T03592

Toezegging Bredewelvaartsanalyse lidmaatschap EU (36.259)



De minister van Buitenlandse Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Backer (D66), toe de Kamer te informeren over de eventuele mogelijkheden van een bredewelvaartsanalyse van het lidmaatschap van de EU door nationale of Europese onderzoeksinstituten.


Kerngegevens

Nummer T03592
Status openstaand
Datum toezegging 18 april 2023
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Buitenlandse Zaken
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
Commissie commissie voor Europese Zaken (EUZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen bredewelvaartsanalyse
kosten-baten EU
onderzoeksinstituten
Kamerstukken Staat van de Europese Unie 2023 (36.259)


Uit de stukken

Handelingen I 2022-2023, nr. 27, item 11 - blz. 32.

De heer Backer (D66):

“De minister ging net even wat snel over de bredewelvaartstudie en de baten voor Nederland van Europa heen. Wie wat bewaart, die heeft wat. Ik heb hier de brief van een van zijn voorgangers, Stef Blok, van 22 februari 2021. Die gaat over de motie-Backer cum suis, Kamerstuk 35403, letter F, zeg ik maar even voor de Handelingen. Daarin is toen in een voetnoot iets toegezegd. Een termijn is een inspanningsverplichting, zei de minister.”

Minister Hoekstra:

“Zeker.”

De heer Backer (D66):

“Daarin is toegezegd om tegen maart 2021 aan de Kamer te rapporteren. Dat is gebeurd. Ik zie dat de minister aan het multitasken is.”

Minister Hoekstra:

“Zeker. Daar ben ik niet goed in.”

De heer Backer (D66):

“Vervolgens is in diezelfde brief gezegd: brede welvaart is erg moeilijk. Die discussie kennen wij ook van de rijksbegroting. Daarin was de discussie over de vraag hoe dat moet worden opgenomen ook aan de orde. We zijn nu in april 2023. Ik denk dat het inmiddels niet meer zo moeilijk is. Ik zou dus eigenlijk een toezegging willen hebben, nu wel met een inspanningsverplichting, dat in ieder geval de contouren van die verkenning zichtbaar worden voor deze Kamer, niet voor de zomer, maar toch wel dit jaar. Ik kan me best voorstellen dat het lastig is, maar het is wel doenlijk.”

Minister Hoekstra:

“Volgens mij heeft de inspanning plaatsgevonden, maar zeggen de instituten die we geraadpleegd hebben en die het werk zouden moeten doen: wij voelen ons daartoe niet geëquipeerd. Dat is in ieder geval hoe ik het begrijp. De toezegging die Blok heeft gedaan, die ik uiteraard tot en met de voetnoot aan toe, haarscherp op het netvlies had staan, is dat wij dat hebben doorgeleid als kabinet. Ik herinner me uit mijn vorige verantwoordelijkheid dat het al niet eenvoudig was in Nederland, maar het is waar dat we die brug uiteindelijk hebben weten te slechten. De Nederlandse onderzoeksinstituten hebben gezegd dat ze dit eigenlijk niet op Europees niveau kunnen doen. Ik wil dit best nog wel een keer opbrengen. Het ligt overigens niet in de eerste plaats bij mij, denk ik, maar ik wil best nog een keer kijken of iemand anders van de kabinetsleden — misschien is dat de minister van Financiën, misschien die van Sociale Zaken of een ander — dat nog een keer in een Europese vergadering wil opbrengen. Misschien dat er in Europa wel mensen zijn die dit werk kunnen doen, maar mijn begrip is dat de Nederlandse onderzoeksinstituten zich daartoe niet geëquipeerd voelen.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 27, item 11 - blz. 32-33.

De heer Backer (D66):

“Ik citeer tot slot nog even uit de brief. "Het streven is om op middellange termijn een integraal beeld te realiseren voor toekomstige beleidsafwegingen. De komende onderzoeken van de Algemene Rekenkamer naar de toegevoegde waarde van de uitvoering van het EU-beleid in Nederland kunnen hieraan bijdragen " Het onderzoek is inmiddels gearriveerd en dat hebben we hier besproken. We zijn dus een stuk verder als de minister zegt dat hij of zijn collega dat in Europa zou willen onderzoeken. Maar uiteindelijk komt het terug bij het kabinet om te bekijken of dit een begaanbare weg is. Het is een begaanbare weg, want het is een kwestie van inzet en wil.”

Handelingen I 2022-2023, nr. 27, item 11 - blz. 33.

Minister Hoekstra:

“Ik vind het spannend om het te beloven namens de onderzoeksinstituten, die aan ons teruggeven dat zij dat eigenlijk niet kunnen, zo heb ik net begrepen uit de gedachtewisseling met de ambtenaren. Ik ben altijd gevoelig voor de logica van de ferme wil, zeker wanneer die terugslaat op dingen die wij zelf moeten doen. Wij zijn alleen niet degenen die het onderzoek kunnen leveren. Laat ik proberen het op één manier nog te verfraaien, misschien helpt dat. Als wij nou kijken of er een minister is bij wiens portefeuille het het meest logisch hoort om in Europa nog een keer te suggereren dat dit gebeurt — daar heeft men wellicht dat overzicht wel — zou dat een weg kunnen zijn. Een alternatief is dat we nog een keer aan de Rekenkamer vragen hoe men dat daar voor zich ziet, even luisterend naar de heer Backer. Ik ben nu hardop aan het improviseren op basis van zijn suggestie. Het is niet zozeer dat ik het niet wil, het is meer dat het kabinet het niet zelf kan doen en dat de onderzoeksinstituten aan ons hebben meegegeven dat ze, in goed Nederlands, überfragt zijn.”

De heer Backer (D66):

“Tot slot. Het zou natuurlijk al enorm helpen als uit die verkenningen een beschouwing komt van waarom het zo ingewikkeld is, wat ervoor gedaan zou moeten worden en hoe de weg naar die oplossing gevonden kan worden. Dan kan ook deze Kamer daarover meedenken.”

Minister Hoekstra:

“Ja. Ik houd het even bij het huiswerk waar ik mezelf nu al in heb gerommeld. Dan hernemen we dat met de Kamer. Dat zal mogelijk niet meer met de heer Backer zelf zijn, maar om de uitspraak over dat beroemde schilderij te parafraseren: op die manier blijft hij in ieder geval bij ons. Ik doel op het schilderij wat normaal gesproken achter u hing, voorzitter, maar dan in de vorige behuizing.”


Brondocumenten


Historie