Verslag van de vergadering van 5 december 2023 (2023/2024 nr. 10)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.16 uur
De heer Meijer i (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik zei een paar weken geleden in het debat over de huurcontracten al dat we eens meer samenhangend over het dossier wonen zouden moeten spreken. Zo praten we vandaag bij de Wijziging van de Huisvestingswet eigenlijk alleen over de verdeling van de schaarste zonder dat we het hebben over het oplossen van die schaarste. Maar het is zoals het is. De komende jaren zal de verdeling van de bestaande voorraad een belangrijk onderdeel van het beleid blijven. De heer Kemperman heeft net de breedte van het volkshuisvestingsbeleid wel opgezocht. Ik wil me dan toch bij het voorstel houden.
Bij verdelingsvraagstukken sta je vaak voor dilemma's. Voorrang voor de een betekent achterstelling voor de ander. Weegt het een zwaarder dan het ander? Meer hoogover: deze regelgeving kan inbreuk maken op de vrijheid van vestiging, die vermeld staat in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Om deze redenen staat de VVD-fractie terughoudend tegenover dit soort voorstellen. Een dergelijke inbreuk moet goed en zorgvuldig gemotiveerd worden. Het doet ons deugd om te lezen dat we ons daarbij in het gezelschap bevinden van de vereniging van woningcorporaties Aedes.
Wat speelt in onze afweging over dit voorstel een rol? Allereerst dat onder verwijzing naar principes van rechtszekerheid en eigendomsrecht door een amendement van de VVD-fractie in de Tweede Kamer — ik verwees er net al naar — bestaande koopwoningen uitgezonderd zijn van eventuele toedelingsregels die gemeenten kunnen opleggen aan huiseigenaren. Dat maakt het voorstel voor ons in ieder geval beter verteerbaar.
Onze gevoelens blijven toch wat ambivalent. De regering gaat nogal pragmatisch om met de inbreuk op het grondrecht van de vrijheid van vestiging en de spanning met het gelijkheidsbeginsel, die onder het wetsvoorstel liggen. In de schriftelijke voorbereiding is verwezen naar een afwegingskader uit het EVRM en een maatstaf van de Afdeling advisering van de Raad van State — dank daarvoor — maar hier blijven arbitraire elementen in zitten. Dat voelt de minister ook wel aan, want ten opzichte van de oorspronkelijke wet wordt het percentage woningen waarvoor een voorrangsregeling mag gelden niet verhoogd. Misschien kan de minister ons nog eens meenemen in zijn worsteling tussen principe en pragmatiek.
De uiteindelijke uitkomst om het percentage op 50% te houden, kan in ieder geval wel op onze instemming rekenen. Maar daarmee ontstaat voor ons weer een nieuw dilemma. Voor de VVD is de mogelijkheid om mensen met een vitaal beroep voorrang te kunnen geven een belangrijke reden om voor de mogelijkheid van een huisvestingsverordening te zijn, maar in de voorstellen van de minister concurreren deze mensen nu binnen die 50% met woningzoekenden met alleen een lokale binding. Dat heeft niet zozeer onze prioriteit. Nu is de aard en omvang van de schaarste niet in het hele land hetzelfde, dus laten we hier vertrouwen — het kwam al aan de orde — op de lokale democratie, die de noodzakelijke keuzes maakt.
De heer Rietkerk i (CDA):
Ik hoor de heer Meijer nu spreken over het belang van die vitale beroepen — er zijn er een aantal genoemd; het gaat niet om automonteurs, maar om leraren, agenten et cetera — voor het doorgaan van de samenleving. Hoe ziet hij dat in het licht van het amendement-De Groot, waarbij juist die vitale beroepen voor een deel niet gehuisvest kunnen worden? Hoe ziet de VVD dat?
De heer Meijer (VVD):
Ik gaf aan dat er een keuze gemaakt moet worden tussen mensen met een sociale binding en mensen met een vitaal beroep. Dat moet allemaal binnen die 50% van de woningvoorraad die daarvoor geschikt is. Ik hoop dat de mensen met een vitaal beroep dan niet in de knel komen. Maar ik heb ook gezegd dat het niet in het hele land hetzelfde is. U sprak zelf al over gemeenten met kernen enzovoort, waar de lokale binding misschien heel belangrijk is en waar de kwestie van vitale beroepen misschien iets minder speelt. Uiteindelijk zal de lokale democratie daar tot een goede afweging komen. Het dilemma is voor ons niet zo groot dat wij de totale groep woningen willen vergroten met koopwoningen, want dan komen we in de knel met punten als rechtszekerheid en het gelijkheidsbeginsel.
De heer Rietkerk (CDA):
Dus u vindt de vitale beroepen wel van cruciaal belang, maar dan alleen voor de nieuwbouwwoningen en niet voor de bestaande woningen, die er nu uit gehaald zijn. Dat is dan het standpunt van de VVD, zoals ik het beluister.
De heer Meijer (VVD):
Precies, want het eigendomsrecht weegt voor ons zwaarder dan dit punt van de schaarste.
Ik had het over lokaal niveau, over lokale democratie. Daar, op dat niveau, ligt het zwaartepunt. De Huisvestingswet maakt het gemeenten mogelijk om in geval van schaarste op basis van een huisvestingsverordening te sturen op de woonruimteverdeling. Het zijn juist de gemeenten die om de nu voorgestelde wijzigingen hebben gevraagd. Dat weegt voor ons zwaar. Maar gelet op de toch wel principiële keuzes die hierbij aan de orde zijn, hecht mijn fractie wel aan een kwalitatief goede onderbouwing van die schaarste. Die onderbouwing geldt natuurlijk ook voor de mate waarin de leefbaarheid wordt aangetast, nu dit wetsvoorstel ook de mogelijkheid biedt om te sturen op effecten van woonruimtevoorraadbeheer op de openbare ruimte. Daarom is mijn fractie tevreden over de in de Tweede Kamer aangenomen motie over richtlijnen om schaarste aan woonruimte en leefbaarheid aan te tonen.
Hoewel mijn fractie in het algemeen terughoudend is op het punt van specifiek toezicht, kunnen we instemmen met het voornemen van de minister om de rol van de provincies bij het toezicht op de gemeentelijke huisvestingsverordeningen te vergroten. We vragen de minister om het verbeteren van de richtlijnen en het toezicht nog eens toe te lichten in zijn beantwoording. Mijn fractie vindt, onder voorwaarden, het formuleren van regels voor de woonruimteverdeling aanvaardbaar, maar dan dient dat op buitengewoon zorgvuldige wijze te geschieden. Het zal van de beantwoording van de minister afhangen of dat in dit geval inderdaad op die zorgvuldige wijze gedaan is, waardoor het voorstel uiteindelijk op onze instemming zou kunnen rekenen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van Meenen van de fractie van D66.