Verslag van de vergadering van 12 november 2024 (2024/2025 nr. 07)
Aanvang: 14.48 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022-2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie) (36618).
De voorzitter:
Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel 36618, Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022-2025. Ik heet de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Kluit namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik spreek vandaag ook namens Volt. Dat staat niet op de lijst, maar het is wel zo.
Voorzitter. Ik ben op de leeftijd van de perimenopauze en mijn geheugen laat mij weleens in de steek, maar vandaag sta ik hier toch echt met een sterk gevoel van déjà vu. Ik vrees dat dat niet aan mijn leeftijd ligt. Vijf jaar geleden, toen ik mijn maidenspeech hield in deze Kamer, ging het over het nitraatprogramma en vroeg ik aandacht voor een lang en stabiel langetermijnbeleid, waar boeren en de natuur baat bij zouden hebben. Ik vroeg het kabinet om zich voor te bereiden op afschaffing van de derogatie, daar het zesde nitraatplan zo evident onder het gevraagde niveau bleef. Sindsdien is er veel gebeurd, maar helaas met weinig vooruitgang en wel veel achteruitgang. De staat van de natuur is slechter geworden, de opgaven van de stikstofreductie zijn nog groter geworden, de kwetsbaarheid van de natuur en water voor stikstof bleek groter dan gedacht, en er ligt een lafhartig wetsvoorstel als plan op tafel. Wat mijn fractie betreft is de val van de derogatie het allerslechts denkbare scenario dat we hadden kunnen hebben en kent het echt alleen maar verliezers. De voorliggende Meststoffenwet past eerlijk gezegd naadloos in dit slappe beleid. We lijken onszelf keer op keer vast te zetten met gepruts in de marge en met paniekvoetbal. Wat we echt nodig hebben, is stabiel langetermijnbeleid dat voorspelbaar is en dat er niet alleen is voor het laten zien van de inzet van het kabinet op goed bestuur, maar juist ook voor onze boeren en onze natuur.
De nieuwe wet biedt een reductie van stikstof en fosfaat van ongeveer 10%. Maar is dat voldoende? Zullen we hiermee de EU-milieudoelen behalen? Nee, is het antwoord. De Europese Unie is nota bene zelf een inbreukprocedure over de Kaderrichtlijn Water gestart. Het wetsvoorstel gaat ons in de nabije toekomst een gedwongen generieke krimp opleveren. Dat moeten we absoluut voorkomen. Mijn eerste vraag aan de minister is dan ook wanneer zij haar holistische plan voor het behalen van de EU-doelstellingen gereed heeft, inclusief instrumenten en bovenal financiering. Kan zij daarbij ingaan op de vergunningen die uitgegeven worden en op de mogelijke bijsturing door de overheid in de komende decennia?
En hoe dan wel? Mijn fractie wil dat het kabinet werkt vanuit een visie op de landbouw die de toekomstige generaties dient. Het kabinet moet dus veel meer vooruitkijken naar wat er na 2025 gaat komen. De Europese klimaat- en natuurdoelstellingen zijn ambitieus. Dat is zeker waar. Maar die doelstellingen zijn er niet voor niets. Ze zijn er om boeren, burgers en de natuur te beschermen tegen de catastrofale schade van de klimaatcrisis. Boeren werken in de frontlinie van deze crisis. Zij zullen de klappen opvangen als wij niet gaan helpen aan het goed kunnen bouwen van een vitale toekomst. De kosten van klimaatgerelateerde schade voor boeren lopen enorm snel op. Om tot een vitale toekomst voor de boeren te komen, moeten we dit met elkaar samen doen. We moeten nadenken over een landbouwmodel dat ook in tijden van geopolitieke onzekerheid en de klimaatcrisis economisch rendabel is, en ecologisch duurzaam. Hiervoor ligt er op dit moment een enorme kans, nu zo veel boeren een opvolger zoeken en met pensioen zullen gaan. De vraag is of het kabinet dit momentum nuttig zal benutten en jonge boeren gaat helpen, of dat het voortgaat op de weg van het destructieve wegkijken, wat we tot nu toe gezien hebben.
Grondgebonden en biologische landbouw is wat ons betreft een belangrijk aandachtspunt. Wat ons betreft gaan we snel de weg op van grondgebonden landbouw. Dat is een landbouw die voor een regionale markt kwaliteitsproducten gaat produceren en de focus op de wereldmarkt loslaat. Het is ons inziens echt onzinnig om met de bevolkingsdichtheid en de grondprijzen die we hier hebben, te denken dat we met de massaproductie van landbouwgoederen andere landen voor kunnen blijven. Kwaliteit, en niet kwantiteit, is de toekomst voor de Nederlandse boer. Dit houdt in dat we ons richten op kringlooplandbouw en het verbeteren van de bodemgezondheid. In de rest van Europa zetten landen in op kwaliteitsverbetering door het percentage biologische landbouw te vergroten. In Nederland blijven we heel ver achter. Dat zal ons, als we niet snel handelen, ook in onze Europese thuismarkt onze koppositie doen verliezen. Consumenten staan namelijk niet stil. Die gaan hun portemonnee laten spreken wanneer de klimaatcrisis om zich heen gaat grijpen. De volgende vraag is dan ook: hoe kijkt de minister aan tegen de ontwikkeling van grondgebondenheid en de biologische landbouw? En hoe kijkt zij aan tegen een actieve grondpolitiek om dat mogelijk te maken?
Natuurinclusieve landbouw is voor ons daarom van groot belang. Dat betekent dat we landbouwmethoden toepassen die de insecten en de natuurlijke pestbestrijders terug op de akkers en de weilanden brengen. Zo kunnen we snel een betere balans creëren tussen de natuur en de landbouw. Pilots met watermanagement en bloemen en kruiden op akkers en weilanden laten zien dat daarmee heel snel enorme verbeteringen te realiseren zijn. Ook de verbreding van onze landbouw moet een focus zijn, zodat boerenbedrijven weerbaarder worden als een bepaald onderdeel van hun bedrijf tegenzit. We moeten dus nieuwe kansen verkennen. Agrotoerisme, de productie van hernieuwbare energie en de teelt van nieuwe gewassen die aansluiten bij de vraag en de klimaatuitdagingen zijn belangrijke onderdelen daarvan. Door diversificatie kunnen boeren zich beter aanpassen aan de veranderingen in de markt en aan onzekere tijden. Hiermee kunnen zij hun inkomen stabiliseren.
Het is ook cruciaal dat we als samenleving deze brede, duurzame landbouw omarmen. Dat kan alleen als wij als politiek ons daarop verenigen en als wij een beeld hebben van de toekomst van de landbouw waarbij we ons allemaal prettig en senang voelen. Dan komen we tot een systeem dat niet alleen voldoet aan de eisen die nu gesteld worden, maar dat ook toekomstbestendig is en een langjarig stabiel juridisch beleid oplevert. Dat is een juridisch ecosysteem voor boeren en de natuur. Daarom ben ik benieuwd hoe de minister gaat zorgen voor een breed draagvlak voor haar plannen. Om stabiliteit te bieden moet men immers investeren in beleid dat meer dragers heeft dan alleen de huidige coalitie.
Dan kom ik tot het wetsvoorstel. We zijn allereerst best tevreden met de wijze waarop de minister in de memorie van toelichting analyseert hoe het recht op eigendom afgewogen dient te worden tegenover andere mensenrechten: rechten die reiken aan fundamentele mensenrechten als leven, gezondheid en een gezonde leefomgeving. Kan de minister nog eens bevestigen dat het recht om te vervuilen ondergeschikt is aan andere mensenrechten en dat het recht om te vervuilen niet gelijk is aan het eigendomsrecht zoals het EVRM dat definieert? Dat is een vraag die ons allemaal hier bezighoudt en die ook van belang is in andere domeinen waar de overheid ingrijpt om de Nederlandse bevolking te beschermen tegen catastrofale gevolgen van de klimaatverandering.
Het delegeren van de uitstootplafonds naar een algemene maatregel van bestuur lijkt onze fractie echter niet de juiste weg. We willen betrouwbare wetgeving die burgers stabiliteit biedt. AMvB's kunnen snel worden aangepast, maar precies dat zorgt ook voor onduidelijkheid in het veld. De beantwoording van onze vragen hierover schoot nog tekort. Door een plafond snel aan te kunnen passen als een andere sector zijn doelen heeft bereikt, beloon je immers achterblijvers en niet de koplopers. Wie treuzelt, wordt beloond met minder afroming. Kan de minister aangeven hoe zij met een toch wat wiebelige AMvB de burgers stabiele regelgeving wil garanderen en de koplopers wil belonen voor hun innovatieve gedrag?
Dan familiebedrijven en regionale binding. Het is ons inziens belangrijk dat we de term "familiebedrijven in de landbouw" beter laten aansluiten bij het beeld in de samenleving. Zouden we daarom niet meer eisen moeten stellen aan bijvoorbeeld regionale binding bij familiebedrijven? Het wordt namelijk steeds lastiger aan burgers uit te leggen waarom een familiebedrijf in de landbouw zoveel vrijstellingen kent, onder andere in het belastingdomein. In werkelijkheid gaat het vaak over bv's met stallen in meerdere provincies, waar een ondernemer de scepter zwaait die zelden of nooit meer in een stal komt. Mij maakt het allemaal niet uit, maar de steun voor dit soort maatregelen en steunpakketten is wel gebaseerd op een beeld dat er is van een familiebedrijf in de samenleving. Is de minister daarom bereid om de term "familiebedrijf" te verduidelijken en deze te verbinden aan een lokale binding?
De uitzondering bij bedrijfsoverdracht — ik ga iets sneller — werd door de NVWA en de RVO een lastig te controleren onderdeel genoemd. Waarom heeft de minister niet gekozen voor meer simpele regelgeving die helpt om snel resultaat te boeken en de markt zo weer te stabiliseren?
Tot slot wil ik het hebben over de capaciteit van de uitvoerders. Die gaven in hun HUF's aan dat de benodigde capaciteit tekortschoot en de complexiteit te groot was. De minister heeft vooralsnog geen capaciteit of geld uitgetrokken voor de uitvoering van dit wetsvoorstel. Beide organisaties zijn echter al ondergefinancierd. Hoe gaat de minister er nou voor zorgen dat er voldoende tijd en capaciteit is voor de handhaving en ondersteuning in het veld? En waarom heeft ze de onhelderheid in artikel 32 niet opgelost?
Tot slot, voorzitter. De toekomst van onze landbouw en natuur hangt samen met de balans die wij tussen natuur en landbouw weten te vinden. We hebben nu kans om een verschil te maken en een duurzame, voorspelbare toekomst voor onszelf, de boeren en de volgende generaties te creëren. Laten we deze kans lopen of gaan we die de komende jaren benutten? Want samen kunnen we zorgen voor een landbouw die niet alleen aan de eisen van vandaag voldoet, maar ook aan die van de toekomst.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kluit. Dan is het woord aan de heer Holterhues namens de ChristenUnie en mede namens D66.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Ik voer inderdaad het woord mede namens de fractie van D66.
De fractie van de ChristenUnie en die van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Het is zaak dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt. Al te lang is er geen vooruitgang op dit dossier, terwijl we allang weten dat de Europese uitzonderingen ten aanzien van het Nederlandse mestoverschot eindig zijn. Steeds weer boeren hoop geven door te zeggen dat we met de vuist op tafel gaan slaan in Brussel om een uitzondering in dezen te bedingen, helpt naar het oordeel van mijn fractie niet, integendeel zelfs. Daarmee blijft er onzekerheid bestaan over de toekomst. Deze onzekerheid is niet goed voor het milieu, is niet goed voor de toekomst van de kwaliteit van het drinkwater en is niet goed voor de boeren. Zij blijven in een constante onzekerheid over hun toekomst. Het is daarom goed dat er nu een wetsvoorstel ligt dat de nationale en sectorale mestproductieplafonds aanpast en daarmee noodzakelijke maatregelen neemt om overschrijdingen te voorkomen. We begrijpen de gekozen systematiek. Zoals bij elke keuze zijn er voor- en nadelen, maar alles afwegend lijkt deze aanpak het meest voor de hand te liggen. Tegelijkertijd roept de wet bij onze fractie en die van D66 een aantal vragen op.
Voorzitter. Allereerst het perspectief voor jonge boeren. Zoals gezegd heeft het wetsvoorstel ook een aantal nadelen. Zo werken de maatregelen nadelig uit voor jonge boeren. Met name de overname van bedrijven komt in gevaar. Dit gebeurt in de context van de zorgelijke vergrijzing van de sector. Menig boer heeft geen bedrijfsopvolging en met dit wetsvoorstel wordt het er niet beter op. Vooral onder jonge boeren is er een grote behoefte aan duidelijkheid en perspectief, essentiële voorwaarden voor verantwoord ondernemerschap. Het overnemen van een bedrijf brengt grote financiële verantwoordelijkheden met zich mee. Met name veel kleine bedrijven zitten zonder opvolger, met als gevolg dat met name grootschalige, vaak intensieve bedrijven overblijven. Dit, terwijl kleinschalige boeren vaak een diverser verdienmodel hebben en een belangrijke rol vervullen in het behouden en onderhouden van het Nederlandse landschap. Hoe voorkomt de minister de negatieve effecten voor met name jonge boeren? Hoe zorgt de minister voor toekomstperspectief voor hen? Kan de minister toezeggen wanneer ze met concrete plannen in dezen komt?
Voorzitter. Daarnaast ontzien de maatregelen de biologische landbouw niet, terwijl naar het oordeel van mijn fractie juist de biologische landbouw niet het probleem is. De biologische sector maakt immers geen gebruik van de derogatie. Ook wordt er binnen de biologische sector geen kunstmest gebruikt. Mijn fractie begrijpt echter dat er sprake is van een acuut mestprobleem en dat alle veehouders een steentje moeten bijdragen. Tegelijkertijd zou biologische landbouw naar ons oordeel juist gestimuleerd moeten worden, omdat het een van de oplossingen is voor de toekomst van de landbouw in Nederland. Deelt de minister de mening van onze fractie dat biologische landbouw een van de oplossingen is voor de toekomst van de landbouw? Welke concrete plannen heeft de minister om juist de biologische landbouw te stimuleren? Nederland heeft de ambitie dat in 2030 15% van het landbouwoppervlak voor biologische landbouw gebruikt wordt. Kan de minister zeggen wanneer zij met concrete plannen in dezen komt?
Voorzitter. Vooral op korte termijn is er echt een probleem. Op 1 januari 2026 is er een gigantische hoeveelheid mest die men niet kwijt kan. In totaal verliest Nederland ongeveer 78 miljoen kilogram stikstof, wat neerkomt op maar liefst 20% van de totale mestproductie van de Nederlandse veestapel. Mestkelders komen door het wetsvoorstel op de korte termijn niet leeg en afvoeren van mest kan alleen tegen hoge kosten, als er al ruimte is op de mestmarkt. Het is niet ondenkbaar dat de afschaffing van de derogatie alsnog uitloopt op een mestcrisis, waardoor boeren acuut in de problemen komen. Dit wetsvoorstel voorziet naar verwachting in een oplossing op de middellange termijn. Er zijn echter verschillende onzekerheden opgenomen. Zo wordt uitgegaan van een verwachte deelname aan Lbv en Lbv-plus en een bepaalde elasticiteit in de handel van fosfaatrechten. Ook is het de vraag of het voor een deel van de stoppende boeren niet juist aantrekkelijker wordt om de schaarser wordende fosfaatrechten te verkopen in plaats van deel te nemen aan de stoppersregeling. Op die manier blijven rechten toch in de markt.
Gezien deze onzekerheden is het dan ook zeer de vraag of dit wetsvoorstel op korte termijn een oplossing biedt. Ook de Raad van State plaatst hier kanttekeningen bij. Hoewel het begrijpelijk is dat er aannames moeten worden gedaan, onderstreept de Raad van State de noodzaak van meer stappen en keuzes op korte termijn. Beschouwt de minister deze maatregelen als voldoende om de problemen, met name op korte termijn, aan te pakken? Welke alternatieve maatregelen overweegt de minister als het huidige pakket onvoldoende effectief blijkt in het beperken van het mestoverschot? Hoe kan een generieke korting worden voorkomen? Wat kan de minister toezeggen om op korte termijn boeren te helpen die zitten met een mestoverschot?
Voorzitter. Op langere termijn is naar het oordeel van mijn fractie grondgebonden landbouw de toekomst. Dit is ook de toekomstvisie van onder andere de Vakgroep Melkveehouderij van LTO Nederland. Ik citeer: "Gras is de basis van het rantsoen van de koe. Ruwvoer komt van eigen grond of grond in de directe omgeving zodat elk melkveebedrijf op buurtniveau zelfvoorzienend is voor gras en ruwvoedergewassen. Elke melkveehouder kan zijn mest kwijt op zijn eigen bedrijf of direct in de buurt. Hierdoor ontstaan lokale kringlopen van voer en mest die passen in een circulaire economie. Dit kan de positie van Nederlandse zuivel op de markt en in de samenleving versterken." Aldus de vakgroep.
We moeten ons inziens toe naar een landbouwsector die in balans is met de draagkracht van ons kleine stukje aarde. Daarbij horen concrete afspraken over grondgebondenheid om onbedoelde gevolgen, zoals voor permanent grasland en de samenwerking tussen melkveehouders en akkerbouwers, zo veel mogelijk te vermijden. Er wordt al jaren nagedacht en gepraat over de concrete invulling van grondgebondenheid en er ligt al ontzettend veel kennis op tafel. In de overleggen over het landbouwakkoord zijn veel bruikbare opties naar voren gekomen. Hoog tijd om knopen door te hakken.
In de onderhandelingen richting het landbouwakkoord zijn al veel perspectieven naar voren gekomen en oplossingsrichtingen besproken. Welke toegevoegde waarde of nieuwe informatie denkt de minister te behalen door uitstel? Hoe weegt de minister dit af tegen de extra tijdsdruk en het uitstel van perspectief waartoe dit voor boeren, ketenpartners en medeoverheden leidt? Kan de minister ook hier toezeggen wanneer zij met concrete plannen komt aangaande grondgebonden landbouw?
Voorzitter, we zien uit naar de beantwoording van onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Holterhues. Dan is het woord aan mevrouw Visseren-Hamakers namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Dank, voorzitter. Vandaag behandelen we de Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie. Ik weet eerlijk gezegd niet of ik het feit dat we wetgeving hebben op het gebied van mest nou lachwekkend moet vinden of in- en intriest. Het is in ieder geval een teken dat er iets fundamenteel mis is met ons landbouw-, voedsel- en veehouderijsysteem. Het feit dat er mestwetgeving is, is een indicator voor het gebrek aan doeltreffendheid van het landbouwbeleid op het gebied van duurzaamheid en diervriendelijkheid. Mestwetgeving zou niet nodig moeten zijn. De Partij voor de Dieren zet zich dus in om de Meststoffenwet zo snel mogelijk overbodig te maken.
De mate waarin dit onderwerp problematisch is, is ook af te leiden uit het taalgebruik op het gebied van de veehouderij. Het woord "veehouderij" zelf is al problematisch. Dieren worden geanonimiseerd door de term "vee". Je weet helemaal niet meer welke soort dieren het betreft. Dieren zijn geen vee, dieren worden door de samenleving als vee gezien, en dat is iets heel anders. Ik spreek dan ook liever van "dieren gehouden in de veehouderij". Hetzelfde geldt voor de termen "landbouwhuisdier" en "grootvee-eenheid". Het begrip "dierrechten" gaat zelfs helemaal niet over rechten van dieren, maar over het recht om aantallen dieren te houden, alsof het niet over levende wezens gaat. Andere problematische termen zijn "veeteelt", alsof we dieren kunnen telen, "veestapel" — ik ken geen dier dat lang genoeg stil blijft zitten, staan of liggen om onderdeel uit te maken van een stapel — en "mest". Waarom heten uitwerpselen van dieren die in de veehouderij worden gehouden opeens mest? En het wordt nog erger met de termen "mestmarkt", "excretieforfait", "mestproductieplafond" en "bruto en netto excretie".
U begrijpt mijn punt, voorzitter: we zijn volledig de weg kwijt in het landbouwbeleid. Het gaat erom dat de menselijke maat, of eigenlijk de dierlijke maat, volledig is verdwenen. Welke boer — of hij of zij nou koeien, stieren, varkens, kippen, kalveren, geiten, schapen, konijnen of eenden houdt — kent, herkent en erkent nog ieder individueel dier? Dat zijn er maar weinig. Maar dat is in essentie de vraag, ook in het mestbeleid. De overgrote meerderheid van de Nederlanders en de Europeanen, behalve een handjevol BBB-politici, vindt dat dierenwelzijn in de landbouw moet worden verbeterd. Dat kan alleen met minder dieren in de veehouderij.
Voorzitter. Uit het schriftelijk overleg en de overige stukken in het mestdossier blijkt dat de minister deze wet op een hele smalle manier benadert. De minister beoogt met deze wet te regelen dat Nederland zich aan de Europese normen houdt, niet meer en niet minder. Ze wil geen enkele relatie met andere landbouwdossiers leggen. Volgens de fractie van de Partij voor de Dieren worden zo kansen om stappen te zetten naar een duurzame, diervriendelijke, rechtvaardige landbouw gemist. En dit terwijl door het mestbeleid ook andere doelen kunnen worden bereikt, zoals het stimuleren van biologische en biologisch-dynamische landbouw en andere koplopers op het gebied van duurzame landbouw en een meer dierwaardige veehouderij. Waarom maakt de minister bij het afromen van rechten geen uitzondering voor koplopers op het gebied van een meer duurzame en diervriendelijke landbouw? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat zij de vereiste reductiedoelen haalt zonder de synergieën te benutten van een breder perspectief? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. De minister weigert het aantal dieren in de veehouderij substantieel te verkleinen. Dat blijkt wel uit het regeerprogramma. Onder het mom van voedselzekerheid en hoogproductieve en efficiënte landbouw blijft het kabinet inzetten op voedsel produceren voor de wereldmarkt. Het regeerprogramma spreekt letterlijk over het belang van "de Nederlandse export en promotie van dierlijke producten, zoals vlees- en zuivelproducten". Ook pleit het kabinet in Europees verband voor minder strenge normen. Men heeft minder ambitie op het gebied van klimaat. Men pleit voor herijking van Natura 2000-gebieden, het schrappen van nationale koppen op Europees beleid en — ik citeer weer — "in een realistisch tijdpad concrete stappen zetten naar een nog dierwaardigere veehouderij".
Het lijkt erop alsof de minister met deze wet tijd koopt om in de toekomst te kunnen komen met minder duurzaam en diervriendelijk beleid. Het risico is dat veel dieren veel meer in stallen zullen worden gehouden om te proberen de mestproblemen met behulp van techniek op te lossen, en dat er vooral wordt ingezet op mestvergisting en ander gebruik van mest, bijvoorbeeld via RENURE. Het kabinet lijkt koortsig op zoek naar manieren om van het mestmeer af te komen dat momenteel letterlijk in poepzakken wordt opgeslagen. Ja, voorzitter, ik voeg nog een paar problematische termen toe aan het landbouwdossier.
Die grote hoeveelheden mest werken ook fraude in de hand. De minister weigert het onvermijdelijke besluit onder ogen te zien. Het land snakt naar een heldere visie en effectief beleid op het gebied van duurzame landbouw en voedsel. Ik vraag dan ook aan de minister hoe zij deze wet ziet in het licht van haar visie op de landbouw.
Voorzitter. Een duurzaam voedselsysteem kan niet als doel hebben om voor de wereldmarkt te produceren, maar produceert voor eigen gebruik in de regio, met gezond, duurzaam, diervriendelijk en meer plantaardig voedsel, waarvoor we niet meer afhankelijk zijn van de import van veevoer. Het gaat om een landbouw die goed is voor dierenwelzijn, biodiversiteit, de natuur, de waterkwaliteit, de bodem, het klimaat en onze eigen gezondheid. Daarvoor moeten keuzes worden gemaakt, zodat boeren de kans krijgen hun bedrijf om te vormen naar dit nieuwe voedselsysteem. Niet alles kan. Dit gaat dus verder dan het Remkes-rapport "Niet alles kan overal".
Voorzitter. De antwoorden in het schriftelijk overleg laten zien dat de sector van geïmporteerde vleeskalveren — weer zo'n woord, maar ik gebruik het maar even voor de helderheid van het debat — een groot deel van de fosfaat- en stikstofuitscheiding voor zijn rekening neemt. Is de minister bereid om deze import aan banden te leggen, in lijn met twee door de Tweede Kamer aangenomen moties? Ik vraag dit vooral ook omdat het kabinet zich in het regeerprogramma kritisch uitspreekt over het vervoer van dieren over langere afstanden. De minister kan dus door het aanpakken van de import van vleeskalveren zowel iets doen aan de implementatie van de Meststoffenwet als aan haar ambitie om langeafstandstransporten tegen te gaan. Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Afgelopen mei heeft deze Kamer een motie aangenomen van de Partij voor de Dieren en collega's waarin het kabinet wordt verzocht om binnen zes maanden met een voorstel te komen waarin de Europese richtlijn ten aanzien van het verbod op het routinematig couperen van varkensstaartjes zodanig geïmplementeerd wordt dat deze handhaafbaar is. Het is nu bijna zes maanden later, dus graag een update van de kant van de minister.
Voorzitter. Ik rond af. Het mestbeleid is letterlijk en figuurlijk het afvoerputje van het landbouwbeleid. Keuzes maken is onvermijdelijk. We kijken uit naar de visie van de minister op de toekomst van de landbouw en de rol van het mestbeleid daarin.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Visseren-Hamakers. Dan is het woord aan mevrouw Klip-Martin namens de VVD.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Voorzitter, zoals u vermoedelijk bekend is, wordt deze tijdelijke plenaire zaal van de Eerste Kamer door enkelen van ons ook wel aangeduid met de benaming "scheikundelokaal". Daarbij kan het prachtige kunstwerk achter u, van de hand van kunstenaar Navid Nuur, worden gezien als het periodiek stelsel. Kortom, dit lijkt ons een passende omgeving om het indringend over stikstof te hebben.
Ter voorbereiding op dit debat las ik het boekje Het stikstofweb, een aanrader voor iedereen bij wie, zoals bij mij, de scheikundelessen van vroeger wat zijn weggezakt. Kennis helpt je om een mening te vormen. We zitten met z'n allen gevangen in het stikstofdepositieweb: industrie, bouw, boeren, natuurbeschermers, bezitters van fossielebrandstofauto's, bestuur en politiek. Stikstof is niet het probleem, maar de verbindingen met zuurstof of waterstof, dus nitraat en ammoniak, zijn dat wel. Nitraat komen we vooral in water en bodem tegen, vaak via afspoeling van wegen en het agrarisch erf. Het leidt, samen met fosfaat, tot verontreinigd grond- en oppervlaktewater. Dat is een van de redenen waarom we in 2027 niet volledig gaan voldoen aan de normen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Ammoniak is in Nederland voor een groot deel afkomstig uit de mest van boerderijdieren. Door de verzurende werking van de stikstofdepositie op de bodem kunnen planten en dieren verdwijnen. Dat verschijnsel is inmiddels bijna overal zichtbaar. Het is een van de redenen dat we voorlopig niet voldoen aan de eisen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.
De VVD is al veel langer een voorstander van ingrijpen in de uitstoot van onder meer stikstof, niet omdat het moet van Europa, maar omdat we het zelf willen. Het vorige kabinet had zelfs een VVD-minister voor Stikstof en Natuur in zijn gelederen. Natuurlijk niet alleen in de landbouw, maar bijvoorbeeld ook in de industrie en het weg- en vaarverkeer is stikstofreductie noodzakelijk. De VVD onderschrijft dat de landbouw schoner en op sommige plekken diervriendelijker moet, dat natuur en milieu moeten herstellen en dat boeren een nieuw en groener verdienmodel nodig hebben, ten behoeve van onze leefomgeving, mogelijkheden tot klimaatadaptatie, economie en huizenbouw, om maar enkele redenen te noemen. Aangezien de stikstofemissie waarover we het vandaag hebben voor 49% afkomstig is van de landbouw, is daar echt een wereld te winnen. Wat de VVD betreft doen we dat doordacht, evenwichtig, weloverwogen en met respect voor de boer, maar wel duidelijk en effectief. Nietsdoen is al enige tijd geen optie meer. Snelheid is geboden.
Voorzitter. Om die reden bestaat al enige jaren de Europese Nitraatrichtlijn, die dwingende grenzen stelt aan de productie en toepassing van stikstof in de agrarische sector. Nederland heeft daarbij jarenlang een uitzonderingspositie bekleed, maar die houdt via een afbouwregeling in 2026 echt definitief op. De VVD-fractie steunt daarom in principe ook het voorliggende wetsvoorstel van de regering, als invulling van de voorwaarden in de derogatiebeschikking en als een volgende stap in het terugdringen van de stikstofemissie. Het regelt dat de mestplaatsingsruimte afneemt en dat de sectorale mestproductieplafonds navenant worden verlaagd. Bovendien worden dierproductierechten — sorry, mevrouw Visseren — afgeroomd, dus uit de markt gehaald, bij bedrijfsoverdracht of verkoop van dierproductierechten buiten de familiesfeer.
Daarbij komt dat dit kabinet niet bij nul begint. Zo wordt al geruime tijd mest verwerkt via vergisting of verbranding, waarbij groen gas of stroom wordt opgewekt. Er wordt ervaring opgedaan met minder eiwit in het voer en met innovatieve stalconcepten. Ook heeft de regering een brede vrijwillige beëindigingsregeling aangekondigd, boven op de door het vorige kabinet ingestelde Lbv- en Lbv-plusregelingen ten behoeve van boeren en meer specifiek piekbelasters. Parallel hieraan is ook voor akkerbouwgebieden het systeem van de zogenaamde NV-gebieden, met nutriënten vervuilde gebieden, ontwikkeld. Verspreid over het hele land kennen deze gebieden met het oog op een kwetsbare bodem een lagere stikstofgebruiksnorm voor landbouwers. Deze verplichte reductienorm bedraagt per 2025 20%.
Met het vandaag voorliggende wetsvoorstel erkent de regering dat voldoen aan de wettelijk verplichte verlaagde stikstofproductie op dit moment alleen haalbaar is als naast innovaties en andere maatregelen het aantal dieren ook echt afneemt. Meerdere fracties stelden net als de VVD-fractie ook vragen over het "what if"-scenario. Wat als de maximale mestproductieplafonds in 2025 en 2026 wél worden overschreden, KRW-doelen dus echt niet in zicht komen en de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te hoog blijft? Ook dan zal alle inzet erop gericht moeten een generieke korting voor alle bedrijven te voorkomen. De minister verwijst daarbij in haar antwoorden consequent naar de aanpak van de mestmarkt, zoals beschreven in de brief die zij op 13 september jongstleden naar de Tweede Kamer stuurde.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Het is altijd een plezier om naar mevrouw Klip te luisteren over landbouw. Ik heb een vraag. U weet veel van water. We zitten op 2% van het bereik van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. In twee à drie jaar moeten wij die doelen realiseren. Hoe realistisch denkt u, met uw kennis, dat het is dat wij met de huidige plannen deze doelen gaan halen?
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Niet realistisch. Dat stond ook in mijn tekst.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Zou u dan liever meer vaart maken om te zorgen dat snel duidelijk is waar we naartoe moeten om die doelen wel te halen?
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Het enige antwoord kan natuurlijk "ja" zijn, maar ik heb mij heel erg geconcentreerd op dit wetsvoorstel. Ik denk dat wij over water nog een heel debat samen zouden kunnen voeren, waarbij we het misschien grotendeels met elkaar eens zijn. Of over een langeretermijnlandbouwvisie, waarbij wij uw insteek zeer goed kunnen volgen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Dank. Ik hoop dat wij samen gaan optrekken met de langetermijnvisie.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Op landbouwgebied doen we dat volgens mij al langer, maar niet op alle gebieden.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Ik had het over de brief die de minister 13 september jongstleden naar de Tweede Kamer stuurde. Daarin wordt ingezet op de vergroting van de verwerkingscapaciteit, waarbij emissies worden gereduceerd, groen gas kan worden opgewekt en nutriënten kunnen worden hergebruikt. Dat gebeurt, zoals gezegd, overigens allemaal al. Daarbij wordt door de minister gesproken over de aanstelling van een bestuurlijke versneller — tegen mevrouw Visseren zeg ik: ook wel "mestgezant" geheten — en over een subsidieregeling. Maar ja, welk budget hoort daar dan bij? Is dat dan een deel van het jaarlijkse bedrag, dat overigens pas in 2026 beschikbaar komt, zo vragen wij de minister.
Ook constateert de VVD-fractie dat de minister in al haar antwoorden verwijst naar het volgend jaar al voldoen aan de derogatie-eisen. Het is goed om bij het antwoord op vraag 33 te lezen dat de implementatie van alle andere verplichtingen in de derogatiebeschikking grotendeels is afgerond. De minister gaat ook consequent in al haar antwoorden niet in op vragen over beide daarbij betrokken Europese richtlijnen. Maar die richtlijnen zijn geen doel op zich. Ze zijn een middel. Ze vormen het noodzakelijke pad om te gaan voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Onderzoek hiernaar is ook verwoord in de motie-Van Campen/Grinwis. Die beide richtlijnen zijn bovendien geen hobbyproject van de Europese Commissie. Ze betreffen Europese afspraken die we zelf mede hebben vormgegeven.
Dan het volgende, om even in het "what if"-scenario te blijven. De VVD-fractie is verheugd om te lezen dat de minister, zoals ook toegezegd in de Tweede Kamer, haar uiterste best zal doen om de aangekondigde vrijwillige uitkoopregeling naar voren te halen en al in 2025 te laten ingaan. Maar wat als die nieuwe vrijwillige uitkoopregeling maar heel beperkt effect blijkt te hebben, zoals het PBL stelt? Hoe kijkt de minister naar deze voorspelling van het PBL? Er is eenmalig 1 miljard als onderdeel van de in het hoofdlijnenakkoord genoemde 5 miljard voor uitgetrokken. Klopt dat? Is dat wel voldoende?
Kortom, als de veelvuldig door de minister genoemde brief van 13 september bedoeld is als plan B, dan moeten er nog wel heel wat onzekerheden worden weggenomen. We horen graag een reactie van de minister daarop.
Dan de maatregelen uit het voorliggende voorstel. Afroming is een essentiële maatregel om onder de afgesproken mestproductieplafonds te komen. Dat komt neer op een verlaging van ongeveer 10% ten opzichte van het sinds 2022 geldende nationale mestplafond. Het voldoen aan de eisen van de derogatiebeschikking heeft de hoogste urgentie en prioriteit en wordt vaak door de minister in haar antwoorden benoemd, teneinde een generieke korting voor alle agrarische bedrijven te vermijden. Naast die generieke korting kunnen ook forse Europese boetes en dwangsommen aan de orde zijn.
Dan nog een keer die brief van 13 september, voorzitter. Wij lezen dat in Brussel gepleit gaat worden voor een aanpassing van de Nitraatrichtlijn en voor een nieuwe derogatietoelating voor het gebruik van RENURE-meststoffen. Kan de minister nader toelichten hoe daarmee de stikstofuitstoot substantieel naar beneden gaat? Zijn de huidige voorliggende maatregelen dan als tijdelijk bedoeld?
Voorzitter. Dan tot slot nog iets over het NPLG, waar al een forse streep door is gehaald. De minister kondigt aan dat de regering een volledig andere koers gaat varen. Voor nadere informatie wordt verwezen naar allerlei aanstaande brieven. De VVD-fractie vindt dat antwoord volstrekt onvoldoende; wij verwachten van de minister in het debat een antwoord met iets meer inhoud. Vanzelfsprekend wachten wij de antwoorden van de minister met grote belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Klip. Mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Dank aan collega Klip voor het heldere, klip-en-klare verhaal. Die grap is al heel vaak gemaakt.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
U bent niet de eerste die dat grapje maakt.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Daar was ik al bang voor. Mevrouw Klip uit haar zorgen over de vraag of we met deze wet nu wel de doelstellingen gaan halen. Mijn vraag aan mevrouw Klip is dan: wat voor maatregelen zou u voorstellen om ervoor te zorgen dat we die doelstellingen wel op korte termijn halen?
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Daar kan ik nu over gaan speculeren, maar dat ga ik niet doen. Ik ben het heel erg eens met het feit dat we een veel langere langetermijnvisie moeten hebben over waar we met de landbouw naartoe willen, en überhaupt met de ruimtelijke inrichting van ons land. Daarbij spelen natuurlijk ook nog een aantal andere zaken een rol, maar zeker ook de vraag welke plek we de landbouw willen geven. Wat hier nog niet aan de orde kwam, dus los van alle milieudiscussies die we hebben, is dat op het punt van water — ik kijk even naar mevrouw Kluit — we vanaf 2050 helemaal niet voldoende zoetwater hebben om al die landbouwactiviteiten vol te houden. Wil de landbouw in dit land überhaupt voortbestaan, dan zullen we heel anders met onze zoetwatervoorziening moeten omgaan. Dat staat even los van de stikstofreductie. Het vorige kabinet had wat ambitieuzere plannen. Helaas is dat landbouwakkoord niet doorgegaan. Ik zou de minister willen oproepen om verder te gaan met een wat langere langetermijnvisie. Wij erkennen samen met de minister dat we nu wat moeten doen. Dat is ook de reden dat we dit voorstel steunen. Nogmaals, zij heeft dat beleid ook van haar voorgangers gekregen. Ik ga nu niet speculeren over andere maatregelen, maar we zijn het erover eens dat er een aantal zaken moet gebeuren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik dacht dat mevrouw Klip lid was van een partij die het regeerprogramma ondersteunt en onderstreept. In dat regeerprogramma staat toch een heel ander landbouwbeleid dan wat ik vandaag van mevrouw Klip hoor. Hoe kijkt mevrouw Klip naar het regeerprogramma? Ik weet dat het kabinet buitenparlementair is, maar hier wordt de rek wel heel erg opgezocht.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Ik heb niet het idee dat ik die rek opzoek, maar daar komt bij dat de Eerste Kamerfractie nooit een regeerprogramma ondertekent.
De voorzitter:
Mevrouw Visseren, tot slot.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dat biedt ruimte om op het landbouwdossier samen op te trekken.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Binnen liberale partijen kun je altijd elkaar proberen te overtuigen. Dat zou ik zeker gaan doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat u het eens bent geworden. Dan geef ik het woord aan de heer Jaspers, die spreekt namens de BBB.
De heer Jaspers i (BBB):
Voorzitter, dank je wel. Vandaag debatteren we over het wetsvoorstel Wet wijziging meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie. Laat ik beginnen met een positieve benadering van het wetsvoorstel. De beoogde krimp van de veestapel is met dit voorstel voorlopig van de baan. De framing van de laatste jaren dat er niets kan veranderen omdat dat niet mag van Brussel, stopt. Met een andere insteek is nu toch wat mogelijk, ook al realiseer ik me dat een tanker moeilijk van koers verandert. Dat is echter wel wat deze minister aan het doen is. Daarvoor onze complimenten.
Voorzitter. Ik hoor om mij heen veel boeren zeggen dat het niet snel genoeg gaat. We hebben echter wel te maken met het feit dat de vorige kabinetten resultaatverplichtingen zijn aangegaan met Europa. Dat betekent bijvoorbeeld dat we hebben afgesproken dat in 2025 het deel aan stikstofgevoelige natuurgebieden met 40% afneemt. Als we dat niet halen, zullen we met een goed verhaal richting Brussel, richting Europa, moeten gaan om te voorkomen dat we de regie kwijtraken en Europa met nog strengere maatregelen komt. Deze minister vecht met haar rug tegen de muur.
Voorzitter. Deze minister heeft duidelijke verschuivingen in haar beleid opgenomen. Ik geef enkele voorbeelden. De derogatiezones om Natura 2000-gebieden zijn verkleind van 250 naar 100 meter. Er is dus meer plaatsingsruimte en meer grond waarop bemest mag worden. De excretienorm is aangepast. Dit is een berekende norm voor hoeveel mest een koe produceert. Ook heeft de minister tijdig aangegeven dat het uitrijdseizoen met drie weken is verlengd. De kalenderlandbouw is gedeeltelijk van tafel. Het inzaaien van een vanggewas is met drie weken verlengd. Dat zijn veranderingen die het vertrouwen voor de samenwerking tussen boer en natuur herstellen. Samen optrekken, vertrouwen in plaats van wantrouwen, geen regels die worden opgesteld vanachter een bureau in Den Haag, maar in overleg met de sector zelf. Dat is een eerste stap, maar wat de fractie van BBB betreft stappen we helemaal af van de kalenderlandbouw. De natuur laat zich niet sturen. Graslandsubsidie wordt verhoogd als compensatie van de hogere mestafzetkosten. In samenwerking met LTO zien we op steeds meer plekken kruidenrijk gras. Er komt een mestgezant die mee gaat helpen om de verwerking en afzet van mest in het buitenland te stimuleren. Mijn vraag is of de minister op de hoogte is van het mestverwerkingsproject in Emmen van STERCORE. Wat klein lijkt, kan groot worden: mest verwerken in potgrond. Dat zijn, kortom, hele goede stappen. Nogmaals onze complimenten.
Voorzitter. Helaas zijn er ook onderdelen van deze wet waar de fractie van de BBB wat minder positief over is.
De heer Dessing i (FVD):
Ik hoor de fractie van de BBB de loftrompet steken over de maatregelen die de minister tot nu toe heeft genomen. Ik hoor in die maatregelen toch wel, met alle respect, wat klein bier. Aan de andere kant zijn er ook heel veel akkerbouwers en boeren die erg ontevreden zijn over het tempo waarin dit gaat en over de tegenwerking die met name vanuit de EU komt. Zij zijn met name ook ontevreden over het beleid van deze minister tot dusver, omdat er veel meer mogelijk zou kunnen zijn. Hoe kijkt de fractie van BBB aan tegen dit feit? Ik neem aan dat de fractie van BBB ook meer had verwacht van haar minister.
De heer Jaspers (BBB):
Ik heb zojuist de stappen aangegeven die de minister heeft gezet. Dat zijn duidelijk andere stappen dan de stappen die de afgelopen periode zijn gezet. Dat is een begin. De minister heeft al vaker in de Tweede Kamer aangegeven dat ze meer tijd nodig heeft om de nieuwe stappen te zetten en om in Brussel de juiste gesprekken te voeren. Ik wil de minister dus de tijd geven om die stappen te kunnen zetten.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Jaspers (BBB):
Voorzitter. Helaas zijn er ook onderdelen van deze wet waar de fractie van de BBB wat minder positief over is, zoals het afromen van rechten voor de melkveehouderij met 30%, de varkenshouderij met 25% en de pluimveehouderij met 15% bij verkoop van rechten. Is de minister net als wij van mening dat er door de diverse opkoopregelingen voldoende ruimte komt om de derogatie weer mogelijk te maken? Derogatie is een officieel woord om met toestemming van de EU af te wijken van een algemeen vastgestelde norm. Deze norm is vastgesteld op 170 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare grond. Als stok achter de deur is er echter wel voor gekozen om bij verkoop van rechten toch af te romen. Door de vrijwillige opkoop van rechten komt er waarschijnlijk voldoende ruimte om te voldoen aan het nationale mestplafond van 440 miljoen kilo stikstof en 135 miljoen kilo fosfaat. Door de vrijwillige opkoop heeft de minister in de Tweede Kamer al toegezegd om zo spoedig mogelijk de afroming in te trekken. Daar houden wij deze minister dan ook aan. Kunt u die toezegging ook aan de Eerste Kamer doen?
Voorzitter. Wat kan de minister tegen de varkens- en de pluimveehouderij zeggen over het feit dat zij de mestverwerking al jaren op orde houden? Heeft de minister overleg met de varkens- en pluimveehouderij? Zo ja, met welke regelmaat?
Voorzitter. Het is gewenst dat ook provinciale overheden beleidsafspraken maken in lijn met het landelijk beleid. Geen kop op nationaal beleid zou ook de leidraad van de provincie moeten zijn. Kan de minister hierop reflecteren?
Wie zorgt ervoor dat de boeren in ons land een gelijk speelveld hebben?
De heer Dessing (FVD):
Ik reageer even op het feit dat de fractie van de BBB gelukkig ook minder goede aspecten in deze wet ziet. En dan met name het derogatiebeleid. Ik hoor de BBB-fractie vragen om een toezegging om zo snel mogelijk die normen aan te passen. Ik neem aan dat dit met de Nitraatrichtlijn niet voor 1 januari 2026 zou kunnen gebeuren. Hoe kijkt de BBB-fractie überhaupt aan tegen het feit dat de derogatie wordt afgeschaft? Want dat is toch juist een middel om boeren meer mest te laten uitrijden op het vruchtbare grasland dat ze hebben, dan dat de EU in het gemiddelde zou kunnen doen. Is dat het niet waard om voor te vechten en om daar niet zomaar het hoofd bij neer te leggen?
De heer Jaspers (BBB):
Ik heb niet gezegd dat we derogatie willen afschaffen. Ik heb gezegd dat we zo snel mogelijk van de afroming af willen. Dat is hetgeen ik gezegd heb. Dat is iets heel anders. Ik ben het in zoverre met u eens dat derogatie voor de Nederlandse landbouw heel goed kan dienen. In de laatste jaren hebben we gemerkt dat de kwaliteit van het grondwater onder bedrijven met derogatie gewoonweg beter is dan op sommige andere plekken.
De voorzitter:
De heer Dessing denkt even na en komt naar de microfoon.
De heer Dessing (FVD):
Ik kom straks in mijn bijdrage graag nog even terug op de relatie grondwater en derogatie.
De voorzitter:
De heer Jaspers, vervolgt u uw betoog. Maar niet dan nadat mevrouw Visseren nog een vraag aan u heeft gesteld.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Ik heb het idee dat de heer Jaspers in een andere werkelijkheid leeft dan de voorgaande sprekers. Ik heb iedereen horen zeggen dat ze zich zorgen maken over het feit dat het huidige voorstel niet voldoende zal zijn om aan de eisen te voldoen. Ik hoor de heer Jaspers een terugtrekkende beweging maken. De heer Jaspers schat in dat die vrijwillige verkoop voldoende zal zijn om aan de eisen te voldoen en dat die afroming niet nodig is. Hoe komt de heer Jaspers daarbij?
De heer Jaspers (BBB):
Op basis van het aantal bedrijven dat in de toekomst mee gaat doen aan de opkoopregeling — de minister heeft dit ook aangegeven — heeft de BBB de verwachting dat we daarmee voldoende afromen en afschalen in de sector.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik hoor zelfs de minister van dezelfde partij iets anders zeggen in de stukken die we hebben gelezen. Volgens mij zijn de meningen erover verdeeld. Misschien kunnen we samen aan de minister vragen wat haar visie is? Denkt zij dat die vrijwillige verkoop voldoende zal zijn om aan de eisen te voldoen? Ik heb nog een tweede vraag. Ik hoor de heer Jaspers zeggen dat de BBB niet blij is met de afromingspercentages. Hoe zou de heer Jaspers het dan willen zien als die afroming nodig zou zijn?
De heer Jaspers (BBB):
Zoals ik al heb aangegeven, denken wij dat die afroming niet nodig is in verband met de opkoop van de verschillende vrijwillige regelingen. Daarom denken wij dat op termijn die afroming niet nodig is.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Visser.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Maar stel dat die afroming nodig is, welke keuze zou de BBB-fractie in de Eerste Kamer dan maken voor de verdeling van het afromingspercentage over de verschillende sectoren?
De heer Jaspers (BBB):
Ik kan ook niet aan verwachtingsmanagement voldoen. Dat is dus een keuze die we op dat moment moeten maken.
De voorzitter:
Dan mevrouw Kluit namens GroenLinks-PvdA. En Volt.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
En Volt! Dank. Ik hoor de heer Jaspers de blijdschap benoemen over uitstel van de vanggewassen, het langer kunnen uitrijden van mest en een aantal andere maatregelen die de minister heeft genomen. We weten ook dat die ertoe leiden dat de doelen verder weg komen te liggen en niet dichterbij. U wilt ook liever niet afromen en u verwacht veel van de uitkoopregeling. We weten al dat dit onvoldoende is, want dat heeft de minister ons meerdere keren geschreven. Ik ben benieuwd naar wat voor soort landbouw de BBB toe wil. We hebben landbouwbeleid gekregen waar boeren niet blij mee waren. Dat beleid kwam er, omdat er effecten te zien waren waar de rest van de samenleving niet blij mee was, namelijk een afstervende natuur, slechte waterkwaliteit en slechte luchtkwaliteit. Als we elkaar ergens willen vinden, moeten we ook met elkaar een visie hebben over wat we wél een goede landbouw vinden voor Nederland. Hoe zou dat er voor de heer Jaspers uitzien?
De heer Jaspers (BBB):
Mevrouw Kluit vraagt: hoe ziet de landbouw er in de toekomst uit? Wij zijn voor een duurzame, natuurlijke landbouw met een goed verdienmodel. Daar gaan wij voor. Daarvoor hebben we soms ook negatieve besluiten nodig, maar ik gaf al bij de kalenderlandbouw aan dat je als ondernemer moet kunnen sturen op de productie die je op het land of in de stal wilt maken. Daarmee leg je de kracht bij de ondernemer terug. Daar zijn we denk ik met z'n allen voor.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Begrijp ik dan goed dat de heer Jaspers het liefst de schaalvergrotende landbouw heeft die we nu zien, met de vele boeren die elke week stoppen met boeren? Ik hoor namelijk geen keuze voor een toekomstbestendige landbouw. U laat dat helemaal aan de markt over. Of begrijp ik dat helemaal verkeerd?
De heer Jaspers (BBB):
Ik denk dat de markt hier heel leidend in zal zijn. De markt wordt ook bepaald door de consument. De consument vraagt om producten en de boer zal die producten produceren.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
De consument koopt ook wat de overheid gereguleerd heeft. Je kunt ook met reguleren een markt creëren. Dat is eigenlijk mijn verhaal over die toekomstige landbouw. Als wij een landbouw creëren waarvan wij weten dat het fysiek haalbaar is in een geopolitieke omgeving en in een klimaatcrisis dan hebben we een goed toekomstbeeld voor de landbouw, het conflict in de samenleving opgelost, een prachtige natuur en een sterke sector. Zou dat niet een betere route zijn?
De heer Jaspers (BBB):
Dan moet ik wel zeggen dat de economie daar ook bij hoort. Het verdienmodel van die boer hoort daar natuurlijk bij. Als er een duurzame landbouw gecreëerd kan worden waar een verdienmodel voor de boer bijzit, dan zal daar geen enkele boer tegen zijn.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Ik heb nog een vraag aan de heer Jaspers over die vrijwillige brede opkoopregeling die de minister ons in het vooruitzicht heeft gesteld. Ik ben met hem verheugd dat de minister heeft toegezegd om deze, als dat kan, een jaar naar voren te halen. Maar de heer Jaspers zegt dat die afroming waarschijnlijk niet nodig is, omdat hij verwacht dat die nieuwe opkoopregeling voldoende soelaas zal bieden. Ik heb in mijn tekst het PBL aangehaald, het Planbureau voor de Leefomgeving, en dat is toch een van de belangrijkste adviseurs op ruimtelijk gebied voor de overheid. Zij verwachten juist dat die regeling niet voldoende zal zijn. Ik ben dus wel nieuwsgierig waarop de heer Jaspers zijn verwachtingen baseert.
De heer Jaspers (BBB):
Ik denk toch dat ik in herhaling val. Ik ben van mening dat we met de twee opkoopregelingen die nu lopen, de Lbv en de Lbv-plus, en de nog aanstaande vrijwillige opkoopregeling voldoende afschalen, zodat we aan het mestproductieplafond voldoen. Daarbij komen nog alle innovatieve ontwikkelingen die eraan zitten te komen, waarmee we groen gas kunnen ontwikkelen.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
U noemt er nu een aantal andere aspecten bij. Een van die Lbv-regelingen, niet de regeling voor de piekbelasters maar die voor de andere boeren, is al gesloten. Ik heb ook een aantal van die andere ontwikkelingen genoemd en daar moeten we allemaal mee doorgaan. Ik denk niet dat je iets achterwege kunt laten om dit doel te bereiken. Maar mijn vraag is nog een keer: welke verwachtingen heeft u en is dat op basis van de aantallen van die Lbv-regelingen? Op basis waarvan verwacht u dat die vrijwillige opkoopregeling een heel groot succes zal zijn?
De heer Jaspers (BBB):
Mijn verwachting komt voort uit de contacten met de agrarische sector.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik ben heel blij om te horen dat de heer Jaspers zegt dat, als duurzame landbouw een verdienmodel voor de boer oplevert, BBB daar dan voor is. De landbouw is een van de meest gereguleerde sectoren die we kennen. Het mogelijk maken van duurzame landbouw met een verdienmodel voor de boer is grotendeels in handen van de politiek. Welke maatregelen ziet de BBB-fractie dus voor zich om dat toekomstbeeld te bewerkstelligen?
De heer Jaspers (BBB):
Dit is het beleid dat de minister in de toekomst moet gaan uitvoeren. Zoals ik al aangaf, moet het verdienmodel van duurzame landbouw met een economisch perspectief ook voor de burger, voor Jantje en Pietje, voldoende voedselzekerheid brengen. Die koers moeten we gaan varen.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Volgens mij is dat makkelijk te realiseren met behulp van belastingwetgeving, subsidies of andere stimuleringsmaatregelen voor boeren of afnemers. Dat geldt trouwens ook voor de wetgeving waarover we het vandaag hebben. Dat besluit op korte termijn zorgt ervoor dat onze landbouw toekomstbestendig wordt. Ik kom dan toch weer terug bij de afromingspercentages. In het vorige debat heb ik namelijk eigenlijk geen antwoord van de heer Jaspers gekregen op mijn vraag. Volgens mij is het overgrote deel van de collega's het erover eens dat afroming een van de maatregelen moet zijn om op de korte termijn de problemen op te lossen en te voldoen aan Europese eisen. Als we nou afroming nodig hebben, hoe zou de BBB-fractie in de Eerste Kamer de afromingspercentages dan verdeeld willen zien over de verschillende sectoren?
De heer Jaspers (BBB):
Zoals ik zojuist al aangegeven heb, verwacht ik niet dat die afroming nodig is. Ik ga dus niet nu al speculeren over een verdeling.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Oké, dan stel ik de vraag anders. Wat vindt de Eerste Kamerfractie van de BBB van de afromingspercentages voor de verschillende sectoren zoals voorgesteld in het voorstel?
De heer Jaspers (BBB):
Die staan in het voorstel. Uiteindelijk zullen wij met dit voorstel instemmen.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Holterhues namens de ChristenUnie.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Ik vond eerlijk gezegd het antwoord van de heer Jaspers op de vraag van mevrouw Klip wat teleurstellend, als ik zo vrij mag zijn. Mevrouw Klip zei: er zijn een aantal rapporten die zeggen dat de Lbv eigenlijk onvoldoende is. We hebben dit nodig, want we stevenen af op een gigantisch mestoverschot op 1 januari 2026. U zegt dat u goede contacten in de sector heeft, en denkt dat het anders is. Mijn vraag is of u een plan B heeft.
De heer Jaspers (BBB):
Op dit moment heb ik nog geen plan B, nee. Het enige wat wij willen, en waar de minister ook mee bezig is, is verruiming in het kader van de derogatie in Europa, zodat we minder hoeven af te romen.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Zou de heer Jaspers het goed vinden, omwille van de boeren, als er een plan B komt? Nee, ik heb eigenlijk twee vragen. Zou het niet goed zijn, vraag ik via de voorzitter, als er een plan B is? Wat is de realiteitswaarde van nog eens naar Europa gaan?
De heer Jaspers (BBB):
Het zou zeker goed zijn als er een plan B is waarin we de agrarische sector echt een toekomstperspectief geven. Daar moeten we naartoe werken. Daar heeft deze minister tijd voor nodig. Ik wil haar de tijd gunnen om die plannen verder uit te werken.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Holterhues.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
We hebben het over 1 januari 2026, hè. Er is dan een enorm mestoverschot. Er is niet heel veel tijd meer om nog te wachten op Europa.
De heer Jaspers (BBB):
Nee, maar in een jaar tijd kan er veel gebeuren.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik word toch wel wat verontrust. Als wij niet voor 1 januari 2026 een oplossing hebben, komt er een generieke korting. We hebben net al gehoord hoe de wetgeving die nu voorligt jonge boeren het leven moeilijker gaat maken. Dan krijgen zij daarbovenop dus nog een generieke korting van 10% of 20%. Hoe denkt u dat de sector er daarna bij ligt? Dan hebben we nog heel veel boeren die eigenlijk over vijf of tien jaar stoppen omdat ze geen opvolger hebben, en dan hebben we een heleboel jonge boeren met bedrijven die volop in de schulden zitten en ongelofelijke vergunningsproblemen hebben. Het is dan toch niet voldoende om te wachten op Europa? Er moet dan toch gewoon nu een plan B zijn? Dat moet niet gemaakt worden; het moet er toch al zijn?
De heer Jaspers (BBB):
Ik had ook liever dat plan B er vandaag al was, zodat we meer weten voor de toekomst en voor de langjarige termijn, zoals u in uw betoog aangeeft. Ja, daar moeten we naartoe: langjarige keuzes, zonder elk jaar hier terug te moeten komen om te debatteren over het mestbeleid. Ik zit daar ook met smart op te wachten. Ik zal daar verder in mijn betoog nog op terugkomen.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Misschien kan meneer Jaspers er dan in zijn betoog op ingaan — en anders kom ik er later op terug met een vraag — hoe de jonge boeren in de ogen van de BBB beschermd worden tegen de enorme ravage die op ons afkomt. Het kan toch niet zo zijn dat wij dankzij de BBB zo meteen in Nederland met een veehouderij zitten die helemaal geen toekomstperspectief meer heeft, omdat alle jonge mensen niet kunnen inkopen en alle zittende boeren niet mee willen werken aan een toekomstgerichte landbouw? Ik wacht het antwoord af.
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat de heer Jaspers zijn betoog vervolgt.
De heer Jaspers (BBB):
Het positieve aan deze keuze is dat we nu duidelijk voor de blijvers in de sector kiezen en, omdat dat de regeling vrijwillig is, een inkomstenderving voorkomen wordt. Kan de minister aangeven wanneer er een eerste evaluatie van dit beleid naar de Kamer komt?
Voorzitter. De minister is bezig te onderzoeken om Nederland niet in zijn geheel als kwetsbaar gebied aan te wijzen, wat nu wel is gebeurd. Wij zien dit als een nationale kop. Kan de minister aangeven wanneer de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer komen?
Met het wetsvoorstel kunnen wij voor het grootste gedeelte instemmen. De afroming doet echter wel pijn, bij de gehele agrarische sector, die in de afgelopen jaren al zo veel inspanningen heeft moeten leveren. Wij zijn verheugd dat de afroming niet geldt bij verkoop binnen de familie. Maar tot onze spijt geldt de afroming wel bij het verliezen van rechten, welke nodig zijn voor diverse sectoren om de bedrijfsvoering op orde te kunnen houden en tijdig te kunnen bijsturen, wat een onderneming altijd moet kunnen doen.
De minister geeft in haar brief aan de Tweede Kamer ook aan dat flexibiliteit in beleid nodig is voor de sector om ook doelsturing mogelijk te maken.
De heer Dessing (FVD):
Ik hoor de fractie van BBB zeggen dat ze zullen instemmen met het voorliggende wetsvoorstel, ondanks dat dit pijn doet. Hoe kan de fractie van BBB aan de kiezers, met name de boeren, verkopen dat hetgeen er straks gaat gebeuren, namelijk saneren — of die sanering nu koud of warm is, die gaat gewoon gebeuren — enorm veel pijn doet, zoals de BBB-fractie zelf ook zegt? Hoe verkoopt u dit aan uw kiezers?
De heer Jaspers (BBB):
Wij hebben te allen tijde gezegd dat wij geen verplichte krimp willen. Dit is geen verplichte krimp. Dit is een vrijwillige regeling. Iedere ondernemer is vrij om te beslissen welke keuze hij maakt.
De heer Dessing (FVD):
Denkt de fractie van BBB nu werkelijk dat de boer en de kiezer die hun hoop op BBB hebben gevestigd daarop zitten te wachten, namelijk op uitstel van executie? "Nou ja, we worden niet verplicht onteigend, maar we hebben die regeling maar te pakken." Is dat nu echt wat BBB denkt dat goed is voor de boeren?
De heer Jaspers (BBB):
Op dit moment is dit het meest haalbare dat er ligt. Daar zullen we het mee moeten doen, ook al betreuren wij deze keuze. Dat heb ik ook aangegeven.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Ik kan me voorstellen dat de kiezer teleurgesteld is in dit besluit van de BBB-fractie.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Jaspers (BBB):
Voorzitter. Laat ik met rekenvoorbeelden in beeld brengen wat de gevolgen zijn van het verleasen van rechten, omdat de wet geen onderscheid maakt met de verkoop van rechten. Het voorbeeld rekent met de 15% korting welke voor de pluimveesector geldt. Bedrijf A verleaset 10.000 rechten aan bedrijf B. Normaal gesproken betaalt bedrijf B een bedrag van €2 per recht, dus in totaal €20.000, en heeft bedrijf A zijn rechten weer in zijn bezit. Bij de voorgenomen afroming zal bedrijf B 10.000 rechten leasen, maar hij zal 11.765 rechten terug moeten geven om weer die 10.000 rechten te verkrijgen voor bedrijf A. Bedrijf A verleaset er dan 11.765 en ontvangt er 10.000 terug. Om bedrijf A te compenseren voor het verlies van 1.765 rechten, zal voor dat deel in ieder geval de volledige prijs — €25 — betaald dienen te worden. Het totaalbedrag is dan ruim €44.000.
Een ander voorbeeld. Totaal betaalt bedrijf B nu 11.765 maal €2, dus ruim €23.500 aan kosten. Plus €44.000 komt dat uit op €67.655. Dat is een stijging van 338%, onder de aanname dat de prijzen op het huidige niveau blijven.
Bedrijf C verleaset aan bedrijf D, dat geen rechten in zijn bezit heeft en volledig moet leasen. Voor een gemiddeld gezinsbedrijf zoals bedrijf D betekent dit een lease van 50.000 rechten. Normaal gesproken is dat met een prijs van €100.000, maar dat loopt nu op tot een bedrag van €338.221.
Voorzitter. Uit de genoemde rekenvoorbeelden blijkt dus duidelijk dat het leasen van rechten totaal iets anders is dan verkoop. Het is namelijk een tijdelijke oplossing en men wil zijn rechten niet kwijt. Lease is een onderdeel van een flexibele bedrijfsvoering, die de minister ook voorstaat, maar wij willen voorkomen dat er door deze maatregel faillissementen van bedrijven komen. Van de pluimveerechten die de afgelopen jaren zijn verhandeld, is 20% binnen de familie gebleven, is 13% verkocht en is 67% verleased. Hieruit kunnen we concluderen dat een lease een onlosmakelijk deel van de bedrijfsvoering is en dat flexibiliteit wenselijk is en moet blijven. Wij vrezen de ongewenste gevolgen van dit voorstel.
Voorzitter. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van onze fractie en andere partijen door de minister wordt aangegeven dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen verkoop of lease en dat er bij beide afgeroomd moet worden. Het zal u duidelijk zijn dat wij dit toch echt anders zien. Wij verwachten een totale instorting van de leasemarkt. Dit blijkt ook uit mijn eerdergenoemde rekenvoorbeelden. Verder zijn wij van mening dat met name startende ondernemers in een moeilijk traject komen en dat bedrijfsopvolging onmogelijk wordt. Ook geeft de minister in de schriftelijke antwoorden aan dat als er niet afgeroomd wordt bij lease, er bij voorbaat niet voldaan kan worden aan het mestproductiefonds. Ons is niet duidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd. Graag een reflectie hierop van de minister. Kan de minister, ook naar aanleiding van de schriftelijke vragen die wij hebben gesteld, de toezegging doen dat er bij het verleasen van rechten niet meer wordt afgeroomd dan strikt noodzakelijk en dat dit bij het eerste weegmoment wordt meegenomen? De BBB-fractie overweegt een motie in te dienen als hierop geen toezegging komt.
Tot slot, voorzitter. Deze plannen zijn een verbetering van de oorspronkelijke bedoelingen. De minister heeft binnen de beperkte wettelijke mogelijkheden waarbinnen zij moet werken een goede balans gevonden. De BBB-fractie ziet uit naar de plannen voor de toekomst. Hoe snel denkt de minister met het nationalekoppenbeleid naar de Kamer te komen? Kan zij aangeven hoe de gesprekken binnen Europa verlopen over de derogatie? Ziet zij mogelijkheden voor meer ruimte voor innovatie in deze sector? Hoe zorgen wij dat ons dagelijks voedsel ook in nabije toekomst gezond en betaalbaar blijft? Nederland heeft de meest duurzame landbouwsector ter wereld en die verdient onze steun.
Voorzitter. Naar aanleiding van de uitslag van de Amerikaanse verkiezingen is het voor Nederland en de EU essentiëler dan ooit dat wij voldoende voedsel kunnen blijven produceren om afhankelijkheid van importen te voorkomen. Welke kansen ziet de minister binnen Europa om de Europese Commissie ervan te overtuigen dat we moeten strijden voor het behoud van onze boeren, tuinders, telers, vissers en het platteland? Welke acties worden er ondernomen om ons Europese industriebeleid, inclusief voedselvoorziening, te versterken?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Jaspers. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Om Nederland ook in de toekomst gezond en leefbaar te houden, moeten we anders omgaan met de ruimte en de natuur in ons land. De basis daarvoor is een gezonde bodem, rijke natuur, schone lucht en schoon en voldoende water. Dat is in combinatie met economische activiteit en ook nog eens met een prettig woon-, werk- en leefklimaat, en dat in een zeer dichtbevolkt land, waar de ruimte aanzienlijk beperkt is. Ondanks die beperkte ruimte heeft Nederland zichzelf toch zeer ambitieuze, veelal onrealistische verplichtingen opgelegd, waarbij in het verleden onhaalbare en onuitvoerbare afspraken zijn gemaakt met de EU. In Nederland hebben we nu eenmaal te maken met schaarse ruimte en met veel opgaven die daar een claim op leggen. Daarbij wordt er vooral gekeken naar de agrarische sector. Het lijkt er soms op dat er voor de agrarische sector geen plek meer is in ons land.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
De heer Van Kesteren verwijst naar "onrealistische afspraken met de EU". Nou zijn die afspraken gewoon op een democratische wijze tot stand gekomen. Nederland heeft zijn handtekening daaronder gezet. Vindt de heer Van Kesteren dat wij ons moeten houden aan afspraken die wij met de EU hebben gemaakt?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dat gebeurt ook. Ik vind bovendien dat wij, nu er een nieuwe wind waait in Nederland en er een kabinet is dat meer realistische doelstellingen nastreeft, er alles aan moeten doen om wat nuanceringen aan te brengen in wat in vorige kabinetten is opgetuigd. Daar sta ik helemaal achter. Daar gaat mijn verhaal ook over.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Toch nog even voor de zekerheid. Vindt de heer Van Kesteren dat Nederland zich moet houden aan de verdragen die zijn getekend met Europa?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ja, in principe is dat zo en zal dat ook moeten gebeuren. Maar ik vind ook dat een nieuwe Nederlandse regering, een nieuw kabinet, er álles aan moet doen om die afspraken te nuanceren en om daar een realistische kijk op te hebben, en dat over te brengen aan de Europese Commissie.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Holterhues.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Maar het is fijn dat we ons for the time being in Nederland moeten houden aan de afspraken en de verdragen die we internationaal hebben getekend, onder andere met Europa.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ja, helaas wel.
De voorzitter:
Vervolgt u ...
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Maar we moeten er alles aan doen om daar toch onderuit te kunnen komen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
We hebben dus te maken met schaarse ruimte en heel veel opgaven die daar een claim op leggen. De vraag aan de minister is dan ook of zij het met de PVV-fractie eens is dat niet alleen belangrijk is wat moet, maar vooral wat mogelijk is en wat reëel is, en dat het hierbij ook een kwestie is van keuzes maken. Daarbij is ons inziens de borging van voedselzekerheid essentieel. Daarop zou ik graag een reactie willen van de minister.
Voorzitter. Met name de dierhouderijen moeten minder dieren gaan houden en minder mest produceren en afzetten. Daarom moeten de fosfaatrechten en dierrechten in de melkveehouderij worden afgeroomd en wordt de derogatie op termijn afgeschaft. Het afvoeren van overtollige mest en de aanschaf van kunstmest betekent voor deze bedrijven een enorme kostenpost. Daardoor verdampt het gezinsinkomen van menig boerengezin en verdwijnt het toekomstperspectief voor veel bedrijven. Kun je dan nog wel spreken van vrijwillig stoppen met je boerenbedrijf, zo vraag ik via de voorzitter aan de minister.
De voorzitter:
Mevrouw Kluit, namens GroenLinks-Partij van de Arbeid en Volt.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Ik heb in mijn inbreng aandacht gevraagd voor de klimaatcrisis. De heer Van Kesteren heeft het over het inkomen van de boer en dat dat nog wel goed moet blijven. Dan neem ik hem even mee in de berichtgeving dat de Eurocommissaris afgelopen zomer bestookt is met steunverzoeken vanuit de agrarische sector vanwege droogteschade. De recente droge zomers in Nederland kostten een melkveehouder duizenden euro's aan omzet vanwege minder melkuitgifte. De storm, de DANA, heeft aan de Spaanse boeren miljarden aan schade opgeleverd. De Italiaanse boeren hebben de afgelopen jaren miljarden aan schade opgelopen als gevolg van het opdrogen van de Po — dat is toch niet de minste rivier in Europa — als gevolg van klimaatverandering. Wat denkt de heer Van Kesteren dat er meer impact heeft op het inkomen van de boer? Zouden dat nou werkelijk waar de derogatie en de mogelijkheden om de klimaatcrisis te bestrijden zijn? Of zouden dat nou dit soort incidenten — dit zijn alleen maar die van de afgelopen twee jaar — zijn voor de boer?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Om te beginnen. Als de sector het moeilijk heeft door allerlei weersomstandigheden — "klimaat" zegt u — dan vind ik dat die sector geholpen moet worden vanuit Europa. Aan de andere kant vind ik dat je dan niet met allerlei regels daarbovenop die sector nog zwaarder moet belasten zodat die daar helemaal in verzuipt. Dat moeten we zien te voorkomen. Maar ik ben het met u eens dat als er miljardenverliezen geleden worden door de sector vanwege klimaatomstandigheden of gevolgen van klimaatverandering, we de sector ook in Europees verband moeten steunen. Want de sector is heel belangrijk voor de voedselvoorziening.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij hoor ik hier een pleidooi om geen verantwoordelijkheid te nemen om de boeren te beschermen. Ik hoor een pleidooi om de Europese Unie kleiner, zwakker en minder betekenend te maken. Maar zodra er daardoor problemen ontstaan, mag Europa wel zijn portemonnee trekken om het leed op te lossen dat daardoor veroorzaakt wordt. Hoor ik dit nou correct?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Nou ja, ik vind sowieso ... We zitten in een EU, en dan moet je ook zorgen dat als landen en sectoren problemen hebben, je die met elkaar helpt. Aan de andere kant vind ik dat we onszelf heel veel extra verplichtingen hebben opgelegd. We wilden immers koploper worden en blijven in de hele agrarische sector: kijk eens wat Nederland allemaal doet. Maar we benadelen onze agrarische sector heel erg. Dat moeten we niet doen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Het laatste is wel een beetje de Fabeltjeskrant. Zelfs Nieuwe Oogst, toch niet het meest GroenLinks-PvdA-nieuwsbulletin, heeft al geconstateerd dat er in Nederland vrijwel geen koppen op Europees beleid zitten in het landbouwdossier. Nieuwe Oogst, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik kan wel hierop reageren. In het linkse beleid dat hier ook veel geventileerd wordt, zouden we moeten streven naar de vroegere Sovjet-Unie met sovchozen en kolchozen. Misschien is het op termijn een idee voor de agrarische sector dat alle boeren in loondienst zijn van de Staat met staatsbedrijven. Ik denk dat daar uw voorkeur naar uitgaat.
De voorzitter:
Het is even stil, en nu gaat het woord naar mevrouw Visseren-Hamakers.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Ik hoor de heer Van Kesteren een pleidooi houden voor voedselzekerheid. Is de heer Van Kesteren op de hoogte van het feit dat vleesproductie een heel inefficiënte manier is om voedsel te produceren en dat het veel efficiënter is om het plantaardige voedsel zelf op te eten en niet via dieren?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Wij verschillen zoveel van mening. Voor mij en voor heel veel mensen is het eten van vlees toch een geneugte van het leven. Ik begrijp dat u daar absoluut tegenstander van bent en dat u er alles aan zal doen om de vleesconsumptie te minimaliseren. Dat is ook een beetje de trend die je overal ziet. Je hoeft maar hier in het restaurant te kijken. Het is vegetarisch en het is steeds minder vlees. Ook in de Provinciale Staten van Groningen merk ik dat. Alleen, de consequentie is dat het vlees op het menu in no time op is en dat de vegetarische maaltijden blijven staan. Dat zegt ook wel iets over de echte werkelijkheid, over hoe het in het leven gaat, waar mensen toch graag vlees willen eten.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik had het niet over wat mensen wíllen eten. Ik had het over het argument ...
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik wel.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik had de heer Van Kesteren een vraag gesteld over zijn pleidooi voor voedselzekerheid. Ik heb het niet over wat mensen willen eten. Ik reageer op het pleidooi van de heer Van Kesteren dat hij de landbouw belangrijk vindt in het kader van voedselzekerheid. Mijn argument is dat het efficiënter is om het plantaardige voedsel zelf op te eten dan om het eerst aan een dier te voeren. Daar vroeg ik een reactie op, niet over de wensen van de heer Van Kesteren en wat hij wil eten in het bedrijfsrestaurant.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
We kunnen hier heel lang met elkaar over debatteren en van mening verschillen. We zullen nooit bij elkaar komen. Alle bedrijvigheid in Nederland heeft consequenties voor milieu, voor de omgeving en voor de bodem. Je zou alle economische activiteiten af moeten schaffen als we in de ideale wereld van u komen. Maar dat is nu eenmaal niet zo. Ik hou er toch van om met een realistisch verhaal te komen en om een pleidooi te houden om sectoren in Nederland te behouden. U kunt wel heel erg op die ecologie zitten, maar er is ook nog zoiets als economie. Economie is heel erg nodig om die hobby's van u te kunnen blijven financieren. Ik ben ervan overtuigd dat je die economie niet moet verwaarlozen. Dat gebeurt in de huidige tijd te veel, helaas.
De voorzitter:
Ik vind het woord "hobby's" een beetje op de grens van respect.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik zal het niet hebben over mijn hobby's. Ik heb nog steeds geen antwoord op mijn vraag. Mijn vraag was: kent de heer Van Kesteren de feiten, namelijk: als je voedselzekerheid belangrijk vindt, dan is het efficiënter om zelf plantaardig voedsel te eten, in plaats van eerst het dier plantaardig voedsel te voeren en het dier dan op te eten? Is de heer Van Kesteren van dat feit op de hoogte?
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik kan van heel veel feiten op de hoogte zijn. Het gaat mij om de markt. Er is een groep consumenten ...
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ja of nee.
De voorzitter:
Nee, nee, mevrouw. Nee, nee, nee, ik neem het woord even terug. U gaat hier alleen spreken als u van mij het woord krijgt. Zo staat het ook in het Reglement van Orde. Dat heeft ook een bedoeling, namelijk dat het ook te volgen is voor de mensen. Als u door elkaar heen gaat roepen, is het niet meer te volgen. Ik geef tot slot meneer Van Kesteren nu het woord. U heeft drie vragen gehad. Daarna vervolgt meneer Van Kesteren zijn betoog.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Er is een sector. Die produceert producten. Daar is vraag naar. De vraag naar vlees is er vanuit de consumentenmarkt. De producent produceert dat. Je kunt daar allerlei bedenkingen bij hebben. Dat is prima. Maar de markt doet ook zijn werk. Ik vind dat je heel goed de markt kunt bedienen als je binnen de grenzen van milieu en natuur blijft. En dat doet deze sector. Daarover verschillen we van mening. Ik ben er heel erg op tegen dat alles vanuit de overheid wordt opgelegd: we mogen dit niet, we mogen dat niet. Mensen willen vlees eten.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Goed. Dit gaat wel even een tijdje duren, ben ik bang. Maar goed, dat maakt niet uit. Dat is wel leuk.
De voorzitter:
U heeft nog zeven minuten.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dat is ook weer mooi om te horen.
Voorzitter. De PVV-fractie constateert dat deze minister binnen haar mogelijkheden er gelukkig alles aan doet om het leed voor de sector te verlichten. De PVV-fractie is ook sceptisch over dictaten vanuit Brussel die zijn gericht op de agrarische sector in de gehele EU. Die richtlijnen zijn voor het dichtbevolkte Nederland en zijn intensieve dierhouderij ingrijpender dan voor minder dichtbevolkte lidstaten waar minder intensieve landbouw plaatsvindt. Brussel doet daarmee geen recht aan de Nederlandse situatie en al helemaal niet aan de Nederlandse agrarische sector, die vooroploopt in de wereld als het gaat om verantwoorde en professionele bedrijfsvoering. Deze sector neemt in zijn bedrijfsvoering wereldwijd een koppositie in voor wat betreft verduurzaming, aandacht voor natuur en milieu, en zelfs diervriendelijkheid.
Voorzitter. Onze boeren zetten hun schouders onder de transitie naar een duurzame, veerkrachtige landbouwsector. Maar onze boeren vechten ook voor overleven en een goede toekomst voor hun gezin. Onze boeren hebben terecht moeite met die EU-dictaten, niet alleen vanwege de administratieve druk, maar vooral ook omdat onze boeren vanwege dergelijke dictaten hun bedrijf niet meer kunnen runnen en hun gezin niet meer kunnen onderhouden. De landbouwprotesten zijn een duidelijk signaal geweest aan de politiek voor een ander, realistischer beleid, beleid met boerenverstand, zullen we maar zeggen. Het huidige kabinet en deze minister zetten zich in voor minimalisering van de administratieve lasten en bovenal voor het overleven van en het bieden van toekomstperspectief voor onze agrarische sector.
Voorzitter. Het volgende punt: het Rli, de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, een strategisch adviescollege voor de regering en het parlement op het brede domein van de fysieke leefomgeving, heeft het nieuwe kabinet geadviseerd om de maximale eisen van Europese regelgeving over te nemen in nationale wetgeving, opdat hiermee zal kunnen worden voorkomen dat burgers dan wel organisaties met succes de gang naar de rechter zullen ondernemen. Nederland conformeerde zich tijdens de vorige kabinetten bij voorkeur aan Europese doelen en maximale eisen in de opgaven voor natuur, water, bodem en klimaat, omdat Nederland onder vorige kabinetten graag koploper wilde worden dan wel een leidende rol op zich wilde nemen, waardoor het onze agrarische disproportioneel en onnodig moeilijk werd gemaakt. Er bestaat dus een bandbreedte in de Europese regelgeving tussen maximale eisen en minimale eisen. Mijn vraag aan de minister is dan ook of zij kiest voor de minimale eisen of de maximale eisen in Europese regelgeving; dat is heel cruciaal. En kan de minister aangeven dan wel uitleggen wat het effect is van deze wetswijziging op de internationale concurrentiepositie van onze agrarische sector en het voortbestaan van deze sector, gelet op de aanzienlijke terugloop van het aantal overnames binnen familiebedrijven?
Voorzitter. Het faciliteren van bedrijfsbeëindigingen, het bieden van toekomstperspectief voor bedrijven, het stellen van realistische doelen en het faciliteren van activiteiten die haalbaar zijn voor de sector en over draagvlak beschikken, is beleid waar de PVV helemaal achter kan staan. Kan de minister uitleggen waarom haar beleid de bestaanszekerheid en het gevoel van toekomstperspectief bij de Nederlandse agrariër weer terug kan brengen?
Het volgende onderwerp, voorzitter. Ik zou graag een nieuw product onder de aandacht willen brengen, maar eerst even een interruptie. Die wachten we even af.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
De heer Van Kesteren heeft het over toekomstperspectief. Hoe ziet dat eruit voor de sector als geheel? Wat voor soort boeren hebben we dan en hoe boeren ze? Kan de heer Van Kesteren daar wat over zeggen?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik vind de gangbare landbouw al heel duurzaam. Het is heel vaak zo dat de neuzen in de hele sector de ene keer die kant op moeten. Dan hebben ze daar investeringen voor gedaan en zich in de schulden gestoken, die ze vaak nog aan het betalen zijn. En dan opeens komt er weer een andere maatregel en dan moeten alle neuzen weer die kant op, en dan moet er ook weer geïnvesteerd worden. Het water staat de sector tot aan de lippen en daarom is er ook geen opvolging.
En dan wordt er gezegd dat we naar biologische landbouw moeten. Dat is allemaal leuk en aardig, maar zoals al eerder door andere woordvoerders is gezegd: dan moet er wel een verdienmodel zijn. Als dat verdienmodel er niet is, houdt het op. Je kunt reclameacties voeren om mensen te bewegen om allemaal biologische producten te gaan kopen. De gangbare landbouw heeft al heel veel verantwoorde producten in de markt gezet. Het moet ook betaalbaar blijven voor een hele brede laag van de bevolking. Die heeft het al moeilijk genoeg om de eindjes aan elkaar te knopen.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Er is geen enkele relatie tussen gangbaar biologisch of niet en het inkomen van de boer. Je hebt succesvolle boeren in alle sectoren en je hebt falende boeren, ook in alle sectoren. Er zijn biologisch-dynamische boeren die een ton per jaar of meer verdienen. En er zijn reguliere boeren die amper geld verdienen. Die relatie bestaat dus niet. Dat gezegd hebbende, de PVV noemt zich realistisch over de landbouw. Desondanks stoppen er elk jaar honderden, zo niet duizenden boeren in dit hyperrealistische, prettige verdienmodel van de PVV. Dat kunt u toch niet menen? De helft van de sector raken we kwijt als we niks doen.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Nou ja, als we doen wat u wil, dan zullen er nog meer boeren het hoofd niet meer boven water kunnen houden en dan zullen er nog meer boeren van die regeling gebruik willen maken. Dat is niet vrijwillig, dat is vaak gedwongen. Dat realiseren heel veel mensen zich niet. Het water staat ze tot de lippen. Financieel kunnen ze het niet meer bolwerken. Bij heel veel bedrijven kunnen ze er nog niet eens een inkomen van genereren. En dan besluiten ze ten einde raad om ook van die regeling gebruik te gaan maken, maar dan kun je niet meer spreken van vrijwillige bedrijfsbeëindiging.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat heel veel boeren blij zijn dat er zo'n regeling is ...
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Zeker.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
... en dat ze met opgeheven hoofd een failliet bedrijf kunnen achterlaten zonder grote schulden. Dat gezegd hebbende, ik hoor geen enkel toekomstperspectief bij de PVV, behalve pappen en nathouden en dat valt me ontzettend tegen van deze partij. Sorry, voorzitter.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Nee, zo zit het echt niet, maar we moeten wel de sector niet te veel in de wielen rijden. Ze hebben de afgelopen decennia vanuit hun verantwoordelijkheid laten zien dat ze echt wel willen. Dat is ook wel gebleken, want het is de meest duurzame sector ter wereld. Ze komen van heinde en ver om hun licht bij deze sector op te steken; dat zegt mij al genoeg. We moeten het niet doen voorkomen alsof het pappen en nathouden is, want dat is het absoluut niet, maar we moeten ze wel alle ruimte geven om ook aan hun toekomst te werken.
De tijd loopt door, dus ik moet even kijken waar ik ben.
De voorzitter:
Ja, dat klopt.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
RENURE, een nieuw product, het kan niet circulairder. Dit is een nieuw product, een kunstmestvervanger uit dierlijke mest, dat een minimale nitraatuitspoeling oplevert. De EU heeft echter criteria gesteld waaraan deze herwinbare meststoffen uit dierlijke mest moeten voldoen. Dit product, waarin Nederlandse mestoverschotten kunnen worden verwerkt, zou geweldig zijn, maar het is helaas nog niet goedgekeurd door de EU. Is dit product prominent onderwerp van gesprek en wat is de inschatting van de minister of dit product versneld op de markt kan komen? Dat kan de agrarische sector namelijk enorm helpen dan wel verlichting brengen bij het leed van de afschaffing van de derogatie.
Voorzitter. We moeten onze agrarische sector, een belangrijke voedselproducent, niet saneren maar toekomstperspectief bieden, temeer omdat de wereldbevolking aanzienlijk zal toenemen. Nederland zal ook in de toekomst als belangrijke voedselproducent in de wereld van meerwaarde kunnen zijn. Nederland heeft helemaal geen of nauwelijks natuurlandschap. Nederland heeft voornamelijk cultuurlandschap. Het agrarische landschap maakt daar prominent deel van uit. In Nederland, een van de meest dichtbevolkte landen ter wereld, onderhouden de agrariërs het landschap. Laten we dan ook streven naar een win-winsituatie waarin de landbouw als landschapsbeheerder en als voedselproducent wordt gekoesterd, in plaats van vrijwel afgeschaft te worden. Koester de kwalitatief goede en betaalbare producten uit de markt die onze landbouw levert.
Voorzitter. Mest, broeikasgas, stikstofcrisis, bodem- en waterkwaliteit, natuur, milieu, landschap, klimaat, diergezondheid, circulaire economie, emissies, deposities: het is méér ecologie versus mínder economie. Met name de agrarische sector, en zeker ook de visserij en de bouwnijverheid, zo niet alle bedrijvigheid in Nederland, krijgen het vanwege die eenzijdige gerichtheid op ecologie momenteel zwaar voor de kiezen. Nederland heeft naast een Ecologische Autoriteit mijns inziens onderhand ook een enorme behoefte aan een economische autoriteit. In het buitenland wordt vaak gezegd dat Nederland ecologische problemen oplost maar economische problemen veroorzaakt.
Een laatste vraag, en dan sluit ik af: kan de minister aangeven wat ze gaat doen of kan doen om de ecologie en de economie weer een beetje meer in balans te brengen? Dank u wel.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik weet niet waar ik moet beginnen. Ik word echt heel erg moe van de schijntegenstellingen die de heer Van Kesteren schetst. Ik heb geen collega in deze Kamer horen zeggen dat alle boeren moeten stoppen. Dus die schijntegenstelling tussen ecologie en economie heb ik weinig gehoord bij andere sprekers. Alle voorgaande sprekers hebben met liefde over de landbouw gesproken. We hebben andere visies op wat de toekomst van de landbouw moet zijn, maar ik bestrijd de schijntegenstelling die de heer Van Kesteren schetst, namelijk dat er partijen zijn in deze Kamer die de Nederlandse landbouwsector om zeep willen helpen. Dit is geen vraag, maar een opmerking.
De tweede schijntegenstelling die ik hoor, is dat je tegen boeren bent als je voor een duurzame landbouw bent. Het tegendeel is waar. Boeren weten als geen ander dat je een gezonde bodem nodig hebt, dat je bestuivers nodig hebt en dat je voldoende water nodig hebt om voedsel te produceren. Dus hoe ziet de heer Van Kesteren die balans tussen ecologie en economie? Ja, hoe ziet hij die balans? Want er ís een balans. Je kan geen voedsel produceren zonder een gezonde omgeving. Dat is toch evident?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dat klopt. Maar ik heb een beetje moeite met heel veel woordvoeringen waarbij de teneur min of meer is: we zijn streng, maar rechtvaardig. Daar heb ik moeite mee. De sector heeft inderdaad een schone bodem nodig. Dat is het materiaal waarmee ze werken. Dat vinden ze ook heel belangrijk. Daar hebben ze ook oog voor. Ze doen er ook alles aan om dat te verbeteren. Ze zijn niet voor niks koploper in de wereld op het gebied van innovatieve ontwikkeling. Dat moeten we koesteren. Maar ik heb er heel veel moeite mee dat de sector zo veel regels opgelegd krijgt dat hij niet meer kan bestaan en moet vrezen voor zijn toekomst. Daar heb ik een pleidooi over gehouden. Ik hoop dat de minister straks ook aan mij kan bevestigen dat zij er alles aan zal doen om dat toekomstperspectief voor de sector te behouden en om de sector zo weinig mogelijk de dupe te laten worden van allerlei strenge regels die de politiek de sector oplegt. Dat moeten we niet willen.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Als de PVV de sector zo'n warm hart toedraagt, dan zou de PVV ook duurzaamheidsmaatregelen en andere maatregelen moeten omarmen, omdat de sector niet zonder een gezonde omgeving kan. Ik snap het dus niet.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dat begrijp ik, dat u het niet snapt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Prins namens het CDA, mede namens OPNL.
Mevrouw Prins i (CDA):
Voorzitter, zoals u al meldde, doe ik deze bijdrage ook namens OPNL.
Voorzitter. Onze fracties zijn het eens met de minister dat er maatregelen nodig zijn om te kunnen voldoen aan de grenzen van de derogatiebeschikking. Toch hebben wij nog wel enige vragen en aandachtspunten in dezen. Een van de taken van de Eerste Kamer is om te bezien of een wet uitvoerbaar is. Het begrip "uitvoerbaar" heeft voor ons twee kanten: is de wet praktisch uit te voeren en is die ook effectief genoeg?
Over de effectiviteit hebben we enige zorgen. De plafonds binnen de derogatiebeschikking zijn hard, terwijl de omvang van de maatregelen gebaseerd is op aannames. Ik noem er een paar. In deze wet wordt bepaald dat bij overnames of overdrachten van productierechten een bepaald percentage wordt afgeroomd. Een eerste aanname is dat het aantal overdrachten niet zal dalen. Een uitzondering geldt voor de overdrachten in familieverband. Tot nog toe is er geen inzicht in het percentage familieoverdrachten in de pluimvee- en varkenssector, dus dat is wederom een aanname. Ook is er nog geen volledig inzicht in het aantal bedrijven en het aantal productierechten welke worden beëindigd via de regelingen Lbv en Lbv-plus.
In aanvulling hierop komt het aspect van de timing. Ook hiervoor geldt dat de plafonds voor de mestproductie voor heel 2025 hard zijn. Het is niet aannemelijk dat de afbouw van de mestproductie snel genoeg gaat om de plafonds daadwerkelijk te realiseren. Bedrijfsoverdrachten en de overdracht van productierechten zullen gedurende het jaar plaatsvinden. De realisatie van de bedrijfsbeëindiging volgens de Lbv en de Lbv-plus zal ook op zijn vroegst aan het einde van het eerste kwartaal starten. Immers, aanvragers van de beëindigingsregeling hebben zes maanden de tijd om de overeenkomst te tekenen en vervolgens twaalf maanden om de beëindiging daadwerkelijk te realiseren. De beëindigingsregeling Lbv-plus staat nog tot december open. Kort en goed, er is dus onzekerheid over het aantal bedrijven dat valt onder de uitvoering van de wet, over het aantal productierechten per sector en over de bijdrage aan de verlaging van de mestproductie gedurende het jaar.
Voorzitter. De minister heeft aangekondigd dat er gedurende het jaar monitoring zal plaatsvinden inzake de voortgang op de verschillende onderdelen en op de daadwerkelijke mestproductie. Het CBS verricht een eerste meting over het eerste kwartaal van 2025. Deze meting, een eerste indicatie van een mogelijke daling van de mestproductie, is dan half mei beschikbaar. Deze resultaten dienen vervolgens vanzelfsprekend bestudeerd en geanalyseerd te worden. Eventuele wijzigingen in de sectorplafonds dan wel andere stappen dienen te worden voorgelegd aan het parlement voor een periode van vier weken. Vervolgens moet er ook nog een advies worden gevraagd aan de Raad van State. Heel concreet betekent dit dat bijsturen op zijn vroegst in de tweede helft van 2025 ter hand kan worden genomen. Het is de grote vraag of de mogelijke bijsturing nog het gewenste effect zal hebben om bij het plafond van de derogatiebeschikking te komen. Wij zijn benieuwd hoe de minister met dit behoorlijk reële scenario denkt om te gaan. In dat kader ontvangen wij van de minister ook graag een toezegging dat zij beide Kamers regelmatig, bijvoorbeeld per kwartaal, informeert over de voortgang van de ontwikkeling van de mestproductie, totaal en per sector.
De minister heeft aangegeven dat zij een generieke korting zo veel mogelijk wil voorkomen. Ook heeft de minister aangegeven dat deze generieke korting niet van toepassing zal zijn op grondgebonden bedrijven. In 2022 was 60% van de bedrijven met fosfaatrechten grondgebonden, en 86% van de biologische bedrijven. Gezien de vele onzekerheden achten wij dus de kans op een generieke korting op termijn reëel. Echter, deze generieke korting zal dus voor een beperkt deel van de bedrijven kunnen gelden. Heeft de minister reeds scenario's opgesteld voor de verschillende percentages generieke korting, voor de sector als geheel alsook voor elke afzonderlijke sector? Heeft ze scenario's voor de impact die het zal hebben op de desbetreffende bedrijven? Blijven deze bedrijven dan nog wel levensvatbaar? Wat betekent dit voor het advies aan bedrijven? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Gezien het voorstaande maken onze fracties zich zorgen of Nederland in 2025 daadwerkelijk een mestproductie onder de gestelde plafonds heeft, hetgeen kan betekenen dat de Europese Commissie een infractieprocedure zal starten. Gezien de wensen van deze regering voor versoepeling van diverse regels op het gebied van de landbouw lijkt ons dit beslist ongewenst. Hoe beziet de minister deze mogelijke ontwikkeling, en wat zal ze hieraan doen?
Voorzitter. Naast uitvoerbaarheid is ook het aspect handhaafbaarheid van groot belang. De minister geeft aan dat dit onderwerp van gesprek is in het contact met de NVWAs. Wij zouden de minister willen verzoeken hierover daadwerkelijk concrete afspraken met de NVWA te maken. Graag een toezegging in dezen.
Voorzitter, tot slot. Deze wet is slechts een klein onderdeel van het landbouwbeleid. Dit geeft de minister ook zelf uitdrukkelijk aan. In de kern is deze wet een kleine zorg, maar de toekomst van onze landbouw is een hele grote zorg. Ook onze boeren hebben recht op een consistent en duidelijk beleid. Wij moeten helaas constateren dat deze consistentie en duidelijkheid momenteel ontbreken, zoals door het stopzetten van het NPLG. Hiervoor hebben boeren, burgers en belangenorganisaties de afgelopen jaren plannen ontwikkeld die nu niet meer doorgaan. Die consistentie en duidelijkheid ontbreken ook door het sterk verlagen van het budget voor het Transitiefonds naar 5 miljard. In dat kader zijn deze fracties benieuwd naar de visie van de minister op de suggestie van de CDA-fractie in de Tweede Kamer, namelijk om 5 miljard van het Klimaatfonds als kavel in te zetten voor de landbouw. Stel dat de minister beschikking krijgt over deze 5 miljard. Hoe zou zij dat bedrag willen inzetten? Onze boeren en onze natuur verdienen immers een helder perspectief. Graag een reflectie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Prins. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van Aelst-den Uijl. Zij spreekt namens de SP-fractie.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):
Dank, voorzitter. Afgelopen zomer was ik — dat was overigens voor een deel samen met mevrouw Kluit — op bezoek bij twee Caring Farmers en een Herenboer. Dat zijn boeren die zich inzetten voor landbouw, soms ook met een stukje veeteelt, die duurzaam, biologisch en natuurinclusief samengaat met behoud van onze wereld. Dat zijn boeren die de natuurlijk draagkracht niet overschrijden, die voor gezond en duurzaam voedsel zorgen en die daar met moeite een eerlijke boterham mee verdienen. Dat zijn boeren zoals wij als SP die graag veel meer zouden zien. Dat zijn boeren die wij graag met goed beleid stabiel en langjarig gestimuleerd zouden zien. Dat zijn boeren waarvan wij hopen dat ze een stuk zekerder dan nu een eerlijke boterham kunnen verdienen.
Voorzitter. Dit zijn boeren die de mestcrisis niet veroorzaakt hebben, boeren die juist helpen de huidige problemen met stikstof en mest op te lossen en nog steeds voor voldoende voedsel zorgen. Toch lijkt dit kabinet, deze minister, deze duurzame, toekomstbestendige boeren net zo hard te willen treffen als intensieve boeren. Deze toekomstbestendige boeren worden straks ook net zo hard getroffen als de bedrijven die nu treuzelen. Deze laatste, de treuzelende boeren, worden hier eigenlijk door dit kabinet voor beloond. Dat is wat de SP betreft beleid waar weinig logica uit blijkt en beleid dat uiteindelijk de gestelde doelen tegen zal werken. Het mag duidelijk zijn, wat de SP betreft mogen de boeren die extensief, twee koeien of minder per hectare, en biologisch en natuurinclusief werken niet de dupe worden van beleid dat moet oplossen wat andere boeren hebben veroorzaakt: een mestoverschot. Ook boeren die al een werkende voorziening hebben getroffen mogen niet de dupe worden.
Voorzitter. Boeren hebben een stabiel, toekomstbestendig en betrouwbaar beleid nodig, zeker ook omdat zij voor zulke grote opgaven staan en in de toekomst nog zullen staan. We spreken vandaag over een verlaging van de hoeveelheid mest en stikstof die nog geproduceerd mag worden in ons land, omdat de eerder bedongen uitzondering in de Europese Unie, waardoor er heel veel meer mest uitgereden mocht worden, vanaf 2025 zal vervallen. Die zal ook niet terugkomen. Kort gezegd: Nederland kampt met een enorm poepoverschot, omdat er simpelweg te veel dieren zijn. Om dat op te lossen komt het kabinet nu met een poepgezant — waar een land maar groot in kan zijn, zullen we zeggen — om uiteindelijk niet alleen een enorme exporteur te worden van vlees, maar ook een enorme exporteur te worden van poep.
De verlaging van de toegestane hoeveelheid mest is wat ons betreft een belangrijke stap om de landbouw en natuur weer in balans te brengen, maar die balans is natuurlijk niet het vervolgens exporteren van diezelfde poep om dan ergens anders een probleem te zijn. We vragen ons af waarom er, als bekend is dat minder dieren de belangrijkste oplossing is, nu dan toch nog steeds zoveel dieren gefokt mogen worden. Zorg je daarmee niet uiteindelijk voor je eigen grote probleem in de toekomst?
Voorzitter. Wat de SP betreft heeft de wet een aantal tekortkomingen, waardoor hij uiteindelijk minder zijn doel zal bereiken. Zo zien we met een generieke afkorting en afroming dat eigenlijk alle boeren worden gestraft voor een probleem dat een deel van de boeren met toestemming van de overheid heeft veroorzaakt. Wij verwachten dan ook van dit kabinet dat het heel rap met concrete maatregelen komt om te zorgen dat niet alle boeren, en vooral niet ook de biologische boeren en de grondgebonden boeren, slachtoffer zullen worden van een probleem waarvan zij niet de oorzaak zijn. De biologische landbouw werkt immers juist op een manier die de landbouwcrisis de kop kan bieden. Toch zijn deze boeren niet uitgesloten van een generieke korting of afroming. Dat is onbegrijpelijk wat ons betreft. Wanneer je onderdeel bent van de oplossing, moet je niet worden behandeld als onderdeel van het probleem. Bovendien hebben de grote bedrijven met een groot mestoverschot wel contracten voor de afvoer van die mest, waar de kleintjes, die door dit beleid hard geraakt zullen worden, er niet meer tussen komen. Daardoor gaan nu juist die boeren kopje onder die helpen ons doel te bereiken, uw doel te bereiken. Dat is eigenlijk niet uit te leggen.
Voorzitter. Dan toch nog even verder over die poep. Wij maken ons als fractie echt zorgen over de mestfraude. De NVWA, RVO en FIOD hebben hiervoor, net als voor veel andere taken, onvoldoende capaciteit om goed te kunnen handhaven en controleren. De minister lijkt de ogen te zullen sluiten en vooral "foei, foei" te zeggen, maar ondertussen niets te doen en ook de verschillende controlerende instanties niet de middelen te geven om echt te kunnen controleren en te kunnen handhaven. Ondertussen worden boeren onvoldoende geholpen om een daadwerkelijke oplossing te vinden. Er zijn en waren niet alleen onvoldoende middelen voor die verschillende controlerende instanties, maar de Algemene Rekenkamer kwam er ook nog eens onlangs achter dat de NVWA een enorme bezuinigingsslag staat te wachten. Die stond verstopt in de begroting. Wij vragen ons oprecht af hoe op deze nieuwe regels gecontroleerd gaat worden op het moment dat niemand daarvoor de juiste middelen in handen heeft.
Voorzitter. Wij stelden met andere partijen de vraag of dit voorstel ervoor zal zorgen dat wij op de lange termijn voldoen aan de Europese regels, zoals de Nitraatrichtlijn of de Kaderrichtlijn Water. Mevrouw Klip vroeg er net ook al om. Het antwoord van de regering gaf ons in elk geval weinig vertrouwen. De minister stelde verkokerd in verschillende programma's, niet in samenhang, naar de uitdagingen van Nederland te kijken. Heel eerlijk, dit is wel tekenend voor het optreden van dit kabinet dat we tot nu toe met elkaar hebben gezien. Op onze vraag wat de consequentie van een overschrijding zal zijn, schuift de minister dit voor zich uit: "Ja, het is pas in 2026 bekend of we overschrijden. En dan krijgen we misschien Europese aanmaningen en uiteindelijk misschien maatregelen." Dit komt op ons over als het vooruitschuiven van de hete aardappel, of zo je wil "poephoop", zonder echt over een oplossing na te denken. Sowieso vindt de SP dat op deze manier agrariërs, boeren, voor de gek worden gehouden, want uiteindelijk staat de handhaver bij de boeren op de stoep, niet bij de minister. Het zijn de boeren die uiteindelijk een prijs moeten gaan betalen wanneer er onvoldoende maatregelen zijn.
Voorzitter. In de wet staan een aantal opties waarbij je geen afroming van je uitstoot zult krijgen. Daarbij lijkt het erop dat in ieder geval RVO aangeeft eigenlijk niet te kunnen controleren of daar een verkeerde bedrijfsvorm wordt opgegeven, de bedrijfsvorm waar niet afgeroomd hoeft te worden. Het is lastig om toezicht te houden, geven ze aan. Wij zien hier het risico op het opgeven van een gunstiger bedrijfsvariant om afroming te voorkomen. We zouden graag zien — dat is ook een vraag aan de minister — dat er gemonitord wordt of bepaalde bedrijfsvormen bij overdracht opeens een stuk meer gaan voorkomen dan dat wij dat in het verleden hebben gezien, waardoor het collectief halen van doelen gefrustreerd gaat worden. Is de minister bereid dit te monitoren en periodiek aan de Kamer terug te koppelen?
Voorzitter. Dan, ook in het verlengde van wat mevrouw Kluit net zei, de groep boeren die in potentie onredelijk hard getroffen gaat worden. Ook de ChristenUnie sprak er al over. Dat zijn de jonge boeren en de kleine boeren. Hoe gaat deze minister jonge en kleine boeren nog toekomstperspectief bieden? Wij zien dat op dit moment niet.
Voorzitter. Afrondend. Deze wet is een stapje in de goede richting, een stap richting het voldoen aan milieueisen en daarmee richting het beschermen van water en milieu. De vraag is echter wel of deze stap groot genoeg is. Is de stap op tijd? En zullen boeren hiermee voldoende zekerheid en rust krijgen om hun bedrijf in stand te kunnen houden? Zoals ik zei lijkt de wet geen oog te hebben voor het onderscheid tussen biologische boeren en niet-biologische boeren. Het onderscheid tussen deel van de oplossing zijn of deel van het probleem zijn, is nou juist essentieel. Beide worden op dit moment in gelijke mate gekort. Wat de SP betreft, is dit ronduit onwenselijk. Het frustreert de weg vooruit naar een levensvatbaar landbouwsysteem met boeren die een eerlijke boterham verdienen zonder de aarde te overbelasten. Uiteindelijk is ook de landbouw de dupe van die overbelaste aarde. Zie de overstromingen in Spanje en de droogte op verschillende plekken ter wereld, waardoor boeren in die gebieden helemaal niet meer mogelijk is. En dat is pas een gevaar voor de voedselzekerheid.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Aelst. Dan is het woord aan meneer Dessing namens Forum voor Democratie.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter. Minister. We spreken vandaag over de wijziging van de Meststoffenwet. Een ingrijpend pakket aan maatregelen dat onze boeren dwingt hun mestproductie fors in te krimpen. Het zou nodig zijn om de zogeheten "mestcrisis" in ons land het hoofd te bieden. De afgelopen jaren heeft de Nederlandse overheid onze boerenstand al structureel tot bittere wanhoop gedreven in het kader van de "stikstofcrisis". De veestapel moet krimpen, boerderijen worden uitgekocht, boerengezinnen leven al jaren in grote onzekerheid en nu is daar een nieuw zwaard van Damocles bijgekomen: de mestcrisis. In het woord crisis ligt de aanname besloten dat er sprake is van een noodsituatie, van een verstoring van het beleid die niet alleen onverwacht komt, maar ook onvermijdelijk is geweest. Zowel de stikstofcrisis als de mestcrisis zijn echter het directe gevolg van het beleid van onze eigen Nederlandse regering, en ook direct op te lossen door de coalitiepartijen PVV, BBB, VVD en NSC.
Voorzitter. Nederland is sinds 1991 gehouden aan de Europese Nitraatrichtlijn. Dat is een richtlijn die, om in de woorden van de Europese Commissie te spreken, tot doel heeft om de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten, ofwel stikstof, uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Zoals u weet is Forum voor Democratie fervent tegenstander van de Europese Unie, maar op zichzelf vinden we het waarborgen van waterkwaliteit uiteraard een goede zaak en een die zich in sommige situaties best kan lenen voor internationale afspraken. Tot dusver is er dus nog weinig aan de hand.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Hoe denkt Forum voor Democratie een vitale agrarische sector te houden zonder Europese Unie, daar het inkomen van de boeren grootschalig afhankelijk is van dezelfde Europese Unie?
De heer Dessing (FVD):
In mijn verhaal zal ik aantonen dat de Europese Unie de boeren op dit moment alleen maar tot last is. Zoals u weet, wil Forum voor Democratie dan ook uit de Europese Unie en dat zal de boerenstand alleen maar vergemakkelijken.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik ga dat met belangstelling aanhoren, zeker ook voor wat betreft de financiële onderbouwing.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Dessing (FVD):
We hebben hier geen financieel debat, maar een landbouw- en mestdebat. Dus we gaan straks even kijken wat we daarvan vinden.
Voorzitter. De Nitraatrichtlijn schrijft normen voor, maximale hoeveelheden stikstof die bij bemesting op landbouwgrond mogen worden uitgereden en Europese lidstaten moeten waarborgen dat ze zich aan die normen houden. Tenzij ze om een uitzondering vragen, dat wordt derogatie genoemd en wil niet meer zeggen dan een afwijking van de wet. Als een lidstaat daarvoor gegronde argumenten aandraagt, kan de Europese Commissie dat land toestaan meer mest uit te rijden dan de Nitraatrichtlijn voorschrijft. Zo heeft Nederland zeer vruchtbare grond, die meer mest kan opnemen dan landbouwgrond elders in Europa en dus heeft de EU ons sinds 2006 derogatie verleend. So far, so good. Tot het jaar 2022.
Op basis van cijfers die Nederland zelf in Brussel aanleverde, signaleerde de Europese Commissie een achteruitgang van onze grondwaterkwaliteit en besloot op basis van die cijfers dat Nederland de derogatie stapsgewijs zou verliezen. Per 1 januari 2026 moet ons land voldoen aan de standaardnorm en mogen boeren dus minder mest uitrijden dan in de jaren daarvoor. Het is een besluit met zeer grote gevolgen. Voormalig landbouwminister Adema presenteerde begin 2024 een plan om de productierechten van melkveehouders voor 30%, van varkenshouders voor 25% en van pluimveehouders voor 15% af te romen wanneer deze rechten worden overgedragen aan een andere boer. Hij stelde daarbovenop een nieuwe, brede beëindigingsregeling voor en kon ondanks deze maatregelen een generieke korting, waarmee de sector over hele sector heen productierechten verliest, niet uitsluiten.
Nog los van het feit dat Nederland als grootste nettobetaler de onderhandelingen met de Europese Commissie harder had kunnen spelen en gewoonweg had kunnen eisen dat de derogatie opnieuw zou worden verleend, is de belangrijkste vraag natuurlijk: gaat onze waterkwaliteit inderdaad achteruit? Zijn de cijfers die de aanleiding vormden voor deze verdere kaalslag van de landbouwsector überhaupt wel correct? Het antwoord op deze vraag vinden we in een publicatie van onderzoeksjournalist Geesje Rotgers. Zij vergeleek de grondwaterkwaliteit die Nederland over de periodes 2008 tot en met 2011 en 2012 tot en met 2015 aanleverde met 2016 tot en met 2019. Tussen 2008 en 2015 was de kwaliteit goed en uiterst stabiel: 88% van de meetpunten voldeed aan de norm en op 79% van de meetpunten was de kwaliteit zelfs zeer goed. Maar de meest recente cijfers laten een achteruitgang zien: nog maar 84% van de meetpunten voldoet aan de norm en op 73% van de meetpunten was de kwaliteit zeer goed. Onderzoeker Rotgers vroeg de EU om de correspondentie met Nederland over deze cijfers. En wat bleek? Nederland had in 2016 het watermeetnet gewijzigd, waarbij relatief veel meetpunten met een hoge nitraatconcentratie waren toegevoegd. Dit betekent dat gegevens uit eerdere verslagen niet vergelijkbaar zijn met de huidige gegevens, zo concludeerde onze eigen overheid. Sterker nog, als Nederland de meetpunten niet had gewijzigd was de norm op maar liefst 95% van de meetpunten gehaald. Een grote verbetering dus, mits je geen appels met peren vergelijkt.
Hetzelfde geldt voor het oppervlaktewater. Ook daar ligt een wijziging in het meetnet ten grondslag aan de plotselinge daling van de kwaliteit.
De mestcrisis is dus net als de stikstofcrisis een papieren crisis, aangeslingerd door richtlijnen uit Brussel, maar in beginsel veroorzaakt door onze eigen overheid. Kan de minister bevestigen dat de wijzigingen in het meetnet in de afgelopen jaren een verslechtering van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit suggereren die niet strookt met de realisatie? Zo ja, is zij het dan met Forum voor Democratie eens dat de beslissing om de derogatie af te schaffen dus op eigenlijke gronden is genomen? Graag een reactie.
Voorzitter. Wat moet het boeren hoop gegeven hebben dat met dit nieuwe kabinet een minister van BBB de scepter over het landbouwministerie zou zwaaien. Een minister van de partij die de aanpak van Adema met de grond gelijk zou gaan maken. De partij die eiste dat de minister lef zou tonen. Die van het terugbrengen van de derogatie haar topprioriteit zou maken. Die in april van dit jaar zelfs wilde weten "wat de kansen en gevolgen zijn als Adema de derogatiebeschikking zou opschorten en terug zou vallen op de voorwaarden van de vorige derogatiebeschikking uit 2022".
Voorzitter. Het was valse hoop. Wat moeten de boeren zich ongelofelijk bedrogen hebben gevoeld toen deze minister op 13 september aankondigde het beleid van Adema integraal te zullen gaan voortzetten. In plaats van lef te tonen, het terugkrijgen van de derogatie tot haar topprioriteit te maken of de derogatiebeschikking zelfs op te schorten zet deze BBB-minister de afroming en de brede beëindigingsregeling gewoon door. Ook zij kan niet uitsluiten dat er nog een generieke korting aan zal komen. Als deze minister de daad bij het woord had gevoegd, lef had getoond, wat haar voorganger volgens haar partij zo jammerlijk ontbeerde, dan was ze al op de eerste dag van haar ministerschap naar Brussel afgereisd om de afschaffing van de derogatie te laten terugdraaien. Als de Commissie dat had geweigerd, dan had ze die beslissing juridisch kunnen aanvechten. Ze had de EU met een boete kunnen laten komen, was vervolgens in hoger beroep gegaan en had zo jaren tijd kunnen rekken. Ondertussen had ze kunnen gaan lobbyen bij haar ambtgenoten in andere lidstaten om steun te vergaren voor haar strijd tegen de Brusselse bureaucratie.
Voorzitter. Met de wetswijziging die we vandaag bespreken, gooit de minister de handdoek in de ring. Ze accepteert de afschaffing van de derogatie als een voldongen feit en voert maatregelen in met onomkeerbare gevolgen. Een nieuwe opkoopregeling en een verdere krimp van de veestapel: het is hetzelfde beleid dat haar voorganger in gang zette en waarvan haar partij destijds zo gruwde. Oude wijn in nieuwe zakken dus. Ik kan het niet anders zeggen. Kiezersbedrog, en onderdeel van een verontrustende trend. Bij zowel het stikstof- als het mestprobleem begint het met een Europese richtlijn. De Nederlandse overheid kiest vervolgens zelf hoe ze de uitvoering van die richtlijn monitort. Daarbij is ze structureel veel te streng voor zichzelf, in het eerste geval via de stikstofnormen en in het tweede geval via het meetnet voor de waterkwaliteit. Onze stikstofnormen zijn niet representatief, maar wel heel strikt, met alle desastreuze gevolgen van dien. Onze waterkwaliteit lijkt enkel achteruit te gaan omdat we ons meetnet hebben uitgebreid. Het zijn twee papieren problemen, met beide als consequentie dat onze landbouwsector aan drastische maatregelen wordt onderworpen. Wat is toch de reden, zo vraag ik aan de minister, dat we onszelf keer op keer zo in de nesten werken, terwijl we het door onszelf gecreëerde probleem ook relatief simpel weer kunnen oplossen?
Voorzitter. Het moge duidelijk zijn. Wat Forum voor Democratie betreft zou Nederland nooit akkoord mogen gaan met strengere mestregels. Wij zouden de waterkwaliteitscijfers in Brussel laten corrigeren, zodat het duidelijk zou worden dat er geen enkele reden is om de derogatie niet langer te verlenen. Zou de Europese Commissie niet bijdraaien, dan zouden we als nettobetaler de druk opvoeren, desnoods via juridische procedures. Ondertussen zouden we in Nederland gewoon de oude mestproductieplafonds hanteren. We zouden dan ook geen kunstmest hoeven toe te voegen, die juist een bedreiging vormt voor de waterkwaliteit. Productierechten zouden niet hoeven te worden afgeroomd en een brede beëindigingsregeling noch een generieke korting zou nodig zijn. Einde papieren crisis!
Zo simpel zou het kunnen zijn, mits deze minister de regie neemt en de wil toont om de Nederlandse boeren daadwerkelijk te gaan helpen, de cockpit van haar ministerie in loopt en de controle over de stuurknuppel herpakt. Om de minister op weg te helpen, zal ik haar straks een exemplaar aanbieden van het boek Niemand in de Cockpit, geschreven door Thierry Baudet en Lidewij de Vos. In dit boek wordt precies uitgelegd hoe het stikstofprobleem door onze eigen overheid werd gecreëerd en hoe eenvoudig het kan worden opgelost. Hetzelfde is een-op-een toe te passen op het mestprobleem.
Voorzitter. Ik rond af. Ik doe een dringend verzoek op de minister: geef de agrarische sector weer lucht en ruimte om ons van voedsel te kunnen blijven voorzien. Forum voor Democratie is trots op onze boeren en zal er alles aan doen om hen de erkenning en de ruimte te geven die zij verdienen. Daar past deze wet absoluut niet bij.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dessing. Het overhandigen van zaken aan de minister kan niet tijdens de vergadering gebeuren; wel buiten de vergadering, maar niet tijdens de vergadering. Dat heeft te maken met het feit dat sinds 1848 de vergadering openbaar moet zijn en de mensen in het land dus moeten kunnen volgen wat hier over tafel gaat. Dus als het gaat om een Kamerstuk kan alles, maar daarbuiten niet. Dat staat ook in ons Reglement, artikel 59, lid 3. Ik geef u daar dus geen toestemming voor. Maar buiten de vergadering kan het wel.
Dan geef ik nu het woord aan de heer De Vries namens de SGP.
De heer De Vries i (SGP):
Voorzitter. Dank voor de twee minuten die mij is toegestaan, ondanks het feit dat door een misverstand mijn fractie niet was aangemeld. Het is bij gratie, begrijp ik, maar wij zijn bij de SGP gewend aan het feit dat een mens leeft van gratie en niet van verdienste. Dank dus.
Voorzitter. Mestproductieplafonds zijn geen doel in zichzelf, maar beogen bij te dragen aan de kwaliteit van water en bodem. Tussen de invoering van nieuwe productieplafonds en een verbetering van de bodem- en waterkwaliteit zit een heel complex proces. Op onze schriftelijke vragen naar de effectiviteit van deze wetswijziging was dan ook het antwoord vaak: het is niet goed in te schatten wat er zal gebeuren. Blijkbaar is er veel onzekerheid over de vraag of de doelen met deze middelen wel bereikt zullen worden. Dat is wat onze fractie betreft een belangrijke zwakte in het wetsvoorstel.
Een belangrijke beperking van middelensturing is dat hierin de professionaliteit van de boeren tekortgedaan wordt. Onze fractie is dan ook verheugd over het feit dat de minister wil streven naar meer doelsturing door middel van kritische prestatie-indicatoren, de zogenaamde KPI's. Maar dat roept wel de vraag op hoe dat zich verhoudt tot het voornemen van de minister om vooralsnog de concrete invulling van deze wet vorm te geven door middel van algemene maatregelen van bestuur. Onze vraag aan de minister is dan ook: wanneer wordt dan een daadwerkelijke overgang naar doelsturing gerealiseerd? Is er een traject uitgezet waarlangs vanaf medio 2025, wanneer de eerste KPI's worden vastgesteld, de overgang gemaakt wordt? Hoe ziet dat traject eruit?
Voorzitter. Wijzigingen in afromingspercentages en plafonds kunnen grote gevolgen hebben. De prijzen voor lease zullen naar alle waarschijnlijkheid fors omhooggaan. Jaar op jaar fluctueert het aantal dieren dat veehouders hebben. Door te focussen op leasen binnen langdurige relaties worden varkens- en pluimveehouderijen in het wetsvoorstel benadeeld ten opzichte van melkveehouderijen. De melkveehouderij heeft volgend jaar een groot probleem. Als de productie op niveau blijft en de derogatie naar verwachting afgebouwd wordt, kan een deel van de mest gewoon niet geplaatst worden. De minister wil dat effect niet meerekenen omdat ze niet weet hoe groot dat effect zal zijn. De vraag is dan of het niet mogelijk is om in plaats van bij voorbaat zo streng mogelijk te zijn, op een later moment aan de afromingsknop te draaien als je constateert dat het genoemde effect niet optreedt.
Voorzitter. Tot slot danken wij de minister voor de beantwoording van onze vele schriftelijke vragen. We zien uit naar de beantwoording van de in dit debat door onze fractie gestelde vragen.
Ik laat twintig seconden over.
De voorzitter:
Zo zie je maar, hè. Dank u wel, meneer De Vries. Ik kijk even rond of een van de leden in de eerste termijn nog het woord wenst. Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Vanavond na de dinerpauze, rond 19.30 uur, zullen wij verdergaan met het antwoord van de regering in de eerste termijn. Ik schors de vergadering tot 17.10 uur en dan gaan we door met de behandeling van de Wet aanspraak kinderopvangtoeslag voor Oekraïense ontheemden.
De vergadering wordt van 16.59 uur tot 17.12 uur geschorst.