Plenair Koole bij behandeling Toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond



Verslag van de vergadering van 20 december 2022 (2022/2023 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.08 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Koole i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Het is al verschillende keren gezegd: eigenlijk zijn alle argumenten over dit initiatiefvoorstel om de Grondwet te wijzigen al bij de eerste lezing gewisseld. Toch is het goed daar vandaag nog eens bij stil te staan. Dat doe ik niet dan nadat ik mijn waardering heb uitgesproken voor de indieners en hun voorgangers, vertegenwoordigers van D66, GroenLinks en de Partij van de Arbeid. Het voorbereiden en verdedigen van een initiatiefwetsvoorstel kost veel werk en doorzettingsvermogen. Mijn complimenten voor mevrouw Bromet en de heren Hammelburg en De Hoop. Omdat het oorspronkelijke idee al uit 2010 dateert, strekt deze waardering zich wat betreft de fractie van de PvdA ook uit naar de voorgangers van de hier aanwezige Tweede Kamerleden: Van der Ham — ik zie hem daar op de tribune zitten — Azough, Van Tongeren, Özütok, Bergkamp en onze partijgenoten Timmer, Heinen en Van den Hul.

Voorzitter. Het is al vele malen langsgekomen: is deze wijziging van de Grondwet niet overbodig? Immers, nu staat in de tweede zin van artikel 1 van de Grondwet al dat discriminatie op basis van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, niet is toegestaan. Op welke grond dan ook: dat omvat toch alles? Is de toevoeging van nieuwe verbodsgronden dan niet erg symbolisch?

Ook bij de eerste lezing hebben wij opgemerkt dat symboliek uiterst belangrijk is. De heer Talsma had het zojuist over een voorbeeldfunctie. Er gaat een krachtig signaal uit naar de mensen die zich door een handicap of seksuele gerichtheid soms buitengesloten voelen door de samenleving: het signaal dat zij er net als ieder ander volledig bij horen. Als sociaaldemocraten hanteren wij graag de leuze: niemand aan de kant. Dat geldt ook hier. Vanzelfsprekend is een grondwetswijziging niet voldoende om zaken in de praktijk ook echt te veranderen. Maar de norm wordt er expliciet door gesteld en kan als zodanig, zij het indirect, ook doorwerken in gewone wetgeving en in rechterlijke uitspraken.

Ook internationaal is het helaas nog steeds broodnodig dat krachtige signalen tegen discriminatie worden afgegeven. Dat liet bijvoorbeeld het onlangs gehouden wereldkampioenschap voetbal nog eens zien. De OneLove-armband, die bij uitstek het non-discriminatiebeginsel tot uiting brengt, mocht van de FIFA niet worden omgedaan. Het gastland zou zich weleens kunnen storen aan het idee dat ook leden van de lhbti-gemeenschap gelijke rechten hebben. Beschamend! Beschamend, zoals er zo veel beschamend was bij de organisatie van deze spelen, die toch juist zouden moeten verbroederen. Vindt de minister dat de regering, gegeven de waarden van non-discriminatie die wij in de Grondwet hebben vastgelegd, in Qatar een krachtig signaal heeft afgegeven?

Maar ook dichter bij huis blijft het nodig om de gelijkwaardigheid van mensen en dus ook het non-discriminatiebeginsel te onderstrepen.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor de heer Koole van de PvdA praten over de situatie rond het WK-voetbal in Qatar. Kan de heer Koole aangeven wat dan de aanleiding zou zijn voor de overheid in Qatar om dergelijke uitingen te verbieden?

De heer Koole (PvdA):

We hebben het vandaag over artikel 1 van de Grondwet. Bovendien staat in de Grondwet ook dat we de internationale rechtsorde moeten bevorderen. Dan gaat er een vertegenwoordiger van de Nederlandse regering naar die spelen toe. Die heeft dan een speldje op waarmee zij aangeeft — het was een vrouwelijke minister — voor de rechten van de lhbti-gemeenschap te zijn. Maar dat was wel heel erg beperkt. Mijn vraag aan de regering is: waarom niet gewoon die armband tonen, zoals een andere minister van een ander land dat heeft gedaan, waarmee wordt gezegd: wij komen op voor de lhbti-rechten, zoals wij dat op basis van onze Grondwet verplicht zijn om uit te dragen?

De heer Van Hattem (PVV):

Moet de heer Koole niet onderkennen dat het probleem met de lhbti-rechten in een land als Qatar gewoon primair, en ook secundair en tertiair, voortkomt uit het feit dat het een islamitisch land is en de ideologie van de islam gewoon contrair is aan de rechten van homoseksuelen?

De heer Koole (PvdA):

De heer Van Hattem komt nu weer bij de islam. Ik heb al in een eerdere interventie gezegd dat overal waar lhbti-rechten worden gekrenkt, je je daartegen moet verzetten. Dat is niet voorbehouden aan één religie. Er zijn allerlei culturen waarin dat gebeurt en ook allerlei situaties waarin dat gebeurt. Overal waar die rechten worden gekrenkt, wijs ik dat af.

De voorzitter:

Ten slotte.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar het is toch wel heel vreemd om zo'n draai te moeten maken om de hete aardappel heen? In Qatar heerst gewoon de islam. Die zorgt ervoor dat zulk soort uitingen daar niet toegestaan kunnen worden. Om dan met meel in de mond te zeggen dat we altijd voor die rechten moeten opkomen … Pak het dan ook bij de wortel aan. De wortel van het kwaad is de islam. Daar zit het probleem. Daardoor kunnen zulk soort uitingen niet worden gedaan en worden de rechten van homoseksuelen in die landen met voeten getreden. Benoem het dan gewoon en pak het aan.

De heer Koole (PvdA):

Nee, dat zal ik niet doen. Ik heb er in een eerdere interventie al op gereageerd. Maar ook dichterbij blijft het nodig om de gelijkwaardigheid van mensen en dus ook het non-discriminatiebeginsel te blijven onderstrepen. Het recente schrijnende rapport over het ministerie van Buitenlandse Zaken onderstreept dat nog eens. Daarom vraag ik de indieners om nog een keer uiteen te zetten waarom op dit moment deze twee verbodsgronden expliciet moeten worden genoemd in artikel 1 van de Grondwet. Zijn ze het eens met de PvdA-fractie dat de symbolische waarde van die opname groot is, ook voor het gevoel van erkenning dat beide groepen hier wordt aangereikt? Kunnen zij aangeven welke andere verbodsgronden zij of hun voorgangers eventueel hebben overwogen om op te nemen? Om welke redenen zijn die dan afgevallen? Ik denk hierbij aan het vaak genoemde leeftijdscriterium, maar wellicht zijn er ook andere.

De heer Schalk i (SGP):

Nog even een vraag aan de heer Koole. We hebben vanmorgen al een paar keer gediscussieerd over de explicitering van de gronden. Nu brengt de heer Koole de symbolische waarden in van deze twee gronden, maar is nu eigenlijk niet precies hetzelfde probleem aan de hand dat het ook symbolisch is voor degenen die zich niet gehoord voelen, omdat andere gronden niet genoemd worden?

De heer Koole (PvdA):

Ik ben blij met de vraag van de heer Schalk. Hij gebaarde naar de heer Van den Berg, die vanochtend een prachtig betoog heeft gehouden over het dilemma waar de VVD-fractie zich voor gesteld ziet. Het is denk ik van belang dat je de Grondwet echt ziet als een spiegel van de samenleving, zoals ik bij een eerdere interventie heb gezegd. Die samenleving verandert. Dat betekent dat wat 40 jaar geleden in die Grondwet in artikel 1 stond, nu misschien op een andere manier zou moeten worden geformuleerd. Dit grondwetsvoorstel doet daar een voorstel voor, wat wij van harte ondersteunen. De Grondwet is niet in graniet gebeiteld, voor eeuwig hetzelfde, maar reflecteert, zij het met enige vertraging, de ontwikkelingen in de samenleving. Als die ontwikkelingen in de samenleving zodanig zijn dat op een gegeven moment gezegd wordt — daar is dan ook een tweederdemeerderheid voor — "die grond moeten we expliciet noemen", dan is er denk ik reden genoeg om die grond ook op te nemen.

De voorzitter:

De heer Schalk overweegt een tweede interruptie.

De heer Schalk (SGP):

Ja, zeker. Dan zou je kunnen zeggen: als je er op die manier naar kijkt, zijn we nog lang niet klaar. Want dan krijg je zo meteen een stapeling van andere expliciete gronden. Ziet de heer Koole ook dat op een zeker moment een bepaald debat verstomd is en het er misschien weer uitgehaald moet worden?

De heer Koole (PvdA):

Ik sluit niet uit dat er nog eens een keer een grond bij komt en ik sluit ook niet uit dat er nog eens een grond uit gaat. De heer Kox noemde al het voorbeeld van de term "ras". Daar is een heel debat over. Ook de nationaal coördinator voor racismebestrijding in Nederland pleit ervoor om de term "ras" te schrappen, omdat dat zijns inziens een concept is dat in de negentiende eeuw is ontstaan en inmiddels achterhaald is. Hij ziet "ras" meer als het menselijk ras met verschillende uiterlijke kenmerken, dus dat er één ras is en niet een ras zoals bedoeld in artikel 1. Daar kun je ook over spreken. De Grondwet is een levend document. Het is niet zo dat je van de ene op de andere dag eventjes wat termen, normen en gronden kunt toevoegen. Dat is een proces van jaren geweest. Dat blijkt ook uit dit grondwetsvoorstel. Het zou zomaar kunnen gebeuren, maar het gaat niet overnight, het gaat niet plotseling maar weldoordacht en het reflecteert ook de ontwikkelingen in de samenleving.

Ik vroeg welke andere verbodsgronden de indieners hebben overwogen en om welke reden die dan zijn afgevallen. Kunnen de indieners nog eens klip-en-klaar de reikwijdte van de nieuwe verbodsgronden noemen? Vallen chronisch zieken en psychiatrische patiënten ook onder het begrip "handicap" dat nu als verbodsgrond wordt opgenomen? De PvdA gaat ervan uit dat dat het geval zal zijn, maar ziet dat graag nog eens bevestigd. Hoever reikt de nieuwe verbodsgrond van seksuele gerichtheid? Pedofilie valt daar niet onder, nemen wij aan. Maar hoe zit het met mensen die nu juist geen seksuele gerichtheid hebben, aseksuelen? Die vallen er toch wel onder?

Voorzitter, tot slot. Het non-discriminatiebeginsel in het eerste artikel van de Grondwet vindt de PvdA, net als hopelijk vele anderen, van groot belang, ook om zo'n symbolische reden. Maar daarnaast moet er in de praktijk nog veel veranderen. Nu hebben we reeds een nationaal coördinator tegen racisme; ik noemde 'm al even. Er is ook een College voor de Rechten van de Mens. De Nationale ombudsman laat zich geregeld uit over gevallen van discriminatie. Deze Kamer heeft in juni dit jaar het rapport Gelijk recht doen gepubliceerd over mogelijkheden om discriminatie tegen te gaan; de heer Talsma had het er ook al over. Op verzoek van de Tweede Kamer — de motie-Asscher cum suis — is inmiddels een staatscommissie tegen discriminatie en racisme onder voorzitterschap van oud-collega Joyce Sylvester ingesteld, die voor mei 2026 haar eindrapport zal uitbrengen. Kan de minister aangeven wanneer wij een eerste tussenrapport van die staatscommissie kunnen verwachten? Hoe denkt de regering de rapportages van de verschillende commissies en instituties om te gaan zetten in concreet beleid? Natuurlijk, die rapportages moeten worden afgewacht, maar er is al veel informatie beschikbaar. Hoe gaat de regering om met de uitkomsten van reeds verricht en toekomstig onderzoek? Wordt het niet eens tijd voor een speciale bewindspersoon voor antidiscriminatiebeleid, misschien in combinatie met rechtsbescherming, die concreet handen en voeten geeft aan de vele aanbevelingen die er zijn en nog komen en die daarmee recht doet aan artikel 1 van de Grondwet, zo vraag ik zowel de regering als de indieners. Wat vinden zij van het idee dat ook andere ministeries dan dat van Buitenlandse Zaken en ook gemeenten op structurele basis zouden moeten nagaan in hoeverre binnen de eigen gelederen sprake is van discriminatie en daarover verslag zouden moeten doen, bijvoorbeeld in hun jaarverslagen?

De leden van de PvdA-fractie zien de antwoorden van de indieners en de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Dan is er nog een interruptie van de heer Kox.

De heer Kox i (SP):

Dank voor het doorwrochte betoog van de fractie van de Partij van de Arbeid. Het is een buitengewoon relevant onderwerp en de meeste betogen zijn denk ik relevant. Mag ik de heer Koole vragen wat hij denkt van mijn voorstel om aan de staatscommissie discriminatie en racisme de vraag voor te leggen of de formulering van artikel 1 niet beter wordt als we zouden volgen wat het Handvest van de Verenigde Naties, het EVRM en het handvest van de EU inzake fundamentele rechten doen, namelijk beginnen met "iedere discriminatie is verboden, discriminatie op welke grond dan ook is verboden"? Wat als we dat ook in de Nederlandse Grondwet zouden doen? Dan begint artikel 1 dus met "discriminatie op welke grond dan ook is verboden, zoals ...". Zou dat een verbetering opleveren en een beetje de vrees wegnemen dat als je niet genoemd wordt, je ook minder belangrijk bent?

De heer Koole (PvdA):

Ik vind dat een uiterst interessante gedachte. Zelf sta ik daar sympathiek tegenover. Dan begin je daarmee en daarna noem je de specifieke gronden. Ik geloof dat de heer Talsma net sprak van de "constitutionele uitsmijter". Dan zet je het aan het eind, maar als je het in het begin zet, wordt het meer dan een uitsmijter, dan wordt het gewoon een uitgangspunt, dus ik zou dat zeker willen overwegen.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgens is het woord aan de heer Otten, en aan niemand anders.