T03680

Toezegging Toezicht burgerschapsopdracht en zorgplicht veiligheid (35.920)



De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Blécourt-Wouterse (VVD), Pijlman (D66), Verkerk (ChristenUnie) en een ingediende (en later ingetrokken) motie van het lid Schalk (SGP) (35920, K), toe dat terughoudendheid wordt betracht bij het toezicht op de uitvoering van de burgerschapsopdracht en de zorgplicht voor de veiligheid. Daarnaast zegt hij toe de wet inzake de wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs (35352) in 2025 te evalueren en dan dit punt, de manier waarop de terughoudendheid van toezicht in de praktijk uitwerkt, daar expliciet in mee te nemen en tevens te bezien of de burgerschapsopdracht verduidelijking behoeft. De minister zal in een brief het een en ander nog toelichten wat betreft het onderzoekskader van de Inspectie van het Onderwijs.


Kerngegevens

Nummer T03680
Status openstaand
Datum toezegging 6 juni 2023
Deadline 1 januari 2026
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Huidige Verantwoordelijke(n) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie
Kamerleden Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD)
Drs. H.J. Pijlman (D66)
P. Schalk (SGP)
Prof.dr. M.J. Verkerk (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen burgerschapsopdracht
Inspectie van het Onderwijs
toezicht
Kamerstukken Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs (35.920)


Opmerking

Zie ook toezegging T03679

Uit de stukken

Handelingen I 2022/23, nr. 35, item 3, p. 2-5

De heer Verkerk (ChristenUnie):

(…)

Onze fractie vraagt dan ook twee toezeggingen. Als eerste dat de minister de Kamer toezegt dat het toezicht op het burgerschapsonderwijs en de zorgplicht voor een veilige schoolcultuur terughoudend zal zijn, in lijn met de adviezen van de Raad van State.

(…)

De heer Verkerk (ChristenUnie):

(…)

Als tweede zou ik de minister willen vragen om de Kamer op korte termijn een brief te sturen waarin hij aangeeft hoe die terughoudendheid, c.q. die marginale toetsing, wordt verankerd binnen het inspectiekader. Ik wil hier toch wel graag even laten noteren, ook in relatie tot de minister, dat als de inspectie terughoudend toetst en er dan blijkt dat er sprake is van een flagrante overtreding of een extreme situatie — ik heb voorbeelden gegeven van wanneer dat het geval zou kunnen zijn — ik van mening ben dat de minister als het nodig is een aanwijzing of een spoedaanwijzing kan geven.

(…)

Mevrouw de Blécourt-Wouterse (VVD):

(…)

Voorzitter. Bij dit wetsvoorstel staat het belang van het kind voorop. Ik zei al in een eerder debat, vorige week, dat goed onderwijs de ruggengraat vormt van onze samenleving. Onlangs stemden wij in dit huis een wet betreffende burgerschapsopdracht van scholen in, een heel belangrijke wet waardoor kinderen op school bijvoorbeeld over de trias politica leren. Als een school op meer dan incidentele wijze in strijd handelt met die burgerschapsopdracht, zorgt voorliggend wetsvoorstel ervoor dat de minister kan ingrijpen. Daarmee zorgen we ervoor dat die wet betreffende de burgerschapsopdracht op scholen geen dode letter wordt. Uiteraard is het belangrijk dat de minister niet te snel naar een middel als sluiting van een school grijpt. Mocht voorliggende wet erdoorheen komen, vindt de VVD-fractie het daarom van belang dat er terughoudendheid wordt betracht en dat er een evaluatiemoment komt om juist op dit punt te toetsen en te evalueren. Kan de minister dit toezeggen?

Handelingen I 2022/23, nr. 36, item 2, p. 8-24

Minister Wiersma:

De VVD-fractie zei dat het belangrijk is dat de minister niet te snel naar een middel als sluiting van een school grijpt. Ook zei de VVD-fractie dat het met de voorliggende wet van belang is dat daarin terughoudendheid wordt betracht en dat er een evaluatiemoment komt om juist op dit punt te toetsen en dit te evalueren. Er werd gevraagd of ik dat kan toezeggen. Dat wil ik hier even specifiek doen. Dat zeg ik in ieder geval toe. Ik zeg toe om op dit punt algemene terughoudendheid te betrachten. Ik kom zo nog op de invulling van de begrippen, maar ik zeg toe om algemene terughoudendheid specifiek en expliciet mee te nemen in de evaluatie. Ik zeg ook toe om daarin mee te nemen welke uitwerking dat heeft. Dat neem ik dus expliciet mee. Naar aanleiding van het amendement-Van Baarle is al een evaluatiebepaling in de wet opgenomen. De wet wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. De punten waarvoor u aandacht vraagt, neem ik daar expliciet in mee. Dat zeg ik dus toe.

(…)

Minister Wiersma:

(…)

Gezien de discussie van vandaag, denk ik dat het verstandig is om het gesprek over burgerschap te vervolgen, ook over de mate van specificatie en vervolgens de mate van voorschrijven, zou je kunnen zeggen. Ik merk dat daar in de Tweede Kamer ook veel discussie over is. Ik herinner me nog een motie van de heer De Hoop van de PvdA om extra nadruk te leggen op de burgerschapsopdracht en het verscherpen van de invulling van die opdracht. Ik denk dat het verstandig is dat we de burgerschapsopdracht vier jaar na inwerkingtreding gaan evalueren. Dat is dus over twee jaar, in 2025. Dan kijken we ook naar de punten die hier gewisseld zijn over de begrippen en de invulling van de basiswaarden: helpen die in het verduidelijken van waar de grens ligt op de scholen of niet? Ik merk in de praktijk dat scholen daar nu een zoektocht in beleven, ook omdat burgerschap straks in de leerdoelen een betere positie krijgt en verduidelijkt wordt. Wij ondersteunen hen daar ook bij, net als het Expertisepunt Burgerschap dat doet, om dat op een goede manier te doen. Wij schrijven dus niet de methode voor, maar we helpen om dat op de goede manier invulling te kunnen geven, met inachtneming van de overtuiging van de school, zoals ik net zei.

(…)

De heer Pijlman (D66):

(…)

Ik heb de volgende vraag. De Raad van State heeft erop gewezen dat de doelen en kernbegrippen van burgerschap niet zijn ingevuld. Daar doelde ik in eerste instantie op. De motie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer gaat daarover. Vervolgens heeft de inspectie die wel ingevuld in de uitwerking burgerschap en basisvaardigheden. Dan wijst de Raad van State erop dat dat wel een handvat is, maar dat je er juridisch weinig mee kunt en dat dat ook een risico is. Vervolgens was mijn vraag: betekent dat dan dat u dat ook wat betreft burgerschap veel concreter gaat maken als u met de curriculumherziening komt, zodat scholen met de autonomie die ze hebben wel een steviger handvat hebben dan nu?

Minister Wiersma:

Het klopt dat de burgerschapsopdracht in de wet een abstracter karakter heeft. Dat noemen we een open norm. Dat wil niet zeggen dat de wet vaag is. Je kunt altijd twisten over de vraag of hij duidelijker moet of niet. Daarom zei ik dat we dat volgens mij mee moeten nemen in de evaluatie. Maar de inspectie geeft uiteraard wel een concretisering in haar onderzoekskader, ook om het werkbaar te maken voor scholen. Dat is voor scholen ook helder. Dat maakt het ook werkbaar voor dat toezicht. Op basis van de huidige wet mag de inspectie toezien op de vraag of scholen kennis over en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bijbrengen en hun schoolcultuur daarmee ook in lijn brengen. Zo zou je het kunnen zeggen. Daar is geen verdere aanscherping voor nodig. Maar ik wil u wel toezeggen dat ik bereid ben de wet ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht vier jaar na inwerkingtreding te evalueren en dan ook mee te nemen hoe de terughoudendheid van het toezicht in de praktijk werkt. Ik zal precies de vraag die u stelt daarin meenemen, namelijk of dat nog verduidelijking nodig heeft.

In de tussentijd — u verwijst daar terecht naar — werken we hard om scholen te helpen die burgerschapsopdracht in het onderwijs vorm te geven. Ik noemde net dat Expertisepunt Burgerschap. Wij zijn ook bezig met het aanscherpen van de kerndoelen en de eindtermen. U noemt dat terecht. Dat is onderdeel van de curriculumherziening. Eind dit jaar zijn de nieuwe kerndoelen er ook in concept. Dan kunnen we ook kijken hoe die zich verhouden tot de verdere concretisering, of het wettelijk meer vraagt of niet. Er komen nieuwe onderzoekskaders aan. Die worden per jaar vastgesteld. We hebben de inspectie specifiek gevraagd om te kijken of de deugdelijkheidseisen voldoende duidelijk zijn voor scholen of dat die in de wet soms om iets anders vragen. Als dat het geval is, dan zullen we dat voor de zomer aan de Tweede Kamer voorleggen om te kunnen wisselen of dat wetswijzigingen vraagt of niet. Dat heb ik de Tweede Kamer toegezegd.

De voorzitter:

Dit is een toezegging in de richting van de heer Pijlman. Ook deze toezegging is genoteerd. De minister vervolgt.

Minister Wiersma:

De heer Verkerk vroeg om twee toezeggingen. Hij vroeg ten eerste of de minister de Kamer kan toezeggen dat het toezicht op burgerschapsonderwijs en de zorgplicht voor een schoolcultuur terughoudend zal zijn, onder verwijzing naar de Raad van State. Als ik de heer Verkerk goed begrijp, maakt hij zich vooral druk over de ruimte van scholen om hun eigen en bijvoorbeeld Bijbelse opvattingen te onderwijzen. Ik zou hem op dat punt graag geruststellen. Ik heb net ook geprobeerd te zeggen dat die ruimte er heel expliciet is, maar leerlingen moet natuurlijk ook onderwezen worden wat er in Nederland mag en moet. Een Bijbelse opvatting over het huwelijk mag onderwezen worden, maar leerlingen moeten ook weten dat iedereen in Nederland mag trouwen met iemand van hetzelfde geslacht.

Los daarvan begrijp ik een en ander dan als volgt. Zoals ik al heb aangegeven, is het toezicht op de burgerschapsopdracht terughoudend, maar de wet stelt ook grenzen en daar wordt niet terughoudend op toegezien. Dat is het punt van de heer Pijlman. Een school die bijvoorbeeld handelt in strijd met de basiswaarden wordt daar natuurlijk op aangesproken. Dit onderscheid is in de behandeling van de burgerschapswet ook herhaaldelijk precies zo besproken met de Tweede en Eerste Kamer. Ik heb de wettelijke opdracht geconcretiseerd in de onderzoekskaders, zoals ten aanzien van de wettelijke eisen gebeurt. Daarmee geef ik aan welke interpretatie de inspectie zal hanteren van het wettelijke begrip "basiswaarden van de democratische rechtsstaat". In het juridisch jargon zijn dit wetsinterpreterende beleidsregels. Hiermee krijgen scholen dan de nodige duidelijkheid over toezicht op de burgerschapsopdracht.

Wat betreft sociale veiligheid zien we soms ook enige spanning met artikel 23 ontstaan. Denk aan lesstof die leerlingen een gevoel van ongemak of onveiligheid geeft. Er zijn hier gisteren allemaal verschillende voorbeelden in het debat benoemd. Uiteraard moet een school ook dan zorg dragen voor een leerling. Maar de school mag een eigen opvatting hebben en die onderwijzen. Op dat vlak geldt de terughoudendheid van toezicht in dezelfde lijn zoals ik die zojuist schetste. Dus ik wil ook hier toezeggen dat ik bereid ben om de wet tot verduidelijking van de burgerschapsopdracht in lijn met de heer Pijlman te evalueren en dan dit punt, dus de manier waarop de terughoudendheid van toezicht in de praktijk uitwerkt, daar expliciet in mee te nemen. Dat is een toezegging die ik ook aan de heer Verkerk doe.

De heer Verkerk (ChristenUnie):

Heel hartelijk dank aan de minister voor deze toezeggingen. Ik mag uw toezegging zo interpreteren dat u, ook gezien wat u net zei over de termen "wezenlijk" en "flagrant", zegt: de inspectie toetst terughoudend; als bij die terughoudende toetsing blijkt dat er sprake is van een flagrante overtreding of iets wezenlijks dat fout gaat, dan grijpt de inspectie in.

Minister Wiersma:

Ja, volgens mij is dat correct, inclusief de stelling en de aanvulling die de heer Pijlman daar toen bij had. Ik zou daaraan voor meneer Verkerk — dan hebben we dat ook meteen gedaan — nog toe willen voegen dat ik ook nog een brief stuur over de manier waarop dat in het onderzoekskader zou kunnen landen.

(…)

De heer Schalk (SGP):

(…)

Voorzitter. In 2013 is de aanwijzingsbevoegdheid van de minister op grond van artikel 23 nog bewust gebonden aan de stelselverantwoordelijkheid. Ik heb al betoogd dat ik het zorgelijk vind dat die principiële rechtsstatelijke lijn tien jaar later zomaar dreigt weg te vallen doordat de minister een steeds langere lijst met deugdelijkheidseisen creëert op grond waarvan hij zelf direct kan ingrijpen. Ook in het debat vanmorgen bleek weer dat er wel nader bezien moet worden bij de evaluatie van de aanscherping van kerndoelen of de burgerschapsopdracht misschien verduidelijkt moet worden. Maar dit is straks allemaal een extra risico wanneer deze wet daadwerkelijk is aangenomen.

De Raad van State, ons hoogste adviesorgaan, waarschuwt daar nadrukkelijk voor. De vreemde, vage termen, zoals "wezenlijk", "structureel" en "flagrant", vergroten dat risico. Vandaar dat ik een extra voorlichting heb gevraagd, waarin de Raad van State een verwoede poging heeft gedaan om enerzijds de zorgen nogmaals stevig te benoemen en anderzijds een interpretatie te geven die alle kenmerken van terughoudendheid in zich draagt. Helaas was de schriftelijke reactie van de minister van dien aard dat de zorgen niet minder werden. Inmiddels blijkt ook uit het debat van vandaag en gisteren dat breed in deze Kamer gedeeld wordt dat terughoudendheid van belang is.

Voorzitter. Laat ik het scherp stellen. Onze ideologische uitgangspunten lopen ver uiteen, maar ten aanzien van de reikwijdte van de voorliggende wet ten opzichte van de Grondwet sluiten zich hopelijk de rijen. Juist op dat terrein kan deze Kamer op de laatste dag van deze zittingsperiode nog eenmaal laten zien dat we als Eerste Kamer, als hoeder van de Grondwet, onze eigenstandige rol vasthouden. Vandaar de volgende motie.

De voorzitter:

Door de leden Schalk en Van Dijk wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat in de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs twee nieuwe gronden zijn geïntroduceerd op basis waarvan een aanwijzing wegens wanbeheer gegeven kan worden, namelijk het "handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid" en "het structureel of flagrant handelen in strijd met de burgerschapsopdracht";

overwegende dat (voor alle onderwijssectoren) een spoedaanwijzing mogelijk wordt indien uit het tekortschieten van het bevoegd gezag van de betreffende onderwijsinstelling "een wezenlijk vermoeden van wanbeheer" kan worden afgeleid;

overwegende dat de Eerste Kamer een verzoek om extra voorlichting door de Raad van State heeft gevraagd over de betreffende formuleringen;

constaterende dat de Raad van State nadrukkelijk de noodzakelijke terughoudendheid ten aanzien van de reikwijdte van de betreffende formuleringen beschrijft;

verzoekt de regering bij een (spoed)aanwijzing de terughoudendheid te betrachten op de wijze zoals deze door de Raad van State is geadviseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter K (35920).

De heer Schalk (SGP):

Voorzitter. Misschien vindt niet iedereen in de Kamer het vandaag per se nodig dat er nog een motie over wordt ingediend omdat er toezeggingen zijn gedaan, maar tijdens het debat was duidelijk dat we juist over deze terminologie toch heel gemakkelijk weer onduidelijkheid hebben. Vandaar dat ik dit in de motie heel precies heb geformuleerd. Ik neem aan dat de motie dan ook oordeel Kamer zou kunnen krijgen. Maar voor het eerst in de periode dat ik mag dienen, na acht jaar, vraag ik ook aan de minister: als in deze motie inderdaad staat wat hij vandaag heeft gezegd, dan kan hij de motie ook overnemen, want dan hoeven we er niet meer over te stemmen. Ik ben benieuwd naar het oordeel van de minister.

(…)

Minister Wiersma:

(…)

Voorzitter. Dan heb ik nog de motie van de heer Schalk. Die ziet op de terughoudendheid. Daarvan zou ik het volgende zeggen. Bij een flagrant en wezenlijk vermoeden heb ik u toegezegd dat ik de interpretatie van de Raad van State volg. Ten aanzien van de burgerschapsopdracht heb ik vandaag, en eerder ook bij de behandeling van die wet, die ik heb toegelicht in de Eerste en Tweede Kamer, ook aangegeven hoe ik invulling geef aan die terughoudendheid. Dat is dus ook de opmerking van de heer Pijlman daarbij. Als u deze combinatie van redeneringen volgt, dan neem ik de motie graag over.

De voorzitter:

Toch even een procedureel punt: volgens het huidige Reglement van Orde kan de minister de motie op dit moment niet overnemen. Dat zal in de toekomst wel kunnen. Een aantal van u zal daar ongetwijfeld bij zijn.

Minister Wiersma:

Het was het verzoek van de heer Schalk, dus toen dacht ik: dan kan dat vast.

De voorzitter:

De heer Schalk is zo nu en dan ons geweten als het gaat om het Reglement van Orde, maar op dit punt moet ik hem hier toch even op wijzen. Maar de toezegging dat de inhoud van de motie wordt gedeeld door de minister is natuurlijk ook al heel wat.

De heer Schalk (SGP):

We staan op het punt om het nieuwe Reglement van Orde over te nemen. Ik ben waarschijnlijk in verwarring omdat we dat wel alvast konden doen bij de bespreking die we hadden over ons Reglement van Orde. Maar ik begrijp dat de minister dan in feite zegt: oordeel Kamer. We moeten het dan namelijk wel op de juiste wijze afhandelen. Ik kan de interpretatie zoals de minister die gaf ook volgen. En als het dan oordeel Kamer is … Overigens betekent dat nog niet dat ik voor de wet zal stemmen; daar ben ik ook heel duidelijk in.

Minister Wiersma:

Aan die ruilhandel doen we natuurlijk wel. Nee, dat doen we hier natuurlijk niet; dat begrijp ik! Dus: oordeel Kamer.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Even voor de duidelijkheid: de minister zegt feitelijk toe wat de inhoud van de motie is. De motie wordt dan onnodig en overbodig. Het wordt voor ons dan wel een beetje ingewikkeld om daar voor te stemmen, terwijl we er inhoudelijk gewoon blij mee zijn. Een toezegging is sterker dan een motie, want met een toezegging zegt de minister dat hij het gaat doen en dat hij het zo doet. Mijn suggestie aan de heer Schalk zou dan toch zijn om geen nieuwe verwarring te creëren en de motie in te trekken, want we hebben de toezegging al.

De heer Schalk (SGP):

Helemaal aan het einde van deze zittingsperiode ben ik natuurlijk flexibel genoeg om daar even op de juiste manier op in te gaan. De minister geeft aan dat hij het gaat doen zoals het in de motie staat. Dat betekent dat ik de motie inderdaad kan intrekken. Ik ben daar ook extra dankbaar voor, omdat de vragen die de heer Ganzevoort zojuist in deze termijn nog heeft gesteld ook in het oordeel van de Raad van State op pagina 7 uitstekend worden verwoord. Zo zijn er twee vliegen in één klap. Dus als de minister dat inderdaad zo overneemt, dan kan ik de motie intrekken.

Minister Wiersma:

Ik was in de war met dat overnemen. Ik dacht: dan gaat het allemaal zo. Maar blijkbaar gaat het dan niet. Dan doen we het op deze manier. Ik denk dat dat werkbaar is. Ik heb die twee opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van de Raad van State en de burgerschapsopdracht heb ik hier natuurlijk wat uitgebreider bij stilgestaan, ook bij die fundamentele kern en die dubbeling in de terughoudendheid. Ik doel dan zowel op de dubbele borging als natuurlijk op de feitelijke fundamentele kern die we hier in dit huis zeker met elkaar verdedigen. Maar daarmee kan ik inderdaad die toezegging bevestigen. Dan constateer ik dat we daarmee geen motie hebben, maar een goede toezegging.

De heer Schalk (SGP):

Zo is dat. Dank u wel.

De voorzitter:

Over deze motie hoeft dus vanmiddag niet te worden gestemd. Aangezien de motie-Schalk c.s. (35920, letter K) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De minister was helder in zijn toezegging. Excuus voor het feit dat ik even moest verwijzen naar het huidige Reglement van Orde.


Brondocumenten


Historie