Van 21 tot en met 27 oktober 2023 namen de Eerste Kamerleden Hendrik-Jan Talsma (ChristenUnie, delegatieleider) en Fatimazhra Belhirch (D66) deel aan de 147e IPU-Assemblee in Luanda, Angola. Gelijktijdig nam Remco Nehmelman (Griffier van de Eerste Kamer) deel aan de vergadering van de vereniging van secretarissen-generaal (ASGP). In de onderstaande interviews vertellen zij over hun drijfveren en ervaringen. Deze interviews zijn gehouden in het kader van de IPU-nieuwsbrief van december 2023.
Wat drijft u om actief te zijn voor de IPU?
‘Eerlijk gezegd ben ik toch wel een beetje aangestoken door het enthousiasme van collega’s die mij voor zijn gegaan in het IPU-bestuur en in het werk van de IPU in bredere zin. Het is echt ontzettend fascinerend om met collega-parlementariërs uit zoveel landen in contact te komen in het kader van de IPU. Om met elkaar ervaringen uit te wisselen, om mensen te ontmoeten. Ook om te discussiëren over thema’s die ons allemaal raken. En daar zit natuurlijk ook iets achter van belangstelling hoe het parlementaire werk in hele andere culturen en omstandigheden wordt verricht. Het is bijvoorbeeld niet alleen een club van heel veel westerse landen, of alleen maar – voor zover die bestaan – volstrekt ‘model-democratische landen’. Er zitten ook allemaal landen bij waar je echt je vraagtekens bij kunt hebben als het gaat om de mate van democratie, hoe het daar gaat met openbaar bestuur. Er zijn ook landen bij waar ze te maken hebben met oorlogssituaties, natuurgeweld of andere grote uitdagingen. Dan is het wel ontzettend interessant om ook met collega’s uit dat soort landen kennis te maken en van gedachten te wisselen. En ook iets van onderling contact, begrip en een onderlinge verstandhouding te creëren.
Dus ik moet zeggen, ik vind het een enorme verrijking van mijn beeld van politiek en van mijn beeld hoe de samenleving zou moeten worden georganiseerd. Hoe het gaat in allerlei verschillende landen. Ik vind het soms ook wel een relativering van de problemen en drama’s wie we in ons eigen land denken te hebben en waar je in je eigen politieke werk tegen aan loopt. Dat blijkt dan toch heel betrekkelijk te zijn als je kijkt naar hoe de omstandigheden zijn waarin collega’s hun werk moeten doen. Het geeft ook wel iets van – ik zou bijna zeggen – dankbaarheid voor hoe het uiteindelijk bij ons in Nederland gaat. We hebben echt wel een hele hoop om dankbaar voor te zijn als het gaat om onze democratie. Met alle vragen en alle dingen die erbij horen. Maar toch. Dus ook nu als we het erover hebben, raak ik er toch weer heel enthousiast van. Het is echt een verrijking van het parlementaire werk.’
Waar heeft u zich als lid van de commissie inzake Midden-Oostenvraagstukken voor ingezet?
‘De commissie inzake Midden-Oostenvraagstukken heeft zich heel nadrukkelijk beziggehouden met de huidige situatie in Israël en de Palestijnse gebieden. Ook in de voorbereiding op de algemene vergadering van de IPU hebben we al twee keer een online meeting gehad, waarbij we over dit thema gesproken hebben. Wat mij trof in deze discussie is de – niet verrassend maar wel schokkend – diepe verdeeldheid op dit onderwerp. Dat dat een hele grote, diepe grens trekt tussen allerlei landen. In de algemene vergadering was dat erg te merken, maar ook in de commissie, met allerlei landen met hele uiteenlopende posities ten opzichte van dit conflict. Eigenlijk was de inspanning in de commissie erop gericht om met elkaar te komen tot een begin van een gesprek, te midden van alle verdeeldheid en ingenomen standpunten, en misschien zelfs wel ingegraven standpunten, om toch te komen tot een begin van een gesprek, waarbij we geprobeerd hebben om nog even weg te blijven van schuldvragen, veroordelingen, afwijzen, maar waarbij we geprobeerd hebben – ik zeg het uitdrukkelijk zo voorzichtig, anders trek ik voor mezelf en de commissie een te grote broek aan – eerst maar eens te kijken wat er nu acuut nodig is. Dan hebben we het over de gijzelaars aan de kant van Israël en de Palestijnse burgers in met name de Gazastrook.
Wat moet er voor die mensen gebeuren en wat kunnen we daar als parlementariërs wél samen over zeggen? Zodat we kunnen komen tot een begin van een statement. Dat was niet eenvoudig. We hadden erg gehoopt dat we in de plenaire vergadering een zogeheten Emergency Item zouden kunnen bespreken op dit onderwerp. Ik moet zeggen dat ik het een teleurstelling vond dat dit uiteindelijk niet gelukt is. We hadden een klein beetje de hoop dat waar het de VN de afgelopen dagen daarvoor niet gelukt was om tot een standpunt te komen, dat het ons misschien wel zou lukken. En niet om de VN af te troeven, maar omdat binnen de IPU vanaf de oprichting in 1889 heel erg de gedachte leeft dat het ontzettend waardevol is om altijd met elkaar in gesprek te blijven of weer in gesprek te komen, ook al ben je het volstrekt met elkaar oneens. De IPU voelde ook wel iets van de morele plicht om daar in dit geval naar te streven. Maar helaas lukt het ons niet om voor een van de Emergency Items een tweederde meerderheid te krijgen om op die manier juist dit onderwerp te bespreken. En zo eindigden we plenair met een situatie waarin het meest pregnante en dominante thema in de internationale politiek niet besproken werd op de plenaire vergadering van de IPU. Dat vond ik teleurstellend maar het tekent wel de verdeeldheid. Uiteindelijk hebben we er in de commissie een goed gesprek over gehad, en zijn we gekomen tot een soort statement, wat op sommige punten wel en sommige punten minder aansluit bij wat we in Nederland het meest ideale zouden vinden. En als onderstreping van de wens om samen in gesprek te blijven had ik het voorrecht om samen met een collega uit Egypte dat statement voor te leggen aan de algemene vergadering. We hebben dat nadrukkelijk met zijn tweeën gedaan om toch iets van de verbondenheid en de diepgevoelde wens om in gesprek te blijven tot uitdrukking te brengen. Dat vond ik wel een heel mooi moment.
De Israëlische delegatie was niet aanwezig tijdens de IPU vergadering. Dat had natuurlijk echt met de acute oorlogsomstandigheden te maken. De Palestijnse delegatie was er wel. Ik vond het ook een mooie ontmoeting die ik met hen in de commissie heb gehad. Waarbij we heel duidelijk hebben gewezen, in lijn met het standpunt van de Nederlandse regering, op het recht van Israël om zichzelf te verdedigen tegen een terroristische aanval. Maar ook onderstreept dat Nederland schouder aan schouder staat met de Palestijnse burgers die daar wonen en die volstrekt huns ondanks betrokken raken bij geweld en oorlogssituaties, en die soms ook worden gebruikt als menselijk schild. Ik vond het mooi om te zien dat er vanuit de Palestijnse delegatie heel hartelijk werd gereageerd op die ondersteuning van de Palestijnse bevolking. Het leverde mij zelfs een warme Palestijnse knuffel op. Dat vond ik in ieder geval een mooi, hoopgevend moment in die verder toch wat troosteloos aandoende discussie.’
En marge van de IPU-assemblee heeft u enkele ontmoetingen gehad. Wat was voor u de meest waardevolle ontmoeting?
‘Een van de hoogtepunten vond ik dat we op een geweldige manier zijn ontvangen door de Nederlandse ambassade, het ambassadeteam. Die mensen hebben zich enorm ingezet om ons ook nog een beetje op weg te helpen in Angola. Er kan niet zo heel veel vanwege de veiligheidssituatie, maar de ambassadeur heeft ons ontvangen en uitgebreid met ons gesproken en ons ook de gelegenheid geboden om met een van zijn medewerkers een rondje te maken door Luanda om een aantal dingen te zien waar zij zich mee bezighouden. Ze hebben ook uitgebreid de tijd genomen om met ons te praten over hun werk in Angola.
Tijdens een van de avonden hebben we een deel van de Nederlandse gemeenschap in Luanda ontmoet. Dus een aantal ondernemers die daar gevestigd zijn, maar ook mensen die actief zijn voor NGO’s. Dat vond ik bijzondere ontmoeting. Zo spraken we een van oorsprong Deense dame die zich al jarenlang inzet voor onderwijsprojecten in Angola. Een hele dappere dame die daar zoekt om het goede te doen voor de jongeren in Angola. Om kinderen onderwijs te geven. Ze wordt daarin heel goed gesteund door de Nederlandse ambassade. Leuke bijkomstigheid van deze ontmoeting was dat e haar vervolgens in contact hebben kunnen brengen met onze collega’s van de Deense delegatie.
Wat ik zelf ook een hele bijzondere ontmoeting vond was die met enkele jongeren die zich inzetten voor de positie van de LHBTIQ+-gemeenschap, een groep die het in Angola echt ontzettend ingewikkeld heeft. Ik vond het heel bijzonder om hen te ontmoeten en met hen te spreken over hun ervaringen. Ik was echt onder de indruk van de gedrevenheid waarmee deze Angolezen bezig zijn om voor hun gemeenschap iets te betekenen en hun positie iets te verbeteren. En daarbij ook iets te doen voor generaties na hen. Voor kinderen die er op enig moment tegen aan gaan lopen dat ze zich anders voelen, hoe moet ik daarmee omgaan? Kan ik daarmee voor de dag komen of moet ik dat verbergen voor mijn ouders of mensen met wie ik in een religieuze gemeenschap zit. Ik vond het zeer inspirerend om een ontmoeting te hebben met mensen die daarvoor opkomen. Daar denk ik nog met enige regelmaat aan terug.
Misschien mag ik nog een ding toevoegen. We hebben te midden van een verschrikkelijk druk programma een bezoek gebracht aan het slavernijmuseum, een einde buiten Luanda. Dat vond ik heel indrukwekkend. We hebben het in Nederland regelmatig over de afschaffing van slavernij en staan bijvoorbeeld stil bij Keti Koti. Op allerlei plekken is het slavernijverleden best wel aan de orde. Ik vond het indrukwekkend om te zien hoe verschrikkelijk veel slaven uit Angola, ook door Nederlanders, over de wereld versleept zijn. Je wordt toch even stil als je die aantallen ziet en de omstandigheden en waaronder die mensen verkeerden. Dat mensen, ook door onze landgenoten, puur als koopwaar werden gebruikt. Als je daar staat, op de plek waar ze dan nog even gedoopt werden tot fatsoenlijk christen voordat ze verkocht, verhandeld en verscheept werden, dan raakt dat mij toch wel. Dus dat vond ik een heel indrukwekkend.’
In Luanda, Angola, heeft u voor het eerst een IPU-assemblee bijgewoond. Wat was uw voornaamste beweegreden om u hiervoor aan te melden?
‘In mijn motivatie aan het IPU-bestuur heb ik vermeld dat waar de IPU voor staat, erg dicht bij datgene komt waar ik voor sta en mijn ervaring. Ik ben veertien jaar diplomaat geweest. Daarvoor ben ik ook lang bezig geweest met capacity-building en mensenrechten. De onderwerpen die de IPU behandelt komen ook terug bij alles wat ik heb gedaan. Denk aan het versterken van instituties, mensenrechten, het versterken van de positie van vrouwen, de vrijheid van het maatschappelijk middenveld (the civil space), vrede en veiligheid. Toen ik las dat IPU over deze thema’s gaat dacht ik: daar staat mijn naam op en daar kan ik mijn steentje aan bijdragen.’
Als u terugkijkt, zijn er tijdens de plenaire sessie stappen gezet in kwesties rondom het thema ‘parlementaire actie voor vrede, gerechtigheid en sterke instituties’?
‘Het is belangrijk in dat kader dat het onderwerp SDG 16 was. Dit zijn duurzame ontwikkelingsdoelen. Het is goed dat de IPU die al jaren geleden heeft geadopteerd. Voor de 147e sessie was dat de focus. Het subthema was om ook vooral te kijken naar wat de rol van parlementariërs is op dit gebied. En een belangrijk aspect ervan, wat ook uitgelicht was en wat mij aantrok was dat alles ook valt en staat met het vertrouwen van de burgers. En dat je daar ook vanuit de parlementariërs de verantwoordelijkheid hebt om daar wat mee te doen. En dat heeft dan ook weer een brug naar vrede, rechtvaardigheid en sterke instituties. Want het heeft een wisselwerking met elkaar.
Het was natuurlijk een bijzonder moment waarop het plaatsvond. Er waren twee conflicten die ook voornamelijk het podium beïnvloedde (de oorlog in Oekraïne en de oorlog in Israël en Palestina). De gemoederen liepen soms hoog op. Het thema van vrede en rechtvaardigheid kwam tijdens de interventies aan de orde. Er waren begrijpelijk veel emoties. Tegelijkertijd is ook geprobeerd bruggen te slaan en van elkaar te leren. Ik heb in veel deelsessies gezeten. Het was mooi om te zien dat de dialoog blijft en dat mensen er open en eerlijk over zijn als ze op punten tegenover elkaar staan. Dat je ervaringen uitwisselt, dat je naar elkaar luistert en dat je elkaar opzoekt. Het is belangrijk om de dialoog en de diplomatieke weg met elkaar verder te onderzoeken. En eigenlijk vond iedereen het belangrijk dat we die stappen met elkaar zetten en dat parlementariërs hun verantwoordelijkheid nemen dat we zorgen voor vrede, rechtvaardigheid en sterke instituties. Het was ook heel bijzonder om een land als Angola te zien, hoe ze het hebben georganiseerd. Hoe trots ze erop waren en hoe mooi het was wat ze hebben gedaan.’
Overweegt u om zich nogmaals aan te melden voor een IPU-assemblee en waarom?
‘Jazeker. Mede omdat ik ben toegetreden tot het bureau van de vaste commissie inzake vrede en internationale veiligheid. Dan zit je in een werkgroep met parlementariërs van andere landen die regelmatig bij elkaar komt en voorbereidingen doet voor de plenaire sessie in maart.’
Remco Nehmelman, Griffier van de Eerste Kamer en vice-voorzitter van de Association of Secretaries General of Parliaments (ASGP), nam deel aan de vergadering van de vereniging van secretarissen-generaal. Op 25 oktober jl. gaf hij een presentatie over het gebruik van kunstmatige intelligentie en Big Data. De ASGP is de wereldorganisatie van secretarissen-generaal/griffiers van nationale parlementen en is gelieerd aan de IPU. Nagenoeg alle ambtelijke topfunctionarissen van nationale parlementen zijn lid van de ASGP, die twee maal per jaar parallel aan de IPU vergadert. Zo biedt de ASGP een wereldwijd platform voor uitwisseling tussen griffiers van volksvertegenwoordigingen. In het onderstaande interview vertelt Remco Nehmelman er meer over.
Wat voor thema’s worden er besproken tijdens bijeenkomsten van de ASGP?
‘Het gaat over delen van ervaringen op allerlei terreinen. Huishoudelijke thema’s als de ondersteuning van fracties, ICT-systemen, maar ook over constitutionele vragen zoals: hoe ga je om met parlementariërs die te ver gaan tijdens een parlementair debat? Of - wat natuurlijk actueel is - sociale veiligheidsissues. Dan kunnen we het hebben over vragen als: hebben we hiervoor een gedragscode en hoe ziet die er dan uit? Verder maak ik mij hard voor het spreken over het gebruik van AI door regeringen en de vraag hoe het parlement beter controle daarop kan houden?’
Waarom is het belangrijk dat u als Nederlandse Griffier betrokken bent bij de ASGP?
‘De ASGP is mondiaal. Dat blijft ingewikkeld omdat soms blijkt dat situaties niet met elkaar te vergelijken zijn. Maar het biedt de gelegenheid om elkaar te spreken en is het ook zeer interessant om vanuit alle werelddelen te horen hoe parlementen werken. Vooral de Europese griffiers zie ik twee tot drie keer per jaar. Met veel van hen creëer je daardoor echt een verenigingsgevoel. Als ik iets nodig heb dan kan ik heel snel een lijntje leggen met iemand van hen. De ASGP kan er dus aan bijdragen dat het Nederlandse parlement beter draait.
Ook is de kennisuitwisseling zinvol. Bij het onderwerp sociale veiligheid zie je, bijvoorbeeld, dat ieder parlement er mee worstelt. We hebben als griffiers ook te maken met een hele bijzondere werkrelatie tussen parlementariërs, griffiers en fractiemedewerkers. Zo zie je dat sommige landen stappen zetten op gebieden waar wij nog niet zo ver zijn.’
U bent ook vice-voorzitter van de ASGP. Wat is de voornaamste beweegreden om u hiervoor in te zetten?
‘Ik vind de internationale context heel interessant. Verder haalt het je echt uit je comfortzone, leer je andere mensen kennen en worden je lijnen met griffiers korter. Overigens vooral met Europese griffiers. Als we als bestuur bij elkaar zijn is dat een mooi spectrum. Het is zinvol om met deze groep na te denken over de agendering van gemeenschappelijke uitdagingen.’
U heeft een presentatie gegeven over hoe griffiers (kunnen) omgaan met de ontwikkelingen van artificiële intelligentie. Wat heeft u verteld en waarom?
‘Bij AI heb ik het over twee dingen. Zowel het gebruik van AI in je organisatie, als het gebruik van (de parlementaire) controle-systemen op AI. Denk aan expertise in kennis en de ontwikkeling van software om te kijken hoe je op basis van wetgeving de uitvoeringsdiensten die gebruikmaken van AI in de gaten kunt houden. De presentatie was een eerste aanzet om het thema continu op de agenda te houden. Het doel was ook om te stimuleren dat best practices worden uitgewisseld. We hadden een uitvraag gedaan bij alle griffiers. We kregen van 42 landen respons. Dit heeft een eerste indicatie gegeven over waar de pijnpunten precies zitten. Wat je dan ziet is dat sommige landen al heel ver zijn (een kleine kopgroep), dat sommige nog zoekende zijn en dat sommige landen er nog helemaal niet voor zijn geëquipeerd. In de laatste groep gebruikt de regering bij wijze van spreken ook nog geen AI.
In dit kader is er recentelijk een promovenda/stafmedewerker bij de Eerste Kamer gestart.’
Deel dit item: