Plenair Dittrich bij behandeling Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen



Verslag van de vergadering van 15 januari 2024 (2023/2024 nr. 15)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.23 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst mijn gelukwensen aan mevrouw Kaljouw met haar mooie maidenspeech. Dit is een prachtig onderwerp om mee te beginnen.

Voorzitter. Mijn vader, Zdenek, vluchtte in 1948 als student uit het toenmalige Tsjecho-Slowakije. Hij had actiegevoerd tegen het communisme en zijn leven was in gevaar. Hij vroeg in Nederland asiel aan. Er was toen nog geen beleid over hoe er om moest worden gegaan met asielzoekers. Mijn vader werd daarom opgesloten in een politiebureau in Tegelen. Hij moest daar wekenlang blijven. Ondertussen werd er onderzoek gedaan naar zijn vluchtverhaal. Er was toen in de Nederlandse samenleving veel sympathie voor Tsjechische asielzoekers. Studenten uit Utrecht kwamen bijvoorbeeld naar Tegelen uit solidariteit. Zij gaven mijn vader, en de andere asielzoekers, les in de Nederlandse taal. Ze vertelden hem ook over de Nederlandse samenleving. Dat werd het eerste netwerk van mijn vader in Nederland. Toen hij een vluchtelingenstatus kreeg, vroeg men hem: waar wil je naartoe? Toen zei hij dat hij naar Utrecht wilde, terwijl hij daar nog nooit geweest was. In Utrecht kreeg hij een kamer bij een hospita. Hij ging studeren en werken en werd uiteindelijk professor Oost-Europese geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.

Ik vertel dit omdat ik, als zoon van een asielzoeker, ben opgevoed met verhalen over vluchten, een nieuw leven beginnen, dankbaarheid en solidariteit, maar ook over heimwee en de pijn van het achterlaten van familie in het land van herkomst. Daarom realiseer ik me dat we het vandaag niet alleen hebben over getallen, aantallen, instroom, doorstroom en uitstroom, maar dat alle mensen hun eigen levensgeschiedenis en vluchtverhaal hebben.

Uiteraard is het asiel- en opvanglandschap in 75 jaar enorm veranderd. Vandaag de dag is het aanmeldcentrum in Ter Apel dagelijks in het nieuws en zijn er problemen met de opvang daar. Overigens moet er meteen bij gezegd worden dat het in veel asielzoekerscentra in Nederland gelukkig goed gaat, mede dankzij de inzet van lokale bestuurders, vrijwilligers en natuurlijk de medewerkers van het COA, de IND en maatschappelijke organisaties. Maar over het algemeen genomen spreken lokale en provinciale bestuurders van een opvangcrisis. De fractie van D66 wil dat er twee aanmeldcentra bij komen, naast Ter Apel en Budel. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: hoe staat het met de planvorming daarvoor?

Jaap Velema, de burgemeester van Westerwolde, de gemeente waarin Ter Apel ligt, heeft in de Eerste Kamer de noodklok geluid. Vorige week was ook dat kort geding van de gemeente tegen het COA om nakoming van de gemaakte afspraken af te dwingen, namelijk: 2.000 asielzoekers in het aanmeldcentrum, en niet meer. Er is ook een inspectie geweest. Justitie en Veiligheid heeft de situatie in Ter Apel onderzocht en kwam tot de volgende conclusie: "Het risico op ernstige incidenten neemt toe. Er wordt niet voldaan aan de meest basale eisen van opvang." Dat gaat dus om de maximale opvangcapaciteit van 2.000. Die wordt al wekenlang overschreden. Op sinterklaasavond sliepen er bijvoorbeeld 2.340 mensen, tot in de wachtruimte van de IND aan toe. Er is sprake van methadongebruik, slechte hygiëne, overvolle afvalbakken, vieze matrassen in de wachtruimtes, en slapen op stoelen door kinderen en alleenstaande moeders. Het is echt vreselijk. Het COA heeft dringend hulp nodig.

De noodsituatie van Ter Apel wordt nog enigszins gecamoufleerd omdat andere gemeenten in de provincie Groningen, bijvoorbeeld Stadskanaal, te hulp schieten en opvangplekken aanbieden. Dat is natuurlijk prijzenswaardig, maar het is dan ook extra wrang dat heel veel gemeenten in Nederland — ik hoorde iemand net het getal 111 noemen — eigenlijk geen of heel weinig opvang bieden, de andere kant op kijken en dus geen of onvoldoende asielzoekers opnemen. Daar wil ik overigens wel meteen bij zeggen dat er veel op gemeenten afkomt, zoals Oekraïense ontheemden en de opvang van statushouders, en dan dus nog de asielopvang.

We hebben het vandaag over de spreidingswet. Die gaat alleen over het onderdeel asielopvang, maar we moeten het uiteraard wel in samenhang bezien. De staatssecretaris en zijn ambtenaren zijn dag en nacht bezig om bestuurders te bellen en te smeken om opvangplekken ter beschikking te stellen. Gisteren riep de VVD-burgemeester van Cranendonck, waar Budel ligt, het andere aanmeldcentrum, de Eerste Kamer nog op om voor de wet te stemmen. Ook de voorzitter van het Veiligheidsberaad, de VVD-burgemeester uit Dordrecht, deed eenzelfde oproep.

Voorzitter. Voor de fractie van D66 is de huidige situatie onacceptabel. Maar er is een mogelijke uitweg uit deze hele opvangcrisis. Dat is het wetsvoorstel dat in de Tweede Kamer is aanvaard, dat overigens ook nog verbeterd is, en dat we vandaag bespreken. Maar het moet gezegd worden: dit wetsvoorstel is natuurlijk wel onderdeel van een heel politiek debat geworden. Sommige politieke partijen willen doen geloven dat het spreiden van asielzoekers op een eerlijke manier over Nederland niet kan, tenzij het aantal mensen dat asiel aanvraagt drastisch vermindert. Natuurlijk is het zo dat als er minder mensen binnenkomen, er ook minder druk op de verdeling staat, maar in Europees verband is men druk doende om extra maatregelen uit te werken en in te voeren.

Tijdens de deskundigenbijeenkomst hier in de Eerste Kamer hebben verschillende experts naar voren gebracht dat als we in Nederland de verdeling van opvangplekken met de spreidingswet degelijk hebben geregeld en die opvang kwalitatief fatsoenlijk is, er helemaal geen aanzuigende werking optreedt. Mevrouw Kaljouw stelde daar een vraag over, maar de deskundigen laten ons weten dat dat niet zo is. Dat blijkt overigens ook uit wetenschappelijk onderzoek dat het WODC heeft gedaan. Maar volledigheidshalve wil ik toch aan de staatssecretaris vragen om nog eens te bevestigen dat het angstbeeld dat het aannemen van de spreidingswet een aanzuigende werking heeft, niet op feiten is gebaseerd.

Mevrouw Nanninga i (JA21):

Bent u ermee bekend, vraag ik via de voorzitter aan de heer Dittrich, dat onder meer de vreemdelingenpolitie materialen heeft, zowel digitaal als op print, die zich het beste laten duiden als reclamespotjes en reisfolders voor specifiek Nederland als bestemming, met beelden van de voorzieningen die wij hebben, tips om de procedures zo handig mogelijk door te fietsen et cetera? Die materialen, zowel filmpjes en foto's als papieren folders, worden breed verspreid met als doel om specifiek naar Nederland te komen, vanwege de mooie voorzieningen en de makkelijke procedures. Het slagingspercentage is hier heel hoog. Die materialen worden breed verspreid in landen als Libië, Marokko en andere herkomstlanden, landen van waaruit mensen op pad gaan naar specifiek Nederland.

De heer Dittrich (D66):

Ja, ik ben ermee bekend dat mensensmokkelorganisaties onder andere ook Nederland aanprijzen. Het is mijn stelling dat dit niet zo is vanwege het verdelen van de opvangplekken, maar vanwege zaken verderop in de procedure, zoals gezinshereniging. Dat is een andere discussie, waar wij het graag over willen hebben. Hier gaat het over de spreiding van mensen over een aantal gemeenten in Nederland. Het WODC heeft na uitgebreid onderzoek, dat overigens gedaan is op verzoek van de Tweede en Eerste Kamer, gezegd dat de spreidingswet an sich en de verdeling van opvangplekken geen pullfactor is waardoor mensen naar Nederland komen.

Mevrouw Nanninga (JA21):

Ik ben het met de heer Dittrich eens dat waar men precies in het rijke en geweldige Nederland terechtkomt inderdaad niet zo'n factor is, maar het is natuurlijk wel zo dat de spreidingswet zal leiden tot een veel groter comfort en dus tot meer van die glanzende foldertjes over het niveau van de opvang in Nederland. We zien bijvoorbeeld in Denemarken, waar het veel soberder wordt aangepakt, dat dit wel degelijk een afschrikwekkend effect heeft. Als we de spreidingswet aannemen, dan zorgt die voor een veel comfortabeler opvang, wat uiteindelijk, onder aan de streep, een aanzuigend effect heeft. Dat blijkt uit al die reisfolders van die gewetenloze mensensmokkelaars. Is de heer Dittrich dat met mij eens?

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat ben ik niet met u eens. Ik hoor u een paar keer het woord "comfort" zeggen, maar als je kijkt naar hoe de opvang eruitziet, dan zie je dat die helemaal niet comfortabel is. Het is niet een soort Hiltonhotel waar mensen in terechtkomen, zoals je weleens hoort. Nee, het is heel basaal. Je zou er zelf niet willen wonen; laat ik het zo zeggen. Mensen moeten soms jaren wachten voordat ze uiteindelijk uitgeplaatst kunnen worden. Daar heb ik het straks in mijn verhaal ook nog over. Dus het is helemaal niet zo'n pretje om in Nederland opgevangen te worden.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Nanninga.

Mevrouw Nanninga (JA21):

Dat was mijn stelling dan ook niet. Overigens ben ik ook wel op plekken geweest, zoals de ferryboot in Amsterdam, waar het comfortniveau heel hoog is. Maar de spreidingswet zal wel leiden tot een niveau van comfort dat veel hoger is dan — ik zeg maar wat — het doorgangskamp in Libië vanwaaruit bepaalde types opereren om mensen deze kant op te mensensmokkelen.

De heer Dittrich (D66):

Wil mevrouw Nanninga nu zeggen dat wij ons moeten gaan richten naar het voorzieningenniveau in opvangkampen in Libië, Somalië of waar dan ook? Nee, natuurlijk niet. Wij als Nederland hebben ons gecommitteerd aan internationale verplichtingen en willen op een fatsoenlijke, goeie manier degelijke opvang bieden.

Maar voorzitter, ik ga nu door met mijn betoog.

De voorzitter:

Ja, u vervolgt uw betoog.

De heer Dittrich (D66):

Ik was bezig met te zeggen dat we in een politieke discussie over de spreidingswet terecht zijn gekomen. Er is ook een motie in de Tweede Kamer ingediend om pas op de plaats te maken. Toch bespreken we vandaag en morgen de spreidingswet. Ik wou eigenlijk alleen maar tegen de fracties van de VVD, de BBB en ook de PVV zeggen dat D66 blij is dat deze fracties niet de oproep uit de Tweede Kamer hebben aanvaard en zich niet hebben laten ringeloren. Wij voeren hier in de Eerste Kamer gewoon onze eigen agenda. Wij zien ook dat het urgent is om over de spreidingswet te praten. Mensen uit de praktijk vragen daarom.

Als Eerste Kamerfractie toetsen wij het voorliggende wetsvoorstel op de uitvoerbaarheid, de handhaafbaarheid, de rechtmatigheid en de maatschappelijke noodzakelijkheid. Ik wil graag een aantal argumenten geven waarom D66 vindt dat dit een goed wetsvoorstel is, althans een wetsvoorstel dat we zouden moeten aannemen.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik krijg toch een klein beetje woorden, of in ieder geval een bepaalde houding, in de mond gelegd door de heer Dittrich van D66. Wij zouden ons "niet laten ringeloren" door de Tweede Kamer en de daar aangenomen motie. Maar ook geheel zelfstandig was deze wet wat mij betreft vandaag nog, of zelfs vorige week of vorige maand al, door de shredder gehaald en hier afgevoerd van behandeling. Dat was het beste geweest. Nu wordt er namelijk iets behandeld dat eigenlijk gewoon helemaal geen draagvlak heeft in de Tweede Kamer, oftewel in de rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging. Dus waarom laat de heer Dittrich zich eigenlijk ringeloren door iets waarvan de bevolking, gelet op de laatste verkiezingsuitslag, heeft gezegd er niet meer achter te staan?

De heer Dittrich (D66):

We hebben hier uitgebreid in commissievergaderingen over gediscussieerd. Wij als Eerste Kamer hebben vragen aan de regering gesteld; die zijn beantwoord. Wij willen graag over deze wet praten met de regering. De vraag is gesteld in de commissievergadering. Toen heeft ook uw fractie gezegd: oké, we gaan erover praten. U gaat ongetwijfeld straks zelf uitgebreid — zo ken ik u — naar voren brengen dat u het er niet mee eens bent. Dat is prima: we zijn het niet met elkaar eens. De PVV wil de wet niet; D66 is voor de wet. Dat gaan we uitdiscussiëren. Maar wij zijn blij dat er in ieder geval niet geluisterd is naar de motie uit de Tweede Kamer om een pas op de plaats te maken en even niks te doen. Nee, wij hebben onze eigen verantwoordelijkheid te nemen; we hebben ons eigen, democratische mandaat als Eerste Kamer. Die verantwoordelijkheid nemen wij.

De voorzitter:

Meneer Van Hattem, ik zit een beetje naar de tijd te kijken. Heeft u nog iets nieuws te vragen of kunnen we dat eventueel ook in het debat hierna doen?

De heer Van Hattem (PVV):

Nou, voorzitter, ik wil hier wel een reactie op geven. De heer Dittrich geeft namelijk aan dat er in de commissievergadering is ingestemd, maar er was een meerderheid voor om het wél te behandelen en wij zaten daar eigenlijk helemaal niet op te wachten. Sterker nog, ik heb in de schriftelijke vragenronde nog aan de staatssecretaris gevraagd of hij in ieder geval, gelet op de aangenomen motie in de Tweede Kamer, maatregelen wilde nemen om te voorkomen dat deze wet hier gefinaliseerd wordt voordat de kabinetsonderhandelingen zijn afgelopen, bijvoorbeeld door de ondertekening of de inwerkingtreding uit te stellen. Daar was deze staatssecretaris allemaal niet toe bereid. De heer Dittrich kan mij dus niet verwijten dat ik niet alles heb gedaan om te voorkomen dat dit verschrikkelijke wetsvoorstel hier vandaag behandeld wordt.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Dittrich (D66):

Het is waar dat de heer Van Hattem dat gevraagd heeft. Premier Rutte heeft daar ook op geantwoord door te zeggen: nee, dat doen we niet. We gaan gewoon door met gezwinde spoed, want het is zo belangrijk voor Nederland dat dit wetsvoorstel op een goeie manier wordt uitgerold. De spreidingswet maakt een einde aan het hap-snapbeleid zoals we dat nu kennen, want door planmatig te werk te gaan met de input van gemeenten, van provincies, van het COA, tijdens al die gesprekken aan provinciale regietafels, treedt er ook voorspelbaarheid op. Het gaat dus om planmatigheid en voorspelbaarheid. Gemeenten zullen dan ook weten waar ze aan toe zijn en kunnen concrete plannen gaan maken hoe om te gaan met het aantal asielzoekers dat ze krijgen toebedeeld. Onder leiding van de commissaris van de Koning als rijksorgaan kunnen die gemeenten in een provincie de handen in elkaar slaan en onderling met elkaar afspraken maken. Duikgedrag van sommige gemeenten, zoals dat nu aan de orde is, wordt dan bijna onmogelijk. Dit systeem van overleg, overreding en solidariteit is helemaal niet nieuw. Het is helemaal niet iets wat van bovenaf zomaar hier wordt gedropt. Nee, het past heel erg in de oer-Hollandse traditie van polderen, van er samen uit zien te komen als er een probleem is. Dit samenwerken en vooruitplannen geeft stabiliteit. Degenen die in de uitvoeringsorganisaties werken, de gemeenten en hun inwoners, en ook de asielzoekers, hebben baat bij die stabiliteit. Een soortgelijk systeem van praten en verdelen kent de Huisvestingswet als het gaat over de uitplaatsing van statushouders. Dus op bestuurlijk niveau is men hier in Nederland echt mee vertrouwd.

Ik wil graag een aantal voordelen van de spreidingswet noemen. Een groot voordeel is dat alle regio's in Nederland hun verantwoordelijkheid gaan nemen en het niet alleen kunnen afwentelen op het Noorden, en meer in het bijzonder de gemeente Westerwolde waarin Ter Apel ligt. Niet alleen het noorden en het oosten van Nederland maar ook gemeenten in andere delen van Nederland worden gestimuleerd om hun bijdrage te leveren aan het aanbieden van opvanglocaties. Dat is dus solidariteit. Politieke partijen als de BBB die zeggen het belang van de regio prioriteit te willen geven, zouden dus juist blij moeten zijn met de spreidingswet. Want als je vóór de wet stemt, laat je de regio's in bijvoorbeeld Noord- en Oost-Nederland niet in de kou staan. Als je kijkt naar de inhoud van de spreidingswet, dan zie je dat de minister slechts in het uiterste geval, als al dat overleg niet lukt, een indeplaatsstelling voor opvang kan afdwingen. De terminologie "dwangwet" is ook vandaag alweer een paar keer gevallen. Dat is eigenlijk een frame van hen die angst en paniek willen zaaien. Je zou met evenveel recht kunnen spreken van een "solidariteitswet".

De lokale autonomie van gemeenten wordt evenmin op een hele ondemocratische manier terzijde geschoven. De gemeenten praten via het college van burgemeester en wethouders mee aan die provinciale regietafels. Uiteraard staat het de gemeenteraden vrij om via hun college van B en W over de inbreng van de gemeente van gedachten te wisselen en allerlei voorstellen te doen. In medebewind voeren zij dan de uiteindelijke opgaven uit, zoals ook andere wetten in Nederland medebewind regelen. Dat staat ook heel keurig in artikel 124, lid 2 van de Grondwet. Bestuurlijk gezien is het dus een normale gang van zaken en het is ook heel democratisch ingebed, omdat wij in de Tweede en ook hier in de Eerste Kamer het wetsvoorstel bespreken.

Een ander voordeel is de stabiliteit in het opvanglandschap, waardoor asielzoekers niet meer zo gauw van hot naar her worden gesleept, van het een naar het ander. Men kan zich meer gaan richten op het opbouwen van een netwerk in de omgeving van de opvangplek door middel van vrijwilligerswerk, en wat D66 betreft ook door middel van regulier werk. De kinderen kunnen dan bijvoorbeeld op de school blijven waar zij op zitten en hoeven niet telkens op een nieuwe school bij een andere opvanglocatie te beginnen en opnieuw vriendjes te maken. Het komt dus ook de integratie ten goede. De menselijke maat komt terug. Kijk onder andere naar de brief die UNICEF aan ons heeft gestuurd. D66 is dus blij dat de spreidingswet daarbij helpt, maar ik vraag aan de staatssecretaris of hij dat nog eens uitdrukkelijk kan bevestigen.

Een ander voordeel van de spreidingswet is dat er minder crisisnoodopvanglocaties nodig zijn. Daar is de kwaliteit van de opvang vaak beneden de internationaal afgesproken standaard. Denk aan die sporthallen waar honderden mensen, inclusief kinderen, zonder daglicht bivakkeren met gordijntjes als afscheiding tussen de slaapplekken. Of denk aan de hallen en de tenten. Bovendien is de crisisnoodopvang veel duurder dan de reguliere opvang. Ongeveer een derde van de circa 61.000 mensen wordt opgevangen in dure noodopvanglocaties. Daar kost een crisisnoodopvangplek gemiddeld €53.000, terwijl een reguliere opvangplek iets van €27.000 kost.

Crisisopvang in hotels en op cruiseschepen zal dus niet meer hoeven wanneer het overlegsysteem van de wet eenmaal zijn werking heeft gekregen. Kan de staatssecretaris bij benadering aangeven hoeveel belastinggeld er bespaard gaat worden als de solidariteitswet, de spreidingswet, in werking treedt en die crisisnoodopvang wordt afgeschaald? Als er eenmaal reguliere opvang is, dan hoeft die crisisnoodopvang ook niet meer uit de begroting van Ontwikkelingssamenwerking bekostigd te worden. Wat mijn fractie betreft kan het geld dat uitgespaard wordt dan weer ingezet worden in die landen om de grondoorzaken van migratie aan te pakken. Investeringen daar die mensen ter plekke perspectief bieden, zetten meer zoden aan de dijk dan het bieden van crisisopvang in Nederland.

Een ander voordeel is dat de nieuwe wet gemeenten expliciet de mogelijkheid biedt om de opvang zelf ter hand te nemen. Veel van die gemeenten willen kleinschalige opvang namelijk zelf regelen. Die gemeenten zijn dan ook niet echt meer van het COA afhankelijk, maar doen het zelf, eventueel met andere partners, zoals het Rode Kruis. Dat kan gunstig uitpakken voor de integratie van de asielzoekers in de lokale gemeenschap, maar het roept wel een vraag bij D66 op: hoe wordt de kwaliteit van die kleinschalige opvang die niet door het COA wordt geleverd, verzekerd? Welke kwaliteitsnormen gelden er? Wie houdt er toezicht? En wie kan de gemeente in voorkomende gevallen aanwijzingen geven om de kwaliteit naar de Europese maatstaven te brengen? Kan de staatssecretaris toezeggen dat er een kwaliteitskader met efficiënt toezicht over alle niet-COA-gebonden opvanglocaties zal worden uitgerold? Worden de gemeenten en de maatschappelijke partners, zoals VluchtelingenWerk, bij de totstandkoming van die kwaliteitsnormen betrokken? Gaan die kwaliteitseisen ook echt toezien op bijzondere opvangbehoeften voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en kwetsbare groepen? Gelden de kwaliteitseisen ook onverkort voor de flexibele opvang? Ik wil graag een toezegging van de staatssecretaris op al die punten met betrekking tot de kwaliteitsnormen.

Voorzitter. Het nieuwe beleid brengt met zich mee dat er een vaste buffercapaciteit van 41.000 reguliere opvangplekken zal zijn. Dat staat eigenlijk ook los van hoeveel asielzoekers er binnenkomen. Zouden het er veel minder zijn, en zouden dus plekken over zijn, dan kunnen de gemeenten die plekken omvormen en gebruiken voor andere doelgroepen. Bijvoorbeeld — dat is al eerder in het debat naar voren gekomen — jonge woningzoekenden, gescheiden ouders die snel een eigen plek nodig hebben of statushouders. Het is dus een goede zaak dat die omgevormd kunnen worden, maar wel is meteen de vraag hoe flexibel dat systeem eigenlijk is. Zijn die plekken toebedeeld aan zo'n andere doelgroep, dan vormen die eigenlijk geen buffer meer omdat je de bewoners niet zomaar kan laten verhuizen om plaats te laten maken voor asielzoekers, mocht dat noodzakelijk zijn. Jongeren die er gehuisvest zijn, of bijvoorbeeld die gescheiden vaders die acuut een opvangplek nodig hadden en in een flexibele woonvorm onderdak vonden, hebben natuurlijk ook recht op huurbescherming. Ze kunnen toch niet zomaar ontruimd worden als er weer plek voor anderen nodig is? Dus graag daar een reflectie van de staatssecretaris op.

Een probleem in de huidige opvang is dat asielzoekers die een status hebben gekregen, en dus in Nederland mogen blijven, veel te lang in een asielzoekerscentrum blijven wonen bij gebrek aan verhuismogelijkheden. De doorstroom is dus verzand. Gemiddeld wacht men nog eens veertien weken, dus iets van drieënhalve maand, na het verkrijgen van een status, waarop men ook al een à anderhalf jaar en soms zelfs twee jaar heeft moeten wachten. Maar de achterstand bij het beslissen over een asielverzoek door de IND, dus nog de fase vóór het verlenen van een status, is ongeveer 70.000. Die achterstand bij de IND is nog nooit zo groot geweest, ondanks dat er veel mensen bij de IND zijn aangenomen. Gemiddeld duurt het een jaar, anderhalf jaar voordat de IND een beslissing over een asielaanvraag heeft genomen. Wachten is voor een asielzoeker killing. Je weet niet waar je aan toe bent, je kunt je niet goed op je leven in Nederland richten, je zit maar te wachten. De staatssecretaris moet dus als de wiedeweerga ook aan dat aspect gaan werken. Het COA heeft nu een buffercapaciteit, maar dat zou ook moeten gaan gelden voor de IND. Want het telkens op- en afschalen werkt niet. Kan de staatssecretaris dat toezeggen? Hoe kan hij ook het werken bij het COA en de IND aantrekkelijker maken, zodat vacatures snel vervuld worden?

Er blijven dus nog veel statushouders in de centra omdat er te weinig doorstroming is. Daar had de heer Griffioen het, terecht wat mij betreft, ook over. Denkt de staatssecretaris dat het COA door de stabiliteit van het opvanglandschap beter rekening kan gaan houden met de specifieke omstandigheden van statushouders die uitgeplaatst moeten worden? Plaats bijvoorbeeld iemand die tomaten wil plukken in het Westland en niet bijvoorbeeld in Drenthe. Is er ruimte om daar rekening mee te gaan houden als de statushouders sneller doorgeplaatst kunnen worden?

De IND heeft laten weten dat ze om de doorstroom te bevorderen een systeem hanteerden waarbij ze kansrijke asielzoekers schriftelijk hoorden. Denk aan bijvoorbeeld Jemenieten en Syriërs. De meesten van hen krijgen, gelet op de vreselijke situatie in hun land, een status. Schriftelijk horen gaat sneller en gebeurt ook in andere landen, in de ons omringende landen. Het spaart tijd uit van de IND-medewerkers, van advocaten, van tolken. Dat is kostbare tijd en kostbaar geld, omdat er minder dwangsommen hoeven te worden betaald vanwege de termijnoverschrijding. Dat is belastinggeld dat veel beter kan worden besteed. In voorkomende gevallen kan de IND altijd nog zo'n asielzoeker fysiek, mondeling, horen als de experts van de IND dat noodzakelijk vinden.

Maar nu heeft de Tweede Kamer met een motie dat schriftelijk horen van kansrijke asielzoekers afgeschaft. Dat betekent dat de IND 140 fte IND-medewerkers moest aantrekken en 140 fte aan extra externen. De staatssecretaris heeft op vragen van D66 schriftelijk laten weten dat dit een motie uit de Tweede Kamer is. Ik vind die motie onbegrijpelijk. Toen was ook nog niet bekend wat alle effecten daarvan zouden zijn. Als we het nu hebben over sneller uitplaatsen en sneller achterstanden inhalen, dan is hier een klein deel van de oplossing te vinden. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dus hoe hij daartegen aankijkt. De IND hanteert al het project bespoediging afdoening asiel, "BAA" in jargon. Dat gaat om kansrijke asielzaken waarbij nationaliteit een belangrijk criterium is. Daar past schriftelijk horen bij bepaalde nationaliteiten heel goed bij. Dus ik vraag de staatssecretaris nogmaals het mogelijk te maken dat de IND schriftelijk horen in kansrijke zaken kan toepassen. Graag een toezegging. Ik overweeg op dit punt in tweede termijn een motie in te dienen. Kansloze asielzoekers worden al versneld afgedaan, dus het moet ook bij kansrijke asielzoekers kunnen.

Voorzitter. Over kansloze asielzoekers gesproken: in Ter Apel is de pilot procesoptimalisatie gestart. Overlastgevende en vaak uit veilige landen afkomstige asielzoekers worden versneld door de procedure gehaald. Wat D66 betreft zou dat ook op andere locaties toegepast moeten worden waar relatief veel overlastgevende asielzoekers verblijven, zoals bijvoorbeeld bij het detentiecentrum in Rotterdam. De vraag aan de staatssecretaris is: gaat dit gebeuren en zo ja, wanneer? Door het aannemen van de spreidingswet kan de overlast die een relatief kleine groep derdelanders veroorzaakt, verspreid worden over meer gemeenten, waardoor Ter Apel en Budel ontlast worden.

We moeten het wetsvoorstel niet alleen op maatschappelijke noodzakelijkheid, rechtmatigheid en handhaafbaarheid toetsen, maar ook op uitvoerbaarheid. Ik was blij te horen dat de betrokken instanties, uitvoeringsorganisaties en ook ngo's er vertrouwen in hebben dat men met de wet uit de voeten kan. Het COA, de VNG, commissarissen van de Koning, het Rode Kruis, burgemeesters, wethouders, de UNHCR, veiligheidsregio's, UNICEF, de IND, VluchtelingenWerk, de gemeente Westerwolde met daarin Ter Apel, de gemeente Cranendonck met daarin Budel: allemaal pleiten ze voor het aannemen van de spreidingswet. Hun visie wordt door wetenschappers, de Raad voor het Openbaar Bestuur, de Adviesraad Migratie en het College voor de Rechten van de Mens ondersteund. Ze dringen allemaal aan op snelle inwerkingtreding. Dit advies vanuit verschillende kanten van de praktijk moeten wij hier in Den Haag ter harte nemen. We moeten meer en beter luisteren naar de mensen die het daadwerkelijke werk doen. Zij staan met de poten in de modder en zij vragen om een snelle aanvaarding van de spreidingswet. Als de wet zoals die nu voorligt wordt aangenomen, hoe zorgt de staatssecretaris er dan voor dat die op een heel snelle manier in werking treedt? Zou de staatssecretaris daar een toezegging over willen doen?

Voorzitter. Ik ga afronden. Dit is eigenlijk de enige vraag die ik nog heb aan de staatssecretaris. De overlegstructuur uit de spreidingswet is per provincie georganiseerd, maar er zijn gemeenten die samenwerken met andere gemeenten die net over de provinciale grens in een andere provincie liggen. Ook de PVV-fractie heeft daar schriftelijke vragen over gesteld. Daar was ik het mee eens. De staatssecretaris heeft geantwoord dat gemeenten niet over de provinciale grens afspraken mogen maken. Maar dat is toch vreemd? Kan zo'n situatie bij de landelijke regietafel worden aangemeld en daar opgelost worden? Het gaat er toch om dat er effectief meer fatsoenlijke opvangplekken worden geboden?

Mevrouw de voorzitter. Mijn conclusie. D66 staat positief tegenover het wetsvoorstel om spreiding van opvangplekken mogelijk te maken. Wij willen graag aan onze internationale verplichtingen voldoen. Wij roepen anderen op solidair te zijn met de gemeenten die al opvangplekken bieden. We zien het als een kwestie van zorgvuldige wetgeving, goed fatsoen en van medemenselijkheid dat wij aan degenen die hun land ontvlucht zijn en in Nederland aankloppen, degelijke opvang bieden.

Helemaal tot slot zou ik nog een compliment willen geven aan alle medewerkers van het COA, van de IND, van de maatschappelijke organisaties en van de gemeenten — burgemeester en wethouders niet te vergeten — en aan alle vrijwilligers die zich de benen uit het lijf lopen om voldoende, fatsoenlijke opvangplekken te vinden en asielzoekers te helpen in deze opvangcrisis. D66 waardeert hun inzet en betrokkenheid zeer. En dat geldt niet in de laatste plaats ook voor de staatssecretaris, die heeft aangetoond dat hij deze wet echt met hart voor de zaak door de Eerste Kamer wil krijgen. Daar verdient hij heel veel steun voor.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Een korte interruptie van de heer Schalk.

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, u gaf aan dat die heel kort moet zijn, dus ik zal me beperken tot één vraag. Die gaat over de uitvoering. Ik heb de heer Dittrich horen zeggen wie er allemaal voor de uitvoering zou zijn, maar wij moeten het hier niet hebben over wat iedereen vindt, maar over wat wij vinden, en over de uitvoering. Ten aanzien daarvan de volgende vraag. Er zijn mogelijkheden om duurzaam, voor vijf jaar, meer dan 100 plaatsen aan te bieden. Die worden dan meteen meegenomen in het contingent dat een provincie of een plaats al heeft. Bestaat niet de kans dat door gemeenten heel strategisch wordt bekeken welke positie zij zullen innemen: liever allemaal kleinschalig, want dan is het niet duurzaam, en dan kan je elk jaar opnieuw keuzes maken? Is de heer Dittrich daar niet bang voor?

De heer Dittrich (D66):

Nee, daar ben ik niet bang voor, want men zit met z'n allen aan die provinciale regietafels. Stel dat er een gemeente zou zijn die calculerend gedrag vertoont. Daar zitten ook andere gemeentes, die dan zeggen: ja maar wacht eens even, kunnen wij niet gezamenlijk aan die opgave voldoen? De provincies zitten daar ook bij. Daar kan dus ook een zekere sturing plaatsvinden. Ik zie het dus als een soort geleide solidariteit. Stel nou dat zo'n gemeente zegt "we gaan helemaal niks doen" of "we gaan heel weinig doen". De minister of de staatssecretaris heeft dan helemaal aan het eind van dat lange overlegtraject van 1 februari tot 1 november de mogelijkheid om te zeggen: zo kan het niet, nu komt er een indeplaatsstelling. Voordat het besluit tot die indeplaatsstelling wordt genomen, moet er weer overleg zijn, wordt er nog een kans geboden en zo. Daarom denk ik dat dit in de praktijk niet of nauwelijks voor zal komen.

De voorzitter:

Meneer Schalk, u had beloofd één vraag te stellen.

De heer Griffioen heeft ook nog recht op een interruptie.

De heer Griffioen i (BBB):

Mevrouw de voorzitter, mag ik dan twee korte vragen stellen? Ja, zie ik. U had het terecht over de poldertraditie in Nederland, meneer Dittrich. Ik dacht te begrijpen dat u dat met een zekere trots zei. Ik kan me dat wel voorstellen, want dat is een heel goede traditie. Als ik naar de staatssecretaris kijk, stel ik mij voor dat hij zeven dagen in de week anderhalf uur per dag burgemeesters en commissarissen belt. Helaas heeft die traditie dus niet voldoende gewerkt. Daarom is er helaas een wet nodig. Bent u dat met mij eens?

De heer Dittrich (D66):

Ja, dat ben ik helemaal met u eens. Daarom zijn wij voor de wet, want tot nu toe is het met heel veel discussies, gesprekken en telefoontjes niet gelukt om de opvangplekken op basis van vrijwilligheid op een redelijke manier te verdelen. Daarom is die wet inderdaad nodig. Ik ben het dus met de BBB-fractie eens.

De heer Griffioen (BBB):

Dank. Dan een laatste vraag. U had het heel terecht over de kwaliteitsaspecten van de kleine opvang die, zoals dat nu is bedoeld, dan niet onder het COA vallen. Zou u zich ook kunnen voorstellen dat die kleine opvanglocaties juist wél onder het COA vallen? Dan heb je namelijk eenduidigheid over het toezicht en leg je niet allerlei risico's bij de gemeenten over alle kwaliteitsaspecten en mogelijk over financiële aspecten.

De heer Dittrich (D66):

Dat is een interessante vraag, die ik eigenlijk ook aan de staatssecretaris heb gesteld. Er komt een kwaliteitskader. Daar zouden allerlei normen en dergelijke in vastliggen, ook over het toezicht. Als er kleinschalige opvang in een bepaalde gemeente plaatsvindt, moet het natuurlijk niet zo zijn dat niemand weet wat de kwaliteit daar is en dat niemand daar toezicht op gaat houden. Dat zou namelijk weleens rampzalig kunnen uitpakken. Er is dus normering nodig. Dat is dan ook wat D66 gevraagd heeft. Ik vind het belangrijk dat er ook maatschappelijke organisaties, zoals VluchtelingenWerk of andere organisaties, betrokken zijn bij het ontwikkelen van dat kwaliteitskader, zodat dat op een goede manier ingekaderd wordt.

De heer Griffioen (BBB):

De vraag was of je dat misschien niet zou moeten willen en dat juist wél bij het COA zou moeten laten, gezien hun ervaring daarmee.

De heer Dittrich (D66):

Het COA richt zich natuurlijk met name op grotere opvanglocaties, waar meer dan 50 asielzoekers geplaatst worden. Dat is ook logisch. Die grotere opvanglocaties zijn prima, maar het is voor het COA heel lastig te behappen als er over heel Nederland in allerlei gemeentes kleine opvanglocaties komen. Het is voor de andere uitvoeringsorganisaties overigens ook heel lastig. Denk aan de IND, die gehoren moet laten plaatsvinden en mensen moet horen over hun vluchtverhaal. Die zou dan overal naartoe moeten. Daarom is er veel te zeggen voor grotere opvanglocaties. Daar is het COA natuurlijk uitstekend geschikt voor.

De voorzitter:

Dank u wel. De vragen kunnen natuurlijk ook aan de staatssecretaris gesteld worden.