Plenair Dittrich bij behandeling Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden



Verslag van de vergadering van 11 juli 2023 (2022/2023 nr. 42)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.44 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst felicitaties aan Gert-Jan Oplaat, ook voor zijn maidenspeech. Wij kennen elkaar, als u mij toestaat, ook al heel erg lang. 1998, VVD-Tweede Kamerlid en altijd een uitgesproken mening. U hebt zelf al gerefereerd aan RECHT(S) op je doel af, het manifest waar Geert Wilders en Gert-Jan Oplaat bekend mee werden en waarna Geert Wilders uiteindelijk uit de VVD stapte. Nu hebben we ook weer een uitgesproken verhaal gehoord van Gert-Jan Oplaat. Ik denk dat we de komende vier jaar nog veel van hem zullen horen, maar dit keer als BBB-Eerste Kamerlid.

Voorzitter. U hebt zelf al gezegd dat ik namens een heleboel partijen spreek. Eerst zou ik willen ingaan op de rol van het strafrecht en de Eerste Kamer. Vandaag spreken we ook weer over een wetsvoorstel dat het strafrecht gaat beïnvloeden. Voordat ik op de merites van doxing inga, even over de rol van het strafrecht in de samenleving. Strafrecht zou als ultimum remedium moeten worden ingezet, als laatste redmiddel. Politie, Openbaar Ministerie, rechters, advocaten, gevangeniswezen, reclassering, wetenschappers; ze vinden eigenlijk tamelijk eensgezind dat de politiek soms het strafrecht gebruikt als een soort bezweringsformule. Er is onrust in de samenleving en hup, wij gooien er dan als politiek een strafbepaling tegenaan. Vervolgens trekt de politieke karavaan verder en bekommeren we ons niet of te weinig om hoe die nieuwe strafbepaling in de praktijk landt. Is het uitvoerbaar? Zijn er voldoende personeelsleden? Is er voldoende kennis in huis om adequaat op te sporen en te vervolgen?

Vanuit de praktijk wordt de oproep aan ons politici gedaan om ons te bezinnen of andere methodes buiten het strafrecht niet effectiever zouden kunnen zijn om problemen in de samenleving aan te pakken. Denk bijvoorbeeld aan mediation, aan bijscholing, aan betere jeugdzorg of aan de inzet van veel meer wijkagenten.

Betekent dit dat we nu als politiek op onze handen moeten gaan zitten ten aanzien van het strafrecht? Nee, natuurlijk niet. De samenleving verandert, digitaliseert en dat betekent dat ook nieuwe vormen van ongewenst gedrag ontstaan. We zullen dan ook goed moeten kijken of de mate van de ongewenstheid van zulk gedrag zich dient te vertalen in een nieuwe strafbepaling.

Dan kom ik nu bij het wetsvoorstel doxing dat we vandaag bespreken. De fracties namens wie ik praat, vinden het strafbaar maken van het zich verschaffen en het verspreiden van persoonsgegevens van een ander om die ander te intimideren een goed voorbeeld van een nieuwe norm die we via het strafrecht aan de samenleving voorhouden. Het is in onze digitale wereld makkelijker dan ooit om een ander te intimideren. Met een paar muisklikken is het voor iedereen mogelijk om de persoonsgegevens van een ander op straat te gooien, met alle gevolgen voor het slachtoffer van dien. De impact van doxing op het leven van mensen die er slachtoffer van worden, is enorm. Ze voelen zich nergens meer veilig, omdat hun woonadres, telefoonnummer, kenteken, foto's of zelfs informatie over de school van de kinderen voor iedereen online te vinden zijn, en dat kan leiden tot intimidatie. Dit soort intimidatiegedrag is onacceptabel en moet bestraft kunnen worden.

Waar hebben we het over bij doxing? De lijst van mensen die slachtoffer worden van doxing is lang en divers. Politieagenten, hulpverleners maar ook rechters, officieren van justitie, burgemeesters, politici en ambtenaren worden geconfronteerd met doxing, terwijl zij zich juist inzetten voor het algemeen belang en de democratische rechtsstaat. Daarnaast worden ook journalisten, wetenschappers en opiniemakers geregeld het slachtoffer van deze online-intimidatie. Zij moeten natuurlijk hun werk ongestoord kunnen blijven doen zonder dat zij hierbij hoeven te vrezen voor hun eigen veiligheid en die van hun dierbaren.

Slachtoffers van doxing kunnen ook anderen zijn natuurlijk, mensen die niet een publieke taak uitoefenen. Denk bijvoorbeeld aan rancuneuze ex-partners die als wraakactie het telefoonnummer van hun ex delen in zogenaamde "shamegroepen" op berichtendiensten als Telegram. De slachtoffers van deze vorm van doxing worden vervolgens lastiggevallen en raken hierdoor ook het gevoel van veiligheid volledig kwijt. De fracties steunen dan ook dat er in dit wetsvoorstel voor gekozen is om de strafbaarstelling van doxing niet te beperken tot bepaalde beroepsgroepen of personen, want iedereen kan slachtoffer van doxing worden.

Voorzitter. Ik ga even terug naar de maidenspeech van Gert-Jan Oplaat. Hij noemde een heleboel misdrijven op. Ik herinner me vernieling, bedreiging en geweld. Dat zijn misdrijven die al strafbaar zijn in ons Wetboek van Strafrecht. Hier gaat het over een nieuwe vorm: online, met name, gegevens verstrekken. Ik hoorde Gert-Jan Oplaat aan de minister vragen of zij een onderzoek wil instellen. Ik zou daar de vraag aan toe willen voegen of de minister heel duidelijk in haar beantwoording een soort grensafbakening wil geven van wat er al strafbaar is en wat we met doxing extra strafbaar gaan maken. Ik denk dat het voor de wetsgeschiedenis en ook voor de mensen in de samenleving van belang is om te horen waar nu precies die grensbepaling ligt.

De heer Oplaat i (BBB):

Ik ben het eens met de gemaakte opmerking, maar mijn vraag ging niet om die afbakening. Mijn vraag gaat over de vermeende verwevenheid van politieke partijen met dit dossier en de ondergrondse tak, de strafbare feiten die plaatsvinden. Misschien kan ik meteen even iets vragen. U spreekt mede namens zes andere partijen. Heeft u in mijn maidenspeech gehoord dat ik een politieke partij in het bijzonder benoemd heb?

De heer Dittrich (D66):

Dat zijn twee vragen. De eerste vraag: ja, ik heb goed gehoord dat u dat aan de minister vraagt. Ik stel een andere vraag, namelijk een vraag over de afbakening. Dan uw tweede vraag, of u met zoveel woorden een politieke partij heeft genoemd. Nee, niet met zoveel woorden, maar u haalde een Kamervraag uit de Tweede Kamer aan en iedereen die de krant leest weet dat de Partij voor de Dieren die Kamervraag gesteld heeft. Nou, er is een persoonlijk feit van een collega hier aan de orde geweest. Dus laten we dan gewoon open en transparant zijn: u bedoelde de Partij voor de Dieren. Het is uw goed recht om daar opmerkingen over te maken. Ik spreek hier ook namens de Partij voor de Dieren. Ik kan hier uiteraard niet te veel over in discussie gaan. Dat kan de collega zelf. Maar uw punt hebt u duidelijk gemaakt.

De voorzitter:

Meneer Oplaat, voor de tweede keer.

De heer Oplaat (BBB):

Voorzitter, dank u wel. Ik heb niet expliciet één partij genoemd. De Kamervragen wel. Dat kan iedereen lezen. Waar het mij om gaat, is de verwevenheid van verschillende politieke partijen, niet één partij. Ik wil dat deze onzin stopt, want we hebben er allemaal last van. Ook degene die het deed. Die werd ook uitgemaakt voor van alles en nog wat. Dit moet stoppen.

De heer Dittrich (D66):

Dank u wel, uw punt is duidelijk. Ik hoor wel wat de minister daarop te zeggen heeft.

Voorzitter. Ik wil nu ingaan op de uitvoering, allereerst op de strafrechtketen en hoe de doxingwet in de praktijk zal worden toegepast. Doxing vindt voornamelijk plaats op het internet. Verdachten delen persoonsgegevens op social media en kunnen hierbij gemakkelijk gebruikmaken van anonieme accounts en versleuteltechnieken, zoals de VPN's, de virtual private networks. Dit maakt het lastig om de identiteit van daders te achterhalen. Mijn vraag aan de minister is of de recherche voldoende is opgeleid en uitgerust om verdachten van doxing effectief op te sporen. De opsporingscapaciteit bij de politie is schaars. Eerder moet het Openbaar Ministerie keuzes maken welke zaken wel en welke niet behandeld kunnen worden. Kan de minister nader toelichten of en, zo ja, hoe doxingzaken voorrang krijgen en of zij verwacht dat er voldoende menskracht beschikbaar is om verdachten van doxing daadwerkelijk effectief op te sporen? We hebben in de stukken kunnen lezen, en in de Tweede Kamer is het ook aan de orde geweest, dat het Openbaar Ministerie ongeveer 1.500 zaken per jaar denkt te verwachten. Maar waar is dat aantal op gebaseerd? Want de minister zegt zelf dat doxing nog niet strafbaar is en dat we dus nog niet weten hoeveel zaken er naar voren komen. Daar krijg ik dus graag wat meer duidelijkheid over.

Over twee jaar wordt de invoeringstoets gehouden. In de aanloop daarnaartoe zullen de gegevens daarvoor worden aangedragen. Kan de minister aangeven waar specifiek op wordt gelet bij die invoeringstoets? Kan daarin ook worden meegenomen of, en zo ja hoeveel, slachtoffers van doxing die aangifte of melding van hun zaak hebben gedaan, teleurgesteld worden als hun zaak bijvoorbeeld géén vervolg heeft gekregen in verband met capaciteitsproblemen? Want we willen natuurlijk niet dat mensen met een dode mus blij gemaakt worden.

Voorzitter. Dan nog een paar vragen over de wetstekst zelf. Het gaat over persoonsgegevens van "een ander of een derde". Maar is een derde niet altijd de ander? Waarom is dit onderscheid in de wetstekst gemaakt? Het moet gaan om het verschaffen of verspreiden van persoonsgegevens om iemand anders vrees aan te jagen of ernstige overlast aan te doen, om iemand anders in de uitoefening van zijn beroep, ambt ernstig te hinderen. Maar is dat niet ontzettend moeilijk om te bewijzen? Voorziet de minister geen disputen in de rechtszaal daarover? Wanneer jaag je een ander nu vrees aan? We leven in een samenleving waarin mensen zich soms al erg gauw bedreigd en angstig voelen. Wordt het strafrechtelijke net niet te ver uitgeworpen als we alleen die term "vrees aanjagen" in de wetstekst hebben staan? Een andere vraag in dit verband: waar ligt nu de grens tussen overlast aandoen en ernstige overlast aandoen? Is dat niet een te open norm? Leggen we in het concrete geval het probleem niet op het bordje van de rechter, terwijl van ons als medewetgever wordt verlangd dat we heldere normen in het strafrecht stellen? Want in artikel 2.6 van de Aanwijzingen voor de regelgeving hebben wij met z'n allen afgesproken dat een wetsartikel duidelijk moet zijn geformuleerd. Zeker als het een gedragsvoorschrift is, dat voor alle burgers geldt, zoals in dit geval de strafbepaling doxing, moet het extra duidelijk zijn, zo staat in die bepaling. Ik stel deze vragen daarover, want te open normen, net zoals hele algemene hardheidsclausules, kunnen leiden tot willekeur en rechtsongelijkheid. Dat is niet wat we zouden willen.

Voorzitter. Tot slot nog even over preventie. Enkel focussen op strafrechtelijke maatregelen bij de aanpak van doxing is niet voldoende. Preventie en andere niet-strafrechtelijke maatregelen zijn echt noodzakelijk. We weten dat er wordt gewerkt aan een meldpunt voor slachtoffers van doxing. Dat wordt ook aanbevolen in het rapport Online ontspoord van het Rathenau Instituut. De fracties namens wie ik spreek, juichen dit toe. We weten dat dat meldpunt medio 2024 van start gaat, maar ik zou graag van de minister meer willen weten over de specifieke rol en de betekenis van dat meldpunt voor de slachtoffers. Kan de minister daar wat dieper op ingaan en uitleggen wat slachtoffers van doxing kunnen verwachten van dit meldpunt?

Het is van essentieel belang dat mensen zorgvuldig omgaan met het online delen van persoonsgegevens om het risico op toepassing te minimaliseren. Daarom vinden wij het ook positief dat minister De Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft toegezegd dat privéadressen in het kadaster in de toekomst beter afgeschermd zullen worden. De vraag is natuurlijk: wanneer gaat dat gebeuren? De toezegging is al een tijd geleden gedaan. Wanneer gaat dit plaatsvinden?

Daarnaast is het belangrijk dat mensen goed worden voorgelicht over de gevaren van doxing en over de manier waarop ze veilig kunnen omgaan met het online delen van persoonsgegevens. We kennen het lesprogramma Mijn Cyberrijbewijs voor groep 7 en 8. Dat is een prima initiatief, maar de fracties zijn van mening dat er breder voorlichting moet worden gegeven over doxing dan alleen op scholen, aangezien doxing iedereen betreft, jong en oud. Een bredere publiekscampagne zou dus een waardevolle aanvulling kunnen zijn. Onze vraag is dan ook: hoe kijkt de minister tegen zo'n brede voorlichtingscampagne aan?

Voorzitter. Met belangstelling wachten wij de beantwoording van de minister af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is nu het woord aan mevrouw Van Toorenburg. Het betreft ook haar maidenspeech. Er is dus gebeld zodat ook iedereen buiten deze zaal hiervan op de hoogte is. U hebt het woord, mevrouw Van Toorenburg.