroep? En hoe zit het met groepen in onze Nederlandse samenleving die zich ook niet herkennen in wetgeving? Hoe herkenbaar is de Grondwet nog voor bijvoorbeeld onze boeren, die stelselmatig door de overheid tot paria worden gemaakt en wiens bestaansrecht ontkend wordt, of voor burgers die hun vrijheden afgepakt zagen worden door niet-werkende collectieve coronamaatregelen, zoals een avondklok of een coronatoegangsbewijs? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Met deze initiatiefwet is men weliswaar aan het deugpronken over handicap of seksuele gerichtheid, maar wat zien we in de praktijk ten aanzien van een gelijke behandeling? Iemand met een handicap of een chronische ziekte is jaarlijks zijn volledige eigen risico aan zorgkosten kwijt, en nog veel meer. Voor een asielzoeker in een azc worden alle zorgkosten vergoed. Terwijl aan een statushouder binnen tien weken een woning moet worden toegewezen, staat menig gehandicapte jarenlang op een wachtlijst voor een passende woning. Ook vergoeden niet alle gemeenten vanuit de Wmo een taxibusje naar school voor bijvoorbeeld een Nederlands kind met een beperking, maar worden kinderen vanuit een asielzoekerscentrum wel met de taxibus naar school gebracht en opgehaald. De gesubsidieerde beroepsactivisten van VluchtelingenWerk krijgen hun zin bij de rechter omdat de leefomstandigheden in de asielnoodopvang ondermaats zouden zijn. Maar hoe wordt ondertussen omgegaan met de leefomstandigheden van onze gehandicapten?
Afgelopen week brachten de Stentor en enkele andere regionale dagbladen het schrijnende verhaal van een 50-jarige aan bed gekluisterde man met zeer ernstige obesitas en een dwarslaesie. Omdat hij te zwaar was voor zijn hulpmiddelen mocht hij niet meer door zorgmedewerkers verzorgd worden. Zijn ernstig zieke 88-jarige moeder was genoodzaakt hem te verplegen, omdat hij anders aan zijn lot zou worden overgelaten. Als onze overheid zo omgaat met de leefomstandigheden van mensen met een handicap, wat is deze grondwetsbepaling dan nog waard? Iemand met een handicap moet vaak hemel en aarde bewegen om een parkeerontheffing te krijgen, moet herkeuringen ondergaan et cetera. Ondertussen krijgen de Teslarijders een voorkeursbehandeling met exclusieve elektrische oplaadparkeerplaatsen op de allerbeste plekken.
Wat seksuele gerichtheid betreft is ook de vraag of artikel 1 van de Grondwet alleen maar herkenbaar hoeft te zijn voor de deugmeute. Want wie niet binnen deze gestaalde kaders loopt, krijgt hel en verdoemenis over zich heen. Dat is wat een fractievolger van de SGP mocht ervaren als openlijk homoseksueel christen, zo was op 10 december jongstleden te lezen in het Brabants Dagblad. Volgens het artikel had deze jongeman de volledige steun van zijn eigen partij, maar kreeg hij in de Waalwijkse gemeenteraad de toorn van GroenLinks en D66 over zich heen toen hij de gemeentelijke inclusieplannen ter discussie stelde. Nadat hij aangaf moeite te hebben met het hijsen van de regenboogvlag, het lhbti-project en het diversiteitsbeleid en stelde dat deze woke wind buiten het gemeentehuis moest worden gehouden, kreeg hij vele haatberichten. Naar eigen zeggen kwamen die uitsluitend uit de progressieve hoek. Hij werd gezien als een verrader van de community. Dit was zelfs zo ernstig dat hij zich niet langer veilig voelt om zich vrij uit te spreken en de in zijn ogen belangrijke standpunten naar voren te brengen. Daarom besloot hij zijn functie neer te leggen. Partijen hebben de mond vol van inclusiviteit, maar er blijkt voor zijn overtuiging weinig tot geen plaats te zijn, zo stelde hij in het BD. Kortom, een slachtoffer van de woke terreur op basis van seksuele gerichtheid. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe zulk sektarisch gedrag van D66'ers en GroenLinksers zich verhoudt tot de voorliggende initiatiefwet?
De heer Schalk i (SGP):
Ik heb inderdaad kennisgenomen van dat gebeuren bij een partijgenoot van mij. In zijn bewoordingen heeft hij juist geprobeerd te voorkomen om woorden te gebruiken die aan de andere kant weer helemaal verkeerd kunnen vallen. U gebruikte een paar keer het woord "deugmeute" en zo. Misschien dat uw betoog sterker wordt als u probeert te voorkomen, zo zeg ik tegen de heer Van Hattem, dat we scherp tegenover elkaar komen te staan. Dát is juist bij die jongeman gebeurd.
De heer Van Hattem (PVV):
Het punt is juist ... In de eerste plaats alle respect voor de SGP dat zij achter haar fractievolger staat en blijft staan. Dat verdient waardering. Kijk, de scherpte van het debat weerspiegelt ook wat er in de samenleving speelt. Als er zaken zijn die scherpe bewoordingen behoeven, dan moeten die in het debat ook niet geschuwd worden. Als ik heel eerlijk ben, vind ik het woord "deugmeute" helemaal geen scherpe bewoording. Het zegt dat er een grote meute is van mensen die heel erg hun best doen om alleen maar te deugen, hoewel dat eigenlijk een show voor de bühne is, een beetje een narcistisch trekje om te laten zien hoe goed ze zijn, eigenlijk over de rug van anderen.
De heer Schalk (SGP):
Laten we geen strijd voeren over wat zo'n woord betekent. We zeggen hier — vanmorgen is het naar ik meen door de heer Van den Berg gezegd of door de heer Dittrich; dat weet ik niet meer — dat woorden ertoe doen, maar ook de toon doet ertoe. Natuurlijk staat de SGP voluit achter die jongeman. Wij vinden het vreselijk dat dat soort dingen gebeuren, waar dan ook, met wie dan ook. Maar laten we proberen met respect dat debat te voeren. Dat zou mijn oproep zijn.
De heer Van Hattem (PVV):
Groot respect heb ik voor eenieder hier en ik hoop dat dat respect ook wederzijds is, zeg ik tegen de heer Schalk.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik heb met blijdschap kennisgenomen van de passie van de heer Van Hattem voor de bescherming van mensen met een handicap en verschillende seksuele gerichtheid. Ik denk dat dat een soort common ground is waarop we elkaar kunnen vinden. Ik heb in hoe hij de dingen bespreekt ook beluisterd dat hij zegt: het zijn mooie woorden in artikel 1, maar het gaat er nu juist om dat de regering uiteindelijk aan zet is om die rechten ook te borgen. Heb ik dat goed begrepen?
De heer Van Hattem (PVV):
Eigenlijk vind ik dat hier een beetje de omgekeerde weg wordt bewandeld. We hebben het eigenlijk al geborgd in ons wettelijk stelsel. Mijn oproep is om in plaats van ons hier druk te maken over het toevoegen van een paar woorden aan een grondwetsartikel dat het al regelt, keihard werk te maken van het uitbannen van zulk soort zaken om te zorgen dat mensen met een handicap het in de praktijk beter krijgen en ze niet zoals in alle voorbeelden die ik noemde in een schrijnende situatie terechtkomen, en om te voorkomen dat mensen met een homoseksuele gerichtheid in de meest vreselijke toestanden terechtkomen. Ik zal zo in mijn betoog nog een vreselijk voorbeeld noemen. Dat is waar we echt werk van moeten maken, we moeten hier geen semantische discussie gaan voeren over een artikel dat het al regelt. Ik bedoel, er is hier nu twaalf jaar over gediscussieerd en wat schieten we daarmee op? In die twaalf jaar is het alleen maar slechter geworden. Ik zou zeggen: ga gewoon aan de slag, mouwen opstropen en zorgen dat mensen vanuit de overheid worden bijgestaan op het moment dat ze worden gediscrimineerd. De Nederlander wordt ook gediscrimineerd ten opzichte van andere groepen in de samenleving. Maak daar eerst werk van als je dit soort artikelen serieus wil nemen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat snap ik. Je kunt zeggen dat het eigenlijk onnodig is om dit toe te voegen. Fair enough. Maar als de essentie van wat de heer Van Hattem zegt is "maak hier nou werk van", dan zou ik zeggen dat de Grondwet bij uitstek de plek is om burgers te beschermen tegen een overheid die hun geen rechten geeft. De boodschap aan de regering is dus: maak hier werk van. Alle discussies over ... Ik vind het allemaal prima, maar de essentie die ik van de heer Van Hattem hoor, deel ik heel erg: laten we zorgen dat de regering, en daarmee de hele samenleving, wordt aangesproken op het borgen van gelijke rechten voor mensen. We hebben het nu over handicap, seksuele gerichtheid. Laten we dat waarmaken en realiseren. Al die andere strijdbijlen: van mij mag het, maar leiden ze niet af van waar het hem en mij om gaat vandaag?
De heer Van Hattem (PVV):
Juist daarom is dit wetsvoorstel één grote afleidingsmanoeuvre. Het zorgt ervoor dat ... Dat bedoel ik met "deugen": er wordt een heel verhaal opgehouden, van "als we deze woorden in artikel 1 van de Grondwet zetten, dan hebben we wat bereikt", maar in de praktijk is het gewoon een lege huls en aan een lege huls heeft helemaal niemand wat — de mensen voor wie het bedoeld is wel in de laatste plaats.
De voorzitter:
De heer Ganzevoort tot slot.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het verdedigen van het voorstel en het strijden tegen het voorstel zijn wat dat betreft even futiel, als ik de heer Van Hattem goed begrijp. Dan zou mijn voorstel zijn: laten we het beperkt houden. U maakt uw punt. U maakt duidelijk dat het misschien niet zou hoeven. Wat we allebei graag willen, is dat de regering werk gaat maken van werkelijke bescherming. Laten we daar dan samen voor strijden.
De heer Van Hattem (PVV):
Dan zijn we hier eigenlijk gewoon bezig met een achterhoedegevecht, als dit het belangrijkste is. Er wordt vandaag met heel veel bombarie zo'n grondwetswijziging aangekondigd. Ik hoor de heer Dittrich zeggen dat het op een heel plechtig moment geïnaugureerd moet worden en zo, alsof het manna uit de hemel komt neerdalen en in een keer alles voor iedereen prachtig wordt. Maar dit verandert helemaal niets aan de huidige situatie. Dus waar hebben we het over? Dit artikel lost helemaal niks op. Het verbetert niks. Het is en blijft een lege huls en aan lege hulzen heb je helemaal niks; daar win je geen oorlog mee.
De heer Kox (SP):
Een heleboel woorden achter elkaar uitspreken, geeft niet a priori de garantie dat het een logisch en consistent verhaal is. Collega Van Hattem heeft het nu over woorden toevoegen die een lege huls zijn, maar zonet zei hij nog "onzin" toevoegen. Vervolgens ging hij beschrijven, met instemming van iedereen, denk ik, hoe erg het is als mensen achtergesteld of gediscrimineerd worden op grond van hun handicap of hun seksuele gerichtheid. Het is hier weer van tweeën een. Of het is onzin, en als het onzin is, waar maakt u zich dan zorgen over? Of het is helemaal geen onzin en het is groot onrecht dat in de maatschappij voorkomt, en dan kun je discussiëren over de vraag of opname in de Grondwet wel of niet bevorderlijk is.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Kox (SP):
Of het betoog van collega Van den Berg niet veel aansprekender is dan te zeggen: het is onzin, maar desalniettemin vind ik het heel erg.
De voorzitter:
Graag een kort antwoord, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Wat onzin is — en daar doel ik op — is dat je twee woorden toevoegt aan de Grondwet voor iets wat de Grondwet al regelt. Je bent bezig met iets wat totaal geen toegevoegde waarde heeft. Dat heeft geen zin, dus is het onzin. Het betoog van de heer Van den Berg was op zich prima, maar hij komt tot de conclusie dat er weliswaar wat twijfel is, maar dat ze het toch maar doen. Daar schiet je per saldo ook niks mee op. Dan kun je beter duidelijk zijn en zeggen: als we er niks aan hebben, dan doen we het maar niet. Hoewel ik zijn betoog kan waarderen qua eruditie en als duidelijk verhaal, is het niet iets wat in de praktijk heel veel tot stand brengt.
De heer Kox (SP):
Ik begrijp dat de heer Van Hattem het woord "onzin" terugneemt. Het staat op video en het wordt allemaal in het verslag opgenomen, zoals u net zei. U neemt dat dus terug. Het was geen onzin. Dit zijn toevoegingen die volgens u niet nodig zijn omdat het al anderszins geregeld wordt. Dat is andere taal en die kan je ook gebruiken.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik laat mij wederom geen woorden in de mond leggen door de heer Kox. Ik neem geen woorden terug. Ik leg alleen uit wat ik met "onzin" bedoel, omdat de heer Kox daarnaar vroeg. Dan zou iedere interruptie hier het terugnemen van woorden zijn of zo. Daar staan we hier niet voor.
Waar we hier wel voor staan — en zo wil ik mijn betoog vervolgen, voorzitter — is om toch een paar zaken aan te pakken en te benoemen. Hetzelfde geldt immers voor het voortdurende wegkijken voor de grootste discriminatoire ideologie ten aanzien van de seksuele gerichtheid. Dat is de islam. Die beschouwt homoseksualiteit als een gruweldaad, met alle gevolgen van dien. Zijn de indieners bereid dit in te zien? Afgelopen vrijdagavond bleek dit maar weer eens op Den Haag Centraal, hier vlakbij. Een 27-jarige homoseksuele man werd zwaar toegetakeld, doelbewust, omwille van zijn geaardheid. Ik citeer uit de media: "Vier licht getinte mannen zochten vanwege zijn geaardheid de confrontatie, scholden hem in Marokkaanse straattaal uit voor "zemmer", wat homo betekent, en voor "kankerhomo", om vervolgens rake klappen en schoppen uit te delen." Het is duidelijk dat voor de islam homoseksuelen vogelvrij zijn. Maar wie islamisering aan de kaak stelt, wordt zelf opgejaagd wild. Zolang de islamisering van Nederland niet wordt tegengegaan, is deze extra bepaling in de Grondwet sowieso niets anders dan een wassen neus. De PVV-fractie zal dan ook tegen dit wetsvoorstel stemmen.
Voorzitter, tot zover in eerste termijn.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het was even wachten op het moment dat de islam zou komen. Ik zal mijn islamitische partner, met wie ik samenleef, vertellen dat u er zo over denkt. Wat ik buitengewoon pijnlijk vind, is dat u opnieuw helemaal niet opkomt voor de situatie van homoseksuelen, mensen met een andere seksuele gerichtheid of mensen met een handicap, behalve dan om anderen weg te zetten. Ik vind dat in deze Kamer en in een debat waarin we het hebben over de rechtsstaat en grondrechten van mensen, buitengewoon pijnlijk. Dat raakt me persoonlijk. Dat wil ik gezegd hebben.
De heer Van Hattem (PVV):
Ondertussen moeten we vaststellen dat GroenLinks alleen maar zorgt voor een toenemende islamisering en dat daarmee de positie van homoseksuelen in onze samenleving alleen maar verergert en verslechtert. Dat vind ik pijnlijk.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik zou het fijn vinden als we hier over zakelijke dingen praten en zoeken naar wat we beter kunnen maken in deze samenleving, maar we staan hier ook gewoon als mensen met elkaar. We staan hier als mensen die dingen beter willen maken. Het debat wil ik best met u voeren, maar laten we dat dan doen om stappen te zetten naar de toekomst toe voor mensen in deze samenleving. Laten we daar samen de schouders onder zetten. Ik zoek die verbinding met u.
De heer Van Hattem (PVV):
Naar de toekomst toe moeten we inderdaad werk gaan maken van het tegengaan van de islamisering. We hebben het over het bestrijden van discriminatie, over de positie van homoseksuelen. De islam is daar gewoon de allergrootste bedreiging voor. Als we daar paal en perk aan kunnen stellen en dat kunnen terugdringen, dan zijn we aan het werken aan een betere toekomst voor Nederland. Dan wordt discriminatie effectief tegengegaan, want, zoals ik al zei, de islam is gewoon intrinsiek discriminatoir richting homoseksuelen en heel veel andere groepen.
De voorzitter:
Ik wil de geachte leden oproepen om korte interrupties te plaatsen, want we lopen flink uit de tijd en we hebben nog een groot aantal debatten vandaag. Graag dus korte vragen.
De heer Koole i (PvdA):
De heer Van Hattem leest een stukje voor uit de krant. In dat citaat komt het woord "islam" niet voor. Tegelijkertijd springt hij naar de conclusie dat dat mensen zijn die de islam aanhangen. Dat zou kunnen. Ik weet het niet. Dat komt niet uit het krantenbericht. Dat toont nog eens aan dat het bij hem aan argumentatie ontbreekt en het er bij hem alleen om gaat — ik vraag aan hem waarom hij dat doet — om op basis van zo'n citaat een religie, die vele aspecten kent, weg te zetten. Natuurlijk moet iedere aanhanger van elke religie in Nederland zich houden aan de Grondwet. Dat geldt voor de islam. Dat geldt voor het christendom. Dat geldt voor het jodendom. Ook mensen die niet geloven, moeten zich aan de Grondwet houden. Waarom springt hij vanuit dat citaat naar een generalisatie die tegelijkertijd betekent dat je die mensen wegzet?
De heer Van Hattem (PVV):
Ik zou de heer Koole van de PvdA toch willen vragen om die naïeve deugbril even af te zetten en te kijken naar wat er concreet plaatsvindt. We hebben het over een groep die in Marokkaanse straattaal "zemmer" roept richting iemand met een homoseksuele geaardheid, doelbewust op die persoon. Zoiets is in de islamitische cultuur heel gewoon. Het is duidelijk dat dat eronder zit. U kijkt daarvoor weg. We hebben het over een artikel in de Grondwet. Als je deze feiten al niet onder ogen wil zien, waar kijk je dan wel naar en wat wil je dan toevoegen door dit zo op te nemen? Dan kijk je weg van de problemen die er echt zijn. Dit is herkenbaar een patroon dat vanuit de islam plaatsvindt. In de islamitische ideologie is er een procedure waarin homoseksuelen standaard keihard worden gediscrimineerd en zelfs vermoord.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Koole.
De heer Koole (PvdA):
Ik neem er afstand van dat hij generaliseert dat de islamitische cultuur automatisch tot dat soort excessen leidt. Onzin. Daar neem ik afstand van. Ik stel nogmaals de vraag. Op basis waarvan kan hij uit dat krantenbericht concluderen dat het hier over de islam gaat?
De heer Van Hattem (PVV):
Misschien moet de heer Koole maar eens afstand nemen van zulk soort Marokkaans tuig dat onze samenleving verziekt vanuit die islamitische ideologie. Dan zijn we een stap verder en daar hebben we meer aan dan aan het toevoegen van een paar gronden aan de Grondwet die helemaal niks bijdragen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Koole.
De heer Koole (PvdA):
Ik neem natuurlijk afstand van iedereen die homoseksuelen of anderen met geweld op straat aanvalt. Absoluut. Maar de sprong die de heer Van Hattem maakt naar de islam verwerp ik. Die generalisatie kan hij niet maken op grond van het bericht dat hij geeft. Ik vind het heel erg kwalijk dat hij dat keer op keer blijft doen.
De heer Van Hattem (PVV):
Zo kennen we de PvdA weer, de grootste beschermheer van de islam in Nederland. Dat maakt het ook juist zo kwalijk. Daarom is het maar al te zeer belangrijk om hier keihard tegen te strijden.
De heer Dittrich (D66):
Het is toch wel navrant dat we het hier hebben over de Grondwet en de heer Van Hattem weer bezig is met islambashing. De vrijheid van godsdienst bestaat kennelijk niet voor hem. De heer Van Hattem zegt dat het gaat om geweld tegen homoseksuele mannen. Natuurlijk moeten we daar met z'n allen tegen zijn en tegen optreden op een efficiënte manier. Maar dat u er een hele godsdienst bij haalt op basis van een artikel waarin die godsdienst niet eens naar voren komt, is toch wel echt beneden alle peil. Ik neem daar dus ook afstand van.
De heer Van Hattem (PVV):
Als ze "zemmer" roepen, dan zijn het geen Friezen of Limburgers. Dan hebben we het wel degelijk over lui die vanuit een islamitische ideologie zulk soort geweld plegen. Dat is heel duidelijk. Dat ook D66 daarvoor wegkijkt, zegt genoeg: dit artikel is geen knip voor de neus waard als D66 het alleen maar op deze manier kan interpreteren.
Kortom, voorzitter, wij zijn hier vandaag bezig met een totaal zinloze exercitie en daar wil ik mijn betoog mee afronden.
De voorzitter:
Dank u. Dan is het woord aan de heer Kox namens de SP.
De heer Kox i (SP):
Voorzitter. Toch veel woorden van een collega die zegt dat we bezig zijn met een zinloze exercitie. Maar ja, zoals ik al heb gezegd, is consistentie niet het grootste goed van collega Van Hattem.
Voorzitter. Laat ook ik de initiatiefnemers feliciteren met de tweede lezing van dit voorstel. Ik durf wel te voorspellen, ondanks wat we zojuist gehoord hebben, dat het voorstel in tweede lezing hier de vereiste gekwalificeerde meerderheid zal halen, met onze steun. Dan zal artikel 1 van de Grondwet voortaan verklaren dat discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap en seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook niet toegestaan is in ons land. Het toevoegen van handicap en seksuele gerichtheid doet veel burgers van ons land deugd, niet in de laatste plaats omdat in de alledaagse werkelijkheid discriminatie vanwege handicap of seksuele gerichtheid nog lang niet uitgebannen is, zoals evenmin het geval is bij de andere specifieke kwalificaties in dit zo belangrijke grondwetsartikel.
Wat onze Grondwet preekt, wordt nog lang niet altijd gepraktiseerd. Denk aan het toeslagenschandaal en zie de recente berichten over het ministerie van Buitenlandse Zaken, en luister naar de vele trieste en schokkende verhalen van mensen die vanwege hun seksuele gerichtheid of vanwege hun handicap worden beledigd, bedreigd, achtergesteld en tekortgedaan in hun elementaire rechten en vrijheden. Mag ik namens onze fractie daarom ook de verschillende belangengroeperingen en mensenrechtenorganisaties bedanken die lange tijd geijverd hebben voor het opnemen van deze specifieke vormen van discriminatie in onze Grondwet?
Voorzitter. Het voorliggend voorstel om artikel 1 uit te breiden met specifieke verboden van discriminatie wegens seksuele gerichtheid en handicap heeft, zoals gezegd, onze volledige steun. Daarnaast wil onze fractie ook graag een bijdrage leveren aan de verruiming van de discussie over de formulering en de functie van artikel 1 in de toekomst. Het rechtsgoed van de Nederlander dat wij met deze grondwetswijziging proberen te beschermen, is het recht om niet gediscrimineerd te worden, op wat voor grond dan ook. Dat rechtsgoed staat in theorie behoorlijk stevig in z'n schoenen. Niet voor niets is sinds 1983 het verbod op discriminatie ons eerste grondwetsartikel. Elke specificering van dat verbod kent extra waarde toe aan de toegevoegde non-discriminatiegronden.
Het is met goede reden dat de initiatiefnemers zich zorgen maken over discriminatie op basis van seksuele gerichtheid of handicap en het is dus ook met goede reden dat zij over willen gaan tot specificering van dit grondwetsartikel. Echter, en nu kom ik ook bij het betoog van collega Van den Berg, elke specificering kan ook de waarde verminderen van de non-discriminatiegronden die niet zijn opgenomen in het grondwetsartikel. Juist daar ligt voor mijn fractie enige zorg en vanwege die zorg rijzen bij onze fractie twee vragen waar ik graag een reactie op zou krijgen van zowel de indieners als de minister. De eerste vraag is of artikel 1 nu af is of dat we verdere aanvullingen of wijzigingen verwachten in de nabije toekmost. De tweede vraag is of de weg die we sinds 1983 zijn ingeslagen, op termijn wel de meest duurzame zal zijn of dat er een andere weg mogelijk is.
De eerste vraag rijst mede vanwege andere bepalingen in andere grondwetten en internationale verdragen over discriminatie. Wat opvalt zijn naast de overeenkomsten de verschillen daartussen. Zo noemt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties ras, kleur, seks, taal, religie, politieke of andere opvattingen, nationale of sociale origine, bezit, geboorte of andere status als vormen van laakbare discriminatie. Het Europese Mensenrechtenverdrag van de Raad van Europa is vrijwel gelijkluidend. Beide verdragen zijn enerzijds krapper dan onze Grondwet, maar anderzijds weer ruimer. Seksuele gerichtheid en handicap worden niet in deze verdragen genoemd, vermogen en kleur alsook nationale en sociale herkomst weer wel.
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wijkt enigszins af van de twee genoemde verdragen en ook van onze Grondwet. Het handvest noemt als discriminatievormen bijvoorbeeld de twee nu aan onze Grondwet toe te voegen vormen van discriminatie, seksuele gerichtheid en handicap, maar ook andere discriminatie, wegens vermogen en genetische kenmerken, om maar wat te noemen.
De Duitse grondwet heeft weer een andere omschrijving van laakbare vormen van discriminatie. Die is beduidend krapper dan onze Grondwet en de internationale verdragen waar Duitsland, net als Nederland, zich aan gebonden heeft.
Wie de Belgische grondwet leest, komt een heel korte bepaling tegen inzake discriminatie. Die staat in artikel 11 van die grondwet: "Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden." In de Belgische antidiscriminatiewet worden specifieke vormen van discriminatie opgesomd: "zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, geslacht, geslachtsverandering, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, leeftijd, fortuin, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidssituatie, handicap, taal, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst". Opmerkelijk is dat onze zuiderburen met een heel korte formulering in de grondwet vervolgens verder gaan dan wij, door ook discriminatie wegens vermogen, syndicale gezindheid, leeftijd, geslachtsverandering en huidige en toekomstige gezondheidssituatie expliciet als onaanvaardbaar aan te duiden.
De Oostenrijkse grondwet kiest weer een andere weg. Daarin wordt expliciet een verbod op bevoorrechting wegens geboorte, geslacht, stand, klasse en opvatting uitgesloten. Expliciet wordt in de grondwet van Oostenrijk alleen een verbod op benadeling wegens handicap genoemd. In verschillende Gleichbehandlungsgesetze wordt verder uitwerking gegeven aan deze bepaling.
Voorzitter. Tot slot de Franse aanpak. Artikel 1 van de Franse grondwet zegt dat Frankrijk de égalité voor de wet verzekert aan alle burgers zonder discriminatie naar origine, ras of religie. Ook hier een korte bepaling. Ook in Frankrijk wordt in verdere wetgeving nader invulling gegeven aan het discriminatieverbod. Opmerkelijk is dan overigens weer dat in Frankrijk voorstellen op tafel liggen om de aanduiding wegens ras uit de grondwet te halen, omdat de aanduiding "ras" in zichzelf als discriminerend gezien zou kunnen worden. Dat is voor de Belgen reden om in hun wetgeving over "zogenaamd ras" te spreken.
Vraag aan de indieners en aan de minister op basis van dit korte overzicht: hoe zouden wij in de toekomst het beste verder gaan met de ontwikkeling van artikel 1? Is nadere verbijzondering te verwachten of te bepleiten, bijvoorbeeld door discriminatie op grond van vermogen, leeftijd, gezondheidstoestand, geslachtsverandering of nationale minderheid toe te voegen? Of eerder inperking, door bijvoorbeeld de aanduiding "ras" te schrappen? Ik verwijs ook naar het betoog van collega Dittrich. In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in het EVRM en in het handvest van de EU wordt sociale origine genoemd in verband met non-discriminatie. Zou het de moeite waard zijn om dat ook bij ons in de Grondwet toe te passen?
Voorzitter. Dan mijn tweede vraag aan de indieners en aan de minister. Hoe kijken zij aan tegen de gedachte dat verbijzondering — ik kijk weer naar collega Van den Berg — en specifieke insluiting van vormen van discriminatie op zijn minst het risico met zich meedraagt van uitsluiting: wat niet genoemd wordt in een lange reeds van vormen van discriminatie is wellicht niet zo ernstig? Is er daarom wellicht iets te zeggen voor een accentuering van de kernbepaling dat discriminatie op welke grond dan ook verboden is? Dat zou volgens mijn fractie kunnen zonder ingewikkelde wijzigingsvoorstellen.
Het EVRM benoemt als eerste dat discriminatie "op welke grond ook" verboden is. Het EU-handvest benoemt als eerste dat iedere discriminatie verboden is. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens doet hetzelfde. Wat zouden de indieners en de minister ervan vinden dat de redactie van artikel 1 in de toekomst zo wordt aangepast dat die algemene bepaling "op welke grond dan ook" in de tekst vóór de met name genoemde vormen van discriminatie wordt geplaatst? Dan wordt het algemene discriminatieverbod explicieter en is evident dat de daarop volgende opsomming indicatief en niet limitatief is. Dat zou ons mogelijkheden geven om in de toekomst te verbijzonderen, terwijl duidelijk blijft dat het gaat over een algemeen verbod en dat de genoemde vormen op geen enkele manier limitatief zijn. Ik zou mij ook kunnen voorstellen dat wij de staatscommissie tegen discriminatie en racisme vragen om dat bij de voorstellen die ze in de komende tijd gaat doen op te nemen. Nog een keer: het lijkt bijna een redactionele wijziging, die niet te ingewikkeld is, maar die waarschijnlijk rechtdoet aan zowel de wens van deze Kamer als die van belangen- en mensenrechtenorganisaties om zaken te expliciteren, en die tegelijkertijd het risico indamt dat een vermelding in de Grondwet andere discriminatiegronden minder belangrijk zou maken.
Voorzitter. Ik rond af. Op dit moment vinden we, gegeven de huidige maatschappelijke context, het expliciet opnemen in onze Grondwet van een verbod op discriminatie wegens seksuele gerichtheid of handicap belangrijk. Veel te veel en veel te vaak worden immers inwoners van dit land volstrekt onnodig en volledig ten onrechte geconfronteerd met een dergelijke discriminatie. De grondwetswijziging maakt klip-en-klaar helder dat degene die denkt een ander te mogen achterstellen, beledigen of bedreigen vanwege seksuele gerichtheid of handicap, fundamenteel en volledig fout zit en daarop aangesproken en afgerekend mag en moet worden. Discriminatie is een maatschappelijk vergif en discriminatie op basis van seksuele gerichtheid en handicap is een bijzonder pijnlijk vergif, dat we zo veel mogelijk en waar maar mogelijk moeten tegengaan en uitbannen. Vandaar dat de SP dit wetsvoorstel, net als in eerste lezing, graag zal steunen en vandaar dat ik zowel de indieners als de minister verzoek om te bezien of een nadere studie over hoe we in de toekomst met artikel 1 omgaan, mogelijk zou zijn.
Dank u wel, voorzitter, en dank u wel voor de coulance.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kox. Dan is het woord aan mevrouw Nanninga van de Fractie-Nanninga.
Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. Wat is dat toch, die neiging om open deuren met groot vertoon en zeer publiekelijk in te trappen? De moderne ziekte van het virtue signalling, een lelijke Amerikaanse term uit een lelijke Amerikaanse denktrant, die is overgewaaid naar ons mooie, oude, waardige continent: woke. Wie woke is, is wakker, zo wakker dat hij onrecht ziet waar geen onrecht is; dat hij slachtoffers ziet waar anderen gewoon twee gelijkwaardige mensen met een verschillende mening zien; dat hij agressie ziet waar anderen een grap zien; dat hij microagressie ziet waar eigenlijk sprake is van een gewoonte of van ingesleten taalgebruik, zoals "raadsheer". Iedereen vindt het volkomen vanzelfsprekend dat deze term voor mannen én vrouwen gebruikt wordt, maar wie woke is, ziet hier microagressie, met vrouwen als slachtoffer, en gaat trachten de taal naar zijn hand te zetten, zoals onze D66-minister nu wil doen met ons Wetboek van Strafrecht.
Dat opzichtige klagen over misdaden die geen misdaden zijn, het identificeren van denkdelicten en het dwingend willen aanpassen van zaken of woorden ter preventie van deze zelfgebreide misstand, heet virtue signalling. Ik heb getracht hiervoor een mooi Nederlands woord te bedenken. "Deugd signaleren" klinkt te veel als een matrixbord boven de A4. "Fatsoenspochen" suggereert dat dit gedrag daadwerkelijk iets is om trots op te zijn, en dat is het geenszins. "Moreel exhibitionisme" dan maar.
Soms valt zelfs onze Grondwet ten prooi aan moreel exhibitionisme, voorzitter, zoals vandaag. Staat u mij toe eerst even toe te lichten dat mijn fractie en ik gerust geloven dat de verdedigers van het voorstel en degenen die van zins zijn voor te stemmen zulks natuurlijk met de beste intenties doen. Laat ik dan ook maar alvast de in dit soort debatten onvermijdelijke open deur intrappen dat JA21 natuurlijk mordicus tegen het discrimineren van wie dan ook is, waaronder de vandaag besproken mensen met een handicap of niet-heteroseksuele geaardheid. Kijk, nu maak ik mezelf schuldig aan moreel exhibitionisme, daartoe genoopt door de teneur van debatten als deze.
Voorzitter. Wat bereiken we nou met deze grondwetswijziging? Laten we daarmee zien dat we deze twee toe te voegen groepen niet discrimineren? En dan? Het principe om ook gehandicapten en lhbti'ers niet te discrimineren staat toch al klip-en-klaar in onze Grondwet, zij het niet expliciet? En dat hoeft ook helemaal niet. De toevoeging is puur symbolisch. Zolang wij verschillende discriminatiegronden apart benoemen, zijn er automatisch dus ook heel veel gronden die we niet noemen. Er lijkt een wedstrijdje te ontstaan over welke discriminatiegrond nou het meest verwerpelijk is. Door sommige gronden wel en andere niet op te nemen in artikel 1 lijkt er — nou komt het! — een onderscheid te worden gemaakt in de verwerpelijkheid per grond. Dat is op zijn minst ironisch te noemen.
"Maar JA21, ons artikel heeft toch juist een belangrijke morele en symbolische waarde?" Zeker. Precies daarom heeft mijn fractie ook bezwaar tegen deze aanpassing. Het toevoegen van allerlei gronden aan artikel 1 doet het idee ontstaan dat artikel 1 bestaat uit een limitatieve lijst. Dat willen we, juist omdat de Grondwet een belangrijke symbolische waarde heeft, toch voorkomen? Door inflatie van discriminatiegronden verliest het artikel aan kracht. Het kiezen van gehandicapten en seksuele geaardheid lijkt behoorlijk selectief en arbitrair. Dat zeg ik niet omdat deze mensen geen discriminatie ondervinden. Laat dat duidelijk zijn. Maar als we hieraan beginnen, waarom dan niet verblijfstatus, opleidingsniveau, geboorteplaats, lengte, dikte, haarkleur, sociale klasse, hobby's, muzikale voorkeur, haarstijl? Zou dat iets oplossen? Nee. Is die lijst ooit volledig? Nee. Als u het mij straks bij de kerstborrel met een glas glühwein in de hand vraagt, zal ik off the record misschien wel betogen dat liefhebbers van Bruce Springsteen een streepje voor hebben en dat het weinig bezwaarlijk zou zijn als fans van ingewikkelde jazzmuziek gewoon geen stageplaats zouden moeten krijgen. Ik ontken niet dat muzieksmaak ook een discriminatiegrond kan zijn, wil ik maar zeggen. Dat vereist echter toch echt geen grondwetswijziging. Ik weet natuurlijk dat ik sollicitanten daar niet naar mag vragen en al helemaal niet om mag afwijzen.
Het lijkt er nu sterk op dat dit artikel 1 wordt gebruikt door de initiatiefnemers om woke te zijn, moreel exhibitionisme. De Grondwet leent zich hier niet voor. Mijn fractie betreurt het dat de initiatiefnemers de Grondwet inzetten voor hun eigen politieke stellingname. Ik acht de initiatiefnemers namelijk prima in staat om onze Grondwet te lezen en correct te interpreteren. Ik acht gehandicapten noch niet-hetero's slachtoffer of uitgesloten van onze Grondwet. "Niet-hetero's" is een beetje een nare term, alsof je iets mist, maar "lhbti" dekt de lading niet, want "t" is natuurlijk geen geaardheid. Goed, u weet welke groep ik bedoel. De motivatie voor dit circus is geen oprechte bezorgdheid, want we weten dat deze groepen al beschermd zijn. Het is moreel exhibitionisme.
Voorzitter. Als de indieners hadden voorgesteld alle gronden te schrappen en zo artikel 1 waarlijk inclusief te maken, dan hadden zij onze fractie aan hun zijde gehad. Dan had de term "moreel exhibitionisme" hier vandaag niet hoeven vallen, omdat er dan niet opzichtig zou zijn gedeugd, maar dan zouden er verstandig zaken gelijk worden getrokken, zonder des aanziens des persoons of des persoonskenmerks, zou ik daaraan toe willen voegen.
Voorzitter. De backlash van dit soort debatten en een onderbouwde tegenstem is in de woke wereld van politiek en media tegenwoordig onveranderlijk. "Wie niet buigt voor mijn eisen, voor mijn idee wat goede moraal, smaak en het beschermen van anderen is, is dus tegen mij en mijn doelen. Wie vindt dat puberteitsblokkers bij kinderen misschien niet het beste idee zijn, is dus transfoob. Wie vindt dat het slopen van complete Amerikaanse binnensteden in het kader van Black Lives Matter zinloos, ongerechtvaardigd geweld is, is dus tegen politiegeweld en tegen zwarte mensen. Wie tegen allerlei vlaggen, speldjes, insignes, knielen en armbandjes is, is voor wat men betoogt te bestrijden." Moreel exhibitionisme gaat vrijwel altijd hand in hand met morele chantage. Verdraai mijn woorden dus zoals u wilt. Breng de stemmingsuitslag zonder context in de pers met uw eigen framing. Insinueer, chanteer, suggereer. Wij gaan ons niet onder druk een voorstem laten afdwingen. "Freedom is the right to say no", is een mooi citaat van George Orwell, wiens naam bij de voorbereiding van dit debat over het wegen en aanpassen van woorden, taal, het goede en het ware vaker door mijn hoofd speelde. Wij zullen niet terugschrikken voor kwaadwillige interpretaties van onze weigering artikel 1 uit te breiden. Wij weten waar wij voor staan. Wij weten waar artikel 1 voor staat. Wij weten dat we artikel 1 geïnternaliseerd hebben en schending daarvan verafschuwen. Artikel 1 behoeft deze uitbreiding niet.
De enige steekhoudende aanpassing is juist om alle losse gronden te schrappen. Dan houden we over, in al zijn onverbiddelijke en omarmende eenvoud: "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie op welke grond dan ook is niet toegestaan." Geen moreel exhibitionisme in zicht, geen beschermde categorieën, geen politieke waan van de dag. Iedereen voor de wet en in de wet gelijk. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie op welke grond dan ook is niet toegestaan.
Voorzitter. Dank u wel.
De heer Dittrich i (D66):
Ik ga niet in op de definitie die mevrouw Nanninga over woke heeft gegeven, want die klopt helemaal niet. Ik wil ingaan op de rest van haar betoog. Ik begrijp niet waar JA21 nou staat, want in de Tweede Kamer heeft JA21 voorgestemd in de tweede lezing. Nu houdt u een hele verhandeling waarom u tegen bent. Het is onbegrijpelijk. Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen de afweging die JA21 in de Tweede Kamer heeft gemaakt en die hier in de Eerste Kamer?
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Dat kan ik zeker. Zoals de heer Dittrich weet, komt iedere fractie in de Tweede en Eerste Kamer zelfstandig tot een conclusie over voorliggend wetsvoorstel. Daar is geenszins een regel voor. Misschien is die er wel bij de regeringspartijen. Daar heerst natuurlijk een heel strenge discipline en weinig ruimte voor eigen interpretatie en inbreng. Bij ons is dat gelukkig niet het geval. Dat kan ik heel simpel uitleggen. Het voegt niets toe om die gronden toe te voegen. Het kan ook geen kwaad. Het is een loze handeling die wat ons betreft niet hoeft. Met dezelfde argumentatie zou je ook voor kunnen stemmen. Het maakt natuurlijk niet zo veel uit.
De heer Kox i (SP):
Maar de leden van fractie-Nanninga stemden ook vóór in de eerste lezing in deze Kamer, met uitzondering van het lid Van Pareren. Wat is er gebeurd sinds de eerste lezing waardoor het eindoordeel in de tweede lezing de andere kant op valt, in zulke nadrukkelijke bewoordingen, die we toen niet gehoord hebben? Is er iets gebeurd? Zijn er nieuwe inzichten die een verandering van het standpunt mogelijk maken? Natuurlijk kan elke fractie anders stemmen dan aan de overkant — we zijn onze eigen meesters — maar volgens mij hebben de leden van fractie-Nanninga, met uitzondering van het lid Van Pareren, voor de wetswijziging gestemd.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Volgens mij zaten we toen niet onder deze naam in deze Kamer. Op dat moment waren we nog lid van een andere partij.
De voorzitter:
De fractie-Van Pareren heeft tegengestemd.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Toen is er een andere afweging gemaakt. Volgens mij zat ik zelf ook niet in deze Kamer in de tijd dat het fractie-Van Pareren was; ik was toen met zwangerschapsverlof. Zoals u misschien nog weet, zaten we toen in een wat penibele politieke situatie.
De voorzitter:
Een interbellum.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Ja.
De heer Kox (SP):
Dan maak ik een vergissing. Ik dacht dat het lid Van Pareren heeft tegengestemd, maar u heeft gelijk: de fractie heeft tegengestemd. Dan moet ik me terugtrekken, want dat was verkeerd.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik heb een vraag aan mevrouw Nanninga. Zij stelt voor om een hele algemene bepaling op te nemen, gelijke gevallen worden gelijk behandeld, en that's it. Is mevrouw Nanninga bekend met de horizontale werking van artikel 1 van de Grondwet?
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Ja. Dat ben ik.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Welke gevolgen denkt u dat het opnemen van uw grondwetsbepaling heeft voor de horizontale werking?
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Die bepaling hoeft niet te worden opgenomen, want die staat er al in. Ik stel voor om de losse gronden te schrappen. Dat is wat ik net tweemaal voordroeg: artikel 1 zonder die losse kenmerken of gronden. Dat hoeft dus niet te worden opgenomen, want het staat er al in.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Maar u zegt dat u maar één algemene bepaling wil: gelijke gevallen worden gelijk behandeld. Dat is de grondwet van Nanninga: discriminatie is verboden. U noemt geen enkele grond. Vrijwel alle andere landen doen dat wel. Daarom vraag ik u nogmaals: wat is, denkt u, het gevolg voor de horizontale werking van die bepaling in Nederland, als we de Nanninga-bepaling zouden invoeren?
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Ik mag toch hopen dat we grondwetten niet naar personen gaan vernoemen. Dat zal hopelijk na deze grondwetswijziging ook niet het geval zijn, hoezeer ik de geachte indieners ook zou gunnen dat artikel 1 voortaan misschien hun naam draagt. Dat lijkt me niet nodig.
Ik wil geen bepaling veranderen. Als je de losse discriminatiegronden schrapt, staat de bepaling "worden in gelijke gevallen gelijk behandeld" er nog steeds in. Dus ik begrijp eigenlijk niet waar de heer Otten naartoe wil.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Misschien begrijpt u niet wat "horizontale werking" is. Dat wil zeggen dat de rechter artikel 1 tussen mensen kan toepassen. Met zo'n zeer algemene bepaling moet elke rechter in Nederland bepalen wat gelijke gevallen zijn en of gevallen wel of niet gelijk zijn. Dan geef je dus extreem veel interpretatieruimte aan de rechter om te bepalen wat een gelijk geval is of niet. Daarom denk ik dat het wenselijk is dat er in ieder geval een aantal concrete gronden worden genoemd in zo'n bepaling. Anders geef je echt carte blanche aan de rechterlijke macht om continu allerlei verschillende, ongelijke zaken gelijk te trekken, et cetera.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Beseft u dat?
De voorzitter:
Dank voor uw korte vraag.
Mevrouw Nanninga (Fractie-Nanninga):
Mijns inziens ziet de heer Otten dat echt verkeerd. Als er wel gronden genoemd worden, lijkt het me sterk dat de rechter daar een zwaarder gewicht aan toekent in een uitspraak. Een rechter moet in een zaak over discriminatie, racisme, achterstelling of wat dan ook, bijvoorbeeld als iemand een baan niet heeft gekregen, eerst vaststellen of er sprake is van gelijke gevallen en dan pas vaststellen of iemands afkomst, kleur of geaardheid daar een rol bij heeft gespeeld. Ik zie die vrijheid en de taak van de rechter om eerst te beoordelen of er sprake is van gelijke gevallen waarin dus gelijke behandeling gepast is, elkaar helemaal niet in de wielen rijden.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nanninga. Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Voorzitter: Atsma
De voorzitter:
Ook van mijn kant welkom aan de initiatiefnemers, de minister, de collega's en allen op de publieke tribune en elders. Het woord is aan de heer Schalk. Hij spreekt namens de SGP-fractie.
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Gisteren luisterde ik naar de toespraak van premier Rutte. Daarin tastte hij naar woorden om erkenning te geven en excuses aan te bieden voor de verschrikkingen van het verleden. Daar klonken de schrille klanken van het slavernijverleden in door. Het deed me denken aan een ervaring, dit voorjaar, toen we met de commissie-KOREL naar de Cariben waren afgereisd. Op zondag ging ik naar de Wesley Church op Saba, samen met mijn dierbare collega Peter Ester, die ons helaas ontvallen is. Wij zaten daar in dat kerkje. De gemeente die samenkwam, was duidelijk een mengeling van rassen, volken en natiën.
Hoe kwamen ze daar bijeen op Saba? Tijdens die dienst zongen we een keur aan liederen die op een scherm aan de wand werden getoond. Ze werden gezongen met een intensiteit die indruk maakte. In die liederen klonk een diep heimwee, een onuitspreekbaar verlangen en een warmte die ik niet direct kon plaatsen. Totdat ik meer ging letten op de namen van de dichters en vooral op de jaartallen die erbij stonden. Toen ging er een nieuwe wereld open. Daar stonden jaartallen uit de 18de eeuw. Een van die liederen was geschreven door de slavenhandelaar die tot bekering was gekomen, John Newton, die in 1772 zijn fameuze lied Amazing Grace heeft geschreven. "Amazing grace how sweet the sound. That saved a wretch like me. I once was lost, but now I'm found. Was blind but now I see." De intensiteit was van hen die het van binnenuit voelden. Het waren de slavenliederen die zongen van verdriet en pijn en van hoop en verlangen. Ze zongen over hun Verlosser en Zaligmaker: Jezus.
Welnu, de toespraak van de minister-president bracht nog wat gedachten omhoog over mijn tekst van vandaag, nu we spreken over handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegronden. Bij de eerste lezing werd namelijk vooral gehint op die constitutionele rijpheid. Het debat van destijds teruglezend kwam ik niet erg veel verder met dat begrip. Ik moet toegeven dat de heer Hammelburg kort maar krachtig heeft toegelicht waar het daarbij om gaat. Hij plaatste het woord "rijpheid" in vervolg op een ander woord, namelijk "constitutionele reikwijdte", waarmee hij bedoelde dat aanpassingen van de Grondwet voldoende gedragen moeten worden door de Nederlandse rechtsorde en maatschappij. Dat is althans een vrij citaat van mij. Als daaraan voldaan wordt, komt een voorstel dus tot constitutionele rijpheid. Welnu, laten we dat eens aannemen als een redelijke route. Dan vraag ik nu aan de indieners en aan de regering: met welke feiten kan nu worden aangetoond dat de gronden handicap en seksuele diversiteit voldoende gedragen worden door de Nederlandse rechtsorde en maatschappij? In het licht van die toespraak van gisteren vraag ik: is een discussie over het slavernijverleden dan nog niet gekomen tot voldoende rijpheid?
In eerste lezing vroeg ik waarom niet een aantal andere aspecten zouden moeten worden opgenomen. Toen is gezegd dat het niet om een limitatieve opsomming gaat. Daarmee komen we op een belangwekkend punt ten aanzien van de Grondwet. Onze Grondwet heeft namelijk een paar belangrijke kenmerken, zoals het sobere karakter en de verticale werking, oftewel de werking van de overheid naar de burger. Je zou kunnen zeggen dat het primaat bij de sobere, verticaal werkende Grondwet ligt en dat de wetgeving daaronder een horizontale werking heeft. Zo vormt de Algemene wet gelijke behandeling een horizontale uitwerking van de norm uit artikel 1. Welnu, vanuit deze redenering zou het denkbaar zijn dat een verbod op discriminatie op grond van seksuele gerichtheid in de Algemene wet gelijke behandeling terecht zou komen, als je daar al behoefte aan hebt. Zou dat niet een betere en logischer plaats zijn? Dat vraag ik aan de indieners en aan de regering. Is een vermelding in de Grondwet noodzakelijk omdat een verticale werking nodig is? Het gaat toch om die horizontale werking? Wat er nu gebeurt, is immers nogal vreemd en onlogisch. Nog niet lang geleden hebben we de Algemene wet gelijke behandeling aangepast. In hoofdstuk 1 daarvan gaat het over gelijke behandeling van personen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De aanpassing ging destijds over artikel 1, lid 2, waarin nu is genoteerd: onder onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van geslachtskenmerken, genderidentiteit en genderexpressie. Hoe zit dat nu? Was het niet beter geweest om de titel van hoofdstuk 1 te wijzigen? Daarin staat nu namelijk niet "seksuele gerichtheid", maar "hetero- of homoseksuele gerichtheid". Is dat nu een tekort van de Algemene wet gelijke behandeling, zodat we nu weer een wijzigingsvoorstel tegemoet kunnen zien of te verwachten hebben? Of is dat onderscheid niet duidelijk genoeg en moet het daarom per se in de Grondwet?
Voorzitter. Er is gekozen voor explicitering van de gronden, en wel voor seksuele gerichtheid en handicap. Ik was nogal onaangenaam verrast toen ik las dat in de Tweede Kamer gezegd werd dat de term "op welke grond dan ook" onvoldoende zou zijn en dat er gekozen werd voor een explicitering, omdat het hierbij zou gaan om gronden die bij voorbaat verdacht zijn. Kunnen de indieners uitleggen wat daarmee bedoeld wordt? Hoezo worden die gronden "bij voorbaat verdacht"? En kunnen ze hun uitleg met voorbeelden verduidelijken?
Voorzitter. De indieners hebben gekozen voor een specifieke uitbreiding, maar het lijkt een beetje op shoppen in het grotere geheel. In artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie staat: "Iedere discriminatie met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid is verboden." Hanteert het EHRM volgens de indieners wel een limitatieve opsomming? En ligt dan een limitatieve opsomming in de Grondwet niet meer voor de hand? Waarom een selectie? Wat zegt dat over de andere gronden in het EHRM, waar nog genoeg over te zeggen zou zijn?
Laat ik een vervelend voorbeeld geven. De indieners hebben ongetwijfeld gehoord van de man van een jaar of 30 die in Lisse als 15-jarig meisje toegang vroeg tot de kleedkamer. Hij kwam er natuurlijk niet in, terecht. Maar was dat nou in het licht van deze discussie discriminatie op grond van zijn leeftijd, zijn geslacht, zijn seksuele gerichtheid of zijn genderexpressie? Wat zou er gebeuren als die man niet 30 was, maar 17 of 18? Kortom, de verwarring is compleet.
Voorzitter. Nog even over handicap. Het blijft mij steken dat het lijkt alsof dit een nieuw element is, alsof in het verleden mensen met een handicap wel gediscrimineerd hadden mogen worden. Het voelt echt alsof dit element apart is meegenomen omdat daar natuurlijk niemand op tegen kan zijn. Maar goed, ik herinner mij levendig enkele onderdelen van het debat bij eerste lezing. Dat waren natuurlijk andere indieners en een andere minister. Met name ging het toen over discriminatie op het gehandicapte ongeboren leven. Ik sprak ouders die bij de twintigwekenecho een moeilijke boodschap kregen over het kind dat onder het hart van die moeder werd gedragen. Bij de diverse controles daarna, in de weken daarna, werd steeds de vraag gesteld of het niet beter was om dat kind weg te halen. Ik vraag aan de indieners: kunt u zich voorstellen wat dat betekende voor de aanstaande ouders? En is dat dan ook de "discriminatie op basis van handicap" die de indieners op het oog hebben?
Voorzitter. Nu gebruikte ik niet geheel per ongeluk het woord "moeder". Daarbij gaat het om de vrouw die het kind onder haar hart draagt, het voedt met haar lichaam, het voldraagt, het kind baart. Is dat ook nog de moeder als deze vrouw op enig moment ontdekt een andere seksuele gerichtheid te hebben of zelfs tot de conclusie komt dat ze in het verkeerde lichaam zit? Ik hoop dat u voelt dat ik mijn woorden met zorg kiest, maar deze vragen komen naar boven bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Stel die vrouw gaat zich man voelen en laat zich ook zo registreren. Is die nieuwe man dan moeder? Is het discriminerend als de omgeving over "moeder" blijft spreken? Of stel dat de vader van dat betreffende kind zich meer vrouw gaat voelen, wordt hij dan na wisseling van zijn geslachtsregistratie de moeder? En kan het dan als discriminatie worden betiteld als de omgeving hem nog als "vader" aanmerkt?
Voorzitter. Misschien lijkt het alsof ik met mijn vragen wegdwaal, maar ze zijn heel serieus bedoeld. Ik merk namelijk dat het voorliggende initiatiefvoorstel niet op zichzelf staat, maar naar mijn mening samenhangt met een hele serie vrij nieuwe ideeën die allemaal draaien om de genderdiscussie. Als je het geheel van die stukken overziet, dan zie je dat de term "seksuele diversiteit" heel divers kan worden uitgelegd en uitgewerkt. Dat brengt mij uiteraard bij het uitgangspunt voor de SGP als het gaat om seksuele diversiteit: hoe god het bedoeld heeft, met name vanuit de scheppingsorde. In het Bijbelboek Genesis staat het kernachtig: "Man en vrouw schiep hij hen".
Voorzitter. Dat impliceert dat mijn fractie de seksuele gerichtheid plaatst binnen de context van het huwelijk als een levenslange relatie van liefde en trouw tussen een man en een vrouw, waarbinnen kinderen een veilige bedding kunnen vinden. Die gedachte werd afgelopen zondag nog eens versterkt in de kerkdienst die ik in mijn eigen kerkelijke gemeente mocht bijwonen. Daar ging het over een jonge vrouw, Maria, een meisje eigenlijk nog, want ze was ongehuwd, maagd, die zwanger werd zonder gehuwd te zijn. Wat heeft dat betekend in het leven van deze jonge vrouw? Zou ze verguisd zijn geworden? Hoe is haar leven geweest? Werd ze gediscrimineerd? Wij weten het niet, alleen wel dat deze jonge Maria na de oude Elisabeth gaat, ook al zwanger, bij wie het kindje in de moederschoot opspringt van vreugde als ze de stem van de jonge aanstaande moeder hoort. Om de beurt zingen ze een lied van hoop en verlangen. Zij zongen over hun Zaligmaker: Jezus.
Ik dank u.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik heb eigenlijk maar één vraag aan de heer Schalk. Maakt hij zich zorgen over de discriminatie van burgers wegens seksuele gerichtheid?
De heer Schalk (SGP):
Zeker.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik vind het goed om dat vast te stellen, omdat dat een common ground geeft om te zoeken naar wat er in deze samenleving verbeterd kan worden, ook als het gaat om seksuele gerichtheid.
De heer Schalk (SGP):
Misschien nog een korte reactie op de heer Ganzevoort. We hebben diverse keren met elkaar gediscussieerd over deze thematiek en ook over de gedachten rondom gender en dergelijke. Ik heb steeds geprobeerd dat met respect te doen. Maar ik heb ook juist vanuit mijn diepste christelijke overtuiging duidelijk proberen te maken dat we verre moeten blijven van alle vormen van discriminatie en van het wegzetten van mensen. Ik denk dat we dat ook moeten blijven doen. Vervolgens blijf ik vanuit mijn diepste levensovertuiging — ik denk dat de heer Ganzevoort mij daar ook de ruimte voor geeft — bepaalde manieren van leven benoemen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Talsma. Hij vertegenwoordigt de ChristenUnie.
De heer Talsma i (ChristenUnie):
Dank u zeer, meneer de voorzitter. Stel dat uw samenkomst wordt bezocht door iemand die prachtige kleren en een gouden ring draagt en tegelijkertijd door een arme in haveloze vodden. Als u de eerste met alle zorg omringt en een mooie, prominente plaats aanbiedt, terwijl u tegen de tweede zegt "u mag wel blijven staan of kom anders bij mijn voetbank op de grond zitten", hebt u dan niet onder elkaar een onderscheid gemaakt? En bent u zo geen rechters geworden met verkeerde overwegingen? Zo hield de apostel Jacobus, mogelijk de broer van Jezus zelf en in ieder geval een gezaghebbende leider van de vroege kerk, de gemeenschap van zijn tijd in het tweede hoofdstuk van zijn brief een spiegel voor. Op het eerste gezicht lijkt zijn situatieschets misschien wat dik aangezet, maar kennelijk zag Jacobus in zijn tijd volop aanleiding voor zo'n kritische spiegel. In overeenstemming met belangrijke joodse wetsteksten kleurde hij die spiegel op een bijzondere manier in. Gelijke behandeling is niet in de eerste plaats voor iedereen in alles hetzelfde, maar primair gericht op de bescherming van kwetsbaren of van minderheden in de maatschappij. Jacobus heeft juist mensen die in de knel zouden kunnen komen op het oog.
Zo'n kritische spiegel is ook in onze maatschappij nodig. De verwijzing van Jacobus naar rechters met verkeerde overwegingen vormt wat mijn fractie betreft een mooie brug van die spiegel naar de concretisering in wet en praktijk. Want, het is al eerder gezegd, discriminatie en ongelijke behandeling op grond van onder meer handicap en seksuele gerichtheid komen ook in Nederland helaas nog altijd voor. Er zijn al verschillende vormen genoemd. Ik denk bijvoorbeeld aan allerlei vormen van arbeidsmarktdiscriminatie, waar mensen met een handicap mee geconfronteerd worden. Maar ik denk ook aan homofobe spreekkoren in voetbalstadions en verbaal of zelfs fysiek geweld vanwege seksuele gerichtheid.
Hoewel mijn fractie getallen bepaald niet leidend wil laten zijn in dit debat, bleek in de schriftelijke voorbereiding dat het aantal zaken dat bijvoorbeeld aan het College voor de Rechten van de Mens en aan het Openbaar Ministerie wordt voorgelegd waar het gaat om discriminatie op grond van seksuele gerichtheid of handicap, helaas geen dalende lijn laat zien.
Toen in 1983 het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod werden opgenomen in artikel 1 van de Grondwet koos de grondwetgever voor opname van een aantal concrete non-discriminatiegronden, aangevuld met de bepaling dat discriminatie op welke grond dan ook niet is toegestaan. Uit de parlementaire behandeling van destijds bleek al dat de bedoeling was dat de keuze welke kenmerken of eigenschappen specifieke vermelding zouden verdienen, of eigenlijk behoefden — ik citeer — "door de maatschappelijke werkelijkheid zou worden bepaald". "Maatschappelijke werkelijkheid" is daarbij uiteraard iets volstrekt anders dan de waan van de dag. De zorgvuldige en tijdrovende procedure van een grondwetswijziging waakt daar ook tegen. In dit verband haal ik graag de volgende overweging aan van de commissie rechtsgevolgen non-discriminatiegronden in haar rapport uit 2006. Ik waarschuw maar vast: dit is een citaat van een paar zinnen. "Opname van een grond in artikel 1 Grondwet is niet alleen een vingerwijzing aan de wetgever, maar ook een indicatie voor de maatschappelijke discussie. Het begrip "maatschappelijke rechtsbescherming", zoals gebruikt door de commissie, is verder nauw verwant aan hetgeen kan worden omschreven als de voorbeeldfunctie van expliciete opname van bepaalde gronden. Burgers roepen in het maatschappelijk verkeer artikel 1 van de Grondwet ook in horizontale verhoudingen sneller in dan een wet in formele zin. Zij hoeven dan immers niet op zoek te gaan naar wetgeving waarin de discriminatiegrond is geëxpliciteerd, maar vinden in artikel 1 van de Grondwet reeds een juridisch houvast dat als maatschappelijk baken kan dienen."
De destijds gekozen redeneerlijn vanuit de maatschappelijke werkelijkheid spreekt mijn fractie nog altijd aan. Vanuit die optiek oordelen wij in deze tweede lezing dan ook positief over de voorgestelde aanvulling bij artikel 1 van de Grondwet. Die geeft overigens deels uitvoering aan een pleidooi dat mijn partijgenoot Rouvoet al in 2001 hield, met brede steun in de Tweede Kamer. De vrees van de commissie rechtsgevolgen dat uitbreiding van artikel 1 van de Grondwet een inflatoire werking heeft op de waarde van deze grondwetsbepaling deelt mijn fractie niet. In de kern geldt hetzelfde argument waarmee het kabinet destijds weinig toeschietelijk reageerde op de motie-Rouvoet, namelijk dat opname van de voorgestelde gronden geen materiële uitbreiding van het discriminatieverbod betekent. De toe te voegen gronden vallen nu immers ook al onder de grondwettelijke uitsmijter "of op welke grond dan ook".
Mijn fractie steunt juist de voorgestelde toevoeging omdat wij die beschouwen als onderstreping van de wettelijke norm, als baken voor hen die recht zoeken en als kritische spiegel voor onze maatschappij. Hoe kijken de initiatiefnemers naar die redenatie? Wat ons betreft dient de overheid op dit punt het goede voorbeeld te geven door ook zelf nadrukkelijk in deze spiegel te kijken. Waar moet zij bijschakelen om maximaal tegen te gaan dat mensen worden achtergesteld of ongelijk behandeld omwille van hun handicap of seksuele gerichtheid? Hoe borgen regering en Staten-Generaal dat wetgeving en beleid, in de woorden van Jacobus, niet door verkeerde overwegingen worden bepaald?
Wij spraken hier, zo werd al eerder aangehaald, recent vrij indringend over door, naar aanleiding van het rapport Gelijk recht doen. Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om de minister te vragen op welke termijn en op welke wijze het kabinet op dit rapport zal reageren. Aan de initiatiefnemers vraag ik, temeer daar zij nu in ons midden het geheel van de Tweede Kamer vertegenwoordigen, of zij bereid zijn zich in te spannen om dat rapport Gelijk recht doen ook in de Tweede Kamer te agenderen en te behandelen.
Meneer de voorzitter, ik sluit af met opnieuw enkele woorden van Jacobus: "Zorg ervoor dat uw spreken en uw handelen de toets kunnen doorstaan van de wet die vrijheid brengt." Wat mijn fractie betreft betekent dat in dit verband: laten we het gesprek over artikel 1 van de Grondwet zo blijven voeren dat het dienstbaar is aan gelijke behandeling en aan de zorg voor kwetsbaarheden en minderheden die daarin concreet worden. In die geest zal mijn fractie ook in tweede lezing graag steun geven aan dit initiatiefwetsvoorstel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgens is het woord aan de heer Koole. Hij vertegenwoordigt de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Koole i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Het is al verschillende keren gezegd: eigenlijk zijn alle argumenten over dit initiatiefvoorstel om de Grondwet te wijzigen al bij de eerste lezing gewisseld. Toch is het goed daar vandaag nog eens bij stil te staan. Dat doe ik niet dan nadat ik mijn waardering heb uitgesproken voor de indieners en hun voorgangers, vertegenwoordigers van D66, GroenLinks en de Partij van de Arbeid. Het voorbereiden en verdedigen van een initiatiefwetsvoorstel kost veel werk en doorzettingsvermogen. Mijn complimenten voor mevrouw Bromet en de heren Hammelburg en De Hoop. Omdat het oorspronkelijke idee al uit 2010 dateert, strekt deze waardering zich wat betreft de fractie van de PvdA ook uit naar de voorgangers van de hier aanwezige Tweede Kamerleden: Van der Ham — ik zie hem daar op de tribune zitten — Azough, Van Tongeren, Özütok, Bergkamp en onze partijgenoten Timmer, Heinen en Van den Hul.
Voorzitter. Het is al vele malen langsgekomen: is deze wijziging van de Grondwet niet overbodig? Immers, nu staat in de tweede zin van artikel 1 van de Grondwet al dat discriminatie op basis van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, niet is toegestaan. Op welke grond dan ook: dat omvat toch alles? Is de toevoeging van nieuwe verbodsgronden dan niet erg symbolisch?
Ook bij de eerste lezing hebben wij opgemerkt dat symboliek uiterst belangrijk is. De heer Talsma had het zojuist over een voorbeeldfunctie. Er gaat een krachtig signaal uit naar de mensen die zich door een handicap of seksuele gerichtheid soms buitengesloten voelen door de samenleving: het signaal dat zij er net als ieder ander volledig bij horen. Als sociaaldemocraten hanteren wij graag de leuze: niemand aan de kant. Dat geldt ook hier. Vanzelfsprekend is een grondwetswijziging niet voldoende om zaken in de praktijk ook echt te veranderen. Maar de norm wordt er expliciet door gesteld en kan als zodanig, zij het indirect, ook doorwerken in gewone wetgeving en in rechterlijke uitspraken.
Ook internationaal is het helaas nog steeds broodnodig dat krachtige signalen tegen discriminatie worden afgegeven. Dat liet bijvoorbeeld het onlangs gehouden wereldkampioenschap voetbal nog eens zien. De OneLove-armband, die bij uitstek het non-discriminatiebeginsel tot uiting brengt, mocht van de FIFA niet worden omgedaan. Het gastland zou zich weleens kunnen storen aan het idee dat ook leden van de lhbti-gemeenschap gelijke rechten hebben. Beschamend! Beschamend, zoals er zo veel beschamend was bij de organisatie van deze spelen, die toch juist zouden moeten verbroederen. Vindt de minister dat de regering, gegeven de waarden van non-discriminatie die wij in de Grondwet hebben vastgelegd, in Qatar een krachtig signaal heeft afgegeven?
Maar ook dichter bij huis blijft het nodig om de gelijkwaardigheid van mensen en dus ook het non-discriminatiebeginsel te onderstrepen.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor de heer Koole van de PvdA praten over de situatie rond het WK-voetbal in Qatar. Kan de heer Koole aangeven wat dan de aanleiding zou zijn voor de overheid in Qatar om dergelijke uitingen te verbieden?
De heer Koole (PvdA):
We hebben het vandaag over artikel 1 van de Grondwet. Bovendien staat in de Grondwet ook dat we de internationale rechtsorde moeten bevorderen. Dan gaat er een vertegenwoordiger van de Nederlandse regering naar die spelen toe. Die heeft dan een speldje op waarmee zij aangeeft — het was een vrouwelijke minister — voor de rechten van de lhbti-gemeenschap te zijn. Maar dat was wel heel erg beperkt. Mijn vraag aan de regering is: waarom niet gewoon die armband tonen, zoals een andere minister van een ander land dat heeft gedaan, waarmee wordt gezegd: wij komen op voor de lhbti-rechten, zoals wij dat op basis van onze Grondwet verplicht zijn om uit te dragen?
De heer Van Hattem (PVV):
Moet de heer Koole niet onderkennen dat het probleem met de lhbti-rechten in een land als Qatar gewoon primair, en ook secundair en tertiair, voortkomt uit het feit dat het een islamitisch land is en de ideologie van de islam gewoon contrair is aan de rechten van homoseksuelen?
De heer Koole (PvdA):
De heer Van Hattem komt nu weer bij de islam. Ik heb al in een eerdere interventie gezegd dat overal waar lhbti-rechten worden gekrenkt, je je daartegen moet verzetten. Dat is niet voorbehouden aan één religie. Er zijn allerlei culturen waarin dat gebeurt en ook allerlei situaties waarin dat gebeurt. Overal waar die rechten worden gekrenkt, wijs ik dat af.
De voorzitter:
Ten slotte.
De heer Van Hattem (PVV):
Maar het is toch wel heel vreemd om zo'n draai te moeten maken om de hete aardappel heen? In Qatar heerst gewoon de islam. Die zorgt ervoor dat zulk soort uitingen daar niet toegestaan kunnen worden. Om dan met meel in de mond te zeggen dat we altijd voor die rechten moeten opkomen … Pak het dan ook bij de wortel aan. De wortel van het kwaad is de islam. Daar zit het probleem. Daardoor kunnen zulk soort uitingen niet worden gedaan en worden de rechten van homoseksuelen in die landen met voeten getreden. Benoem het dan gewoon en pak het aan.
De heer Koole (PvdA):
Nee, dat zal ik niet doen. Ik heb er in een eerdere interventie al op gereageerd. Maar ook dichterbij blijft het nodig om de gelijkwaardigheid van mensen en dus ook het non-discriminatiebeginsel te blijven onderstrepen. Het recente schrijnende rapport over het ministerie van Buitenlandse Zaken onderstreept dat nog eens. Daarom vraag ik de indieners om nog een keer uiteen te zetten waarom op dit moment deze twee verbodsgronden expliciet moeten worden genoemd in artikel 1 van de Grondwet. Zijn ze het eens met de PvdA-fractie dat de symbolische waarde van die opname groot is, ook voor het gevoel van erkenning dat beide groepen hier wordt aangereikt? Kunnen zij aangeven welke andere verbodsgronden zij of hun voorgangers eventueel hebben overwogen om op te nemen? Om welke redenen zijn die dan afgevallen? Ik denk hierbij aan het vaak genoemde leeftijdscriterium, maar wellicht zijn er ook andere.
De heer Schalk i (SGP):
Nog even een vraag aan de heer Koole. We hebben vanmorgen al een paar keer gediscussieerd over de explicitering van de gronden. Nu brengt de heer Koole de symbolische waarden in van deze twee gronden, maar is nu eigenlijk niet precies hetzelfde probleem aan de hand dat het ook symbolisch is voor degenen die zich niet gehoord voelen, omdat andere gronden niet genoemd worden?
De heer Koole (PvdA):
Ik ben blij met de vraag van de heer Schalk. Hij gebaarde naar de heer Van den Berg, die vanochtend een prachtig betoog heeft gehouden over het dilemma waar de VVD-fractie zich voor gesteld ziet. Het is denk ik van belang dat je de Grondwet echt ziet als een spiegel van de samenleving, zoals ik bij een eerdere interventie heb gezegd. Die samenleving verandert. Dat betekent dat wat 40 jaar geleden in die Grondwet in artikel 1 stond, nu misschien op een andere manier zou moeten worden geformuleerd. Dit grondwetsvoorstel doet daar een voorstel voor, wat wij van harte ondersteunen. De Grondwet is niet in graniet gebeiteld, voor eeuwig hetzelfde, maar reflecteert, zij het met enige vertraging, de ontwikkelingen in de samenleving. Als die ontwikkelingen in de samenleving zodanig zijn dat op een gegeven moment gezegd wordt — daar is dan ook een tweederdemeerderheid voor — "die grond moeten we expliciet noemen", dan is er denk ik reden genoeg om die grond ook op te nemen.
De voorzitter:
De heer Schalk overweegt een tweede interruptie.
De heer Schalk (SGP):
Ja, zeker. Dan zou je kunnen zeggen: als je er op die manier naar kijkt, zijn we nog lang niet klaar. Want dan krijg je zo meteen een stapeling van andere expliciete gronden. Ziet de heer Koole ook dat op een zeker moment een bepaald debat verstomd is en het er misschien weer uitgehaald moet worden?
De heer Koole (PvdA):
Ik sluit niet uit dat er nog eens een keer een grond bij komt en ik sluit ook niet uit dat er nog eens een grond uit gaat. De heer Kox noemde al het voorbeeld van de term "ras". Daar is een heel debat over. Ook de nationaal coördinator voor racismebestrijding in Nederland pleit ervoor om de term "ras" te schrappen, omdat dat zijns inziens een concept is dat in de negentiende eeuw is ontstaan en inmiddels achterhaald is. Hij ziet "ras" meer als het menselijk ras met verschillende uiterlijke kenmerken, dus dat er één ras is en niet een ras zoals bedoeld in artikel 1. Daar kun je ook over spreken. De Grondwet is een levend document. Het is niet zo dat je van de ene op de andere dag eventjes wat termen, normen en gronden kunt toevoegen. Dat is een proces van jaren geweest. Dat blijkt ook uit dit grondwetsvoorstel. Het zou zomaar kunnen gebeuren, maar het gaat niet overnight, het gaat niet plotseling maar weldoordacht en het reflecteert ook de ontwikkelingen in de samenleving.
Ik vroeg welke andere verbodsgronden de indieners hebben overwogen en om welke reden die dan zijn afgevallen. Kunnen de indieners nog eens klip-en-klaar de reikwijdte van de nieuwe verbodsgronden noemen? Vallen chronisch zieken en psychiatrische patiënten ook onder het begrip "handicap" dat nu als verbodsgrond wordt opgenomen? De PvdA gaat ervan uit dat dat het geval zal zijn, maar ziet dat graag nog eens bevestigd. Hoever reikt de nieuwe verbodsgrond van seksuele gerichtheid? Pedofilie valt daar niet onder, nemen wij aan. Maar hoe zit het met mensen die nu juist geen seksuele gerichtheid hebben, aseksuelen? Die vallen er toch wel onder?
Voorzitter, tot slot. Het non-discriminatiebeginsel in het eerste artikel van de Grondwet vindt de PvdA, net als hopelijk vele anderen, van groot belang, ook om zo'n symbolische reden. Maar daarnaast moet er in de praktijk nog veel veranderen. Nu hebben we reeds een nationaal coördinator tegen racisme; ik noemde 'm al even. Er is ook een College voor de Rechten van de Mens. De Nationale ombudsman laat zich geregeld uit over gevallen van discriminatie. Deze Kamer heeft in juni dit jaar het rapport Gelijk recht doen gepubliceerd over mogelijkheden om discriminatie tegen te gaan; de heer Talsma had het er ook al over. Op verzoek van de Tweede Kamer — de motie-Asscher cum suis — is inmiddels een staatscommissie tegen discriminatie en racisme onder voorzitterschap van oud-collega Joyce Sylvester ingesteld, die voor mei 2026 haar eindrapport zal uitbrengen. Kan de minister aangeven wanneer wij een eerste tussenrapport van die staatscommissie kunnen verwachten? Hoe denkt de regering de rapportages van de verschillende commissies en instituties om te gaan zetten in concreet beleid? Natuurlijk, die rapportages moeten worden afgewacht, maar er is al veel informatie beschikbaar. Hoe gaat de regering om met de uitkomsten van reeds verricht en toekomstig onderzoek? Wordt het niet eens tijd voor een speciale bewindspersoon voor antidiscriminatiebeleid, misschien in combinatie met rechtsbescherming, die concreet handen en voeten geeft aan de vele aanbevelingen die er zijn en nog komen en die daarmee recht doet aan artikel 1 van de Grondwet, zo vraag ik zowel de regering als de indieners. Wat vinden zij van het idee dat ook andere ministeries dan dat van Buitenlandse Zaken en ook gemeenten op structurele basis zouden moeten nagaan in hoeverre binnen de eigen gelederen sprake is van discriminatie en daarover verslag zouden moeten doen, bijvoorbeeld in hun jaarverslagen?
De leden van de PvdA-fractie zien de antwoorden van de indieners en de regering met belangstelling tegemoet.
De voorzitter:
Dan is er nog een interruptie van de heer Kox.
De heer Kox i (SP):
Dank voor het doorwrochte betoog van de fractie van de Partij van de Arbeid. Het is een buitengewoon relevant onderwerp en de meeste betogen zijn denk ik relevant. Mag ik de heer Koole vragen wat hij denkt van mijn voorstel om aan de staatscommissie discriminatie en racisme de vraag voor te leggen of de formulering van artikel 1 niet beter wordt als we zouden volgen wat het Handvest van de Verenigde Naties, het EVRM en het handvest van de EU inzake fundamentele rechten doen, namelijk beginnen met "iedere discriminatie is verboden, discriminatie op welke grond dan ook is verboden"? Wat als we dat ook in de Nederlandse Grondwet zouden doen? Dan begint artikel 1 dus met "discriminatie op welke grond dan ook is verboden, zoals ...". Zou dat een verbetering opleveren en een beetje de vrees wegnemen dat als je niet genoemd wordt, je ook minder belangrijk bent?
De heer Koole (PvdA):
Ik vind dat een uiterst interessante gedachte. Zelf sta ik daar sympathiek tegenover. Dan begin je daarmee en daarna noem je de specifieke gronden. Ik geloof dat de heer Talsma net sprak van de "constitutionele uitsmijter". Dan zet je het aan het eind, maar als je het in het begin zet, wordt het meer dan een uitsmijter, dan wordt het gewoon een uitgangspunt, dus ik zou dat zeker willen overwegen.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgens is het woord aan de heer Otten, en aan niemand anders.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan." Dat is de tekst van het huidige artikel 1 van de Grondwet. Vandaag behandelen we in tweede lezing in deze Eerste Kamer het initiatiefvoorstel voor de uitbreiding van de non-discriminatiegronden in artikel 1 van de Grondwet met handicap en seksuele gerichtheid: een initiatiefvoorstel dat al in 2010 werd gelanceerd en nu, twaalf jaar later, in tweede lezing hier is aanbeland. Het kostte in dit geval dus twaalf jaar voor deze wijziging om constitutioneel te rijpen. Deze grondwetswijziging van artikel 1 zal naar verwachting — dat is althans onze verwachting — vandaag door deze Eerste Kamer worden aangenomen. Met andere grondwetswijzigingen, zoals bijvoorbeeld de invoering van het bindend correctief referendum — ook van harte aanbevolen door de commissie-Remkes — is dat helaas niet gelukt.
Voorzitter. Zoals wij hier de afgelopen jaren vele malen hebben laten weten, is de Nederlandse Grondwet wat onze fractie betreft aan een grondige modernisering toe om dit land meer bij de tijd te brengen. Dit is ook gebeurd in 1983 en in 1848, toen op stel en sprong de Grondwet van Thorbecke werd ingevoerd, omdat allerlei Europese monarchieën wankelden en de survivalinstincten van de Koning toen leidden tot een nieuwe Grondwet, waarin de verhoudingen tussen het staatshoofd en het parlement opnieuw werden afgebakend. Eerder, in 1798, was er de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk, waar het huidige artikel 1 van de Grondwet op terug te voeren is. Die staatsregeling was zonder twijfel een van de grootste grondwettelijke moderniseringen in de Nederlandse geschiedenis, want elke burger werd gelijk voor de wet, zonder onderscheid naar geboorte, bezit, stand of rang. Iedereen kreeg vrijheid van meningsuiting en er was vrijheid van drukpers, vergadering en godsdienst. Ook werden de scheiding tussen de vertegenwoordigende, uitvoerende en rechterlijke macht, evenals de scheiding tussen Kerk en Staat vastgelegd in deze staatsregeling van 1798.
De laatste grote grondwetsherziening vond plaats in 1983, bijna 40 jaar geleden. In 1983 kwam overigens ook het huidige artikel 1 pas voor het eerst in de Grondwet. Ook toen — ik memoreerde daar al even aan in een interruptie — was er al sprake van het mogelijk opnemen van bepalingen over discriminatie op grond van seksuele gerichtheid in artikel 1, maar in het Nederland van 1983 hadden met name de christelijke partijen nog zo veel moeite met homoseksualiteit dat toen op initiatief van de communist Marcus Bakker de bepaling "op welke grond dan ook" maar werd toegevoegd als politiek compromis. Wellicht is de huidige grondwetswijziging wat betreft het uitsluiten op grond van seksuele gerichtheid dan ook te zien als een verdere explicitering van hetgeen in 1983 nog eufemistisch met de zinsnede "op welke grond dan ook" werd opgenomen als politiek compromis om de vereiste tweederdemeerderheid te halen, zeker met de toen veel grotere christelijke partijen in de Staten-Generaal.
Discriminatie op grond van handicap en seksuele gerichtheid is wat ons betreft onacceptabel. We zullen dan ook, net als bij de eerste lezing, in tweede lezing consistent stemmen voor de grondwetswijziging van artikel 1, die met een tweederdemeerderheid in de Eerste Kamer moet worden aangenomen om in de Grondwet te kunnen worden opgenomen.
De heer Schalk i (SGP):
De heer Otten heeft een paar keer genoemd dat de christelijke partijen ervoor zorgden dat er is gekozen voor de formulering "op welke grond dan ook". Vindt de heer Otten dat nu eigenlijk een verkeerde formulering?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou, ik denk dat het in die tijd waarschijnlijk verstandiger was geweest als het meer expliciet was gemaakt, maar goed, blijkbaar was de samenleving daar op dat moment nog niet rijp voor. Ik raad de heer Schalk aan het boek van Coos Huijsen te lezen. Ik zie de heer Dittrich instemmend knikken. Huijsen was in de jaren zeventig het eerste openlijk homoseksuele Tweede Kamerlid. Hij heeft er veel aan bijgedragen. Hij heeft uit de doeken gedaan hoe dat zo gegaan is en dat het eigenlijk de bedoeling was om seksuele gerichtheid op te nemen, maar dat toen nota bene door Marcus Bakker is voorgesteld: zet er dan maar in "op welke grond dan ook", want anders krijgen we de christelijke partijen niet mee. Die waren in 1983 natuurlijk groter. Het CDA had toen iets van 40 of 50 zetels. Dat kunnen we ons heden ten dage niet meer voorstellen. De verhoudingen lagen toen heel anders, dus het moest wat eufemistisch worden opgeschreven wilde men überhaupt iets kunnen veranderen. Dat is denk ik de historische context.
De heer Schalk (SGP):
De historie ken ik wel, maar de vraag is: vindt de heer Otten, die in 2022 spreekt over deze wet, de formulering "op welke grond dan ook" nou wel of niet adequaat? Want als die formulering weg zou moeten vallen, wat zou daar dan voor in de plaats moeten komen?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Als je de historie bekijkt, is het grappig genoeg eigenlijk een eufemisme voor seksuele gerichtheid, maar in de afgelopen 40 jaar heeft het zich ontwikkeld tot een soort veegbepaling, een soort catch-all, waar al het andere onder valt. Je kunt je natuurlijk best afvragen ... Wat ons betreft is de Grondwet een levend document. Er zijn mensen die zeggen dat deze in steen gebeiteld is, maar dat vinden wij helemaal niet. In 1848 werd hij in no time ingevoerd en in 1798 ook. Je ziet dat grondwetswijzigingen vaak plaatsvinden in turbulente tijden, als de panelen verschuiven. Wij denken dat nu ook zo'n moment is en dat je nu dus ook een hele grondige modernisering van de Grondwet moet doorvoeren, ook ten aanzien van de bestuurlijke verhoudingen, de provincies, en noem maar op. Het voert nu te ver, maar wij hebben hele expliciete denkbeelden over hoe dit land beter bestuurbaar en democratischer zou kunnen worden met een modernisering van de Grondwet. In antwoord op de vraag van de heer Schalk: wat ons betreft had het ook in 1983 al gekund. Wij zijn van de partij van dingen bij de naam noemen, dus waarom hebben we niet toen al seksuele gerichtheid erin opgenomen? Dat was voor de emancipatie van bepaalde groepen misschien beter geweest, denk ik achteraf.
De voorzitter:
De heer Schalk, voor de laatste maal.
De heer Schalk (SGP):
Ja, voor de laatste maal. De heer Otten pleit dus in feite voor een limitatieve oplossing, want hij heeft nog geen andere formulering gegeven voor "op welke grond dan ook".
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dan is het goed dat ik nou net op dit punt in mijn betoog op deze vraag kom.
De voorzitter:
Dan vervolgt u uw betoog.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Ja, ik vervolg mijn betoog.
Er kunnen echter, zo zeg ik tegen de heer Schalk, ook allerlei andere redenen zijn waarom mensen gediscrimineerd worden, redenen die nu niet opgenomen zijn in artikel 1, ook niet na toevoeging van de nieuwe uitsluitingsgronden.
Hebben andere uitsluitingsgronden, die niet expliciet zijn opgenomen, dan een lagere prioriteit? Dat is onze vraag aan de initiatiefnemers en aan de minister. Neem bijvoorbeeld discriminatie op basis van social origin, zoals genoemd door de heer Dittrich van D66. De heer Kox refereerde bijvoorbeeld al aan de grondwet van Oostenrijk, waarin in 1919, het jaar na de Eerste Wereldoorlog, de adel is verboden. Dat is natuurlijk ook een vorm van social origin. In Nederland is dat natuurlijk niet het geval. In feite is social origin nu het taboe van 2022, zoals seksuele gerichtheid dat was in 1983.
Voorzitter. Graag wil ik ook aandacht vragen voor … O, ik zie dat er een interruptie is.
De heer Kox i (SP):
Ik begrijp dus dat collega Otten er voorstander van zou zijn om te bekijken of we het toevoegen van social origin aan onze Grondwet kunnen bestuderen, in lijn met het Handvest van de Verenigde Naties, het EVRM en het handvest van de EU. Begrijp ik dat goed?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou, dat begrijpt u wel goed, maar dat is niet het hele verhaal. Wij zijn voor een modernisering van de Grondwet, waarin dus ook een nieuwe afbakening met het staatshoofd moet plaatsvinden. In feite is de Nederlandse Grondwet natuurlijk niet alleen een grondwet, maar ook een soort afbakening tussen de Koning, de Staten-Generaal en de bevolking. Het is niet een soort "we the People" als in Amerika. Dat hebben we weleens met de heer Van den Berg besproken, in een voorgaand debat. Die vergelijking gaat mank. Als je zegt "discriminatie op welke grond dan ook is verboden, behalve als je van adel bent of een monarch bent", is dat in feite niet consistent. Dat zou je kunnen oplossen met een ceremonieel koningschap, zoals dat bijvoorbeeld in Zweden en Denemarken is gebeurd. Want dat is dus wel een grond waarop kan worden gediscrimineerd. Sterker nog, dat wordt in diezelfde Grondwet geregeld. In die zin is alleen social origin opnemen volgens mij niet de hele oplossing, zo zeg ik tegen de heer Kox.
De heer Kox (SP):
Ik wil het niet hebben over het koningschap en het verbod op de adel. We zijn hier …
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou, dat is wel social origin. Dat is nou net een goed voorbeeld.
De heer Kox (SP):
Ik denk dat de formulering van "social origin" zoals die is gekozen door de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de EU, niet zozeer gaat over het koningschap als wel over sociale afkomst of herkomst. Het opnemen daarvan zou onze Grondwet in ieder geval meer in lijn brengen met die drie internationale verdragen waaraan wij ons verplicht hebben. Maar ik begrijp dat collega Otten daar nog over moet denken. We hebben nog de tijd.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Sorry, dat laatste verstond ik niet. Wat zei u?
De heer Kox (SP):
Dat u daar nog over na moet denken, omdat u dacht dat het vooral iets zei over het koningschap en de adel, terwijl ik denk dat het gaat om heel veel meer mensen dan die specifieke klasse.
De voorzitter:
Eerst de heer Otten. Ik stel voor dat we dan weer teruggaan naar het voorstel.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Voor de consistentie: wie a zegt, moet ook b zeggen. Met dat voornemen van u moet je de hele Grondwet moderniseren. Wij vinden überhaupt dat dat moet gebeuren. In die zin heb ik dus helemaal geen bezwaar tegen het opnemen van social origin. U kent ons, zeg ik tegen de heer Kox. Ik ben de politiek ingegaan omdat ik meer bekwame mensen wil in de politiek, ongeacht rang of stand, opleiding, naam, adel, ras, gerichtheid of welke grond dan ook. Misschien vergeet ik nog iets. Het gaat om de capaciteit. Dat is juist iets waar wij heel erg voor zijn.
Voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Ik wil graag aandacht vragen voor de belangrijke wisselwerking tussen artikel 1 en artikel 3 van de Grondwet. Deze artikelen kunnen namelijk moeilijk los van elkaar worden gezien. Dan kom ik op de vraag van de heer Kox. Artikel 3 van de Grondwet luidt: alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar. Deze grondwetsbepaling heeft rechtstreeks betrekking op artikel 1, waarin politieke gezindheid als een van de expliciete uitsluitingen voor non-discriminatie is opgenomen.
Uit de vergelijking met grondwetten van andere landen blijkt dat de specifieke uitsluitingsgrond "politieke overtuiging" zeer vaak wordt opgenomen in grondwetten, maar in de praktijk is deze bepaling in Nederland helaas vaak een dode letter. Burgemeesters worden bijvoorbeeld vrijwel allemaal benoemd uit een kleine vijver van personen op basis van hun politieke gezindheid. Hetzelfde geldt voor de benoeming van bewindslieden en topposities in de ambtenarij en de semi-overheidssector. Onze vraag aan de initiatiefnemers en de minister is: beschikt alleen het partijkader van dit selecte aantal politieke partijen over de unieke vereisten, talenten en bekwaamheden voor dergelijke functies? Als er namelijk over iets brede consensus aan het ontstaan is in het Nederland van 2022, is het dat we de beste mensen op die posities moeten hebben, mensen met kennis van zaken en daadkracht. Dat lijkt met de huidige Grondwet niet te willen lukken.
Voorzitter. Onlangs hadden we in de Eerste Kamer een grote delegatie van de Hoge Raad op bezoek, met name om van gedachten te wisselen over het onderwerp "constitutionele toetsing". Een advocaat-generaal van de Hoge Raad noemde daarbij expliciet artikel 3 van de Grondwet als voorbeeld van een bepaling die nu niet getoetst kan worden aan internationale verdragen. Nederlandse rechters kunnen zaken momenteel niet toetsen aan de Grondwet. Daarom is de politieke benoeming in Nederland in de praktijk dus niet via de rechter te toetsen. Het discriminatieverbod op grond van politieke gezindheid bij de overheid is derhalve in de praktijk een dode letter. In feite wordt de horizontale werking van artikel 1 daarmee dus niet gewaarborgd.
Voorzitter. Dat had men in 1798 in de Bataafse Staatsregeling beter geregeld. Daarin was in artikel 15 over de vervulling van de openbare ambten opgenomen: "De keus van den eenen Burger boven den ander, is alleen gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden." Onze vraag aan de initiatiefnemers en met name aan de minister is: hoe gaan zij deze praktijk, die flagrant in strijd is met artikel 1 en artikel 3 van de Grondwet, aanpakken, zodat bekwame mensen in Nederland meer kansen krijgen en we de praktijk van politieke benoemingen kunnen inperken? Artikel 1 is een belangrijk fundament van onze Nederlandse rechtsorde. Het is natuurlijk essentieel dat de verticale en horizontale werking van artikel 1 wordt gewaarborgd.
Voorzitter. Vandaag zal onze fractie, net als in de eerste lezing, voor dit initiatiefwetsvoorstel stemmen. Wij zien dat vooral als een explicitering van de bestaande bepalingen uit 1983, met name op het gebied van seksuele gerichtheid.
Tot zover.
De heer Koole i (PvdA):
Een kleine vraag aan de heer Otten. Hij noemde artikel 3 en artikel 1. Het ging er vooral om dat je niet mag discrimineren op grond van politieke gezindheid. Hij noemde daarbij ook de benoeming van ministers. Natuurlijk moet iedereen benoemd moet kunnen worden in publieke functies, maar is de heer Otten het met mij eens dat politieke functies daarvan uitgezonderd zijn? Een kabinet is samengesteld op een bepaalde grondslag, dus je mag wel differentiëren bij ministers. Je kunt niet zeggen dat er altijd van alle partijen — dat zijn er heel veel — een minister in het kabinet moet zitten omdat het anders oneerlijk is. Is hij het met mij eens dat je bij politieke functies wel degelijk onderscheid kunt maken op basis van politieke gezindheid?
De heer Otten (Fractie-Otten):
In het huidige kabinet zijn er bewindspersonen opgenomen die een dag voor hun benoeming lid zijn geworden van een politieke partij. Ik kan er zo drie bedenken, met name bij D66.
Waarom? Dat vind ik niet. Je zou eerder kunnen zeggen dat er voor het kabinet juist mensen uit het parlement gerekruteerd moeten worden. Dat doen ze bijvoorbeeld in andere landen.
Kijk naar burgemeestersbenoemingen. U bent natuurlijk expert op dat vlak. Uw partij stelt electoraal nu minder voor dan een tijdje terug, maar u heeft volgens mij wel zo'n 35% van alle burgemeesterposten in Nederland in handen, waaronder die in een aantal grote steden. Is dat nog te rijmen met "geen onderscheid maken naar politieke gezindheid"? Als je een PvdA'er bent, heb je blijkbaar veel meer kans om burgemeester te worden van Utrecht, Rotterdam of waar dan ook, dan als niet-PvdA'er.
Die praktijk is zo gegroeid, maar die is niet meer van deze tijd. Je selecteert uit een veel te kleine pool, waardoor de kwaliteit enorm afneemt. Dat zien we nu in Nederland gebeuren. Dat gaat niet specifiek om uw partij. Slechts 1% van de mensen is lid van een partij. Daarvan zijn maar heel weinig mensen actief en daaruit wordt zo ongeveer exclusief het hele bestuur van Nederland gerekruteerd. Ik ben ervan overtuigd dat er veel meer mensen zijn die dat misschien wel veel beter kunnen, maar die daar gewoon niet voor in aanmerking komen. Dat is een feit. Daarom zeg ik: het is een dode letter.
De heer Koole (PvdA):
De vraag is niet beantwoord: kan er onderscheid worden gemaakt op basis van politieke gezindheid bij politieke functies? De heer Otten noemt het voorbeeld van burgemeesters. Sinds 2002 is de aanstellingswijze van burgemeesters echt gedemocratiseerd, in de zin dat in bijna alle gevallen de meerderheidsopvatting van de gemeenteraden wordt gevolgd. De heer Otten pleit voor een selectie die vooral is gebaseerd op bekwaamheid. Misschien zou het ermee te maken kunnen hebben dat sommige partijen meer bekwame mensen hebben geleverd dan andere partijen. Dat zou kunnen. Maar ...
De voorzitter:
Wat is de vraag?
De heer Koole (PvdA):
Ik zal de vraag nogmaals herhalen: mag je bij politieke functies op politieke gezindheid discrimineren?
De heer Otten (Fractie-Otten):
De vraag is wat een politieke functie is. De praktijk is in Nederland zo gegroeid dat er in ministeries politiek wordt benoemd tot ongeveer op middlemanagementniveau, maar in ieder geval aan de top. Het kan zijn dat uw partij over exquise, excellente, unieke talenten beschikt. In het verleden was dat misschien ook wel meer het geval dan bij andere partijen, maar ik weet niet of dat nog steeds zo is. Hoe is het te verklaren dat u nog maar een paar zetels hebt, maar wel al die burgemeesters, zelfs al is die wet al twintig jaar geleden veranderd? Dan gaat er toch institutioneel iets niet goed?
De voorzitter:
We gaan niet over en weer vragen stellen. Ik stel voor dat dat in de volgende termijn aan de orde komt. De heer Talsma.
De heer Talsma i (ChristenUnie):
De heer Otten begon zijn bijdrage met een interessant parlementair-historisch gegeven, namelijk de rol van Marcus Bakker. "Communist Bakker", heeft de heer Otten er zelfs nog bij gezegd. Die zou een hele bijzondere rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van artikel 1 van de Grondwet. Nou ben ik de laatste om namens mijn fractie complimenten aan Bakker weg te nemen of te kleineren, zeker als hij ze ontvangt uit de mond van de heer Otten, maar ik heb even gekeken wat het oorspronkelijke wetsvoorstel was dat aan de Kamers werd voorgelegd in de eerste lezing. Daarom duurde het even voordat ik bij de microfoon kwam. Het valt mij op dat diezelfde tekst al in dat wetsvoorstel stond. Ik vraag mij dus even hardop af: ziet de heer Otten een kans om straks in de tweede termijn toe te lichten wat de rol van de heer Bakker was bij dat gebeuren als het eigenlijk al in het wetsvoorstel stond?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou, volgens mij was de rol van de heer Bakker bij het wetsvoorstel nog veel groter dan ik al deed voorkomen, maar dat zal ik even uitzoeken en dan kom ik er in de tweede termijn op terug. In mijn herinnering is zelfs dat hele artikel 1 bedacht door de CPN en door Bakker, maar dat zou ik even moeten verifiëren. De CPN is inmiddels opgegaan GroenLinks, zoals u bekend is. Op het punt over artikel 1 kom ik in de tweede termijn terug.
De voorzitter:
Oké, dat horen we in tweede termijn. We zijn benieuwd naar de reactie. Ik stel voor dat nu het woord wordt gevoerd door de heer Raven. Hij spreekt namens de fractie van de OSF.
De heer Raven i (OSF):
Dank u wel, voorzitter. Ik heet de initiatiefnemers welkom. U heeft de belangrijke en eervolle taak om een wetsvoorstel dat een aantal jaren geleden al ontwikkeld is, hier vandaag te verdedigen. Dat is eervol, omdat het natuurlijk ook werk is dat voor vele jaren gaat gelden. Vandaag wordt getoetst of de voorgelegde aanpassingen in de toekomst inderdaad houdbaar blijven. De Grondwet wordt dus niet zomaar gewijzigd. Dat gebeurt maar mondjesmaat. Ik heet ook de minister welkom.
Voorzitter. Ik afficheer mezelf een beetje als iemand die hoort bij de goedzakken. Met andere woorden, ik heb het beste voor met de medemens en ik probeer er ook alles aan te doen om ervoor te zorgen dat het anderen goed gaat. Dat lukt mij niet altijd, maar ik ben een woker, als ik het zo mag zeggen. Ik schat dat zo in, als ik dat woord vertaal. Ik heb vandaag talloze voorbeelden gehoord die eigenlijk aan dit rijtje van de twee of drie die we toevoegen aan artikel 1, toegevoegd kunnen worden. Nu vroeg ik me af of er daar niet nog een paar bij zouden moeten, zoals social origin, of iets dergelijks. Maar kunnen we daar ook woke aan toevoegen? Inmiddels kun je je namelijk afvragen of dat niet gewoon een kenmerk is van een groep mensen die wordt weggezet op een redelijk negatieve manier. Ik hoop dat ik dat niet verkeerd heb begrepen. Maar als je naar de discussies in Amerika kijkt, zie je dat dit gewoon min of meer een nieuwe rassenscheiding is. Je bent woker of je bent het niet. Het is min of meer vergelijkbaar met de rassendiscussie in de jaren dertig. Er is misschien nog wat werk voor de initiatiefnemers om ook eens na te denken over al die termen die hier vandaag aan de orde zijn geweest. Dan krijg je meteen de discussie op gang waar iedereen natuurlijk over gesproken heeft: moeten er aanvullend op hetgeen wat er nu staat nog een aantal expliciete gronden naar voren komen en opgenomen worden in die Grondwet? De OSF heeft daar in februari 2021 aan meegewerkt. Je kunt altijd de vraag stellen of iets moet worden toegevoegd. Je kunt ook de vraag stellen of het kwaad kan als je iets toevoegt. Dan expliciteer je dat. Dan is dat ook duidelijk voor de rechterlijke macht. Dan krijg je daar wat minder discussie over.
Voorzitter. Ik zat twee weken in de Kamer en had de eer om dit debat als eerste debat te doen. Ik wil nog even citeren uit hetgeen ik toen gezegd heb. "Discriminatie is een onacceptabele uitwas van menselijk gedrag jegens de medemens, beginnend met pesten van personen of groepen op welke grond dan ook. Als dat pesten niet in de kiem wordt gesmoord, groeit het van kwaad tot erger. Dan wordt het een onderhuidse veenbrand. Volksmenners, meestal verkleed als wolven in schaapskleren, stimuleren deze menselijke zwakte, wakkeren haar aan en verleiden mensen tot het discrimineren van hele bevolkingsgroepen. De rechtsstaat moet haar burgers hiervoor behoeden en helpen de brand te beteugelen door deze wolven te ontmaskeren en te bestraffen." Voor de bestrijding of verwerking van pesten op school zijn gelukkig inmiddels talloze instanties beschikbaar. Pesters worden vroegtijdig aangepakt.
Jammer genoeg worden slachtoffers van discriminatie vaak aan hun lot overgelaten. Er is geen adequate hulp van politie of justitie, omdat er gezegd wordt: nou, doe daar maar geen aangifte van, want dat helpt toch niks en het is ook allemaal nogal moeilijk om dat te bewijzen, enzovoort. Discriminatie mag dus niet — we hebben het in artikel 1, de primus inter pares, van de Grondwet opgenomen — en eigenlijk gebeurt er onvoldoende. Het wordt onvoldoende aangepakt om daar bijvoorbeeld straffen voor uit te delen. We kennen het voorbeeld van de fractievoorzitter van een partij in de Tweede Kamer, die volgens mij zeven jaar heeft geprocedeerd voordat er een straf uit kwam. Dat is natuurlijk wel een hele kwalijke zaak. Mensen die gediscrimineerd worden, moeten geholpen worden. Daar moet de maatschappij voor opkomen. De rechtsstaat moet voor hen gaan staan en moet ervoor zorgen dat dit discrimineren stopt en eventueel bestraft wordt.
In het citaat uit 2021 roep ik de minister op deze procedurele cirkel te doorbreken en wettelijke procedures aan te passen om slachtoffers van discriminatie te beschermen en daders in deze zaken sneller te kunnen bestraffen. Het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht stellen naar mijn mening namelijk onjuiste prioriteiten bij de afwikkeling van rechtszaken die verband houden met artikel 1 van de Grondwet. Men werkt daardoor mee aan een zekere ondermijning van onze rechtsstaat. Het discriminatieverbod staat niet voor niets in artikel 1 — dat is zoals gezegd de primus inter pares — van de Grondwet. Er moet iets aan gedaan worden en ik heb de minister in dat eerste debat uitgedaagd om in de tussentijd, dus totdat de tweede lezing in deze Kamer behandeld zou worden, regelingen op te stellen waarmee daders van discriminatie sneller bestraft kunnen worden en waarmee mensen die het moeten ondergaan, beschermd kunnen worden. Wat heeft de minister namens het kabinet in deze periode kunnen doen om dit verhaal sneller te kunnen oppakken en ervoor te zorgen dat er sneller uitspraken van de rechterlijke macht komen? U bent daarvoor natuurlijk afhankelijk van een aantal instanties. Maar wat hebben we nou gedaan? Wat is eigenlijk de waarde van de toevoeging van dit soort elementen aan artikel 1 als we nu al weten dat het hoogstwaarschijnlijk niet eens gehandhaafd wordt? Dat is de dood in de pot. Dat moeten we absoluut niet hebben. We moeten de garantie hebben dat hetgeen we hier opschrijven, door nakoming van wetten ook aangepakt wordt.
Voorzitter. Hoe gaat de uitvoering van dit voorstel volgens de initiatiefnemers? Wat zullen de praktische implicaties zijn? Dat sluit weer aan bij de opmerking die ik gemaakt heb over hoe we als maatschappij sneller tot actie overgaan om mensen te beschermen. Hoe kijken de initiatiefnemers van het wetsvoorstel aan tegen het constitutioneel hof? Zou dat nog een bepaalde rol kunnen spelen in deze hele discussie? Er wordt over gesproken om daartoe over te gaan. Op dat punt is een relatie denkbaar.
Voorzitter. Ik wil het hierbij laten. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de initiatiefnemers en van de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik even rond. Wenst een van de leden naar aanleiding van dit onderwerp het woord te voeren? Dat is niet geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik stel vast dat later vandaag de initiatiefnemers Hammelburg, Bromet en De Hoop evenals de minister met een reactie op de gestelde vragen komen. Dat betekent dat we nu de vergadering voor een kort moment schorsen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.