Verslag van de vergadering van 12 november 2024 (2024/2025 nr. 07)
Aanvang: 19.22 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022-2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie) (36618).
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel 36618, Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022-2025. Thans is het antwoord van de regering in de eerste termijn aan de orde.
De beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.
Minister Wiersma i:
Voorzitter, dank. Wat is het fijn om vandaag hier bij u in de Eerste Kamer te mogen zijn met dit wetsvoorstel. Ik moet zeggen dat ik zojuist al een debat heb mogen aanschouwen dat qua toonzetting zeer aangenaam was. Ik hoop natuurlijk op die manier dit debat met jullie te kunnen voortzetten.
De voorzitter:
Wilt u de leden niet tutoyeren? Het is "u".
Minister Wiersma:
Ik zei ook "u".
De voorzitter:
Nee, u zei "met jullie". Maar dat geeft niet.
Minister Wiersma:
O, excuus. Voor ons ligt vandaag een wetsvoorstel waarvan ik me realiseer dat het ingrijpende gevolgen heeft voor de agrarische sector. Het is echter noodzakelijk om dit te doen in het licht van de met de Europese Commissie in de derogatiebeschikking van 2022 gemaakte afspraken. Ik begrijp vandaag echt de oproep vanuit verschillende partijen om uitzonderingen te vragen voor bepaalde groepen boeren. Ik heb het een beetje bijgehouden. Daarbij zijn de jonge boeren, de biologische boeren, de Caring Farmers en de kleine boeren allemaal voorbijgekomen. Ondanks dat ik me realiseer dat dit voor verschillende groepen boeren echt vergaande consequenties heeft, geeft dit ook aan dat een uitzondering voor één groep direct het nakomen van de afspraak met de Europese Commissie onder druk zet. Vandaar is in het voorliggende wetsvoorstel de keus gemaakt om geen uitzonderingen te maken.
Ik wil de beantwoording van de vragen graag in vier blokjes doen. Ik begin met de vragen over het landbouwbeleid in brede zin. Daarna gaan we over op de vragen over de situatie van de mestmarkt. Vervolgens behandel ik de vragen over het wetsvoorstel zelf. Dan is er nog een blokje met overige vragen. Ik begin met de vraag van twee partijen. We hebben de vragen enigszins gecombineerd als ze op hetzelfde toezien. Dit betreft volgens mij vragen van de heer Van Kesteren van de PVV en van mevrouw Kluit van GroenLinks-PvdA. Dat gaat over het toekomstperspectief. Kan ik aangeven hoe het beleid de bestaanszekerheid en het toekomstperspectief kan terugbrengen? Kan ik aangeven wat ik ga doen, of kan doen, om de ecologie en de economie meer in balans te brengen? De toekomst van de landbouw en de natuur hangt af van balans. Dit is de kans om het verschil te maken. Gaat deze kans ook benut worden?
Uiteindelijk is — dat is het antwoord — het kunnen verdienen van een goede boterham door boeren natuurlijk de kern van het land- en tuinbouwbeleid. Ik denk ook dat u dat centraal ziet staan wanneer u het hoofdlijnenakkoord leest en vervolgens het regeerprogramma dat we daarop gemaakt hebben. Onze boeren en tuinders, en overigens ook onze vissers, moeten gekoesterd worden. We vinden de voedselvoorziening voor Nederland namelijk van belang. Daarbij zijn boeren ook nog eens de onderhouders van het cultuurlandschap dat we allemaal zo prachtig vinden en kennen. Dat is hetgeen wat echt centraal staat in de paragraaf over de landbouw in het regeerprogramma. Daarbij is toekomstperspectief en extra aandacht voor de jonge boeren nodig, zodat zij bedrijven kunnen starten of overnemen. Dat is ook de reden waarom ik me in Europa inzet om de richtlijnen zo aan te passen dat ze werkbaar zijn en het verdienmodel ondersteunen. In het hoofdlijnenakkoord is de afspraak gemaakt — daar wordt straks in een aantal vragen ook aan gerefereerd — dat wij nationale koppen willen voorkomen en bestaande nationale koppen op Europees beleid willen schrappen. Daar zijn we volop mee bezig. Innovatie krijgt daarbij de ruimte die het verdient en we gaan van middel- naar doelsturing. Dit doen we temeer om ervoor te zorgen dat de boer, de agrarisch ondernemer zelf weer aan het roer komt te staan en zelf de keuze kan maken op welke wijze hij, op de manier die het beste bij zijn bedrijfsvoering past, wil werken aan de doelen waar dit kabinet zich ook aan heeft gecommitteerd op het gebied van emissies, of dat nu broeikasgas- of stikstofemissies zijn, maar ook natuur en klimaat.
Een van de belangrijke aandachtspunten daarbij is de mestcrisis. Dat staat ook uitvoerig beschreven in het regeerprogramma en het hoofdlijnenakkoord. In de aanpak die ik heb gepresenteerd in de brief van 13 september die ik naar de Kamer heb gestuurd, zit een aantal maatregelen voor zowel de korte als de lange termijn. Europese inzet en nationale inzet maken beide onderdeel uit van de aanpak. We hebben structurele middelen voor het agrarisch natuurbeheer en op dit moment zijn we bezig om dat uit te werken en, conform de afspraken die we hebben gemaakt, daar langjarige contracten met financiële zekerheid voor uit te geven. Uiteraard zijn ook het verdienmodel en vooral het verdienvermogen een groot aandachtspunt. We zullen de gehele keten daarbij betrekken, inclusief de industrie en de banken, want zij zijn alle tezamen met de overheid verantwoordelijk voor een goed verdienmodel.
Op structurele en regelmatige basis is er overleg met land- en tuinbouworganisaties en ook met de visserij; dat is het beleidsterrein van de staatssecretaris van LVVN. Dit doen we uiteraard om ervoor te zorgen dat als er beleid komt, dit zo veel mogelijk aansluit bij wat werkbaar is in de praktijk. Op dit moment wordt een ruimhartige en fiscaal vriendelijke stoppersregeling voorbereid.
Tot slot voor nu. Volgend jaar kom ik met een nationale voedselstrategie. Die zal ook ingaan op de randvoorwaarden die nodig zijn voor het voedselsysteem, de voedselbetaalbaarheid, waarbij de boer een goede beloning krijgt, en de voedselproductie die plaatsvindt binnen de draagkracht van de leefomgeving. Het is een complex thema, maar uiteraard is er volop aandacht voor de bestaanszekerheid van onze voedselproducenten.
Dan ga ik naar de volgende vraag, van GroenLinks-PvdA. Die gaat over hoe ik wil gaan zorgen voor breed draagvlak voor de plannen die verder reikt dan slechts die van de coalitie. Er worden een aantal voorbeelden genoemd. Uiteraard acht ik het van groot belang dat er draagvlak is bij partijen voor het toekomstige landbouwbeleid. Dat is de reden dat we in het hoofdlijnenakkoord en ook in het regeerprogramma hebben gezegd dat we structureel strategisch periodiek overleg gaan inplannen over landbouw en voedsel met een gebalanceerd en evenwichtig aandeel van stakeholders. Eind dit jaar vindt het eerste overleg hierover plaats. In dit overleg zullen verschillende strategische vraagstukken besproken worden. Het gaat onder andere over de toekomst van de landbouw en de voedselstrategie die ik zojuist al genoemd heb, maar uiteraard ook over de grote, forse omwenteling van middelvoorschriften naar doelsturing. Dat zal de komende jaren veel van mijn aandacht vragen, omdat dat echt zorgvuldige voorbereiding en ook zorgvuldige implementatie vereist. Uiteraard zullen de verschillende stakeholders daarbij betrokken worden. Zoals ik zojuist al aangaf, zullen in de nationale voedselstrategie ook een aantal van deze onderwerpen, zoals het rechtvaardige inkomen en de productie van voedsel van de toekomst, besproken worden.
De heer Jaspers van de BBB vroeg welke kansen ik zie om binnen Europa de Europese Commissie ervan te overtuigen dat we moeten strijden voor het behoud van onze boeren, tuinders, telers en vissers en voor het behoud van het platteland. Het antwoord hierop is als volgt. Als de gelegenheid zich voordoet, bijvoorbeeld volgende week tijdens de Landbouw- en Visserijraad, breng ik deze punten voor het voetlicht. Iedere Landbouw- en Visserijraad ben ik er om die punten uit te dragen. In de strategische dialoog die Ursula von der Leyen recent heeft gepubliceerd, zie ik echt aanknopingspunten zitten voor het toekomstperspectief. Denk hierbij aan minder regeldruk, maar bijvoorbeeld ook aan de doelsturing waar we in Nederland de omslag naar willen maken. Ik zie aanknopingspunten om daar met elkaar de schouders onder te zetten en om dat ook vanuit de Europese Commissie te doen.
De afgelopen week zijn ook de hoorzittingen geweest van de kandidaat-Commissarissen van de Europese Commissie. Ik heb begrepen dat de nieuwe Landbouwcommissaris, Christophe Hansen, een groot voorstander is van innovatie. Dat is een standpunt dat ik van harte deel. Het kabinet heeft zich er ook expliciet over uitgesproken dat we innovatie ook echt zien als een heel wezenlijk onderdeel van de toekomst van de landbouw in Nederland en in Europa. Ik denk dat ik in die zin op dit moment een goede aansluiting zie in de Europese Commissie met wat ik ook belangrijk vind voor Nederland.
De heer Jaspers i (BBB):
Kan de minister aangeven in welk tijdsbestek we die nieuwe plannen tegemoet kunnen zien?
Minister Wiersma:
Er wordt momenteel hard gewerkt aan de nieuwe plannen. Zoals u weet is er recent een nieuwe Commissie gekomen. Deze moet eigenlijk nog aan de slag gaan. Na de eerste 100 dagen in Europa zullen zij de eerste contouren van hun plannen schetsen. Daar zullen wij vanuit Nederland uiteraard onze input op leveren. Bij onze nationale inzet op Europees beleid — dat zal straks in de beantwoording ook wel terugkomen — gaat het bijvoorbeeld om de toelating van RENURE. We zullen, zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord, ook alles op alles zetten om toch weer een vorm van derogatie voor Nederland te verkrijgen. Het zijn wel meer gesprekken van de lange adem. Uiteraard zullen wij in de tussentijd zo veel mogelijk handreikingen doen. Dan heb ik het bijvoorbeeld over de doelsturing en de vermindering van regeldruk. Alle dingen die voor Nederlandse boeren belangrijk zijn, zal ik bij de nieuwe Europese Commissie aanhangig maken, ook onze focus op innovatie. Maar zoals ik zojuist al zei, is de nieuwe Landbouwcommissaris daar in ieder geval ook al van overtuigd. Daar zie ik dus raakvlakken. Het diplomatieke spoor heeft toch echt nog iets meer tijd nodig.
De heer De Vries van de SGP had een vraag over de doelsturing. Ik gaf het zojuist ook al aan: ik vind dit echt een heel mooie keuze die met dit kabinet ten uitvoer gebracht kan worden, maar de keuze is wel complex. Ik heb uw Kamer recent ook geïnformeerd over de aanpak om te komen tot bedrijfsgerichte doelsturing. Dat vraagt echt om een complete systeemwijziging, die de hele landbouw maar ook de voedselketen gaat raken. Haalbaarheid en uitvoerbaarheid zijn daarbij voor mij van essentieel belang. Dat is de reden waarom deze omslag zorgvuldig en weloverwogen gemaakt moet worden. Ik ben op dit moment vier maanden minister. Dat betekent dat die contouren er weliswaar wel liggen, maar dat we de omslag daarnaartoe ook in de praktijk goed gaan verkennen. In de praktijk wordt er natuurlijk ook al gewerkt met een vorm van doelsturing. Dan hebben we het onder andere over kritische prestatie-indicatoren, die ook onderdeel zullen zijn van de aanpak. Maar zoals u weet, is in het hoofdlijnenakkoord en ook in het regeerprogramma de afspraak gemaakt om te komen tot bedrijfsspecifieke emissiedoelen op het gebied van stikstof en broeikasgasemissies. Dat vereist echt een gedegen uitwerking.
Een voorbeeld is ook de maatwerkaanpak. Daarbinnen wordt onderzocht hoe doelsturing kan worden vastgesteld door middel van het vaststellen van een stikstofbodemoverschot in combinatie met het meten van N-residu. We bekijken op dit moment hoe uitvoerbaar die systematiek is en of we die ook handhaafbaar kunnen maken. Praktijkonderzoek in deze richting, ook in die maatwerkaanpak, gaat binnenkort van start en loopt dan in ieder geval door tot 2026. Ook worden op dit moment voorbereidingen getroffen voor de ontwikkeling van een meetsysteem in de akkerbouw. Dit op te zetten meetsysteem en ook de uitkomsten van de maatwerkaanpak zijn onderdelen waarmee bijvoorbeeld doelsturing op het gebied van de waterkwaliteit kan worden ontwikkeld en ingericht, maar daarvoor hebben we echt ook nog kennis nodig die we moeten testen in de praktijk om te kijken hoe we dit op een zorgvuldige manier kunnen vormgeven.
De voorzitter:
Mevrouw Kluit, namens GroenLinks-PvdA en Volt.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Ik heb twee vragen. Ik heb gevraagd om breed draagvlak te zoeken voor de plannen, en eigenlijk raakt dit daar heel erg aan. Mijn vraag ging niet zozeer over in de samenleving breed uitvragen en het gesprek aangaan, maar over binnen het parlement breed zoeken naar draagvlak. Toen ik in de Kamer kwam, hadden we het over de kringlooplandbouw. De toenmalige minister vertelde dat kringlooplandbouw de toekomst was, dat veel nog onduidelijk was, maar dat dit in de loop van de tijd uitgewerkt en duidelijk zou worden. Vervolgens kwam er een andere minister, kregen we het NPLG en gingen we naar een gebiedsgerichte aanpak. Ook daarover was nog veel onduidelijk. De samenleving kreeg heel veel grote opdrachten. Maar ook dat gaf niet meteen de oplossing. En nu gaan we naar doelsturing en is het eigenlijk hetzelfde verhaal; dat is niet een oplossing voor morgen maar voor de lange termijn. Als u wil dat dit een langetermijnoplossing is, zeg ik via de voorzitter, dan is het heel belangrijk dat u heel breed draagvlak heeft voor uw plannen, want anders gaat de volgende minister weer met een nieuw verhaal komen en dan zweven de boeren verder in hun onzekerheid. Mijn vraag is eigenlijk hoe u dat brede draagvlak zoekt; misschien kunt u daar zo nog wat over zeggen.
Mijn tweede vraag gaat over de doelsturing: hoe wilt u dat juridisch goed gaan borgen? Ik ben niet principieel tegen doelsturing, maar ik heb er hele grote zorgen over dat wij de boeren opzadelen met een nieuwe PAS-melderachtige systematiek. Dan denken zij: wij gaan meten. Als een boer drie velden verderop iets in de sloot gooit en dat komt er bij de meting bij die ene boer uit, dan krijgt die alles op zijn bordje. Hoe reëel is het dat doelsturing echt doelsturing wordt? Of blijft het toch een soort middelensturing? Hoe gaat u de Kamer in de breedte vertrouwen geven dat we niet opnieuw een zeperd gaan maken?
Minister Wiersma:
Om te beginnen de vraag over breed draagvlak in het parlement. Daar voeren we natuurlijk debatten voor met elkaar. Op het moment dat ik met plannen en voorstellen kom, zal ik beide Kamers daar uiteraard in meenemen. Dan kunnen we een open debat voeren over alle punten die ik vandaag van jullie, of van uw Kamer, heb gehoord; u heeft een strenge voorzitter, was mij al opgevallen, en terecht. Op het moment dat ik daar goede punten in hoor, neem ik die uiteraard ook mee in de overweging. Maar waar het mij wel om gaat en waar dit kabinet voor staat, is dat beleid uiteindelijk met name ook uitvoerbaar moet zijn in de praktijk.
Dan kom ik op uw volgende vraag. Het was mevrouw Schouten die de visie gepresenteerd heeft van kringlooplandbouw. Die zie ik niet heel veel verschillen van het concept doelsturing. Doelsturing is de agrarische ondernemer zelf weer het roer in handen geven voor de wijze waarop hij de emissies of de verliezen op zijn bedrijf zo veel mogelijk wil beperken. Dit gaat dan over kringlooplandbouw. Kringlooplandbouw is niet meer dan ervoor zorgen dat er in het hele voedselsysteem zo weinig mogelijk nutriënten, bouwstenen of bouwstoffen of hoe je het ook maar wil noemen, verloren gaan in dat systeem. Dat kun je op verschillende systeemniveaus bekijken; op bedrijfsniveau, op regionaal niveau, op landelijk niveau en zelfs op mondiaal niveau, zo u wilt. In dat kader zie ik kringlooplandbouw meer als een concept waar de meeste agrarische ondernemers al heel erg bekend mee zijn en ook aan werken. Ik denk ook dat als we naar doelsturing toegaan, dat juist ook heel veel inzicht zal geven in de verliezen die er op bedrijven zijn. In de melkveehouderij is de KringloopWijzer daar al een heel mooi voorbeeld van en die maakt daar heel veel inzichtelijk.
Wat betreft de juridische borging snap ik wat u bedoelt. Dat is met name aan de orde op het moment dat vergunningverlening daaraan gekoppeld zou zijn. Maar het is meer zo dat we nu doelsturing willen inzetten om ondernemers te laten weten: als u aan dit bedrijfsplafond voldoet, kunt u zelf de stappen zetten hoe u daaraan wil voldoen. Er zijn een aantal punten die daar onderdeel van uitmaken. We hebben de afrekenbarestoffenbalans die in ontwikkeling is. Ik heb zojuist al iets gezegd over hoe dat op het gebied van waterkwaliteit vorm kan krijgen. Zoals ik zojuist al zei, kan het een heel complex systeem zijn. Daarom is het ook van belang dat we eerst in de praktijk al die kennis ophalen en datgene implementeren waarvan we de borging daadwerkelijk kunnen verzekeren. Had ik daar nog een … Nee, ik denk dat dit mijn antwoord is.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de rest van het verhaal graag aan. Dan kijken we of alles daarin wat duidelijker wordt. Dit was voor mij al verduidelijkend. Maar dan blijft voor mij de vraag wat het tempo is waarin we dingen maken. Als we de Kaderrichtlijn Water niet halen … Dat is over twee jaar. We hebben de doelen in de Stikstofwet. Die blijven op zich staan, als ik het allemaal goed begrijp. Die kunnen heel veel ontwikkelingen op slot zetten, dus ook de mogelijkheden voor boeren om in hun kringloop in vrijheid te ontwikkelen. Misschien kunt u daar nog op ingaan.
Minister Wiersma:
Er is op dit moment natuurlijk al heel veel in ontwikkeling. U noemde heel terecht dat er wel plannen gemaakt moeten worden waar een eventueel volgend kabinet weer mee verder kan. Ik zie doelsturing echt als het beleidsmatige aspect van hoe we werken aan de doelen. Dat zie ik echt wel als iets waar ook een volgend kabinet mee verder kan, omdat we dat via het parlement gaan vastleggen in wetgeving, namelijk op welke manier boeren afgerekend kunnen worden op hun prestaties op het gebied van de doelen. U kaartte net het NPLG aan. Ik snap wat u zegt. Het is wel zo dat er met het hoofdlijnenakkoord een ander kader is. In de tussentijd is er in die gebieden niets in één keer gestopt. Zoals ongetwijfeld bekend is, is er dit jaar ongeveer 2 miljard euro voor de provincies beschikbaar gesteld om uitvoering te geven aan de koploperpakketten en de maatregelenpakketten, dus dat is volop in ontwikkeling. De nieuwe aanpak ligt vandaag niet voor in deze Kamer, maar wij hebben het vervolg erop aangekondigd. Dan gaat het om andere middelen. Daarbij kijk ik bijvoorbeeld ook naar het structurele geld, dat niet alleen tot 2035 loopt maar ook daarna. We kijken wat we structureel kunnen investeren en hoe we dat meer gebiedsgericht kunnen doen. Dus het is een andere aanpak, waar de decentrale overheden ook weer goed bij betrokken kunnen zijn. Doelsturing is uiteindelijk het beleidsinstrument waarbinnen de agrarische sector de instrumenten krijgt van de overheid om zelf keuzes te maken voor hoe hij gaat voldoen aan zijn bedrijfsspecifieke doelen.
De heer De Vries i (SGP):
Ik heb begrepen dat ik interrupties mag plegen.
De voorzitter:
Ik heb u net zelfs het woord gegeven.
De heer De Vries (SGP):
Ik heb nog een vraag over de overgang van middelgestuurd naar doelgestuurd. De KPI's worden nu als voorbeeld genoemd van doelgestuurd. Maar ik begrijp uit de reactie van de minister dat het grote kader nog ontbreekt. Dus nu komt het mij een beetje voor alsof die KPI's een soort "alvast uitproberen" zijn, terwijl het grotere geheel er nog niet is. Als de contouren van het grotere geheel zich beginnen af te tekenen, hoe groot is dan de kans dat blijkt dat die KPI's helemaal niet het goede instrument waren? Is het toch niet een soort van vooruitgeschoven post met heel veel onduidelijkheden eromheen? Dit sluit ook weer aan bij de vragen over het langetermijnperspectief. Ik zou eigenlijk verwachten dat dat eerst zou staan en dat je dan kijkt welke middelen daar het beste bij passen.
Minister Wiersma:
Met de incidentele middelen die in het hoofdlijnenakkoord zijn vrijgemaakt, wordt er gewerkt aan doelsturing. Daar zitten nog geen middelen bij. Maar voor de wettelijke doelen worden wel degelijk structurele middelen vrijgemaakt. Via de inzet van ANLb kan daar ook aan gewerkt worden. Het wordt dus wel een samenhangend pakket. Wat de kaders betreft: we zijn vier maanden onderweg. We hebben het regeerprogramma twee maanden geleden opgeleverd. Op dit moment wordt natuurlijk hard gewerkt aan de kaders. De kaders die het hoofdlijnenakkoord meegeeft, zijn bedrijfsspecifieke emissiedoelen, op het gebied van stikstofemissies en klimaat. Hoe zich dat voor de andere doelen vertaalt, zal echt in de uitwerking moeten blijken. Dan kom ik netjes met een brief naar uw Kamer toe. Dan kunnen we het daar later over hebben, als het voorstel er ligt. We hebben de keus gemaakt dat we daartoe overgaan, maar wat ik zojuist in mijn inleiding ook aangaf, is dat dit wel echt een heel zorgvuldig proces is, waarbij we inderdaad al die randvoorwaarden moeten afwegen. Dat wil niet zeggen dat er in de tussentijd niet wordt gewerkt aan de doelen. Dat is natuurlijk wel degelijk het geval. Er zijn allerlei regelingen die aansluiten op het werken aan de doelen, waar landbouwers gebruik van kunnen maken. Dat staat dus niet stil, maar uiteindelijk gaan we in het beleid wel toe naar een andere vorm van afrekenbaarheid op de agrarische bedrijven.
De voorzitter:
Er ontstaat hier een hele file. We kunnen ook de minister eerst de gelegenheid geven om ... Nee? Dan doen we dat niet. Mevrouw Visseren-Hamakers namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Ik reis meestal met het openbaar vervoer, dus een file is mij vreemd. Flauw. Maar stakingen ken ik. Even in alle serieusheid. Ik heb van verschillende collega's eerder vandaag zorgen gehoord. Wij hebben eigenlijk bijna Kamerbreed behoefte aan een doorkijkje naar de voedselstrategie, of een meer inhoudelijke visie van de minister, ook om het debat te kunnen voeren over het wetsvoorstel dat vanavond hier ligt. Wij hebben allemaal met elkaar gedeeld wat dit betekent op de korte, de middellange en de langere termijn. Wij proberen dit wetsvoorstel te bezien binnen de langetermijnstrategie van het kabinet. We proberen de relatie te leggen tussen het wetsvoorstel dat vandaag voorligt en de plannen van het kabinet op de langere termijn. De minister is tot nu toe weinig inhoudelijk. Als de minister daar later aan toekomt, dan wacht ik daar graag op. Verschillende sprekers hadden vanmiddag juist gevraagd om wat meer inhoud: wat is nou de visie van de minister voor de lange termijn voor de landbouw en de voedselstrategie? Het is heel veel proces: doelsturing, maatwerkaanpak, minder regeldruk. Maar we missen echt die doorkijk naar de inhoudelijke strategie van de minister. Dus ik zou de minister toch willen uitdagen om ons daarin iets dieper mee te nemen, zodat we ook het wetsvoorstel dat we vanavond bespreken in die langetermijnvisie kunnen plaatsen.
Minister Wiersma:
Ik ga graag het debat aan over de voedselstrategie, als we die hebben aangeleverd. Meestal voer ik het debat achteraf en niet aan de voorkant. De voedselstrategie gaan we volgend jaar opleveren; op dit moment zijn we die in de steigers aan het zetten. Wat de visie betreft: volgens mij biedt het regeerprogramma best wel aanknopingspunten. Wij gaan voor het werken aan de doelen, maar met behoud van de landbouw in Nederland. Voedselzekerheid is daarbij wel een van de belangrijke elementen die wij zien. Dit kabinet wil het belang daarvan ook weer expliciet op de kaart zetten. Wij komen volgend jaar bewust met een voedselstrategie, waarbij we alle stakeholders zullen betrekken. De vorige spreekster gaf terecht aan dat je heel vaak ziet dat er een visie komt en dat er dan vier jaar later een andere visie is. Nog vier jaar later is er weer een andere visie. Ik wil gewoon praktisch uitvoerbaar beleid dat aansluit bij en uitvoerbaar is in de agrarische sector. Ondertussen werken wij aan de doelen. Volgend jaar komen wij met een voedselstrategie. Wat mij betreft heeft dat niet per se een visie nodig, zoals ik zojuist ook aangaf. Kringlooplandbouw is ook een term die je op heel veel verschillende manieren kunt uitleggen en waar hele goede aspecten in zitten. Ik zie het als mijn taak om voor de toekomst van de landbouw van Nederland te gaan, voor voedselzekerheid. Dat is ook van belang voor Nederland.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik had toch meer uitwerking van de inhoud verwacht. Ik begrijp dat het een nieuwe minister is en dat het kabinet net aan de slag is gegaan. Dat begrijp ik geef ook alle ruimte om de plannen verder uit te werken. Dan nog denk ik: er staat inderdaad best wel veel in het regeerprogramma. Ik had gehoopt dat de minister net iets verder was geweest, zodat ze meer "tofu on the bones" had kunnen geven aan de plannen van het kabinet voor voedsel en landbouw. Wat is dus de richting van dit kabinet? Wat is het kader waarin we de wet van vanavond moeten plaatsen? Ik had vanavond meer inhoud verwacht, maar misschien komt die nog in volgende blokjes. En over kringlooplandbouw: ik ben echt bang dat we een nieuw containerbegrip gaan introduceren, zoals bijvoorbeeld kringlooplandbouw. Dat kan op 26 verschillende manieren worden uitgewerkt, met enorm verschillende consequenties. Ik hoop dus dat we vanavond kunnen beginnen met een inhoudelijk debat over de stip op de horizon die de minister heeft, waar we ons toe kunnen verhouden. Wat is dus de stip op de horizon van de minister als het gaat om de toekomst van de landbouw? Voedselzekerheid is ook zo'n containerbegrip. Voor wie geldt die voedselzekerheid? Op welke termijn moet die er zijn en voor wat voor voedsel? Wat is zekerheid? De invulling van al die containerbegrippen gaat denk ik de inhoud van het beleid vormgeven en dus ook het draagvlak voor het beleid in onze Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik constateer dat het pleonasmatische gehalte van het begrip "korte interruptie" enigszins aan erosie onderhevig is. Graag uw aandacht daarvoor. De minister.
Minister Wiersma:
Ik kom hier vandaag om met u te spreken over het wetsvoorstel dat eigenlijk de afroming van productierechten behelst, om te voldoen aan de afspraken die we gemaakt hebben met de Europese Commissie. Er zijn veel vragen gesteld over delen van het beleid, terwijl op dit moment nog hard gewerkt wordt aan de uitwerking daarvan. Ik denk dat er voor het einde van het jaar verschillende Kamerbrieven gedeeld zullen worden, natuurlijk eerst met de Tweede Kamer. Die gaan gedeeltelijk in op een heel aantal van de vragen die ik hier nu op hoofdlijnen beantwoord. Via de formele weg zullen we er namelijk dieper op ingaan. Er zijn nog meer interrupties, zie ik.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Ik hou het kort. Wij hebben alle begrip voor het feit dat u hier pas vier maanden zit en dat pas twee maanden geleden het regeerakkoord tot stand is gekomen. Ik sta hier echter toch omdat ik iets niet begrijp. Ik begrijp dat u niet en détail op de inhoud in kunt gaan, maar we hadden een vraag gesteld — u was nog niet aan het antwoord toe, maar dat doet er niet toe — over het NPLG. Daarvan heeft u in de schriftelijke beantwoording op de vragen gezegd dat we een volledig nieuwe koers varen. Ik hoor u echter nu zeggen: intussen wordt er vol aan doorgewerkt. Ik hoor u ook een groot aantal keren zeggen: alle stakeholders moeten erbij zijn. De essentie van dat NPLG was natuurlijk dat heel veel van die stakeholders aan tafel zaten en dat al die verschillende provincies gezamenlijk beleid hebben ontwikkeld. Ik begrijp "we zetten het niet voort, maar er wordt aan doorgewerkt" niet helemaal. Nogmaals, de essentie van dat NPLG en die PPLG's was dus dat je met z'n allen wat deed. Dat is ook een visie die u nastreeft. Die doelsturing met alle aspecten die daaronder vallen en die u net genoemd heeft, richt zich weer op het individuele boerenbedrijf. Hoe moet ik die twee nou combineren?
Minister Wiersma:
Doelsturing is natuurlijk beleid over hoe wij de landbouw laten werken aan de doelen die wij als overheid stellen. Dat is dus wat ik volgens mij zojuist probeerde uit te leggen; dat is het beleid dat wij voeren. Dat is dus iets anders dan het programma of het plan wat eraan ten grondslag ligt en waarbinnen overheden samen plannen kunnen bedenken. Doelsturing vindt inderdaad plaats op bedrijfsniveau. Het NPLG ging in principe uit van een gebiedsproces op bijna iedere vierkante meter in Nederland. Ik ben zelf ook provinciebestuurder geweest. Ik heb het van dichtbij gezien omdat ik onder andere voor landbouw verantwoordelijk was en ook voor het Fries Programma Landelijk Gebied. Ik heb gezien dat als we op die manier richting die doelen wilden bewegen, er uiteindelijk alleen al voor die gebiedsplannen door de provincie 60 miljard werd gevraagd. De huidige vier coalitiepartijen hebben opnieuw onderhandeld en een hoofdlijnenakkoord tot stand gebracht. Ze hebben mij gevraagd om die opdracht uit te werken.
Ik kom tot de constatering dat we daar, als we uitgaan van het vorige plan, met de huidige kaders niet aan kunnen voldoen en dat het duidelijk moet zijn dat we het nu anders aan gaan pakken. Op de middelen die in het hoofdlijnenakkoord wel zijn vrijgemaakt zit bijvoorbeeld een sturing. Dat zijn onder andere innovatie en een brede uitkoopregeling, maar ook managementmaatregelen. Dat is ook weer de link richting doelsturing. Dat past daar heel goed bij. Daarbij zullen we die middelen in de meest urgente gebieden soms ook gebiedsgericht gaan aanwenden, maar er zal geen gebiedsproces meer zijn op iedere vierkante meter in Nederland. Dat gezegd hebbende, komen we einde dit jaar met de contouren van het nieuwe plan. Er wordt nog gewerkt aan die plannen. In de nota van wijziging van dit voorjaar, die, denk ik, ook door deze Kamer is vastgesteld, is er reeds 2 miljard vrijgemaakt voor de provincies om alvast aan de slag te gaan in een aantal prioritaire gebieden. Dat geld zit nu dus in de uitvoering. Die middelen worden op dit moment besteed. Die dragen ook bij aan de doelen. Dat is iets voor de komende jaren, want 2 miljard is heel veel geld, zeker voor de provincies. Er zijn provincies die echt vele miljoenen hebben gekregen. Dat is nu volop in de uitvoering. Zij hebben een aantal jaren de tijd om ervoor te zorgen dat ze die plannen ten uitvoer kunnen brengen. Dat zal ik uiteraard blijven monitoren, want dat geld geven we natuurlijk niet weg zonder daarbij goed de vinger aan de pols te houden. We kijken hoe het ervoor staat en hoe het heeft bijgedragen aan doelbereik.
Aan de middelen die nu beschikbaar zijn zit een andere allocatie vast. De ANLb-middelen maken onderdeel uit van een ander systeem. We gaan nu met de nieuwe kaders, die door de vier partijen aan mij zijn aangereikt, met het nieuwe plan verder. Dat doen we uiteraard ook weer in samenhang met de provincies en de medeoverheden.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
In het kader van de tijd zeg ik dat ik mijn hoop heb gevestigd op de verdere uitwerking van het beleid.
De voorzitter:
Waarvan akte. Dan is het woord aan mevrouw Van Aelst-den Uijl namens de SP.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):
Ik doe mijn best om het kort te houden. Toen ik net opstond, had de minister het uitgebreid over de doelen, de doelsturing en de doelen per agrariër. Wij zijn toch wel heel erg benieuwd of het behalen van deze doelen überhaupt mogelijk is zonder inkrimping van de veestapel, met excuses voor het woord.
Minister Wiersma:
Zoals ik net ook zei, is dit beleid natuurlijk in ontwikkeling. U vraagt naar het doelbereik op het totaal. Er worden bedrijfsspecifieke emissiedoelen vastgesteld. Die zijn wel haalbaar. Dat is de afspraak die we gemaakt hebben in het hoofdlijnenakkoord. Ik denk dat op het gebied van innovatie de doelen in principe zeker haalbaar zijn. Ik neem als voorbeeld de emissiereductie op stalniveau. Ik ben recent op werkbezoek geweest. Wageningen doet nu met behulp van realtime monitoring, met sensoren in stallen, onderzoeken naar het toevoegen van waterdruppels op de roosters. Je ziet dat ze op stalniveau door managementmaatregelen echt hele forse stikstofemissiereducties kunnen behalen. Dus ja, ik geloof dat dat met doelsturing mogelijk is, maar er zitten natuurlijk, zoals ik net ook zei, nog een aantal kennisleemtes die onderzocht moeten worden en waarin we over het totale pakket nog kennis moeten opdoen voordat die geïmplementeerd kan worden.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl (SP):
Dit was een heel lang antwoord, om vermoedelijk toch nee te zeggen. Dit kan niet zonder de reductie van het aantal dieren. De poepberg gaat niet minder worden zonder de reductie van het aantal dieren. Wat ons wel zorgen baart, is het heilige geloof dat we ons hier uit gaan innoveren. Los van de enorme bezuinigingen op onderwijs en wetenschap, weet ik in ieder geval uit mijn provinciale ervaring — ik nodig u ook van harte uit te kijken naar alle pilots die daar gehouden zijn — dat die pilots allemaal een wiegendood gestorven zijn en amper hebben bijgedragen aan een reductie. Het heilige geloof dat pilots en innovatie dit gaan oplossen baart ons oprecht heel veel zorgen.
Minister Wiersma:
Ik hoor de zorg. Ik ben zelf wel optimistisch voor wat betreft innovatie. Dit kabinet en de coalitiepartijen hebben expliciet daarvoor de keuze gemaakt. Dat gaat natuurlijk niet alleen over innovaties op het gebied van emissies in stallen. Met innovaties zoals drones, waarbij gebruikgemaakt wordt van kunstmatige intelligentie, kunnen bijvoorbeeld in teelten al in een heel vroeg stadium ziektes en plagen worden herkend zodat hele specifieke toepassing mogelijk is en ook op het gebied van gewasbescherming hele grote stappen gezet kunnen worden. Wij zijn daar groot voorstander van. Ik hoor de zorg, maar deel de zorg in die zin niet.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de volgende interruptie van mevrouw Visseren. Klopt het dat we het eerste en tweede blokje zo langzamerhand al een beetje aan het consumeren zijn aan de hand van interrupties, minister?
Minister Wiersma:
Nee, we zijn bij de derde vraag gebleven en de vierde vraag ligt nu voor me.
De voorzitter:
In het eerste blokje?
Minister Wiersma:
Zeker.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik zal het echt kort houden. De minister gebruikte termen waar ik in de eerste termijn inderdaad mijn zorgen over uitte. Hier gaat precies mis waar de Partij voor de Dieren bang voor was met de inzet op innovatie. Ik hoor stallen en roosters en ik mis de breedte van het landbouwdebat, inclusief dierwaardige veehouderij. Als je dieren op stal gaat houden en probeert door innovaties je doelen te halen, zijn de dieren de pineut.
Minister Wiersma:
Dierwaardige veehouderij is ook weer een ander onderwerp waar we ongetwijfeld volgend jaar met elkaar het debat over aan zullen gaan. Er komt een AMvB aan en er loopt een heel goed wetstraject waarbij ook in het kader van innovaties in stallen zeker rekening gehouden wordt met dierenwelzijn.
Dan kom ik bij de vraag van Van Kesteren.
De voorzitter:
Eerst gaan we nog een interruptie toestaan van meneer Holterhues namens ChristenUnie en mede namens D66.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Ik hoor de minister dus inderdaad veel vertrouwen uiten in innovatie. In eerste termijn stelde ik een vraag aan de heer Jaspers, maar eigenlijk is dat een vraag aan u. Is er ook een plan B? Stel nou dat het allemaal tegenvalt met die innovaties — ik hoop het niet, maar stel nou, een beetje in lijn met de vraag van mevrouw Van Aelst — heeft de minister dan een plan B?
Minister Wiersma:
Volgens mij werken we aan de toekomst van de landbouw. Ik weet niet precies op welk plan B u nu doelt. Met het wetsvoorstel dat voorligt doen we alles om te voorkomen dat, in het kader van de afspraken die we met de Europese Commissie hebben gemaakt, we volgend jaar de fosfaatproductie van 135 miljoen kilogram overschrijden. Daarop is het wetsvoorstel gericht dat nu voorligt. Over de mestcrisis die we op dit moment in Nederland zien omdat er door het verlies aan plaatsingsruimte minder mest geplaatst kan worden op voornamelijk ook melkveebedrijven, heb ik op 13 september de mestbrief gepubliceerd. Plan A is natuurlijk de inzet op de evaluatie van de Nitraatrichtlijn om te kijken of we ervoor kunnen zorgen dat de generieke norm van 170 kilogram nitraat per hectare wordt geschrapt en er meer recht kan worden gedaan aan de lidstaat en aan de lokale omstandigheden op het gebied van bodem, inclusief de vraag of het klimaat ook groeizaam is, en in de tussentijd natuurlijk een derogatie. Dat is A; dat is een plan dat we in het regeerprogramma met elkaar hebben afgesproken. In de mestbrief van 13 september ziet u dat alle mogelijke oplossingsrichtingen waar potentie en ook groeipotentie in zit, wel zijn onderzocht; eigenlijk is hiervoor iedere steen omgekeerd. Uiteindelijk zal dat het verlies van plaatsingsruimte niet helemaal kunnen mitigeren. Dat plan is gepresenteerd in de brief van 13 september. Volgens mij is dat niet alleen plan A. Dat is plan B, maar dat is ook plan C, D en E wat mij betreft.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Ik hoor de minister heel veel spreken over doelsturing. Ik weet wel wat het is, maar ik weet eigenlijk niet hoe dat er concreet uitziet. Dat is mij niet helder. Ik hoor de minister veel praten over innovatie als toverwoord in een context waarin bezuinigd wordt op onderwijs. En ik hoor de minister spreken over of er wellicht op de langere termijn iets te regelen valt in Europa. Stel nou dat een van die maatregelen niet lukt. Dan hebben de boeren op de korte en op de lange termijn een probleem. Wat is dan het plan van de minister?
Minister Wiersma:
Ik moet eigenlijk hetzelfde antwoord geven als zojuist. Daar waar het gaat over de mestsituatie in Nederland, hebben we alle mogelijkheden die er zijn om ervoor te zorgen dat ook mest verwerkt kan worden en dat mest op een andere manier geplaatst kan worden of eventueel geëxporteerd kan worden, beschreven in de mestbrief van 13 september. Daar wordt op dit moment volop uitwerking aan gegeven. In de tussentijd is de inzet op RENURE, dus het mogen verwerken van bedrijfseigen mest en dat als kunstmestvervanger mogen aanwenden op het eigen bedrijf. Ook de Europese Commissie staat daar inmiddels achter. Ik heb ook in de afgelopen maanden veelvuldig contact over gehad met collega's van andere lidstaten om daar draagvlak voor te creëren. Dat is dus ook een oplossing die onderdeel is van het totaalpakket. We zetten dus in op alle paarden die er zijn. Er wordt echt iedere dag hard aan gewerkt.
De voorzitter:
Mevrouw Kluit, ook aan u het verzoek om de vragen kort te houden en dus niet lang.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik kom terug op mijn plan B. De zorg van deze Kamer zit 'm erin dat er ondanks alle goede intenties van de minister een kink in de kabel komt en we heel fors moeten ingrijpen bij de boeren. Wil de minister toezeggen om bijvoorbeeld binnen de komende drie maanden een plan op hoofdlijnen te hebben waarin staat welke boeren we over willen houden? Onze zorg is dat wij alle jonge boeren moeten korten. Zij zitten heel hoog in de schulden, zij kunnen niet met minder vee overblijven en zij zullen dan dus verdwijnen, terwijl de wat oudere boeren kunnen blijven zitten. Maar de oudere boeren zullen over tien jaar stoppen en dan hebben we de hele sector de nek omgedraaid. Wij zoeken naar een plan — en ik hoor u wel zeggen dat u dat ook wilt — aan de hand waarvan wij nu al beginnen na te denken over hoe wij het gaan doen als er een gedwongen krimp komt. Hoe gaan we ervoor zorgen dat de bedrijven die wij willen houden achterblijven?
Minister Wiersma:
Het hele wetsvoorstel dat vandaag voorligt, is erop gericht om de generieke korting te voorkomen. Dat is ook de oproep uit het hoofdlijnenakkoord. Deze inzet grijpt fors in, ook op de boerenbedrijven die daar nu mee geconfronteerd worden. Het is wel zo dat het alleen bij transactie is. We hebben geprobeerd om de impact wel zo laag mogelijk te houden, maar het grijp alsnog fors in. Die forse ingreep legitimeer ik, omdat die moet voorkomen dat er een generieke korting nodig is. Op de vraag welke boeren we dan over willen houden, is volgens mij het antwoord dat dat niet een specifiek type is. Dit kabinet wil alle types van landbouw ondersteunen, maar bedrijfsopvolging, en specifiek de jonge boeren hebben natuurlijk ook echt de expliciete aandacht van dit kabinet. Daar zijn we ook mee in gesprek om te kijken hoe we in plannen rekening kunnen houden met jonge boeren, zodat wij hun ook toekomstperspectief kunnen bieden.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Toekomstperspectief bieden is hartstikke goed, maar dat is niet hetzelfde als wanneer je in twee of drie maanden tijd een wetsvoorstel door twee Kamers heen moet krijgen om te zorgen dat het niet veel erger wordt. Mijn ervaring van de afgelopen jaren, waarin ik meerdere stikstofwetten door de Kamer heb zien gaan, is dat er dan geen aandacht is voor de groepen die je wilt behouden, omdat daar simpelweg geen tijd voor is. Dus als u een slagveld wilt voorkomen onder de boeren die u graag wilt behouden omdat zij de toekomst hebben, dan zult u daar echt over na moeten denken. De VVD gaf aan dat er plekken zijn waar we een gebrek hebben aan zoet water en er zijn plekken waar we problemen hebben met verzilting. Je kunt zien aankomen in welke gebieden de landbouw geen zekere toekomst heeft. Ik zou u echt willen verzoeken om hier een paar middagen over te brainstormen. Denk erover na waar je mee wil achterblijven. Niet alle plannen die u heeft, komen er doorheen. We hebben net kunnen lezen dat Vion weer boerderijen uit de vrijwillige uitkoopregeling aan het overkopen is.
De voorzitter:
Mevrouw Kluit, het wordt nu echt te lang. Ik verwijs u naar uw tweede termijn. Uw heeft een vraag gesteld. Het woord is nu aan de minister.
Minister Wiersma:
Het antwoord daarop is: het beleid dat ziet op het toekomstperspectief en het beleid dat we gaan voeren, komt nog. Zoals ik zojuist aangaf, komen er nog dit jaar verschillende brieven naar de Eerste en Tweede Kamer. Daar ga ik het debat over aan. Ik zet daar de contouren in van het vervolg van het NPLG, maar ook de contouren van het ANLb. Dat gaat echt over toekomstperspectief. De doelsturing heeft nog wat tijd nodig. Dat heb ik zojuist uitgelegd. Het wetsvoorstel ziet uitsluitend op het nakomen van de afspraak die we met de Europese Commissie gemaakt hebben. Dat omvat dus niet meer dan het nakomen van de afspraak dat de productie van dierlijke mest volgend jaar niet boven een bepaald plafond uitkomt. Dat is de scope van dit wetsvoorstel. Dat voorziet dus niet in alle elementen die u zojuist aandroeg. Uiteraard worden die elementen wel goed meegewogen in het beleid waarmee we strak naar de Kamers gaan.
De heer Dessing i (FVD):
Volgens mij kunnen en zouden wij alle boeren moeten behouden. Laat dat eerst even gezegd zijn. Ik hoor de minister zeggen dat alles geprobeerd is om de derogatie toch weer op een of andere manier in te vullen, met plan A, B, C of D. Ik heb de minister nog niet horen praten over plan FVD, dat een heel andere insteek heeft. Die is namelijk om te kijken naar de waterkwaliteit, die gewoon heel goed is. Dat zou toch de allermakkelijkste oplossing zijn?
Minister Wiersma:
Ik ben het met u eens. We zien inderdaad dat de waterkwaliteit op derogatiebedrijven heel goed presteert. Dat heeft met name te maken met de voorwaarde voor derogatie dat minimaal 80% grasland moet zijn. Dat is ook waarom mijn inzet in de EU er nu op gericht is om met die onderbouwing te kijken of we toch een vorm van derogatie kunnen terugkrijgen. Mijn inzet is ook om te kijken of bij de herziening van de Nitraatrichtlijn kan worden afgeweken van één generieke norm in heel Europa, waarbij we allemaal kunnen zien dat er veel verschillende klimatologische en bodemomstandigheden zijn. In Spanje is er een heel ander klimaat dan in Nederland. Dat is de inzet die wij inbrengen bij de evaluatie en de herziening van de Nitraatrichtlijn.
De heer Dessing (FVD):
Maar dan wachten we dus weer op de Nitraatrichtlijn, terwijl we nu al actie kunnen ondernemen. Ik hoor de minister zelf zeggen dat de waterkwaliteit goed is. We kunnen de derogatie dus gewoon voortzetten. We kunnen tegen Brussel zeggen: "Jullie bekijken het maar. We gaan gewoon door met de derogatie. Dan maar prodedures!" Dat is een andere optie. Die stond ook in ons plan. Wat dat betreft mis ik toch een beetje de vuist op tafel. Laat ik het zo maar zeggen.
Minister Wiersma:
Ik snap dat vanuit uw perspectief, alleen is het wel zo dat wij gehouden zijn aan gemaakte afspraken. In ons regeerprogramma zitten nogal wat ambities. We zullen ook de Europese Commissie hard nodig hebben om die te verwezenlijken. Dat betekent aan de voorkant dat we ons aan gemaakte afspraken moeten houden. Dat is de reden voor het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, dat ik persoonlijk ook echt ingrijpend vind. We moeten dit doen, omdat we afspraken moeten nakomen.
De waterkwaliteit onder derogatiebedrijven, en dan met name die van het grondwater, is inderdaad overwegend goed. Als we naar heel Nederland kijken, is er wel degelijk nog een stuk doelbereik dat moet worden gerealiseerd. Dat betekent dat er in de landbouw op het gebied van waterkwaliteit nog stappen gezet moeten worden. Uiteindelijk is de beoordeling daarvan een totaalplaatje. We moeten dus op alle fronten laten zien dat er stappen gezet worden. Dat is dan ook onderdeel van de nieuwe diplomatieke weg die we in de Europese Commissie bewandelen, in de hoop dat we terecht toch weer een vorm van derogatie mogen gaan gebruiken in Nederland.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Ja, afrondend. Ik hoor de minister zeggen: we gaan heel erg ons best doen om netjes uit te leggen dat we alles goed doen, en dan hopen we dat we het weer terugkrijgen. Terwijl we het gewoon nu kunnen doen.
Minister Wiersma:
Ik kom bij een vraag van de heer Van Kesteren van de PVV over de schaarse ruimte en de opgaves. Hij stelt dat het niet alleen belangrijk is om te doen wat moet, maar ook om te doen wat mogelijk en reëel is, en dat er keuzes gemaakt moeten worden waarbij borging van voedselzekerheid belangrijk is. De ruimte in Nederland is schaars, waardoor de druk op de ruimte hoog is. Dat vraagt om een zorgvuldige afweging. In het regeerprogramma heeft het kabinet daarom ook niet voor niets opgenomen dat hoogwaardige landbouwgrond beschermd moet worden en dat daarvoor een afwegingskader gemaakt wordt dat uiteindelijk moet landen in de Nota Ruimte. Daarover ben ik in goed overleg met de minister van dat departement.
Voedselzekerheid is een belangrijke doelstelling van dit kabinet. Het gaat dan om de Nederlandse positie, maar ook in samenhang met de Europese aanpak. De Nederlandse landbouw heeft een sterke positie in een aantal sectoren, en we willen uiteraard de kennispositie die we nu hebben, waarmee we echt toonaangevend zijn in de wereld, behouden. De inzet is om al deze elementen te combineren met het voldoen aan de op Europees niveau afgesproken doelen op het vlak van klimaat, biodiversiteit en water.
PvdA-GroenLinks stelde een vraag over de kosten van klimaatgerelateerde schade en de boeren die in de frontlinie werken. Het landbouwmodel in geopolitieke onzekerheid moet economisch rendabel en ecologisch duurzaam zijn. Het kabinet gaat de toekomstige jonge boeren uiteraard helpen met een nieuw landbouwmodel. Zojuist werd ook gezegd dat de geopolitieke ontwikkelingen, en zeker ook de klimaatverandering, onzekerheid brengen over de toekomst, wat direct invloed heeft op de bedrijven. De consequenties zijn ingrijpend. We zien dat in toenemende mate gebeuren in gebieden waar hevige regenval grote schade veroorzaakt. Maar ook droogte is een toenemend en groot probleem.
Ik heb zojuist ook aangegeven dat wij met elkaar in gesprek zijn om te bekijken wat specifiek voor de jonge boeren de agenda kan zijn voor de lange termijn. Zij krijgen een goede plek op die agenda, want met het oog op de toekomst van de landbouw, zeker gezien het gebrek aan opvolging — het werd al eerder aangestipt — moeten we de jonge boeren koesteren.
Dan vroeg de heer Jaspers van de BBB of ik mogelijkheden zie voor meer ruimte voor innovatie in de sector. Volgens mij is het antwoord op deze vraag al een beetje in de bijdrage van zojuist gegeven. Dit kabinet ziet innovatie echt als een belangrijk instrument bij het werken aan de doelen. Het kabinet is voornemens om daar echt een ruim budget voor vrij te maken. Ook in de Meststoffenwet is er ruimte voor innovatie. Op verschillende onderdelen zie ik daarvoor mogelijkheden. Ik denk aan mestverwerking, RENURE en precisiebemesting, maar ook aan innovatie in de zin van veevoermaatregelen in de brede zin des woords, en aan managementmaatregelen. Daar zal dit kabinet vol de ruimte aan geven.
De BBB vroeg hoe we ervoor gaan zorgen dat voedsel ook in de nabije toekomst gezond en betaalbaar blijft. Het borgen van voldoende gezond en betaalbaar voedsel is in Nederland voor nu en de lange termijn ontzettend belangrijk. Het is niet voor niets dat dit thema in ons regeerprogramma zo nadrukkelijk is onderstreept, zeker omdat we zien dat in delen van Europa en de wereld voedselzekerheid steeds minder zeker is. Daarbij zullen we ook aandacht besteden aan voedzaam en veilig voedsel van goede kwaliteit. Op dit punt is Nederland in principe koploper in de wereld. Daarbij is een rechtvaardige beloning van de producenten belangrijk en ook dat de productie plaatsvindt binnen de draagkracht van de leefomgeving en het doelenbeleid. Daar zal zeker aandacht voor blijven. We pleiten daarvoor ook in Europees verband en we trekken daarin samen op met collega-lidstaten.
De heer Holterhues van de ChristenUnie had een vraag over de biologische landbouw. Hij vroeg of dat de toekomst is en of er concrete plannen zijn om de biologische landbouw te stimuleren. Biologische landbouw is een manier van landbouw die aan bepaalde doelen kan bijdragen, maar het is niet de enige manier van landbouw die aan die doelen kan bijdragen. Maar het is zeker een type landbouw waar ik positief tegenover sta. Op dit moment wordt de uitvoering van het actieplan Groei van biologische productie en consumptie voortvarend ter hand genomen. Dat heeft met name een focus op marktontwikkeling. Dit jaar is een meerjarige landelijke consumentencampagne gestart, die wordt voortgezet in het marktontwikkelprogramma bij RVO. Er wordt ook gekeken naar meer biologisch in de catering van de rijksoverheid bij de herziening van het inkoopbeleid van de rijkscatering. Aan de productiekant wordt middels het Investeringsfonds Duurzame Landbouw financiering verstrekt aan boeren die willen verduurzamen. Daar vallen ook boeren onder die willen omschakelen naar biologische landbouw.
De heer Holterhues vroeg of we concrete plannen voor biologische landbouw willen stimuleren. Die vraag heb ik in de vorige beantwoording al meegenomen. Het is een manier van productie die bijdraagt aan bepaalde doelen, maar het is, zoals u ook al aangaf, een van de oplossingen. Wat mij betreft is het daarbij van groot belang dat vraag en aanbod in evenwicht zijn, zodat de meerwaarde voor de biologische producent, namelijk dat het een meerprijs oplevert, overeind blijft. Daarover ben ik natuurlijk ook in gesprek met de biologische sector zelf.
Dan was er nog een vraag van GroenLinks-PvdA en de ChristenUnie, mede namens D66, over het feit dat er in het landbouwakkoord veel perspectieven zijn op grondgebondenheid. Gevraagd werd welke toegevoegde waarde of nieuwe informatie ik uit uitstel haal en hoe we dit wegen ten opzichte van de gevolgen voor ondernemers en ketenpartijen. Ik heb vorige week aan de Tweede Kamer de routekaart grondgebondenheid en de stappen die daarin gezet worden voor de komende periode geschetst. Nogmaals, en dat geldt ook voor een aantal beleidsthema's die we net hebben aangeraakt, deze vorm van grondgebondenheid is een enorme structuuringreep in deze sector. Dat vereist echt zorgvuldige besluitvorming. Van vertraging is echter geen sprake, omdat de afspraak over grondgebondenheid voortvloeit uit de derogatiebeschikking van 2022, waarin staat dat toegewerkt moet worden naar invoering ervan in 2032. Ik constateer dat we daar nog niet zijn en dat er nu dus een zorgvuldige afweging aan de voorkant gemaakt kan worden. We moeten ook echt goed de tijd nemen om de sector daarbij te betrekken.
De VVD had een vraag over een andere koers van het NPLG. Daar hebben we het zojuist ook over gehad. In het wetsvoorstel dat voorligt, is inderdaad de mestproductie in ogenschouw genomen. De opgaves, zoals klimaat en stikstof, maken daarvan in principe geen onderdeel uit. De Meststoffenwet behelst puur de productie op landelijk niveau. De andere doelen maken daarvan geen onderdeel uit. Het wetsvoorstel behelst wel dat de mestproductie wordt verlaagd, conform de afspraak met de Europese Commissie over de 135 miljoen kilogram fosfaat volgend jaar. Als neveneffect daarvan zullen de emissies op die andere gebieden uiteraard afnemen, maar dat is geen doel op zich van dit wetsvoorstel.
De heer Jaspers van de BBB had een vraag over de acties die ondernomen worden om het Europese industriebeleid, inclusief de voedselvoorziening, te versterken. Ten aanzien van de voedselvoorziening heb ik volgens mij zojuist deze vraag beantwoord. Voor vragen rondom het Europese industriebeleid zou u het beste met de bewindspersoon van Economische Zaken in gesprek kunnen gaan, omdat dat zijn portefeuille is. Als er in de ministerraad aanverwante landbouwzaken voorbijkomen, kunt u erop vertrouwen dat deze bewindspersoon ook daar de punten meegeeft die van belang zijn voor het agrocomplex. Ik heb ook iets gezegd over de voedselstrategie. Die gaat ook over de zekerheid dat er voldoende betaalbaar en beschikbaar voedsel is en blijft.
Het CDA had een vraag over de middelen uit het Klimaatfonds. Kunnen wij die ook inzetten voor de landbouw? Er was de suggestie om de 5 miljard uit het Klimaatfonds in te zetten. Zoals u weet, ben ik zelf nog bezig met de uitwerking van mijn plannen. De financiële besluitvorming over deze plannen in het kabinet moet nog plaatsvinden. Ik kan, en wil, daar ook niet op vooruitlopen. Op uw specifieke vraag kan ik wel zeggen dat het Klimaatfonds op dit moment niet toegankelijk is voor de landbouw. Die regels zijn in het fonds zelf expliciet vastgelegd, zodat de landbouw daar geen toegang tot heeft. In dat kader kan ik daarover ook weinig zeggen.
Van GroenLinks-PvdA heb ik nog de vraag of het recht om te bevuilen minder zwaar weegt dan mensenrechten. Kan ik bevestigen dat het eigendomsrecht minder zwaar weegt dan het recht om te bevuilen? Ik kan dat niet zo zeggen want om maatregelen voor een gezond leefmilieu te bevorderen, spelen vaak verschillende belangen en verschillende mensenrechten een rol. Zo kunnen strengere eisen aan de milieukwaliteit helpen het recht omtrent het privé- en gezinsleven te beschermen maar het recht op eigendom van bedrijven beperken omdat zij hun bedrijfsvoering moeten aanpassen. Bij het maken van de belangenafweging moet de overheid altijd een redelijk evenwicht, oftewel een fair balance, vinden tussen de concurrerende belangen van het individu enerzijds en het algemeen belang anderzijds. Dat geldt ook als de verschillende rechten botsen.
Wat betreft het voorliggende voorstel voeg ik toe dat het productierechtenstelsel op mestgebied al een flink aantal jaren bestaat. Dat is net als het hele mestbeleid het resultaat van een afweging tussen milieubelangen en de belangen van de boerenbedrijven. Het productierechtenstelstel reguleert de mestproductie ter bescherming van het milieu en in het bijzonder, in dit geval, de waterkwaliteit. Maar met het instrument van afroming beperkt dat het recht op eigendom van boerenbedrijven. In het wetsvoorstel wordt de afroming op de fosfaatrechten verhoogd, of zelfs geïntroduceerd. Dat laatste is het geval bij varkens- en pluimveerechten. Zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting is een dergelijke inbreuk of regulering van eigendom gerechtvaardigd omdat er sprake is van een fair balance tussen het beoogde algemeen milieubelang en de belangen van betrokkenen. Daarop wordt ook getoetst.
Dit was het eerste blokje, voorzitter.
De voorzitter:
Nog drie te gaan, minister. Gaat uw gang.
Minister Wiersma:
Ik begin in dit blokje met een vraag van GroenLinks-PvdA. Die vraag gaat over de situatie op de mestmarkt. Dat is in het vorige blokje ook al redelijk aan de orde geweest. Dat gaat over de vraag wanneer het plan klaar is, inclusief ingaan op vergunningen en bijsturing. De aanpak van dit kabinet wat betreft de mestmarkt is op 13 september aangeboden aan de Kamer. Dat is om de mestcrisis met urgentie aan te pakken. Het doel van die aanpak is om het bieden van verlichting door mestplaatsingsruimte en de mestproductie meer met elkaar in balans te brengen. Dat is ook om ervoor te zorgen dat de mestafzetkosten gaan dalen en de mestafvoer voor bedrijven makkelijker wordt. De aanpak is primair gericht op het verlichten van de mestmarkt door het vergroten van de plaatsingsruimte voor dierlijke mest. Op de kortere termijn is dat onder andere RENURE en op de langere termijn de herziening van de Nitraatrichtlijn. De overbrugging daartussen is de inzet op een nieuwe derogatie. Dat zijn allemaal onderdelen van de aanpak van dit kabinet. Die zullen uiteindelijk ook bijdragen aan een verlaging van de mestproductie. Dat is onder andere het voerspoor, een vrijwillige brede beëindigingsregeling zoals aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord en de verlaging van de mestproductieplafonds, waar het onderhavige wetsvoorstel op ziet. Het is een redelijk allesomvattend plan.
De heer Holterhues vraagt of deze maatregelen voldoende zijn om de problemen op de korte termijn op te lossen en welke alternatieve maatregelen er op de korte termijn zijn voor het mestoverschot. Het antwoord ligt natuurlijk in de brief van 13 september. Er is echt een heel breed palet aan maatregelen uitgewerkt, tot aan het verwerken van nutriënten uit dierlijke mest in potgrond toe. We hebben gebruikgemaakt van iedere steen die we konden omdraaien waar een oplossing zat en die omgedraaid. Uiteraard zullen we de komende tijd alle ontwikkelingen nauwgezet volgen, waaronder ook de resultaten van de lopende regelingen. De Lbv- en de Lbv-plusregeling zijn op dit moment volop in uitvoering. Dat levert enerzijds op dat de mestproductie verlaagd wordt, waarbij we de vinger aan de pols houden. Anderzijds leidt het er ook toe dat er minder mest op de markt komt, dus dat de druk ook van de mestmarkt af gaat, en dat er uiteindelijk meer plaatsingsruimte komt. Uiteindelijk moeten alle maatregelen tezamen op de korte termijn leiden tot een verlichting op de mestmarkt. Het eerste weegmoment zal in het eerste kwartaal volgend jaar zijn.
De VVD had nog een vraag over de oplossingen die ik in de EU zie, of de stikstofproductie naar beneden gaat en of de huidige maatregelen dan ook tijdelijk zijn. Het antwoord daarop is dat de maatregelen die nu voorliggen, dus waar het wetsvoorstel op ziet, uiteindelijk niet gaan ... Ja, stikstofemissiereductie naar de lucht, dus ammoniakreductie. Dit pakket aan maatregelen betreft de Nitraatrichtlijn en is gericht op de waterkwaliteit. Het pakket dat ik op 13 september heb gepubliceerd is gericht op het verlichten van de mestmarkt. Uiteraard zitten er wel verschillende elementen in die ook effect zullen hebben op onder andere stikstofuitstoot, onder andere omdat we de totale mestproductie in Nederland naar beneden zullen brengen. Maar ook in het maatregelenpakket van 13 september zitten verschillende maatregelen waardoor de stikstofuitstoot zal blijven dalen. We staan ook voor dat er een geborgde emissiereductie komt. Ik zie dat hier ook structurele maatregelen in zitten, uiteraard afhankelijk van de maatregelen.
De mevrouw van de VVD had een vraag over het budget: is dat het budget dat pas in 2026 conform de tabel bij het hoofdlijnenakkoord beschikbaar komt? Voor deze aanpak van 13 september is in de begroting voor 2025 15 miljoen gereserveerd. Voor de korte termijn worden deze middelen ingezet voor maatregelen zoals onder andere het versnellen van vergunningverlening, de mestverwerking, een nieuwe subsidieregeling maar ook de exportbevordering en het voerspoor. Daar zijn die middelen op gericht. Uiteindelijk zullen vanaf '26 de middelen uit het hoofdlijnenakkoord uit de 5 miljard komen. Voor volgend jaar is er overigens vanuit het hoofdlijnenakkoord 40 miljoen beschikbaar gesteld. Daar wordt voor een deel de dekking van deze middelen gevonden.
Mevrouw Klip-Martin had nog een vraag over de brief over de aanpak mestmarkt. Daar zouden nog onzekerheden in zitten. Zij vroeg mij om daarop te reflecteren. Gezien de urgentie van het onderwerp zet ik vol in op alle sporen die in de brief benoemd staan. Om tegemoet te komen aan de afspraak met de Europese Commissie en zodat er geen generieke korting noodzakelijk is, ligt het wetsvoorstel hier vandaag voor. Heel veel andere onderdelen zijn op dit moment in uitvoering: het Europese spoor, het voerspoor door de sector, en de inzet op het vergroten van de export van mest. Recent heb ik nog een goed gesprek over het voerspoor met de sector gehad. Dat is in ontwikkeling. Uiteraard moeten we de vinger aan de pols houden. Wat betreft het wetsvoorstel is er een weegmoment om te kijken wat de stand van zaken is en of het hier en daar bijsturing behoeft. We zetten vol in op alle sporen die in de brief van 13 september over de mestmarkt genoemd worden.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik ga het toch nog een keer proberen. De heer Holterhues heeft het eerder vanavond geprobeerd. Verschillende collega's maken zich zorgen over wat er nou gaat gebeuren op de korte termijn, als de plannen van het kabinet niet voldoende zijn om te voldoen aan de eisen van de Nitraatrichtlijn. De minister heeft het uitvoerig over de verschillende plannen waarmee hard aan de slag is gegaan om die uit te voeren. Maar wat als het mislukt? Wat dan? We hebben daar nog geen helder, bevredigend antwoord op gekregen.
Minister Wiersma:
Als het gaat om de doelen van de Nitraatrichtlijn zijn de plannen uit de brief van 13 september die ik zojuist heb medegedeeld en waar we het over hebben gehad, erop gericht om het verlies aan plaatsingsruimte, dat het gevolg is van het verlies en de afbouw van de derogatie, te mitigeren. We zien dat juist derogatiebedrijven goed voldoen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn, namelijk 50 milligram nitraat per liter water. In bepaalde gebieden zijn nog aanvullende maatregelen nodig. Daar is het zevende actieprogramma voor. Op dit moment is het achtste actieprogramma volop in ontwikkeling. Ik kom volgend jaar met een pakket aan maatregelen voor het achtste actieprogramma. Dat actieprogramma moet per 2026 ingaan. De actieprogramma's worden iedere vier jaar herzien. Dat is eigenlijk al vanaf de implementatie ervan het geval. Vanaf 2026 zal het achtste actieprogramma ingaan.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ik had het nou net over 2025. Wat als de maatregelen voor volgend jaar niet voldoende zijn? De minister heeft op verschillende plekken, ik denk ook in haar schriftelijke beantwoording, gezegd: we weten niet zeker of dit voldoende is. Wat dan? Hoe ziet het plan er zowel procesmatig als inhoudelijk uit? Wanneer komen we erachter of we op koers zijn? Wat gaan we doen om alsnog te voldoen aan de doelstelling voor 2025 als we erachter komen dat we niet op koers zijn?
Minister Wiersma:
Dat zijn niet de doelen van de Nitraatrichtlijn. Dit is een afspraak. De plannen die nu voorliggen, zijn gebaseerd op de laatste derogatiebeschikking, waarin een afbouwpad is gegeven, met de afspraak dat in 2025 een bepaald mestproductieplafond geldt. Dat heeft niet zoveel met de doelen van de Nitraatrichtlijn te maken. Dat is gewoon een afspraak die we gemaakt hebben om derogatie te verkrijgen, want daar zit ook mest bij die helemaal niet geplaatst wordt maar verwerkt wordt. In dat kader is dat doelbereik niet groot, maar om die afspraak na te komen — dat is het wetsvoorstel dat nu voorligt — wordt de afroming geïntroduceerd. Bij het melkveefosfaatstelsel was dat reeds het geval. Dat was ook een voorwaarde van de Europese Commissie om het stelsel van fosfaatrechten toe te staan. Daar moet dus altijd minimaal 10% afroming plaatsvinden. Bij pluimvee en in de varkenssector wordt de afroming geïntroduceerd. Juist dat zijn de maatregelen om te voldoen aan de afspraak die we in de derogatiebeschikking gemaakt hebben. Het alternatief zou een generieke korting zijn. De plannen die in het voorliggende wetsvoorstel liggen, die ook ingrijpend zijn, zijn er juist op gericht om dat te voorkomen.
De onzekerheden die er zijn, zijn bijvoorbeeld gelegen in het feit dat op dit moment verschillende uitkoopregelingen in uitvoering zijn. We hebben natuurlijk een bepaalde inschatting, maar die maken we aan de voorzichtige kant. Zo zijn we op basis van eerdere uitkoopregelingen, die veel minder gunstig waren voor de deelnemers, bij de uitkoopregelingen voorzichtig uitgegaan van een deelname van 65%, maar dat kan ook 70% zijn en dat kan ook 75% zijn. Dat weten we op dit moment simpelweg nog niet. Dat is ook de reden waarom we een weegmoment hebben ingesteld: op een weegmoment gaan we kijken wat de stand van zaken is en of eventueel bijsturing nodig is. Maar zoals gezegd is het alternatief een generieke korting en is het plan dat voorligt, er juist op gericht om alles op alles te zetten om dat te voorkomen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
We zijn er bijna, voorzitter. Stel dat de maatregelen op dat meetmoment niet voldoende blijken te zijn. Wat dan?
Minister Wiersma:
Dat is iets wat we nu nog niet hoeven vast te stellen. We kijken naar de productiecijfers en daar komt het CBS ieder kwartaal mee. Uiteindelijk weten we pas in 2026 of de maatregelen voldoende effect gehad hebben en wat de landelijke productie daadwerkelijk is. In de tussentijd hebben we voldoende monitoringsmomenten ingebouwd om de vinger aan de pols te houden voor wat er gebeurt in de sectoren en met de nationale mestproductie. Wat dan? Dat is iets wat we gaandeweg … Er zitten bijsturingselementen in en daar is die AMvB ook op gericht. Als blijkt dat het niet goed gaat, of juist wel, als de doelen eerder bereikt zijn en we de mestproductie eerder op dat niveau gebracht hebben, kunnen we snel komen met een AMvB tot wijziging van de afroming, om die eraf te halen mocht die niet noodzakelijk zijn.
Ik heb daarbij ook toegezegd aan de Tweede Kamer — en ik geloof dat die vraag ook hier gesteld is, dus dan kan ik dat hier ook toezeggen — om de aangekondigde vrijwillige beëindigingsregeling naar voren te halen. Dat is niet een beslissing die ik alleen kan nemen. Ik heb wel gezegd: aan mij zal het niet liggen. Mijn inzet is erop gericht om de nieuwe brede beëindigingsregeling op de kortst mogelijke termijn open te stellen voor bedrijven. In de Lbv- en de Lbv-plusregeling zaten een aantal voorwaarden waardoor veel bedrijven er niet aan mee konden doen. Uit mijn tijd als provinciebestuurder weet ik dat er ook bedrijven zijn zonder toekomstperspectief of opvolger. Die zeiden: wij willen nog wel even door, maar we zouden liever nu op deze manier ons bedrijf netjes willen beëindigen. Die regeling wordt ook naar voren gehaald. Alles bij elkaar is al dit beleid erop gericht om gewoon die afspraak na te komen, zodat die "what if" niet nodig is.
De voorzitter:
De heer Van der Goot namens het CDA, mede namens OPNL. Dan ga ik voorlopig even geen interrupties meer toestaan, maar de minister even blokje twee laten afmaken.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Dank voor de uitgebreide antwoorden die wij tot nog toe hebben gekregen op alle vragen. Het CDA en de OPNL-fractie hebben gevraagd of u reeds scenario's hebt opgesteld voor de verschillende percentages generieke korting voor de sector als geheel, voor elke afzonderlijke sector en voor de impact die dit zal hebben op de desbetreffende bedrijven. Moet ik uit de antwoorden van de minister begrijpen dat u nog geen scenario's hebt?
Minister Wiersma:
Nee, ik heb dat scenario inderdaad niet, omdat in het wetsvoorstel dat voorligt juist ook de effecten van de uitkoopregelingen worden doorgerekend in het resterende doelgat voor de verschillende sectoren. Ik kan dat scenario op dit moment ook niet uittekenen. We hebben juist wegingsmomenten ingebouwd om de vinger aan de pols te houden, om te kijken wat de Lbv- en de Lbv-plusregeling doen. Als u het wetsvoorstel bekijkt, maar we zijn nog niet aanbeland bij het kopje wetsvoorstelvragen, dan ziet u dat we gekozen hebben voor een bepaalde systematiek die uit te leggen valt, ongeacht de impact die deze ook heeft, waar ik echt oog voor heb.
De redenatie erin is dat we gezegd hebben dat de uitkoopregelingen, omdat we die met overheidsgeld doen, ten gunste komen van de opgave voor het totaal. Vervolgens wordt de opgave naar rato verdeeld over de verschillende sectoren. Als gevolg daarvan kunnen we de optelsom uiteindelijk pas maken als we daar bij het eerste weegmoment ook veel concretere cijfers over kunnen verstrekken, bijvoorbeeld over wat de uitkoopregelingen hebben gedaan. Vanwege ervaringen met eerdere opkoopregelingen zijn we nu voorzichtig uitgegaan van 65%, maar dat zou er best heel anders uit kunnen zien, waardoor het doelgat ook anders is.
De heer Van der Goot (OPNL):
Nog één vraag: wanneer mogen we de scenario's verwachten? Is dat in de eerste helft van 2025, of is dat later?
Minister Wiersma:
Dat hangt, denk ik, af van wat er in de weegmomenten naar voren komt. We hebben op dit moment zo veel sporen die erop gericht zijn om de afspraak met de Europese Commissie na te komen dat ik eerst de weegmomenten wil afwachten. Dan is er voldoende tijd om over scenario's na te denken. Laten we eerst de feiten en de cijfers in beeld hebben, ook over wat de uitkoopregelingen gedaan hebben. Tot dat punt, tot we alle zaken in beeld hebben kunnen brengen die we nu niet zeker weten, is het speculeren. Daar kan ik geen plan op maken.
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat de minister nu blokje twee gaat afronden. Dan kijken we of daarover nog interrupties zijn, met name ook korte.
Minister Wiersma:
Excuus, voorzitter, bedoelt u met "blokje twee afronden" dat ik een aantal vragen oversla? Want het zijn er nog best wel veel.
De voorzitter:
Als u die enigszins bondig kunt behandelen, zou dat heel mooi zijn.
Minister Wiersma:
Ik zal er een beetje gas op zetten. Een vraag van de BBB over derogatie: komt er door de diverse opkoopregelingen voldoende ruimte om derogatie mogelijk te maken? Ik heb die vraag zojuist beantwoord bij de vraag van de heer van het CDA.
De BBB had ook een vraag over nationale koppen. Hoe komen we met beleid naar de Kamer? Hoe verlopen de gesprekken in Europa over derogatie? De derogatie heb ik benoemd. We zijn op alle mogelijke manieren bezig met nationale koppen. Bij nieuwe voorstellen implementeren we ze uiteraard niet. We zijn nu ook aan het toetsen waar we nationale koppen zouden kunnen weghalen. Er wordt gewerkt aan de voorgenomen nationale koppen. In het eerste kwartaal zal ik de Kamers daarover informeren.
De heer Van Kesteren van de PVV had een vraag over het effect van dit wetsvoorstel op de internationale concurrentiepositie. Dit wetsvoorstel voorziet in de implementatie van een van de afspraken die we gemaakt hebben in het kader van de voorwaarden van de derogatiebeschikking. Dat is een Europese verplichting. De economische effecten van het verlies van de derogatie in het algemeen zijn in beeld gebracht door WEcR en op 22 april jongstleden aan de Tweede Kamer gestuurd, maar daarbij is niet specifiek gekeken naar de concurrentiepositie van de agrarische sector, die ikzelf overigens ook van belang vind. Maar goed, we hebben hierover een afspraak gemaakt. De Europese Commissie verlangt dit van ons. Met het wetsvoorstel geven we daar uitvoering aan.
De heer Jaspers had nog een vraag over de kwetsbare zones en over het aanwijzen van heel Nederland als kwetsbaar gebied, wat gebeurd is. Dat klopt. De lidstaten hadden bij de implementatie van de Nitraatrichtlijn een keuze daartoe. Dat geldt voor gebieden waar water verontreinigd is door nutriënten afkomstig uit de landbouw, maar het geldt ook voor gebieden waar wateren mogelijk verontreinigd of eutroof kunnen raken door bronnen uit de landbouw. Er is nu een advies aangevraagd bij de CDM, de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet, of er op basis van de huidige meetgegevens gebieden uitgezonderd kunnen worden en of te onderbouwen valt dat die ook zonder de maatregelen vanuit de actieprogramma's gewaarborgd kunnen blijven zonder het risico te lopen op vervuiling. Dus dat onderzoek loopt.
De heer Van Kesteren vroeg of we RENURE versneld kunnen implementeren. Op dit moment zijn daar volop gesprekken over. Het is nog niet een zeker gegeven, maar de eerstvolgende mogelijkheid voor een stemming in het Nitraatcomité is in december. Ik besef dat dat nog steeds onzekerheid geeft. Ik wil geen valse verwachtingen wekken. In het Nitraatcomité moet het voorstel ook nog worden voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement. Dat zal ongeveer drie maanden duren. Ondertussen zijn we wel volop bezig met de ontwikkeling van de mogelijke implementatie van RENURE, dus aan onze kant betekent het niet dat wij stilzitten. Als het wordt toegestaan, zijn wij er klaar voor. De SP vroeg naar de stand van zaken omtrent derogatie. Zorgt het voorstel ervoor dat we op de lange termijn voldoen aan de Europese regels? Dit voorstel ziet er natuurlijk op dat we de afspraken zoals opgenomen in de derogatiebeschikking nakomen. Om op de lange termijn te voldoen aan alle Europese regels en kaders is meer nodig. Daar voorziet dit wetsvoorstel niet in. Daar ziet de Nitraatrichtlijn ook niet primair op, omdat we met vele richtlijnen te maken hebben, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
Van het CDA had ik nog een vraag over het informeren van beide Kamers over de voortgang van de ontwikkeling en over de weegmomenten, waarbij ik de Tweede Kamer meeneem. Ik wil uiteraard de toezegging wel doen dat ik, als we de Tweede Kamer hebben geïnformeerd, uw Kamer ook een afschrift zend van de actuele cijfers en de CBS-data die daarover worden gepubliceerd. Dus die toezegging doe ik.
De heer Van Kesteren van de PVV vroeg of het stoppen wel zo vrijwillig is op het moment dat de kosten oplopen. Het antwoord daarop is natuurlijk dat uiteindelijk de oplopende kosten wel degelijk een grote impact hebben op de bedrijfsvoering. Van overheidswege, daar waar het gaat om de afbouw van derogatie, doe wij er alles aan om de effecten te mitigeren. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat dit nooit het volledige effect kan mitigeren. Uiteindelijk liggen er ook ondernemerskeuzes aan ten grondslag. Bij al die aspecten die nu van invloed zijn op de agrarische ondernemer zit er meer of minder druk op het maken van een keuze. De beëindigingsregelingen zijn uiteindelijk wel vrijwillig. We hebben gezegd: we zijn tegen verplichte uitkoop, maar wij willen de boeren die geen mogelijkheden meer zien, hetzij door het toekomstperspectief, door het beleid of vanwege gebrek aan opvolging, wel financieel ondersteunen, zodat zij hun bedrijf zorgvuldig en economisch netjes kunnen afwikkelen.
Van het CDA kreeg ik de vraag of de Europese Commissie een infractieprocedure gaat starten. Hoe kijk ik aan tegen de mogelijke ontwikkeling daarvan en wat doen we daaraan? Zoals ik zojuist aangaf: alle maatregelen uit de aanpak mestmarkt zijn erop gericht de mestproductie te verlagen, ervoor te zorgen dat de mestproductieplafonds niet worden overschreden en de generieke korting te voorkomen. Aan het halen van de mestproductieplafonds draagt niet alleen de afroming bij, maar ook andere maatregelen uit de aanpak. We zijn ze zojuist allemaal langsgelopen. Ik houd de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten. Zoals zojuist toegezegd, zal ik u daarover informeren. Het eerste weegmoment ligt in het eerste kwartaal. Of het voor 2025 geldende plafond wordt overschreden, wordt pas in 2026 duidelijk. De Europese Commissie kan dan een infractieprocedure starten, maar uiteraard zal onze reactie dan zijn dat we aangeven welke maatregelen we allemaal genomen hebben. Op dat moment is ook de nieuwe brede beëindigingsregeling gaande. Als we dan kijken naar de optelsom van alles bij elkaar, dan hebben we een goed verweer. Dan wordt er echt alles aan gedaan.
De voorzitter:
Interrupties doen we aan het eind van het blokje.
Minister Wiersma:
Ik heb nog één vraag te beantwoorden, dus in principe zou de heer Van der Goot kunnen blijven staan, want ik ga snel. Het betreft een vraag van de Partij voor de Dieren. De oplossing voor het mestprobleem is minder dieren. Waarom mogen boeren dan nog steeds zo veel dieren houden? Dit wetsvoorstel implementeert de voorwaarden uit de derogatiebeschikking. Dat betreft randvoorwaarden voor de maximale mestproductie. Dat is primair daarop gericht. Qua regulering van dierenaantallen heeft dit kabinet er specifiek voor gekozen dat dit geen doel is van dit kabinet. Dat zijn de kaders die ik heb meegekregen uit het hoofdlijnenakkoord.
Dank voorzitter, tot zover dit blokje.
De voorzitter:
Dan enkele korte vragen. De heer Van der Goot, namens CDA en OPNL.
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik benadruk dat het inderdaad "CDA en OPNL" is. U zegt steeds "CDA". Dat is natuurlijk goed, maar we zijn nu met z'n tweeën. Ik heb één vraag over de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid. Het is prima dat u ons informeert; daar zijn we erg blij mee. Ik heb daartussendoor nog een vraag gesteld omdat u in gesprek bent met de NVWA. We zouden de minister willen verzoeken om met de NVWA ook concrete afspraken te maken over die handhaafbaarheid. Die vraag is natuurlijk urgenter naar aanleiding van de opmerking die de SP-fractie heeft gemaakt over de bezuiniging in de begroting. Graag dus een reflectie daarop.
Minister Wiersma:
Voor de handhaving zijn bij de NVWA middelen beschikbaar. Tot zover. Daar wordt inzet op gepleegd en ik ben daarover ook in nauw contact met de NVWA. De laatste vraag, waarin u refereert aan een andere gestelde vraag, heb ik niet helemaal scherp. Kunt u die misschien herhalen?
De heer Van der Goot (OPNL):
Dank voor wat u zegt over de afspraken. Als wij over de aard van de afspraken op de een of andere manier geïnformeerd kunnen worden, zouden onze beide fracties dat op prijs stellen. De andere vraag ging over de opmerking die mijn collega van de SP-fractie heeft gemaakt over de bezuinigingen die er in de begroting zijn terug te vinden. Ze zijn door de Algemene Rekenkamer gesignaleerd. Hoe gaat die afspraak dan gerealiseerd worden als die bezuiniging ook tot bezuinigingen op personeel zou leiden?
Minister Wiersma:
Voor wat betreft handhaving: daarover sta ik in nauw contact. Daar zijn middelen voor beschikbaar. Ik doe het even uit mijn hoofd vanwege het abstractieniveau. Volgens mij is het 60 miljoen; dat moet voldoende zijn om te handhaven. Waar het gaat om het voorliggende wetsvoorstel is de systematiek van afroming natuurlijk een reeds bekende systematiek. In dat kader is dit ook meer een technisch wetsvoorstel waarbij handhaving voor wat betreft het wetsvoorstel de druk niet enorm zal verhogen.
De voorzitter:
Meneer Van der Goot, tot slot.
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik begrijp dat het even complex is en dat u nog niet het volledige antwoord zou kunnen geven. Zou u dan later bijvoorbeeld per brief aan de Kamer kunnen melden hoe het eruitziet?
Minister Wiersma:
Dan zou ik daar in de tweede termijn op terug willen komen, want om daar speciaal een brief … Er is budget en er zijn afspraken over gemaakt. Ik kom daar dan straks op terug.
De voorzitter:
In de tweede termijn. Mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over de brede beëindigingsregeling. In de vorige regeling werd grond niet meegenomen in de uitkoopregeling en dat leidde tot het omzetten van weilanden naar akkers, met als gevolg dat doelen van de Kaderrichtlijn Water niet gehaald worden. In het licht van RENURE gaan we misschien ook de Nitraatrichtlijn dan niet halen. Mijn vraag is dus: neemt de minister ook de grond mee in deze nieuwe regeling?
Minister Wiersma:
Het korte antwoord daarop is "nee"; anders zouden we echt veel te weinig middelen hebben. Grond is namelijk ontzettend duur. Het is ook niet nodig. Ik deel wel uw zorg over de omzetting. Met name door het verlies van de derogatie vervalt ook de voorwaarde voor het graslandareaal. Dat is ook de reden dat we in de brief over de aanpak van de mestmarkt de graslandsubsidie verhoogd hebben, juist om ervoor te zorgen dat het aantrekkelijk blijft om grasland te behouden. Dit is absoluut een punt van zorg dat ik meeneem in de verdere uitwerking van het beleid. We weten immers dat grasland gewoon goed is voor de waterkwaliteit. Als we dat omzetten naar open teelt, vindt er meer uitspoeling plaats. In de integrale aanpak is het zeker een punt van aandacht.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik heb nog een vraag, maar die stel ik in de tweede termijn.
De voorzitter:
Minister, blokje drie.
Minister Wiersma:
Voorzitter. Dit gaat over het voorliggende wetsvoorstel. Ik begin met een vraag van de mevrouw van de Partij voor de Dieren, mevrouw Visseren. Die gaat over deze wet in relatie tot de visie op de landbouw. Ik heb deze zojuist ook een beetje beantwoord. Dit wetsvoorstel ziet echt op het nakomen van afspraken met de Europese Commissie. Dit wetsvoorstel heeft geen elementen als visies in zich. Dit gaat over de vraag hoe we daadwerkelijk uitvoering geven aan de afspraak die gemaakt is. Het wetsvoorstel richt zich heel specifiek op de mestproductieplafonds, om een generieke korting te voorkomen.
Dan een vraag van het CDA, mevrouw Prins, van OPNL en ook van de heer Jaspers. Excuses, ik moet u natuurlijk allemaal nog iets beter leren kennen. Zij vroegen naar bijsturing als blijkt dat het gewenste resultaat behaald wordt. Het antwoord daarop is dat de maatregelen uit de aanpak van de mestmarkt er natuurlijk op gericht zijn om de mestproductie te verlagen en ervoor te zorgen dat die plafonds niet worden overschreden. Dat gaat om de generieke korting, zoals ik net al zei. Er zijn veel maatregelen die bijdragen, de beëindigingsregeling, het voerspoor. We gaan die nauwgezet volgen. Die weegmomenten worden gebruikt om te bekijken of bijsturing, op welk gebied dan ook, nodig of wenselijk is.
Van GroenLinks-PvdA had ik de vraag wat de definitie van een familiebedrijf is en om een verbinding te maken met regionale binding. Het antwoord daarop is dat in dit wetsvoorstel geen definitie van een familiebedrijf is opgenomen. Dat is ook niet nodig, omdat het wetsvoorstel een uitzondering kent op overdracht van rechten binnen de eerste, tweede en derde graad van de familie en tussen huwelijkspartners. Dat betekent dat een ondernemer, wanneer hij daar gebruik van wil maken, zelf bewijsmateriaal moet aanleveren aan RVO om aan te tonen dat er sprake is van een uitzonderingsgrond. Het bedrijfstype is daar dus niet relevant voor, maar de bewijslast is dat wel. De familiaire link is tamelijk makkelijk te onderbouwen, denk ik.
Dan was er nog de vraag van de SP of de wet op tijd komt en of hij zorgt voor voldoende zekerheid en rust voor de instandhouding van bedrijven. Ik heb al een aantal malen gezegd dat dit echt voorziet in het nakomen van de afspraak die we in de derogatiebeschikking hebben gemaakt met de Europese Commissie. Er speelt uiteraard nog veel meer in de sector. Dit wetsvoorstel brengt zeker de rust niet weder. Ik hoop dat het beleid waar we straks mee komen daar invulling aan geeft. Dit wetsvoorstel ziet uitsluitend op het nakomen van de afspraak.
Het CDA had ook nog een vraag over het bijsturen, maar die heb ik zojuist ook beantwoord.
De BBB vroeg of ik hier mijn toezegging wilde herhalen dat ik zo spoedig mogelijk de afroming in wil trekken. Uiteraard. Die weegmomenten zijn er. We houden een vinger aan de pols. Zodra het niet nodig blijkt, zullen we — daar is de AMvB voor bedoeld — weer het voorstel doen om de afromingspercentages eraf te halen. Dat doen we zo snel mogelijk, wel met de kanttekening dat er, zoals ik net ook zal zei, bij de implementatie van het fosfaatrechtenstelsel bij melkvee de voorwaarde van de Europese Commissie is dat er standaard 10% moet worden afgeroomd om het aan staatssteun te laten voldoen. Die rechten vervallen echter niet. Die worden niet doorgehaald. In het normale geval worden die in de fosfaatbank geplaatst en weer op een bepaalde manier aan de landbouw ter beschikking gesteld. Dat moet gebeuren in het kader van een vrijstelling. Die afroming vervalt dus niet, omdat dat een specifieke voorwaarde is van de Europese Commissie.
De BBB had nog een vraag. Dat is een lange vraag, zie ik. Die ging over de leasemarkt. Startende ondernemers kunnen in een moeilijk traject komen. Bedrijfsopvolging wordt ingewikkeld. In de schriftelijke beantwoording gaf ik aan dat er, als er niet afgeroomd wordt bij lease, bij voorbaat niet voldaan kan worden aan de mestproductieplafonds. De vraag was waar dat op gebaseerd is. Bij de berekening die in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ligt, wordt er een aanname gemaakt van 65% deelname aan de uitkoopregelingen. Er resteert nog een aanzienlijke reductieopgave om aan de afspraak met de Europese Commissie te voldoen. Om die reductieopgave te realiseren is het voorliggende voorstel echt noodzakelijk om te laten zien dat we beleid voeren dat erop gericht is die afspraak na te komen. Als we de lease daarvan zouden uitzonderen, is het transactiegemiddelde van rechten onvoldoende om de afspraak na te komen. In de weegmomenten zullen we uiteraard de ontwikkelingen rondom de mestproductie in ogenschouw nemen en wegen. Dat kan mogelijk ook resulteren in de aanpassing van de afroming of de percentages.
De BBB vraagt of we in het weegmoment willen meenemen dat bij het verleasen van rechten niet meer afgeroomd wordt dan strikt noodzakelijk is. In dit wetsvoorstel is een inschatting gemaakt van wat het strikt noodzakelijke afromingspercentage is. Ik wil ook niet verder gaan dan strikt noodzakelijk om aan de afspraak te voldoen. Ik erken dat het ingrijpend is, maar ik erken ook dat het nakomen van afspraken met de Europese Commissie, waar we voor dit regeerprogramma nog heel wat handel mee te voeren hebben, bij wijze van spreken, ook van groot belang is. Wat strikt noodzakelijk is geldt dus voor alle vormen van overdracht, ook voor de lease. Ik zeg toe dat ik in de weegmechanismen zo goed mogelijk zal inschatten of die percentages nog passend zijn en dat bij het verleasen van rechten niet meer dan strikt noodzakelijk zal worden afgeroomd. Dat zal ik meenemen in de weegmomenten. Die toezegging heeft u dus.
De Partij voor de Dieren vroeg waarom er geen uitzondering wordt gemaakt voor koplopers. In mijn inleiding haakte ik juist in op uw opmerking, omdat er heel veel verschillende types koplopers zijn. Op het moment dat we bepaalde groepen gaan uitzonderen, zoals kleine boeren, jonge boeren, Caring Farmers, biologische boeren, biodynamische boeren, grondgebonden boeren of andere vormen, komt het doelbereik van het behalen van de afspraak weer buiten beeld. Desalniettemin vindt de afroming alleen plaats bij transactie. Bestaande biologische bedrijven of Caring Farmers die geen transacties doen en niet handelen in rechten, worden niet geconfronteerd met afroming.
De SP vroeg met betrekking tot afroming naar het ineens veel meer gaan voorkomen van bepaalde bedrijfsvormen waardoor het collectief halen van de doelen niet mogelijk is. Op dit moment is er geen onderscheid in bedrijfsvoering en is er alleen een uitzondering voor familie in de eerste, tweede of derde graad, of voor partners. Wat dat betreft zijn de verschillende bedrijfsvormen geen onderdeel van de uitvraag die de RVO doet als overdracht plaatsvindt. Omdat het wetsvoorstel daarop niet voorziet, is het niet van belang die in beeld te brengen. Ik houd u uiteraard wel op de hoogte van de monitoring die de RVO doet, maar die gaat niet specifiek op bedrijfsvormen. Dit zet het doelbereik niet onder druk.
Het CDA, mede namens OPNL, had een vraag over de generieke korting en de impact die dat zou hebben. O, dat ging over de scenario's. Die vraag heeft u tussendoor al gesteld. Die hebben we dan al gehad.
Van de ChristenUnie kwam nog de vraag over de jonge boeren en het toekomstperspectief. Die vraag heb ik gaandeweg ook al beantwoord, omdat we dus met de jonge boeren werken aan een plan over hoe we specifieke punten voor jonge boeren juist in het beleid kunnen uitwerken.
De voorzitter:
En dat was dan weer mede namens D66.
Minister Wiersma:
Ja, u houdt mij scherp. Dank. De heer De Vries van de SGP had een vraag over de concrete invulling van de wetswijziging door middel van een AMvB. De in het wetsvoorstel opgenomen derogatiegrondslagen maken het mogelijk om de hoogte van de afromingspercentages bij AMvB te wijzigen op het moment dat daartoe aanleiding is. Er zijn zojuist een aantal vragen over gesteld die de aanleiding daarvan schetsen. De invulling van zo'n AMvB is afhankelijk van de uitkomsten uit het weegmoment. Die zullen anticiperen op de vragen die daarover zojuist gesteld werden.
Er was nog een vraag over het niet meerekenen van de vermindering van de mestplaatsingsruimte, omdat we op voorhand niet kunnen inschatten hoeveel mest niet geplaatst kan worden, wat voor effect dat heeft en dus of we niet op voorhand te streng zijn in plaats van dat we later aan de afromingsknop gaan draaien. Op dit moment ziet het wetsvoorstel op de regulering van de mestproductie en niet op de plaatsing van mest. Vanwege de derogatiebeschikking betreft de maximaal toegestane mestproductie in 2025 is het nodig om nu al te laten zien hoe we als overheid met beleid inzetten op het nakomen van die afspraak. We kunnen op dit moment geen inschatting maken van het effect van het verlies aan plaatsingsruimte volgend jaar. Het is wel zo dat we hebben afgesproken — het is al een aantal keer eerder benadrukt — dat we dit weegmoment echt gebruiken om te kijken wat de stand van zaken is en wat strikt noodzakelijk is. Misschien zijn we aan de voorkant strenger, maar zodra de ruimte dat toelaat willen we versoepelen.
Een vraag van GroenLinks-PvdA ging over een wiebelige AMvB. De vraag was hoe we daar stabiele wet- en regelgeving mee willen garanderen en de koplopers willen belonen voor hun innovatieve gedrag. De voorspelbare, inzichtelijke regelgeving is natuurlijk van groot belang, dat zijn we volgens mij allemaal met elkaar eens. Het is ook waar ik met mijn departement hard aan werk. Voor regelgeving is het daarnaast wel van belang dat die, juist ook in het licht van de vorige vraag, aangepast kan worden, omdat we snel moeten anticiperen als de ontwikkelingen en het weegmoment daartoe ruimte bieden, bijvoorbeeld door de afromingspercentages te verlagen of op te heffen. Er is in die zin geen sprake van een wiebelige AMvB, want hij moet gewoon goed onderbouwd zijn en hij wordt ook met een voorhangprocedure aan zowel de Tweede als aan de Eerste Kamer voorgelegd. Ik wil daarmee zeggen dat er juist een hele zorgvuldige procedure aan voorafgaat.
Dan kom ik op de vraag van de BBB over het overleg met de sectoren over de mestproductieplafonds en de afroming. Tijdens de voorbereiding van het ingediende wetsvoorstel is op verschillende momenten met vertegenwoordigers van alle sectoren gesproken. Het voorstel heeft ook al eerder ter internetconsultatie voorgelegen. Daarbij heeft de regering alle ingestuurde consultatiereacties meegewogen. Dus er is veelvuldig overleg over alle zaken geweest.
Van het CDA en OPNL kwam nog een vraag over de handhaving door de NVWA. Die vraag heb ik dus zojuist ook tussendoor beantwoord.
Dan was er nog een vraag van GroenLinks-PvdA over bedrijfsoverdrachten. Er werd genoemd dat het lastig is voor de NVWA en de RVO en de vraag was waarom er geen simpeler voorstel voor is. Het wetsvoorstel stelt voor om bij bedrijfsoverdrachten een standaard afroming toe te passen, want dat draagt bij aan het zo veel mogelijk voorkomen van overschrijding van de plafonds. Daarnaast is de afroming bij bedrijfsoverdrachten wenselijk om de constructies te voorkomen die zijn gericht op het ontgaan van de afroming bij de overgang van losse rechten, en om belemmeringen bij onder meer bedrijfsovernames door vaak jonge landbouwers zo veel mogelijk weg te nemen. Daarom is er juist gekozen om bij die overdrachten in familieverband geen afroming toe te passen, tot in de derde graad. Dat gaat dus best ver. De uitzonderingen waartoe dit leidt, zijn ook in het wetsvoorstel opgenomen. De voorgestelde uitzonderingen sluiten ook aan bij de eerder door de RVO gehanteerde uitvoeringslijn die gebruikt en toegepast wordt in het kader van het fosfaatrechtenstelsel. Op verzoek van de Tweede Kamer zijn daarbij nog een aantal uitzonderingen toegevoegd, waarbij sprake is van een bedrijfsoverdracht in familieverband waar rechtspersonen bij betrokken zijn.
Dan was er nog een vraag van PvdA-GroenLinks en de SP over voldoende capaciteit voor handhaving en ondersteuning, en over waarom de onduidelijkheid van artikel 32 niet is opgelost. Zoals ik zojuist antwoordde op de vraag van het CDA, is er voor toezicht en handhaving op het mestbeleid voldoende capaciteit beschikbaar gesteld. Het gaat om ruim 60 miljoen per jaar. Dat bedrag wordt ingezet voor administratief en fysiek toezicht en handhaving van alle mestregels, alsook de Versterkte Handhavingsstrategie Mest.
In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat het niet nodig was om de onduidelijkheid in artikel 32 op te lossen, omdat achteraf bleek dat de tekst juridisch correct is. Dit is goed gecheckt, ook bij de NVWA. Daarmee is de onduidelijkheid daaromtrent weggenomen.
Dit was het blokje, voorzitter.
De voorzitter:
Nou, minister, dan zou ik zeggen: laten we doorgaan met het volgende blokje.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Ik ga over naar het laatste blokje: overig en varia. Ik begin dan met een vraag van de mevrouw van de Partij voor de Dieren over het voorstel om binnen zes maanden het routinematig couperen van varkensstaartjes in te vullen. Deze regelgeving ziet op het verbod op het routinematig couperen van staarten van biggen en bevat open normen. Daardoor is het op dit moment lastig om te handhaven. We zijn op dit moment samen met de NVWA bezig om die normen in te vullen. Voor het einde van het jaar wordt u geïnformeerd over de wijze waarop we voornemens zijn om dat te doen. Dat is ook de uitvoering van de motie uit mei van het Eerste Kamerlid. Dat bent u overigens zelf, zie ik hier. De motie verzoekt de regering om voor het eind van het jaar met een voorstel te komen. Dat is in ontwikkeling.
De heer Jaspers van BBB had de vraag of ik het mestverwerkingsproject in Emmen ken. Ja, dat ken ik. Dat is een interessant project. Het gaat over de opwekking van biogas uit vaste mest. Dat helpt bij de verwerking van mest. Ik sta positief tegenover alle vormen van innovatie en vind het een heel mooi voorbeeldproject, waar ik zeer positief tegenover sta.
Mevrouw Visseren van de Partij voor de Dieren had een vraag over de import van vleeskalveren. Ik begrijp uw zorg over de import van kalveren. Het is zo dat de huidige Transportverordening de langeafstandstransporten expliciet wel toestaat. We hebben in zowel het hoofdlijnenakkoord als het regeerprogramma afgesproken dat we bezien hoe we ervoor kunnen zorgen dat die langeafstandstransporten beëindigd kunnen worden. Dat is ook de inzet die wij plegen als het gaat om de herziening van de Transportverordening, die op dit moment gaande is in de Europese Unie. Uiteindelijk is het zo dat de huidige Transportverordening dit soort transporten toestaat. Daarnaast zijn we gehouden aan de Europese regels rondom vrij verkeer van goederen. De enige manier om dit echt goed te regelen is dus in Europees verband. Daar zal ik me voor inzetten bij de onderhandelingen over de herziening van de Transportverordening.
BBB vroeg nog naar de bevoegdheden van de provincies, naar nationale koppen op nationaal beleid en het gelijke speelveld in ons land. Ik vind het natuurlijk ook van groot belang dat provincies onderling afspraken maken en regels toepassen die in lijn zijn met het beleid dat wij als kabinet voorstaan. Daar ben ik natuurlijk met hen over in gesprek. Het kabinet wil geen nieuwe nationale koppen. Bestaande nationale koppen op nationale wetgeving willen we zo veel mogelijk gaan schrappen. Wel is het zo dat de provincie een bepaalde mate van autonomie heeft als bevoegd gezag. Ik kan ze daar natuurlijk niet in sturen. Ik hoor dus wat u zegt, maar zij hebben eigen bevoegdheden waarbinnen ze zelf keuzes kunnen maken.
De heer Van Kesteren van de PVV had nog een vraag over de bandbreedte tussen minimale en maximale eisen in Europese regelgeving. Deze vraag refereert aan het op 26 juni door de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur uitgebrachte advies, Met recht balanceren. Een van de aanbevelingen daarin luidt om bij de omzetting van Europese richtlijnen in nationale wetten te kiezen voor een robuuste invulling, die zich niet beperkt tot de minimumeisen. Op dit moment wordt er vanuit het kabinet door mijn collega van VRO gewerkt aan een kabinetsstandpunt op dit punt. Ik kan daar persoonlijk niet op vooruitlopen. Wel kan ik zeggen dat het kabinet, en zeker ook deze minister van LVVN, de mening is toegedaan dat nationale koppen absoluut ongewenst zijn. Die moeten we echt voorkomen. Het kabinet wil dat ook; dat staat ook in ons regeerprogramma. Het lastenluw implementeren van wet- en regelgeving is wel van belang.
De heer Dessing van Forum voor Democratie sprak over de stikstofnormen en het meetnetwerk. Hij vroeg waarom we het papieren probleem niet snel oplossen. Het antwoord daarop is natuurlijk dat het niet alleen een papieren probleem is. Als het gaat om het stikstofbeleid, hebben de natuurdoelanalyses laten zien dat we niet hebben voldaan aan het verslechteringsverbod dat is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarom moeten wij de natuur beschermen en waar nodig herstellen. Daar moet het beleid op gericht zijn. Het kabinetsbeleid is daar ook op gericht, want de coalitie en het kabinet hebben zich gecommitteerd aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Europese afspraken. Daar zal het beleid dan ook op gericht zijn. Ik ben het met de heer Dessing eens dat we daarbij pragmatisch te werk moeten gaan. Ik zal erop toezien dat bij implementatie van Europese richtlijnen in nationale wetgeving de uitvoerbaarheid daarvan een belangrijke plek krijgt.
De heer Dessing (FVD):
Dank u wel, minister, voor dit antwoord. Is de minister bekend met het rapport van Harry Prins waaruit blijkt dat de habitat in Nederland eigenlijk juist in een heel goede staat is en dat de noodzaak om te gaan beperken eigenlijk niet aanwezig is?
Minister Wiersma:
Ik ken het rapport. Waar het gaat om de natuurdoelanalyses heeft de Ecologische Autoriteit een belangrijke rol als adviserend orgaan van de Staat. Er is wel gebleken dat er sprake is van verslechtering in bepaalde natuurgebieden. In sommige habitattypes gaat het goed. Je ziet ook bepaalde habitattypes waar goed beheer wordt toegepast, waar het ondanks overschrijding van de KDW's toch goed gaat. Het is een breed palet aan wat goed gaat en wat minder goed gaat. Het beleid is er wel op gericht om ervoor te zorgen dat wij de Europees gemaakte afspraken nakomen.
De volgende vraag ging over het meetnet van de waterkwaliteit, waarin wijzigingen plaatsgevonden zouden hebben. Het antwoord daarop is dat we voor grond- en oppervlaktewater gebruik maken van verschillende meetnetten, onder andere het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid en het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit, en van de metingen die de drinkwaterproductielocaties doen. Voor de oppervlaktewaterkwaliteit wordt gerapporteerd met gegevens van het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater en metingen van de Kaderrichtlijn Water op de monitoringslocaties. De resultaten van de metingen vanuit de diverse meetnetten moeten een representatief beeld geven van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in Nederland.
In deze meetnetten is de meetmethodiek, zoals het aantal en typen meetpunten, zorgvuldig bepaald. Het aanpassen hiervan zal uiteindelijk niet resulteren in een andere, betere of slechtere waterkwaliteit, maar laat slechts via de methode een beeld zien van de stand van zaken. Wijzigingen in de meetnetten zullen ook niet leiden tot een ander beeld daarvan, omdat ze een vastgestelde methodiek hanteren.
De heer Dessing (FVD):
Het is een heel technisch verhaal, dus ik moet daar heel even technisch in duiken en de minister misschien toch op een andere richting wijzen. Volgens onze gegevens blijkt uit het rapport dat ik heb genoemd, dat die toegevoegde meetpunten, die historisch gezien überhaupt al zorgen voor een vervuiling van de gegevens, op een ander hoogteniveau liggen. Zij liggen meer op het oppervlaktewaterniveau dan op het grondwaterniveau. Als je die twee met elkaar gaat vermengen, krijg je uitspoeling van nitraat in de hogere lagen. Dat leidt uiteraard tot een hogere nitraatconcentratie, maar die verdwijnt in de lagere lagen weer. Dat is toch een vervuiling van de meetresultaten? Dat moet de minister toch met Forum voor Democratie eens zijn?
Minister Wiersma:
Er zijn dus wel verschillende meetnetten, maar die geven in principe via dezelfde meetprotocollen metingen weer. De rapportages die wij richting Brussel doen, worden daar niet nadelig door beïnvloed. Die laten, conform dat meetprotocol, een daadwerkelijke trend van de stand van de waterkwaliteit zien.
De heer Dessing (FVD):
Dan denk ik dat ik in de tweede termijn door middel van een motie toch een uitspraak vanuit deze Kamer ga doen, omdat uit onze gegevens blijkt — en dat heeft de regering ook zelf toegegeven — dat die metingen een vertekend beeld geven en dat het in plaats van die 88%-norm weleens 95% zou kunnen zijn. Ik kom daar dus met een motie in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
U kunt via een motie een uitspraak aan de Kamer vragen, maar u kunt die niet doen.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Dit was het einde van mijn laatste blokje.
De voorzitter:
Ik zie dat er nog een paar korte vragen zijn. Een vraag is van de heer Jaspers namens de BBB.
De heer Jaspers (BBB):
De minister gaf net aan dat de provinciale overheden eigen bevoegdheden en eigen beslismogelijkheden hebben. Daar sta ik ook helemaal achter. Maar als we nu in Brabant bijvoorbeeld zien dat er voorstellen zijn voor het autoluw maken, dan raken die voorstellen toch ook ons landelijk beleid en ons landelijk wegennet? Hoe gaan we daarmee om?
Minister Wiersma:
Dit is natuurlijk een vraag die niet ziet op het beleidsterrein landbouw. In die zin kan ik alleen maar nogmaals benadrukken dat waar de provincies autonoom beleid kunnen ontwikkelen, zij die bevoegdheid ook hebben. Zeker als het gaat om landbouw, vergunningverlening en natuurbeleid, zijn zij de bevoegde gezagen. Wij hebben daarin ieder onze eigen rol en verantwoordelijkheid. Nogmaals, ik ben van mening dat, conform het standpunt van dit kabinet, wij zo veel mogelijk nationale koppen moeten schrappen en niet moeten implementeren. Maar ik kan niet tornen aan de bevoegdheden van de provincies. Uiteraard sta ik, daar waar het gaat om het landelijk gebied en de ontwikkelingen in de agrarische sector, wel in nauw contact met de provincies en hebben we regelmatig bestuurlijk, zowel informeel als formeel, overleg met elkaar over alle thema's die het landelijk gebied raken. Maar nogmaals, zij hebben hun eigen verantwoordelijkheden en die respecteer ik.
De heer Jaspers (BBB):
Een eigen verantwoordelijkheid respecteer ik ook, maar als dat het landelijk beleid raakt vanwege bijvoorbeeld wegen, dan hebben we een gezamenlijk belang. Dan zal afgewogen moeten worden wat het algemeen belang is.
Minister Wiersma:
Zoals ik zojuist al aangaf, sta ik in nauw contact met de provincies als het mijn beleidsterrein aangaat. Dat soort dilemma's en spanningsvelden worden ook altijd besproken. Ik weet dat mijn collega's van andere beleidsterreinen hetzelfde doen. Ik ga ervan uit dat zij dezelfde afweging meegeven aan de decentrale overheden.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dank voor het antwoord op de vraag die ik stelde over de langeafstandstransporten. Het is fijn dat de minister zich in Europees verband inzet om die langeafstandstransporten aan te pakken. Mijn vraag daarbij is wat de inzet van de minister is. Welke wijzigingen beoogt de minister?
Maar ik stelde de vraag iets breder. Ik legde het verband met de rol van de kalversector in de uitstoot van fosfaat en stikstof. In de sector overig neemt die een groot aandeel van de fosfaat- en stikstofuitstoot voor zijn rekening. Er zijn in de Tweede Kamer twee moties aangenomen die het kabinet vragen om daar wat aan te doen. Die moties waren van het lid Vestering en de leden De Groot en Grinwis. Die zijn allebei aangenomen. Het betreft dus eigenlijk de relatie tussen het langeafstandstransport, het feit dat de kalversector veel uitstoot bewerkstelligt en dat er twee moties zijn aangenomen in de Tweede Kamer die het kabinet vragen daar wat aan te doen. Mijn vraag aan de minister is dus om op dat pakket aan vragen te reageren. Wat doet de minister aan de kalversector, gezien het feit dat kalveren vaak over lange afstanden worden geïmporteerd en het feit dat de Tweede Kamer daarover twee keer een uitspraak heeft gedaan?
Minister Wiersma:
Het is volgens mij helder dat de inzet op de Transportverordening erop gericht is om langeafstandstransporten te voorkomen. Dat moet in Europees verband, zoals ik zojuist ook aangaf. Dat is ook mijn inzet bij de herziening van de Transportverordening. Er is op dit moment geen beleid gericht op bepaalde sectoren in Nederland. Voor de categorie overig gelden nog geen sturingsmechanismes, maar we volgen de ontwikkeling in die categorie natuurlijk ook. De Tweede Kamer heeft gevraagd om te kijken of er een borging kan zijn wat betreft de bijdrage van die categorie aan de productie. We hebben bijvoorbeeld ook een Lbv voor kleine sectoren opengesteld, waar deze bedrijfstypes aan mee kunnen doen. Maar een bepaalde sector stopzetten, verbieden of begrenzen is op dit moment niet aan de orde. Dat is los van het feit dat het kabinet die langeafstandstransporten ook wil beëindigen.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dan ben ik heel benieuwd wat de minister concreet wil doen om die langeafstandstransporten te veranderen. Wat is dan het nieuwe maximumaantal kilometers dat de minister beoogt?
Ik zou de minister toch ook willen vragen om te reageren op die moties die in de Tweede Kamer zijn aangenomen. Misschien kan dat in de tweede termijn. De minister wordt namelijk echt gevraagd om wat te doen aan de kalversector. Er ligt dus gewoon een opdracht van de Tweede Kamer aan de minister. Ik ben benieuwd wat zij daarmee van plan is te doen.
Minister Wiersma:
Ik stel voor dat ik daarop terugkom in de tweede termijn. Ik ben hier met het wetsvoorstel onder de arm gekomen. Op de stand van zaken van die moties kom ik dus in de tweede termijn terug.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
Dan komen wij thans bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Kluit namens GroenLinks-PvdA, en vandaag ook namens Volt.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik ben mijn papiertje vergeten.
De voorzitter:
Uw tijd loopt.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Dat is niet toevallig, want ik was in de eerste termijn een vraag vergeten. Ik ga die toch nog stellen. De minister gaat met haar beleid zwaar inzetten op het gebruik van eigen mest op eigen grond, ook via RENURE. Daarmee komt sterk de vraag om de hoek hoe de controle op de additieve stoffen verloopt. Ik heb daarover als lid vragen gesteld. De minister gaf aan dat er geen specifieke milieu- of voedselveiligheidseisen worden gesteld aan de additieven die boeren bijmengen aan drijfmest. Daarbij wordt wel uitgegaan van het voorzorgsprincipe in combinatie met administratieve controles. Maar op deze manier kunnen gipsplaten bijgemengd worden, om maar een voorbeeld te noemen, en bouwafval. Daar zitten soms ook pfas en andere giftige sulfaten op, die dan ook in akkers of in grondwater kunnen komen. Gelet op alles waar we over praten lijkt dat ons heel onwenselijk, zeker omdat de boer daar niks aan kan doen. Die kan daar niet op sturen. Ik wil aan de minister vragen of zij wil toezeggen om met de NVWA in gesprek te gaan om te komen tot fysieke controles, of misschien moet het op een andere manier, om de kwaliteit van die additieven te controleren zodat we voorkomen dat er gevaarlijke stoffen in het milieu komen. Dat was de vraag die ik had achtergelaten.
De minister heeft een heleboel dingen in gang gezet, maar u proeft wel een beetje aan het debat in deze Kamer dat wij heel veel twijfels hebben of al die plannen wel tot wasdom gaan komen en voldoende resultaat gaan boeken. Een van de voorbeelden is het volgende. We zitten hier en kunnen in de krant lezen dat op dit moment boeren die deelnemen aan vrijwillige uitkoopregelingen uitgekocht worden door slachtbedrijven die deze boerderijen nog in bedrijf willen houden. Nou, daar zit je dan. Het gevolg kan natuurlijk zijn dat deze bedrijven alsnog uitgekocht moeten worden, maar dat de prijs dan wel enorm gestegen is. Gaat de minister daar actie op ondernemen?
Dan een tweede vraag over de brede beëindigingsregeling. Als wij geen grond kunnen kopen vanwege de financiën — dat is dan misschien een gegeven — kunnen er dan in dat vrijwillige beëindigingspakket wellicht wel eisen gesteld worden aan het grondgebruik na de uitkoop door het Rijk?
De minister heeft gelukkig een grote liefde voor de jonge boeren, die wij ook voelen. Ze is met ze in gesprek. Dat is goed, maar wij zouden ook heel graag willen weten hoe de jonge boeren in het beleid passen, zeker op het moment dat er heel hard ingegrepen moet worden. Hoe kunnen duurzame boeren en jonge boeren daarin een beschermde positie krijgen? Ik wil de minister vragen om, als zij op een rijtje heeft wat er met de jonge boeren en de duurzame boeren gaat gebeuren, ons in het eerste kwartaal een brief te sturen over hoe de toekomst voor deze categorieën boeren er nu uitziet en hoe wij ze moeten beschermen op het moment dat het misgaat met de Nitraatrichtlijn of het achtste pakket of omdat wij niet voldoen aan de normen. Zoals ik bij bijna al mijn collega's hoorde, is deze Kamer zeer gemotiveerd om onze jonge boeren en onze duurzame boeren daar niet onder te laten lijden.
Dan heb ik nog één vraag, een praktische vraag. Ik heb net nog zitten googelen, maar ik heb het niet kunnen vinden. Als wij nou boetes krijgen, hoe hoog zijn die dan? Waar moeten we dan op rekenen? Kan de minister daar een soort zicht op geven?
Dan kom ik tot mijn afweging voor het wetsvoorstel. We hebben best wel wat kritische noten gekraakt over het wetsvoorstel. Wij denken dat een AMvB geen betrouwbaar instrument is om er wetgeving mee vorm te geven. De minister is heel optimistisch en zegt: ja, maar het is zo mooi als we via een AMvB de afromingsnormen kunnen bijstellen, bijvoorbeeld als we de doelen al gehaald hebben. Maar het is veel waarschijnlijker dat de doelen niet gehaald worden. Dan is een AMvB opeens een instrument geworden om heel hard in te grijpen. Dat vinden wij niet fijn voor onze agrarische sector. Maar goed, de minister wil dit proberen en heeft er vertrouwen in. Wij gaan haar niet tegenhouden, want 10% reductie is beter dan niets. Ik zal mijn fractie toch positief adviseren, maar daar stel ik wel nadrukkelijk het volgende verzoek tegenover. Wij willen graag weten hoe het met de jonge en duurzame boeren gaat als het misgaat. Kunnen we daar een brief over krijgen?
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kluit. Dan is het woord aan de heer Holterhues namens de ChristenUnie en mede namens D66.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Mijn fractie bedankt de minister voor de beantwoording van onze vragen, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de beantwoording erg high-level blijft. De minister heeft het over doelsturing, innovatie en veel over overleg met de sector, maar het ontbreekt naar het oordeel van onze fractie aan concrete invulling en uitwerking van deze begrippen. Mijn fractie heeft er begrip voor dat de minister nog niet op alle vragen over de inhoud een antwoord heeft, maar de vragen van mijn fractie gingen, naast de inhoud, ook over de termijn. Daar zou ik wel graag een antwoord op willen hebben. Kan de minister, in aansluiting op de vraag van mevrouw Kluit, toezeggen wanneer zij met concrete plannen komt als het gaat over het perspectief van jonge boeren? Als het kan, dan graag in het eerste kwartaal van volgend jaar.
Dan het perspectief voor de biologische landbouw. Nederland heeft de ambitie dat over vijf jaar, in 2030, 15% van het landbouwoppervlak voor biologische landbouw gebruikt wordt. Kan de minister toezeggen wanneer zij met concrete plannen in dezen komt?
Kan de minister, als het gaat over het langetermijnperspectief, toezeggen wanneer zij met concrete plannen komt aangaande grondgebonden landbouw?
Voorzitter. Dan over de inhoud. Mijn fractie vreest — we zijn daar niet alleen in — dat we met de maatregelen in het wetsvoorstel en de Lbv en de Lbv-plus de doelstellingen voor 1 januari 2026 niet gaan halen vanwege het gigantische mestoverschot. De minister zegt toe de Eerste Kamer mee te nemen in de cijfers en feiten naar aanleiding van het eerste wegingsmoment. Als nu blijkt dat we onvoldoende op schema liggen, zijn er acuut maatregelen nodig om een generieke korting te voorkomen; dat zeggen we omwille van de agrarische sector. Kan de minister toezeggen ook tussentijds direct met extra maatregelen te komen als uit de wegingsmomenten blijkt dat deze nodig zijn? Ik wil daar van de minister graag een toezegging over.
Voorzitter. De minister heeft het op de langere termijn over toch kijken of we in Europa derogatie kunnen regelen. De minister heeft het er daarnaast over dat zij haalbaarheid en uitvoerbaarheid van essentieel belang vindt. Mijn fractie denkt dat er ook in het verleden al veelvuldig overleg is geweest met Brussel en dat uiteraard altijd wordt gekeken naar haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Dat is gewoon niet nieuw. Wat gaat de minister nu echt anders doen? Dat is de dringende vraag van onze fractie.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Holterhues. Dan is het woord aan mevrouw Visseren-Hamakers, namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Dank, voorzitter. Ook dank, uiteraard, aan de minister voor de beantwoording van onze vragen, zowel in de schriftelijke ronde als vandaag. Vooral het antwoord op onze vraag wanneer de minister komt met de uitgewerkte plannen over routinematig couperen van varkensstaartjes doet ons deugd. Wij kijken dat voorstel voor het eind van het jaar echt tegemoet.
In de eerste termijn vroeg ik de minister hoe wij de uitwerking van dit specifieke wetsvoorstel kunnen zien in het kader van de brede visie van de minister op het gebied van landbouw en voedsel. Je bredere langeretermijnvisie heeft uiteraard ook consequenties voor de manier waarop je het huidige wetsvoorstel handen en voeten geeft. Ook al heeft de minister niet direct antwoord gegeven op die vraag, mijn fractie kan toch uit de antwoorden van de minister vanavond een aantal elementen destilleren van de visie van dit kabinet en de minister in de bredere zin op het landbouwbeleid, vooral uit haar antwoorden over die uitzonderingen. De minister zei: als we uitzonderingen gaan maken voor specifieke doelgroepen, groepen boeren, komt het doel van deze wet onder druk. Het is natuurlijk maar net welke andere maatregelen je neemt. Dat is een politieke keuze. Dus natuurlijk is er ruimte voor uitzonderingen voor specifieke boeren, bijvoorbeeld biologische boeren en koplopers op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn, als je die ruimte om de doelen te halen bijvoorbeeld bij de intensieve veehouderij vandaan haalt. Dat is een politieke keuze. Daarmee laat de minister zien wat haar bredere visie op de landbouw en de veehouderij is.
Hetzelfde geldt voor innovatie. Ik heb de minister enthousiast horen zijn over innovatie in voeding en stallen. Mijn fractie maakt zich ernstig zorgen, eigenlijk over allebei, maar met name ook over voeding. We vragen bijvoorbeeld al enorm veel van koeien die melk produceren. Als je dan gaat spelen met de voeding die zij krijgen, ben ik bang dat hun gezondheid en hun welzijn nog ernstiger onder druk komen te staan. Graag een reactie van de minister daarop: hoe kan zij mijn zorgen in acht blijven nemen over de gezondheid en het welzijn van bijvoorbeeld koeien die melk produceren?
Dan zegt de minister dat dit kabinet geen beleid heeft om minder dieren in de veehouderij te gaan houden, zoals ook is opgenomen in het hoofdlijnenakkoord. Daar was ik al bang voor, uiteraard voor de dieren zelf, maar ook voor de doelen in de breedste zin des woords van het landbouw- en voedselbeleid. Ik zie oprecht niet in hoe alle doelen op het gebied van landbouw, voedsel, klimaat, biodiversiteit, dierenwelzijn en gezondheid van ons allemaal kunnen worden bereikt zonder het houden van minder dieren in de veehouderij. Graag een reactie van de minister hoe zij van plan is om die hele brede doelen van het landbouw- en veehouderijbeleid te bewerkstelligen met het huidige aantal dieren. Op een gegeven moment zijn de biologische theorieën ook van toepassing op de landbouw. Ik ben echt heel benieuwd naar het antwoord van de minister, want volgens mij past het simpelweg niet. Dat waren een aantal reflecties op onze eerste termijn.
Concluderend is de Wet wijziging Meststoffenwet wat mijn fractie betreft een klassiek voorbeeld van too little, too late. De maatregelen zijn sowieso onvoldoende om het mestprobleem en de andere problemen van de veehouderij op te lossen, met alle gevolgen van dien voor onder meer de dieren die gehouden worden in de veehouderij, de natuur, de biodiversiteit, het klimaat en de waterkwaliteit. Hoogstwaarschijnlijk zijn de maatregelen zelfs ook onvoldoende om aan de Europese Nitraatrichtlijn te voldoen, terwijl dit toch voor de minister het belangrijkste doel van deze wet is. Hierdoor moeten er waarschijnlijk binnenkort halsoverkop aanvullende maatregelen worden genomen om alsnog aan de richtlijn te voldoen, met alle gevolgen voor boeren van dien. Er zijn hier dus alleen maar verliezers. De wet is in alle opzichten niet doelmatig en niet doeltreffend.
De fractie van de Partij voor de Dieren heeft samen met collega's drie moties voorbereid om de meest serieuze problemen van de wet iets te verzachten en echte stappen te zetten op weg naar een meer duurzame, diervriendelijke en rechtvaardige landbouw.
Ik begin met de motie over mestfraude.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de NVWA aangeeft dat de fraudedruk onder de nieuwe Meststoffenwet niet afneemt;
constaterende dat in de nieuwe Meststoffenwet een financiële bijlage ontbreekt;
verzoekt de regering in overleg met de NVWA, RVO en FIOD te voorzien in voldoende aanvullende middelen om adequaat te handhaven op mestfraude,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visseren-Hamakers en Van Aelst-den Uijl.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter E (36618).
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Ten tweede een motie om de biologische, biologisch-dynamische en andere koplopers in de sector te ontzien bij het afromen van productierechten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de biologische en biodynamische sector en andere koplopers in de wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie niet ontzien worden van het afromen van productierechten;
overwegende dat deze sectoren zouden kunnen krimpen als de voorgestelde afroming ook voor de biologische, biodynamische landbouw en andere koplopers gaat gelden;
overwegende dat een krimp van deze sectoren onwenselijk is omdat de Nederlandse overheid als doel heeft dat in 2030 15% van het landbouwoppervlak voor biologische landbouw moet worden gebruikt;
verzoekt de regering om uiterlijk in juli 2025 te komen met een evaluatie van de gevolgen van deze wet voor biologische en biodynamische landbouwbedrijven en andere koplopers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Visseren-Hamakers, Van Aelst-den Uijl en Kluit.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter F (36618).
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
En dan, last but not least, een motie over de krimp van het aantal gehouden dieren.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een substantiële reductie van de mestproductie en bijbehorende uitspoeling van nitraat en fosfaat noodzakelijk zijn om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water (KRW);
overwegende dat een forse vermindering van het aantal dieren dat wordt gefokt, gebruikt en gedood in Nederland niet alleen bijdraagt aan het verminderen van de mestproductie, maar ook aan het verminderen van: verlies van natuur en biodiversiteit, stankoverlast, een fraudebevorderend mestoverschot, het risico op ontstaan en verspreiden van voor de mens gevaarlijke zoönosen en dierenleed;
verzoekt de regering om het aantal dieren dat wordt gehouden in de Nederlandse veehouderij fors te beperken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Visseren-Hamakers.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter G (36618).
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Visseren. Dan geef ik het woord aan mevrouw Klip-Martin namens de VVD.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met de minister te bedanken voor de onvermoeibare manier waarop zij heeft geprobeerd onze vragen te beantwoorden. Er zijn momenten waarop je denkt dat je het begrijpt, maar nadat je een paar uur vragen en antwoorden hebt gehad, blijkt toch dat wij — ik — een aantal dingen nog steeds niet goed begrijpen. Ik wil op vier punten terugkomen. Dat zijn duidelijk geen vragen, omdat we er waarschijnlijk allemaal geen nachtwerk van willen maken, maar het zijn wel punten die wij bijvoorbeeld bij de behandeling van de begroting van LVVN nog een keer terug willen laten komen.
Het eerste betreft de gang naar Brussel. Wij begrijpen heel goed — ze heeft dat ook een aantal keren gezegd — dat de minister alles uit de kast trekt om te zorgen dat we gaan voldoen aan de normen van de derogatierichtlijn 2025. Maar ik hoorde de minister bij de antwoorden uit blokje drie aangeven dat de maatregelen ook zo snel mogelijk minder streng worden. Dat betekent dus toch dat de minister de huidige maatregelen als tijdelijk ziet, want zij wil graag een aanpassing van de Nitraatrichtlijn, waarbij eerst alles uit de kast is gehaald. Daar komen we graag een keer op terug, denk ik.
Dan het NPLG. Ook daarover vonden wij de beantwoording van de minister nog steeds niet duidelijk genoeg. Er komt een volledig nieuwe koers, maar op dit moment werken provincies wel op basis van 2 miljard aan de oplossingen of plannen die zij in hun PPLG's gemaakt hebben. Ook daar gaan wij t.z.t. graag op terugkomen.
Dan is er een soort semantische discussie, denk ik. De minister geeft voortdurend aan dat alles wat in het wetsvoorstel voorligt, gedaan wordt om de doelen van de huidige Nitraatrichtlijn te halen. Het is niet bedoeld om de KRW-doelen te halen. Maar de verslechterende toestand van het grond- en oppervlaktewater — lees: de KRW — is nou juist de reden geweest dat ooit de Nitraatrichtlijn is opgesteld.
Voorzitter. En dan het laatste punt. Daar hebben meerdere collega's iets over gevraagd, en de minister heeft er ook een aantal keren wat over gezegd, namelijk: er is geen plan B. De minister gaf in een van haar antwoorden aan dat we nog te weinig weten en dat we dus nog geen plan B kunnen maken. We moeten minimaal wachten tot het eerste weegmoment begin volgend jaar. Wat inmiddels heel gebruikelijk is in bestuurlijk Nederland, is dat je werkt met scenario's. Dus ik kan me heel goed voorstellen dat de minister wel een plan B maakt, maar dat zij dat vervolgens uitwerkt via een aantal scenario's. Er zijn namelijk maar een paar punten waarop de doelen wel of niet gehaald kunnen worden.
Wij zien uit naar het vervolg van deze discussie. Die is vast nog niet afgelopen. Zoals ik al in mijn bijdrage heb gezegd, zal ik mijn fractie adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Klip-Martin. Dan is het woord aan de heer Jaspers namens de BBB.
De heer Jaspers i (BBB):
Voorzitter, dank je wel. Allereerst dank aan de minister voor de toezegging ten aanzien van de lease, om niet meer dan strikt noodzakelijk af te romen en dit mee te nemen bij het eerste weegmoment. Ook dank voor de beantwoording van alle andere vragen die gesteld zijn.
Laat het duidelijk zijn: veel partijen hier maken zich zorgen over de toekomst van de boeren, maar er is maar één partij die voor de boeren is opgericht. De boeren hebben er zelf een groot belang bij dat we tot een duurzame toekomst en een duurzaam perspectief voor de landbouw komen. We kennen de praktijk, de mogelijkheden en de onmogelijkheden. Wij zijn niet blij met de beperking van de mestregelgeving, maar gezien de omstandigheden geven wij de minister het vertrouwen, de ruimte en de tijd om hier het beste van te maken.
De minister wil inzetten op innovatie, wat wij van harte ondersteunen. Wij beoordelen de problematiek op de schaal van de postzegel Nederland. Dat is al onterecht. Ieder land doet waar het goed in is. En wij zijn dat in landbouw; de beste van de wereld wordt weleens gezegd. Het opleggen van generieke normen die Nederlandse boeren de das omdoen, is buiten proporties. Het is vergelijkbaar met een gedwongen inperking van de Duitse auto-industrie omdat Duitsland meer auto's produceert dan het voor de eigen markt nodig heeft. Dat gaan we ook niet doen. Wij debatteren over een wet die hier nu voorligt. Het is niet aan ons om hier alternatief beleid, een plan B of eigen beleid te bedenken. Wij beoordelen het beleid van deze minister en deze wet. De BBB-fractie heeft de rol van de Eerste Kamer goed begrepen. Alternatieven en andere oplossingen moeten uit de Tweede Kamer komen en van het kabinet en niet hier vanaf deze plek. We moeten trots zijn op onze agrarische sector en op alle innovaties die zij doen, want zij zorgen voor ons dagelijks voedsel en voor het beheren van het landschap. Wij wensen de minister alle succes om voor deze sector een positief langjarig beleid te maken.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Jaspers. De heer Dessing namens Forum voor Democratie.
De heer Dessing i (FVD):
Even een verduidelijkende vraag aan de BBB. Ik hoorde de woordvoerder van BBB ferme woorden spreken over het feit dat, mocht die algehele korting er komen, dit lijkt op het kappen van de Duitse auto-industrie, of woorden van gelijke strekking. Betekent dit, als er een generieke korting zou komen, dat BBB dan haar eventuele steun aan dit wetsvoorstel niet gaat verlenen?
De heer Jaspers (BBB):
BBB is er altijd heel duidelijk over geweest: wij willen geen generieke korting. Daar blijven we voor staan.
De heer Dessing (FVD):
Hoe denkt BBB dat deze minister met dit wetsvoorstel de generieke korting kan voorkomen? Het is natuurlijk een glazen bol waar je in kijkt. Het is nog maar de vraag of de minister dit kan waarmaken. Als wij straks deze wet goedkeuren, hebben we een fait accompli, waar ook BBB dus eigenlijk niet blij mee is en dat onaanvaardbaar is, begrijp ik.
De heer Jaspers (BBB):
Zoals ik ook al in de eerste termijn heb aangegeven, verwacht ik niet dat een generieke korting nodig is. Ik verwacht dat wij voldoende binnenhalen met alle opkoopregelingen die nu in de ronde zijn en geweest zijn: de Lvb, de Lvb-plus en de opengestelde regelgeving. Nogmaals, ik verwacht niet dat wij aan een generieke korting toekomen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Ik help het BBB en ook de kiezers van BBB van harte hopen, maar ik heb er een hard hoofd in. Dank u wel.
De heer Jaspers (BBB):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De PVV-fractie dankt de minister voor de uitvoerige beantwoording van onze vragen. Gedurende dit debat is de PVV-fractie bevestigd in het feit dat we moeten voorkomen dat we met het opvoeren van de regeldruk de agrarische sector eerder saneren dan toekomstperspectief bieden. De minister heeft met haar antwoorden de PVV-fractie kunnen overtuigen dat zij de agrarische sector dat toekomstperspectief kan bieden, al zal dat een kwestie van lange adem zijn.
De sector heeft de afgelopen decennia uit zichzelf al heel veel geïnnoveerd, afgeschaald en ook zichzelf ingekrompen, zonder stikstofbeleid. Dat moet ik er dan even bij zeggen. De sector heeft nu vooral behoefte aan realiteitszin — de minister zei het ook al — aan haalbaarheid en aan praktische uitvoerbaarheid. Die uitgangspunten worden gedeeld door de minister, waarbij zij heel veel aandacht heeft voor de voedselzekerheid en de koppositie die onze agrarische sector inneemt in de wereld.
Ik concludeer dat de agrarische sector bij deze minister, ondanks alle te nemen hobbels en hindernissen, in betere handen is.
Tot slot een reactie op de pleidooien tijdens dit debat voor onder andere de biologische landbouw, het vegetarisme en de marktwerking, met een anekdote waarmee ik mijn inbreng in tweede termijn wil afsluiten. Een van mijn zoons, inmiddels bijna 40, vertelde mij toen hij een jaar of 10 was dat hij geen vlees meer wilde eten, omdat hij dat zielig vond voor de dieren. Ik antwoordde hem toen dat ik dat heel goed van hem begreep. Op mijn vraag wat we dan zouden moeten eten in plaats van vlees, antwoordde hij: worst, papa. Helaas heb ik toen verzuimd om deze kleine dreumes op andere gedachten te brengen, dan wel uit te leggen dat een vegetarisch eetpatroon zou kunnen leiden tot onder andere verbetering van het dierenwelzijn en een oplossing zou kunnen bieden voor het mestprobleem.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kesteren. Dan is het woord aan de heer Van der Goot van OPNL, mede namens het CDA.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst een woord van dank aan de minister voor de uitgebreide beantwoording van de vele vragen die zijn gesteld. Ook dank voor een aantal toezeggingen die u in de eerste termijn hebt gedaan, ook richting onze beide fracties. We hebben al in de eerste termijn — dat geldt voor meer fracties in dit huis — onze zorgen geuit over de effectiviteit van dit wetsvoorstel. De plafonds binnen de derogatiebeschikking zijn namelijk hard, terwijl er nog veel onduidelijk is, bijvoorbeeld over het aantal bedrijven dat valt onder de uitvoering van deze wet, de hoeveelheid productierechten per sector en de bijdrage aan de verlaging van de mestproductie gedurende het jaar. Daarnaast hebben de fracties van CDA en OPNL ook vraagtekens gezet bij het gewenste effect, namelijk om onder het plafond van de derogatiebeschikking te komen. Het is naar het oordeel van onze fracties een grote vraag of mogelijke bijsturing nog het gewenste effect zal hebben, namelijk om onder het plafond te geraken. De minister geeft aan dat bijsturing niet nodig zal zijn, maar onze vraag aan de minister is: is dit beeld niet te optimistisch? Wat als bijsturing wel nodig is? In feite sluit ik aan bij de opmerking van mijn collega van de VVD: in bestuurlijk Nederland wordt gedacht in termen van scenario's. Het verbaast onze fracties dat er geen scenario's voorhanden zijn en dat er geen plan B is.
Voorzitter. Ik wil nog een keer terugkomen op de generieke korting. Onze beide fracties vroegen de minister of er scenario's zijn opgesteld voor verschillende percentages van de generieke korting, voor de sector als geheel en voor elke afzonderlijke sector. We begrijpen dat u ze nog niet paraat hebt. Wat we niet begrijpen, is dat we niet krijgen toegezegd dat we die scenario's in het eerste kwartaal of in het eerste halfjaar van 2025 krijgen. Daarom vragen we graag dat u dat alsnog doet.
We hadden ook een tweede vraag over de generieke korting. Klopt het dat de generieke korting niet geldt voor de grondgebonden bedrijven, en kunt u dat overeind houden? Zo ja, heeft de minister er een beeld van bij welke kortingspercentages van fosfaat en dierrechten niet-grondgebonden bedrijven nog levensvatbaar blijven? Zo ja, welke percentages zijn dit dan? Zo nee, kan de minister toezeggen om dit te onderzoeken en ons in de eerste helft van 2025 daarover te rapporteren?
Tot slot, voorzitter. De CDA- en OPNL-fracties hebben de minister verzocht om daadwerkelijk concrete afspraken te maken met de NVWA. De noodzaak hiervan is door de SP-fractie toegelicht. De minister geeft aan dat er nauw contact is en dat er middelen voor de handhaving zijn, maar onze fracties waren benieuwd naar concrete afspraken. Als deze er niet zijn, wordt de mestfraude immers niet aangepakt. Is de minister het met de CDA- en de OPNL-fractie eens dat dit niet de bedoeling is? Kan de minister toelichten welke maatregelen ze wil treffen of heeft getroffen om dit aan te pakken? Hoe verschillen deze van de maatregelen die reeds getroffen zijn? Ik zal aan de CDA-fractie in overweging geven en uiteraard ook zelf overwegen om wel voor dit wetsvoorstel te stemmen, want tegenstemmen gaat niet. Onze zorgen staan echter nog recht overeind.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Goot. Dan is het woord aan mevrouw Van Aelst, namens de SP.
Mevrouw Van Aelst-den Uijl i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Dank voor het uitgebreide antwoord, hoewel het over het algemeen gericht was aan mevrouw Kluit en niet aan mij. Ik zal het toch maar opvatten als een antwoord aan mij, aan de SP.
Voorzitter. Het heilige innovatiegeloof van deze minister baart ons oprecht zorgen. Je kunt je niet uit deze crisis innoveren. Dat is oprecht een sprookje. Het is een sprookje met een hele slechte afloop voor boeren en voor de natuur. Bijna alle innovaties, zowel de innovaties die de minister heeft genoemd als die ik in de loop der jaren in Zuid-Holland heb gezien, zijn innovaties die gaan over stikstof en niet over methaan of waterkwaliteit en voor stikstof alleen deden ze al te weinig.
Voorzitter. Onze zorgen over jonge boeren, over natuurinclusieve en duurzame landbouw en de effecten van het beleid van deze minister zijn niet weggenomen. Het feit dat er geen plan B is, helpt niet in het vertrouwen. Ondanks dit alles overweeg ik mijn fractie positief te adviseren over de wet, al is het maar omdat we niet per se een alternatief hebben, maar niet omdat we denken dat het nu een oplossing is.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Aelst. Dan is het woord aan de heer Dessing namens Forum voor Democratie.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter, dank. Even aanhakend op de vorige spreker: er is altijd een alternatief. We hebben in onze eerste termijn uitgebreid beargumenteerd hoe de praktische invulling van dat alternatief eruit zou kunnen zien. Wat was het mooi geweest als de minister had gereageerd met: "Wauw, dit is toch fantastisch. Dit is eindelijk de uitweg waarop we hadden gehoopt. We zijn zo aan het zoeken om die derogatie terug te krijgen en nu komt nota bene Forum voor Democratie met de oplossing." Dat was zo mooi geweest. Helaas, de werkelijkheid is anders. In een heel technisch verhaal wordt eigenlijk gezegd: wat Forum voor Democratie zegt, is helemaal niet waar, want die waterkwaliteit is helemaal niet verbeterd. Nou, dan raad ik de minister aan om dat rapport en ook de uitspraken die daarover door de regering zelf over zijn gedaan toch nog eens even door te nemen. Als het echt zo is dat de waterkwaliteit niet verslechterd is, maar gelijk gebleven of zelfs zou zijn verbeterd, dan haalt dat het hele grondvest van deze wetgeving onderuit. Alle problemen, alle kwellingen en alle afwegingen kunnen we dan vanuit de basis oplossen. We hoeven niet meer uit te roepen dat het zo'n pijn doet en ons af te vragen hoe we dat moeten doen en hoe we dat moeten oplossen. Dan geven we de boeren echt de ruimte die ze nodig hebben. Hoe mooi zou dat zijn?
Ik doe het niet zo vaak, maar ik heb twee moties. Ik heb één motie die op een hele lichte manier vraagt om meetgegevens te corrigeren die onwaar bleken te zijn. Mijn andere motie vraagt om de gevolgen daarvan, namelijk het terugdraaien van de derogatie, in overweging te nemen. Vandaar de volgende twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland de meetnetten voor de waterkwaliteit de afgelopen jaren heeft uitgebreid en daarbij relatief veel meetpunten met een hoge nitraatconcentratie heeft toegevoegd;
constaterende dat eerdere metingen volgens de Nederlandse autoriteiten zelf daarom "niet vergelijkbaar zijn met de huidige gegevens";
overwegende dat op basis van deze vertekende cijfers is geconstateerd dat de waterkwaliteit achteruitgaat, terwijl dat in werkelijkheid juist niet het geval is;
overwegende dat desondanks de Nederlandse derogatie op basis van deze constatering is afgeschaft;
verzoekt de regering de vertekende cijfers alsnog te corrigeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dessing.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter H (36618).
De heer Dessing (FVD):
Dan de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bewering dat de Nederlandse waterkwaliteit achteruitgaat, is gebaseerd op vertekende cijfers en daarmee onjuist is;
constaterende dat de Nederlandse derogatie dus op oneigenlijke gronden is afgeschaft;
roept de regering op de derogatiebeschikking op te schorten en terug te vallen op de voorwaarden van de vorige derogatiebeschikking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dessing.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter I (36618).
De heer Dessing (FVD):
Voorzitter, dank u wel. Forum voor Democratie wenst deze minister veel wijsheid toe in de komende tijd om deze besluiten toch nog ten goede te keren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dessing. Wenst een van de leden in tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer of wenst u een schorsing? U wenst een schorsing. Voor hoeveel minuten zou u graag geschorst willen hebben? Tien minuten. Dan schorsen we tot 22.22 uur.
De vergadering wordt van 22.11 uur tot 22.23 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.
Minister Wiersma i:
Dank u wel, voorzitter. Het waren toch aardig wat vragen. Ik begin met de eerste vraag, die gaat over toezicht en handhaving op additieven die aan mest worden toegevoegd. Ik kan mededelen dat er drie categorieën additieven zijn: resten, afvalstoffen en overige additieven. Deze laatste categorie is via de Europese Meststoffenverordening geregeld en toegelaten als bemestingsproduct. Op alle drie de categorieën houdt de NVWA toezicht. Daarnaast zijn er nationale additieven die niet vallen onder de eerste twee categorieën. Deze additieven moeten voldoen aan de mestregelgeving en mogen niet schadelijk zijn voor de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Ook hiervoor geldt dat de NVWA toezicht houdt. Het toezicht op het bijmengen van onwenselijke additieven ligt voor al deze categorieën nu ook al bij de NVWA. Al die producten die toegevoegd worden, mogen niet schadelijk zijn.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Dit was mij helder, alleen mogen die additieven niet schadelijk zijn, maar wordt daar niet fysiek op gecontroleerd. Dus iemand van de NVWA kan daar niet op controleren; dat doen zij alleen administratief. Daar worden ook geen eisen aan gesteld ten aanzien van waterkwaliteit en voedselveiligheid. Er wordt dan gerekend op het voorzorgsprincipe, maar ik vind dat een hele grote stap. Er komen toch ook door dat bouwafval, zeker met de moderne verven et cetera, stoffen mee als pfas, die boeren in de problemen kunnen brengen. Een boer kan dan last krijgen van pfas of andere stoffen op zijn grond of in het oppervlaktewater. Kan de minister met de NVWA in gesprek gaan om daar fysiek ook op te controleren?
Minister Wiersma:
Op dit moment heb ik geen reden om te twijfelen aan de toereikendheid van de huidige systematiek en er is nog geen signaal bij mij bekend dat dit significant speelt en dat hier een effect op zit. Het toezicht van de NVWA is gericht op het voorkomen daarvan en bij de toelating van de stoffen die gebruikt mogen worden, geldt dat conform de criteria die ik zojuist heb aangegeven. Dus of daar fysieke controles plaatsvinden, is van een orde van grootte die ik niet weet. Ik heb op dit moment geen redenen om te twijfelen aan ontoereikendheid van de huidige systematiek.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Misschien kan de minister er toch naar kijken, omdat er toch veel grond in Nederland is waar de pfas-normen worden overschreden en waarvan wij niet weten wat de oorzaak is. Dit zou een van de bronnen kunnen zijn, dus dat is eigenlijk mijn vraag. Kan de minister een brief schrijven waarin ze hier toch nog eens goed naar kijkt?
De voorzitter:
De vraag is duidelijk. De minister.
Minister Wiersma:
Wat ik wel wil doen, is dit in gesprek brengen. Ik ga geen brieven hierover versturen, omdat er geen signaal bij mij bekend is dat dit speelt daar waar additieven in mest gebruikt worden. Ik denk dat het toepassingsbereik niet heel uitgebreid is. Ik ken een aantal additieven die worden toegepast. Dit signaal is op dit moment niet van dien orde dat ik daar een brief over wil sturen, maar ik hoor het punt van zorg. Mocht het aan de orde zijn, dan zal ik zeker de verduidelijkende vragen hierop neerleggen. Er is binnenkort ook een NVWA-debat in de Tweede Kamer. Mocht het zo zijn, dan kan ik er daar altijd op terugkomen.
Dan was er nog een vraag van GroenLinks-PvdA. De vraag is handgeschreven en heeft wat ontcijfering nodig. De vraag is gericht op de bedrijven die op dit moment bedrijven opkopen die aanvankelijk voor de Lbv en Lbv-plus waren ingeschreven, waaronder Vion. De vraag was of ik iets kan doen om te voorkomen dat dat plaatsvindt. Het antwoord is natuurlijk dat de regelingen vrijwillig zijn. Boeren kunnen zich daar vrijwillig voor aanmelden. Er kan dan op een moment een andere opkoper zijn die hun een aanbod doet. Ik heb inderdaad het signaal gehoord dat dit gebeurt, en dat dit met name gebeurt vanuit de overweging dat door de compensatiesystematiek veel courante en relatief toekomstbestendige bedrijven voor de huidige regeling in aanmerking komen. De bedrijven die u benoemde, vinden dat zonde. Zij willen een aantal bedrijven daarvan behouden, juist ook voor de toekomstbestendigheid. Dat is ook de reden waarom we bij de nieuwe brede beëindigingsregeling specifieke criteria hebben meegekregen vanuit het hoofdlijnenakkoord. Die zijn bedoeld om te kijken hoe we de nieuwe brede beëindigingsregeling ook kunnen richten op verouderde bedrijven die het op het gebied van milieuprestaties minder goed doen. Daar zijn we nu mee aan de slag. Uiteindelijk zijn het vrijwillige regelingen. Ik kan niet voorkomen dat iemand die zich vrijwillig inschrijft vervolgens niet meedoet, omdat hij een beter aanbod krijgt.
Deze vraag is wederom van GroenLinks-PvdA: of we in dit pakket ook eisen kunnen stellen aan het grondgebruik na de uitkoop. Het antwoord is dat we daaraan geen eisen kunnen stellen. In de staatssteunbeschikking is een voorwaarde opgenomen, om te voldoende aan de staatssteunregels. De bedrijven die daaraan meedoen krijgen dan een "beroepsverbod", zoals dat heet. Ik vind dat een beetje een lelijk woord. Je kunt dan niet opnieuw zo'n bedrijf starten. Bij bedrijfsbeëindiging ziet de beëindiging echt op de productielocatie en de productie-inrichting. Die worden beëindigd. De rechten die worden opgekocht worden doorgehaald. Dat gebeurt om het definitieve aspect van de beëindiging te kunnen verantwoorden. De subsidie richt zich dus niet op grond. Staatssteuntechnisch kunnen we daaraan ook geen voorwaarden stellen vanuit de subsidieregeling.
Ik herken wel de zorg over het omzetten van grasland naar bouwland, wat negatieve milieueffecten mee kan brengen. Dat is de reden waarom we in de septemberbrief de graslandsubsidie hebben verhoogd. Dat is om de negatieve effecten zo veel mogelijk te mitigeren.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag was eigenlijk gericht op de nieuwe regeling. Geldt alles wat u gezegd heeft ook voor de nieuwe regeling, zoals dat het niet kan vanwege de voorwaarden? Die kunnen we misschien toch nog aanpassen?
Minister Wiersma:
Dat zijn Europese staatssteunregelingen. Nogmaals, uiteindelijk ziet de regeling niet op de grond. We kunnen daar dus ook geen voorwaarden voor opstellen. De regeling voorziet in de productiecapaciteit en de dierproductierechten. Dat is ook waar er compensatie voor komt. De scope van zo'n regeling gaat niet over de andere eigendommen die zo'n ondernemer — dan niet meer ondernemer — heeft. Het staat hem dus vrij om de grond te verkopen, te verhuren, of er in welke vorm dan ook iets mee te doen, bijvoorbeeld met een andere bedrijfsvorm. Er zijn veel zaakbegeleiders die met de individuele ondernemingen kijken wat ze na de beëindiging met hun bedrijf kunnen gaan doen. We kunnen daar geen voorwaarden aan stellen.
We stellen bijvoorbeeld wel voorwaarden aan het feit dat de vergunning grotendeels wordt teruggebracht, waarbij er een beetje restvergunning overblijft. Zo kunnen ze hun bedrijf wel doorontwikkelen. Soms hebben ze daar grond voor nodig. Daar hebben we via andere sporen regelingen voor, bijvoorbeeld om grasland te bevorderen of te behouden.
Er was nog een vraag van mevrouw Kluit. Die ging over de jonge boeren in het beleid, ook in het kader van dit voorstel. Ik zal deze categorie expliciet monitoren in het weegmoment. Een aparte brief daarover ga ik niet sturen, maar de impact op jonge boeren wordt in het bijzonder meegenomen, ook in het kader van het voorliggende wetsvoorstel. Dat zal inzichtelijk gemaakt worden in het weegmoment.
De ChristenUnie stelde ook de vraag wanneer er concrete plannen komen voor jonge boeren. In de eerste termijn heb ik volgens mij uitvoerig beschreven wat het belang is van de jonge boeren en welke inzet het kabinet daarvoor wil plegen. Daar komt geen apart plan voor, maar de plannen worden uiteraard geïntegreerd in de voorstellen die in ontwikkeling zijn en die we meenemen in het te ontwikkelen beleid. Daarover zijn we op structurele basis met de jonge boeren in gesprek.
Vanuit de ChristenUnie was er nog een vraag over de concrete plannen voor de grondgebonden landbouw. Op 13 september en op 6 november, in het debat dat ik vorige week had met de Tweede Kamer, heb ik laten weten dat ik in ieder geval onderzoek zal laten doen naar alle effecten van de graslandnorm, zowel de economische effecten als de effecten op de hele zuivelketen en op andere emissies. Mijn collega's van andere departementen willen ook graag weten welke impact dat heeft op hun beleidsterreinen. Als kabinet willen we dat zorgvuldig in kaart brengen. De routekaart die ik met de Tweede Kamer gedeeld heb, laat zien welke stappen genomen worden in het kader daarvan. In de tweede helft van 2025 zult u geïnformeerd worden over de beleidskeuzes.
Vanuit de ChristenUnie was er nog een vraag over het nemen van tussentijdse maatregelen als dit nodig blijkt tijdens het weegmoment. Alle maatregelen die nu genomen worden, zijn erop gericht om de generieke korting te voorkomen. Het alternatief is een generieke korting om aan de afspraken met de Europese Commissie te voldoen. Ik kan daar niet op vooruitlopen, ook omdat tijdens de weegmomenten, juist die in het eerste kwartaal, nog weinig duidelijk zal zijn. Zoals ik ook in eerste termijn al aangaf, zal duidelijker worden wat de uitkoopregelingen zullen opleveren. Ik hoop uw beide Kamers er dan beter over te kunnen informeren of het inschattingspercentage van 50%-60% inderdaad aan de voorzichtige kant is. Hoe de andere maatregelen die in dit wetsvoorstel staan zullen uitpakken, zal gaandeweg moeten blijken. Er zullen dus meerdere weegmomenten komen om te kunnen bekijken: hoeveel handel vindt er plaats en hoeveel afroming is dat?
Ik weet dat niet in alle sectoren op dezelfde momenten evenveel wordt afgeroomd. In de zuivelsector gebeurt dat vaak toch iets meer richting het einde van het jaar. De effecten die de verschillende maatregelen zullen hebben, zullen dus tijdens de weegmomenten duidelijk worden. Mocht er op iets geanticipeerd worden, dan kunnen we dat in een weegmoment beslissen. Daar ga ik nu echter niet op vooruitlopen.
Dan de vraag van ChristenUnie over wat we gaan doen in Brussel.
De heer Holterhues i (ChristenUnie):
Nog even voor de duidelijkheid. Ik heb nu even niet de tekst voor me die ik heb uitgesproken, maar het gaat erover dat er weegmomenten zijn. Stel nu dat in dat eerste weegmoment blijkt dat we 1 januari 2026 niet halen. Hoor ik de minister zeggen dat er dan een generieke korting is?
Minister Wiersma:
Nee, zeker niet. Ik probeerde te zeggen dat er tijdens het eerste weegmoment nog geen volledig beeld is, maar dat we juist de ontwikkelingen gaandeweg het jaar gaan monitoren. Wat mij betreft doen we dat met de intentie dat zo'n weegmoment, op het moment dat we het wel gehaald hebben of we hebben laten zien dat we eronder zitten, dan uitwijst dat de afroming bijgesteld of afgeschaft kan worden. De weegmomenten zullen voor ons dus inzichtelijk maken of wij in lijn zijn. Alle maatregelen die genomen worden, waaronder de afroming op de transactie van rechten, zijn erop gericht om die generieke korting te voorkomen. Dus alles wat we nu hebben gedaan, zowel met het onderhavige wetsvoorstel als met een aantal maatregelen die ook in het mestpakket zitten, is er juist op gericht om een generieke korting te voorkomen. We zullen volgend jaar gaandeweg zien welke maatregel daar in welke mate effect op heeft.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Ik begrijp het antwoord van de minister. Maar de vraag, ook van mevrouw Kluit, is de volgende. Stel dat je bij zo'n weegmoment al denkt dat het echt de verkeerde kant opgaat en dat we het echt niet gaan halen, wat is dan het plan van de minister?
Minister Wiersma:
De weegmomenten zijn er juist voor om te kijken of dat zo is. Ik ga daar nu niet op vooruitlopen omdat het hele pakket dat nu voorligt, er juist op gericht is om aan de afspraak met de Europese Commissie te voldoen. Uiteindelijk weten we of we dat gehaald hebben. We weten dat pas als het CBS de definitieve productiecijfers van 2025 aan ons overhandigt. Als gaandeweg blijkt dat het erg meevalt, kan de afroming eraf. Een generieke korting is pas aan de orde als blijkt dat we het volgend jaar niet gehaald hebben. Dat is pas in 2026. Daar wil ik niet op vooruitlopen. Heel veel maatregelen van het mestpakket zijn er juist op gericht om ervoor te zorgen dat een generieke korting wordt voorkomen. Voor nu is dat mijn inzet.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Holterhues.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Ik vind eerlijk gezegd toch dat een BBB-minister wel heel veel risico neemt voor de agrarische sector. Ik zeg het juist uit zorg voor de agrarische sector. Ik heb altijd geleerd dat het goed is om een plan B te hebben. Het is fijn als je dat niet hoeft te gebruiken, maar dan heb je er in ieder geval wel over nagedacht. We zijn wel heel erg laat als we er in 2025 pas op het einde achter komen dat we het niet halen. Dan zijn er volgens mij maar twee oplossingen: ofwel u stuurt aan op mestfraude, ofwel u stuurt aan op een koude sanering.
Minister Wiersma:
Ik wil heel sterk bestrijden dat ik aanstuur op mestfraude, laat dat vooropstaan. Dat is niet waar deze minister voor staat. Wij staan voor gedegen wet- en regelgeving. De voorstellen in de Kamerbrief zijn gericht op het mitigeren van de druk op de mestmarkt. Ik erken dat de druk op de mestmarkt de fraudeprikkel verhoogt, maar dat staat los van het wetsvoorstel waar de weegmomenten op gebaseerd zijn. Het wetsvoorstel voorziet in de totale mestproductie in 2025. De generieke korting is ook alleen daaraan gebonden. Er is dus alleen sprake van een generieke korting als we de afspraak met de Europese Commissie niet kunnen nakomen. Maar dat is een andere discussie dan de discussie dat de mestmarkt enorm onder druk staat door het verlies aan plaatsingsruimte. Die twee wil ik uit elkaar halen.
In de brief van 13 september staan alle sporen om dat verlies aan plaatsingsruimte te mitigeren. Ik heb vorige week ook aan de Tweede Kamer medegedeeld dat de maatregelen die daarin staan, het volledige verlies aan plaatsingsruimte niet kunnen mitigeren. Dat realiseer ik me. Ik weet ook dat iedere boer zelf zijn mestboekhouding bijhoudt en dat hij daar ook zelf naar zal moeten kijken en daarin afwegingen zal moeten maken. Alle sporen die ik kan inzetten, staan in de mestbrief. Daar zit ook groeipotentieel in. Gaandeweg het jaar zullen we inzetten op meer mestverwerking. Er komt een bestuurlijk versneller. Die gaat de decentrale overheden helpen bij vergunningverlening. Het beeld dat geschetst wordt dat er maar één plan ligt, wil ik bestrijden. Ik heb net ook gezegd dat we niet alleen plan A en B hebben, maar ook plan C, D en E. Op alle plannen wordt de volle inzet van dit kabinet en zeker van deze minister gezet. Dat even in antwoord op de vraag.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Even in de richting van de minister: ik denk dat weinig mensen in deze zaal twijfelen aan uw enorm gepassioneerde inzet via het voorstel dat nu voorligt en al die andere maatregelen om zo'n generieke korting te voorkomen. Als ik goed heb geteld, is er ook een behoorlijke steun voor die inzet. Maar waar wij eigenlijk in brede zin om vragen, is een plan B. Dat plan B is dus niet "wat doe ik nog meer in aanvulling?", wat u plan C, D, E en F noemt. Nogmaals, dat geloven we allemaal zeker. Maar wat is erop tegen om een plan B te maken, dat wil zeggen, een aantal scenario's? Zo veel variabelen zijn er niet. Je kunt dus een aantal scenario's maken: als deze lijn niet helpt, dan moeten we misschien daarop of daarop inzetten. Dan heb je een soort pad dat op de plank ligt op het moment dat in de loop van volgend jaar, of begin 2026, onverhoopt blijkt dat het onvoldoende is, wat we natuurlijk geen van allen hopen. Maar de vervolgactie is sneller in te zetten als je al wat op de plank hebt liggen.
Minister Wiersma:
In antwoord op deze vraag zeg ik het volgende. Uw opmerking dat er niet zo veel scenario's zijn, is inderdaad ook het antwoord. Zo veel scenario's zijn er niet. Alle scenario's die er zijn, hebben we vandaag besproken. Wat betreft tegemoetkomen aan de afspraken die we met de Europese Commissie gemaakt hebben, is het scenario om daaraan tegemoet te komen met het wetsvoorstel dat voorligt. Tegelijkertijd gaat het om het beperken van de totale mestproductie in Nederland. Dat doen we via het voerspoor. Daarover is zojuist in de tweede termijn nog een vraag gesteld. Daar kom ik straks nog op terug. Dat zijn de manieren op de totale mestproductie in Nederland onder het plafond van 125 miljoen kilogram fosfaat te brengen.
Aan de druk op de mestmarkt zit geen wettelijke component. Daarvan hebben we gezegd dat we een brief hebben met alle mogelijke opties om het verlies aan plaatsingsruimte door derogatieverlies te mitigeren. Al die opties gezamenlijk — dat is het scenario — zijn niet genoeg om dat volledig te mitigeren. We zetten in de tussentijd dus in op een vorm van tussenderogatie. We zetten in op het schrappen van de 170 kilogram nitraat per hectare uit de Nitraatrichtlijn en om te komen met een norm in de Nitraatrichtlijn die aansluit bij de klimatologische en de bodem- en groeiomstandigheden. Dat zijn in principe de scenario's die er zijn en de inzet die we kunnen plegen.
De overschotten aan mest die boeren op hun bedrijf niet kunnen plaatsen — dat is dan het enige resterende — is uiteindelijk met alle opties die er zijn om die mest af te zetten waaraan dit kabinet al werkt ... Wat ik zojuist gezegd heb, meen ik oprecht. We zetten in op alle opties die er zijn. Als dan blijkt dat er toch nog een ondernemer is die de mest niet kwijt kan, dan zal hij daarin zelf in zijn bedrijf ook keuzes moeten maken. Dat kan door meer grond te verwerven om zelf meer mest kwijt te kunnen. Dat zijn ondernemerskeuzes. Wat betreft de scenario's aan de kant van het kabinet doen wij alles wat mogelijk is. Dat staat ook in mijn brief van 13 september.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Deze Kamer is tegen een koude sanering van de melkveehouderij. Dat is van de Partij voor de Dieren tot aan de VVD. Dat proberen we de hele avond uit te leggen. Om dat te voorkomen willen wij nu een plan met scenario's hebben: wat doen we als dat onverhoeds toch dreigt?
Ik laat het maar even inwerken. We vragen niet een heel moeilijk iets. De minister zegt zelf al dat er maar een paar scenario's zijn. Zet ze op papier, zodat wij met elkaar goed kunnen nadenken over de vraag wat we dan willen. Willen we dan een varkenshouderij? Willen we een kippenhouderij? Willen we de melkveehouderij behouden? Willen we alles behouden, maar alles een beetje minder? Dat zijn allemaal vragen waarvoor we de tijd moeten hebben om daar verantwoord over na te denken en besluiten over te nemen. Dat moeten we niet vanuit Europa laten komen. Dat willen wij allemaal niet. Als u geen plan B maakt, of een plan C, D en E, dan is dat wat er gaat gebeuren. Wij zeggen tegen u: dat willen wij niet, want wij willen daar gewoon goed over na kunnen denken.
De voorzitter:
De minister.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Wat is er dus mis met ...
De voorzitter:
De minister is nu aan het woord.
Minister Wiersma:
U schetst een tegenstelling tussen die drie sectoren die ik niet zie, omdat de productieomstandigheden in de zuilvelsector compleet anders zijn dan die in de pluimvee- en de varkenshouderij. Die kun je op dit thema dus ook niet tegen elkaar uitwisselen. De zuilvelsector wordt geconfronteerd met het verlies van derogatie. Ik heb aangegeven wat mijn inzet daarop is. Ik heb ook aangegeven wat alle plannen zijn. Die staan in mijn brief van 13 september. Daar staat echt een uiteenlopend pakket aan maatregelen in, met groeipotentie, om het verlies aan plaatsingsruimte voor de melkveehouderij te mitigeren. Uiteindelijk gaat de zuivelsector mij ook absoluut na aan het hart. Ik wil er alles aan doen om die koude sanering te voorkomen. We hebben wel echt alle opties onderzocht en er wordt iedere dag vol aan gewerkt om dat te voorkomen. Ik kan u de brief van 13 september aanraden, die met de Tweede Kamer gedeeld is. Ik heb daar vorige week een uitvoerig debat met de Tweede Kamer over gevoerd. Daarin staan alle mogelijke maatregelen die we kunnen nemen om dat te voorkomen.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Ik heb vooral een verzoek aan mijn collega's van de coalitie om hier nog eens heel goed met elkaar naar te kijken.
Minister Wiersma:
Goed. Dan was er nog een vraag van de ChristenUnie over de derogatie en de inzet. Volgens mij heb ik het zojuist opnieuw ingebracht en is daarmee die vraag beantwoord, met de kanttekening wat dan het nieuwe feit is. Dat is een nieuw kabinet dat dit echt als speerpunt ziet en het belangrijk vindt. We hebben de inzet voor landbouw in de EU echt als een van onze prioritaire dossiers omarmd en daar hoort derogatie ook bij. Daarnaast is er, zoals ik net zei, ook een nieuwe Commissie, waar ook op landbouwgebied wel degelijk een andere wind waait. Dat zien we ook in de hoorzittingen met de Commissarissen. Er is ook hernieuwde aandacht voor de landbouw en de positie van landbouwers in de Strategic Dialogue van Ursula von der Leyen. Dat is dus de nieuwe inzet. De inzet op derogatie heb ik gaandeweg dit debat uit de doeken gedaan, maar dat zijn wel de nieuwe feiten en de openingen die ik daar absoluut in zie.
Dan hadden we nog een vraag van de Partij voor de Dieren over het voerspoor in relatie tot de gezondheid van de koeien. De voermaatregel is expliciet een maatregel die vanuit de sector zelf gedragen wordt, waarbij uiteraard de gezondheid van de dieren randvoorwaardelijk is. Wij als overheid kunnen daar niet op sturen. De samenstelling van het voer is in Europese regels vastgelegd, dus daar kan ik geen aanvullende eisen aan stellen. De sector is hierbij nadrukkelijk aan zet. We hebben gezien dat andere sectoren, bijvoorbeeld de pluimveesector en de varkenssector, al grote stappen hebben gezet op het gebied van stikstof. De zuivelsector heeft dat met name op het gebied van fosfaat gedaan. Dat had natuurlijk alles te maken met het vorige wetgevingsproces met fosfaatrechten. Op het gebied van stikstof is daar echt nog wel iets te doen. Ik ben zelf betrokken geweest bij een organisatie die heet de Vereniging tot behoud van boer en milieu. Die laten zien dat bijvoorbeeld door het iets structuurrijker voeren van koeien, ze optimaal gebruikmaken van het penseiwit — dit is zeer fascinerend — en tot een derde minder ammoniakale stikstof in de mest kunnen hebben. Die boeren hebben gaandeweg de jaren duizenden mestmonsters laten nemen. Daar zit heel veel potentie, ook met behoud van diergezondheid, maar dit is expliciet wel iets wat de sector zelf draagt.
Dan was er nog de vraag van de Partij voor de Dieren of we met het huidige aantal dieren de doelen halen. Dit wetsvoorstel ziet echt op de maximale mestproductie. Dat is de voorwaarde van de derogatiebeschikking. Daar werken we aan met het wetsvoorstel. Maatregelen zoals het afromen en de beëindigingsregelingen zijn er ook op gericht om de mestproductie te verlaten om een generieke korting te voorkomen. Het beleid van dit kabinet is om krimp van de veestapel niet als doel op te nemen. In plaats daarvan gaan we over op doelsturing. Ik heb de terughoudendheid van sommige partijen hier gehoord op het gebied van innovatie. Maar waar ik kom, waar ik op werkbezoek ga maar zeker ook in de gesprekken die ik voer met bijvoorbeeld de Wageningen Universiteit, zie ik grote potentie om veel op doelbereik te doen. Daar komt de doelsturing om de hoek kijken, waarbij reductie van de veestapel geen doel op zich is.
De heer Holterhues (ChristenUnie):
Volgens mij heb ik geen enkele partij hier gehoord met een voorbehoud op innovatie. De vraag is meer of we in een context waarin er bezuinigd wordt op onderwijs, voldoende kunnen bouwen op innovatie. Ik heb niemand twijfels horen uiten over innovatie. Kan de minister reageren op de vraag hoe we in een context van bezuinigingen op onderwijs toch innovatie bereiken in de agrarische sector?
Minister Wiersma:
Dank voor deze vraag. Dat er bezuinigd wordt op innovatie, is natuurlijk niet mijn portefeuille. In de agrarische sector zie ik echter dat heel veel innovaties juist vanuit het bedrijfsleven ontwikkeld worden, met de kanttekening dat wij als overheid op het punt van stikstofemissies verantwoordelijk zijn voor de juridische borging daarvan. Daarvoor hadden we tot voor kort de Rav-systematiek. Op dit moment zijn we hard bezig om te kijken hoe we tot hernieuwde borging daarvan kunnen komen. Ik ga binnenkort bijvoorbeeld op werkbezoek naar Lely Center, dat ook op heel veel verschillende technieken inzet. Ik ben recent ook bij de tuinbouwsector geweest, die op het gebied van kunstmatige intelligentie bezig is met drones. Dat wordt echt allemaal vanuit het bedrijfsleven zelf aangejaagd en ontwikkeld. Ik zou u overigens van harte willen uitnodigen om aan te sluiten bij het werkbezoek dat gepland staat. Maar het is wel aan ons als overheid om er vervolgens voor te zorgen dat wij op het punt van de innovaties, waar ze juridisch houdbaar moeten zijn, samen optrekken. Daar ben ik ook volop mee bezig, ook met de staatssecretaris van IenW op het punt van de stallenbeoordeling in het kader van de Rav-systematiek, die onder druk staat. Hier wordt dus aan alle kanten aan gewerkt. Ik heb ook heel veel bewondering voor de innovatiekracht, juist vanuit dat bedrijfsleven. Ik kende dat al, maar in de maanden waarin ik minister ben, ben ik nog meer onder de indruk geraakt, overigens ook in de biologische landbouw, met mechanisch onkruid wieden en robots. Het is echt zeer indrukwekkend. Ik heb er dus het volle vertrouwen in. Dat wordt echt vanuit het bedrijfsleven aangejaagd. Dat willen wij als overheid echt stimuleren en waar nodig faciliteren met pilots en experimenteerregio's.
Ik heb hier een vraag van — dat vermoed ik; ik weet het niet zeker — het CDA en OPNL over de bijsturing ... O, daar hebben we het zojuist uitgebreid over gehad. Ik beschouw die vraag daarmee ook als beantwoord.
Dan wederom een vraag van het CDA en OPNL: klopt het dat de generieke korting niet geldt voor grondgebonden bedrijven? Ja, dat klopt. Een generieke korting is opgenomen in de fosfaatwetgeving. Bedrijven die grondgebonden zijn op basis van de definitie van grondgebondenheid in de Meststoffenwet, en dat is op basis van fosfaatproductieruimte en productie, zijn uitgesloten van een generieke korting.
Dan was er nog een vraag van het CDA en OPNL over het percentage waarbij grondgebonden bedrijven nog overeind blijven en of ik daarover kan informeren. Dit wetsvoorstel gaat over alle soorten bedrijven die mest produceren. Als het gaat om de afroming, is er geen verschil tussen wel of niet grondgebonden, maar dan gaat het echt om de transactie van rechten. Dat kan binnen dezelfde productiestelsels naar andere typen bedrijven zijn. Dat kan ook van een gangbare landbouwer naar een biologische landbouwer zijn. Daar maken die dierproductierechten geen onderscheid in. Daarin kunnen we dus niet differentiëren, maar bij het weegmoment wordt wel meer inzichtelijk hoe het staat met de afroming. Daarover ga ik u informeren, zoals ik had toegezegd in uw eerste termijn.
Nog een vraag van het CDA en OPNL. O, dit is weer van een van mijn ambtenaren met een ontwikkelperspectief op handschrift.
De voorzitter:
We hebben hier printers.
Minister Wiersma:
"Niet de bedoeling om zonder afspraak te handhaven en welke maatregelen liggen klaar", lees ik hier. Ik weet het even niet, maar u weet ongetwijfeld zelf op welke vraag dit ziet. De NVWA valt onder mij als minister van LVVN. Dit is uiteraard een onafhankelijke toezichthouder, waarmee ik als opdrachtgever afspraken maak. Zoals aangegeven in verschillende brieven die reeds gedeeld zijn, heb ik een taskforce samengesteld, waarin de NVWA, RVO en LVVN specifiek op de mestmarkt signalen volgen, zodat ze daarop kunnen acteren.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Het antwoord klinkt een beetje procesmatig. Ik wil eigenlijk meer inzicht hebben in wat er nou daadwerkelijk gebeurt en wat voor afspraken er zijn gemaakt. Kunt u daar wat meer op reflecteren? Dat mag nu, maar dat mag ook later in een brief; dat is natuurlijk in orde.
Minister Wiersma:
Nou, ik ben eigenlijk niet van plan om hierover een brief te sturen. We hebben gewoon goede afspraken met de NVWA, ook over handhaving. Er is een specifieke taskforce opgezet om de mestmarkt te monitoren en daarvoor zijn middelen beschikbaar; specifiek voor de ontwikkelingen op de mestmarkt. De handhaving is in die zin op orde. Wij volgen die ontwikkelingen met die taskforce. Dan kunnen de genoemde organisaties, die bij de handhaving betrokken zijn, daar ook op acteren. Die afspraken liggen er wel en er is specifiek een taskforce voor opgericht.
De voorzitter:
Mevrouw Van Aelst is inmiddels vertrokken en wordt nu vervangen door haar partijgenoot, die zich helemaal fris en fruitig aandient. Dat is de heer Janssen namens de SP.
De heer Janssen i (SP):
En uitgeslapen. Toch even over de NVWA. Ik hoorde de minister daarnet zeggen dat de fraudeprikkel wel wat omhooggaat. Ik hoorde haar ook zeggen: ik stimuleer geen fraude. Maar als de pakkans niet omhooggaat en de fraudeprikkel wel, dan wil ik toch vragen of de minister ook wil toegeven dat de kans op fraude dan wel toeneemt. In dat verband verwijs ik naar een onderzoek van de Strategische Milieukamer uit 2021. Van de 950.000 mesttransporten in 2019 zijn er 821 fysiek gecontroleerd. Dat is minder dan 0,1%. Als die fraudeprikkel nog verder omhooggaat en de pakkans gelijk blijft of minder wordt, dan is mijn vraag hoe de minister denkt dat dat gaat werken, ook met zo'n taskforce. Is dat extra capaciteit of blijft de pakkans ongeveer gelijk en gaat alleen de fraudeprikkel omhoog?
Minister Wiersma:
Nee, de taskforce is niet voor niets opgericht. Daarnaast is er ook de Versterkte Handhavingsstrategie Mest. Hiermee worden de ontwikkelingen in deze sectoren nauw gemonitord. Waar nodig wordt er opgetreden en gehandhaafd. Zojuist heb ik in mijn antwoord op een aantal andere vragen gezegd dat daar op dit moment voldoende middelen voor beschikbaar zijn. Dat is mijn antwoord op deze vraag.
De heer Janssen (SP):
Vijf jaar geleden werd minder dan 0,1% van de mesttransporten daadwerkelijk gecontroleerd. Hoe kan de minister zeggen dat dat voldoende is? Het zal toch eerst moeten blijken of dat voldoende is. Als de fraudeprikkel omhooggaat, zoals zij zelf zegt, en de pakkans ongeveer gelijk blijft, kan de minister dan toegeven dat er meer risico is op fraude? Dan doel ik nogmaals op het rapport van drie jaar geleden. Ik zou de minister echt willen verzoeken om dat rapport van de Strategische Milieukamer, zeker in de huidige situatie met de spanning op de mestmarkt, er nog eens naast te leggen, de aanbevelingen en de conclusies nog eens heel goed te lezen, en te kijken hoe zij die bij haar verdere beleid kan betrekken.
Minister Wiersma:
Zoals ik zojuist al aangaf, hebben mijn voorgangers de afgelopen jaren niet stilgezeten. Zij hebben heel veel in gang gezet, waaronder de Versterkte Handhavingsstrategie en een taskforce. Met het voorliggende mestpakket van 13 september wordt er alles aan gedaan om de verzwaarde druk op de mestmarkt te mitigeren en om maatregelen te nemen. Op dit moment heb ik er geen twijfel over of de toezichthoudende instanties hier onvoldoende in kunnen acteren.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Tot slot. Hoor ik de minister hier nu zeggen dat de pakkans en de controle erop nu gelijk oplopen met het verhogen van de fraudeprikkel? Is dat wat de minister zegt?
Minister Wiersma:
Ik heb gezegd dat de handhaving en het toezicht op orde zijn, en dat er voor de verhoogde druk op de mestmarkt een uitgebreid pakket ligt om de effecten te mitigeren. Uiteindelijk is er een taskforce die daar ook op toeziet. Zodra er signalen volgen, kunnen zij daar ook op acteren.
Voorzitter. Dan kom ik bij de laatste vraag, wederom van het CDA en OPNL, over de cijfers van de afzonderlijke sectoren. Het antwoord is dat ik alle beschikbare gegevens op dit moment heb gebruikt om de plafonds en de afroming in de verschillende sectoren vast te stellen. Het weegmoment is voorzien om te bekijken of er een reden is om daar een aanpassing in te doen. Daarmee is hier in principe ook al in voorzien. Ik zie geen aanleiding om daarin meer toe te zeggen, behalve dat ik u ook meeneem in de updates die we richting de Tweede Kamer gaan versturen.
Voorzitter. Dan ben ik nu aangekomen bij de moties.
De voorzitter:
Mevrouw Visseren heeft nog een heel korte, aanvullende vraag, minister.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Heel kort, ja. Ik heb geen antwoord gehoord op mijn vraag over de kalfjes, de moties in de Tweede Kamer en wat de minister op dat punt wil doen, ook gezien het feit dat de kalversector een groot aandeel in de vervuiling heeft en de minister het met de Partij voor de Dieren eens is dat langeafstandstransporten moeten worden aangepakt. Dus dit is een uitgelezen kans om via de kalversector aan al die problemen wat te doen.
Minister Wiersma:
Ik heb in grote lijnen zojuist ook de inzet op de Transportverordening gedeeld. Wat de moties betreft hebben we op dit moment geen specifiek beeld, maar daar zal ik de Kamer ergens dit jaar nog over informeren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Welke Kamer?
Minister Wiersma:
De motie waar u aan refereerde, was van de Tweede Kamer, dus dat is dan ook de Tweede Kamer.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Visseren.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Zou u dan een afschrift naar onze Kamer willen sturen als u de Kamer daarover informeert?
Minister Wiersma:
Dat zal ik doen, ja.
Dan de moties. Ik heb begrepen dat ik de letters hiervan moet benoemen in dit huis.
Dit is de motie met de letter E, over mestfraude, van Visseren en Van Aelst, waarin de regering wordt verzocht in overleg met de NVWA te voorzien in voldoende middelen om te kunnen handhaven. Zoals ik zojuist ook zei, zijn de RVO en de NVWA belast met toezicht op en handhaving van het mestbeleid. Hiervoor is voldoende capaciteit ter beschikking gesteld. In de Tweede Kamer was hier overigens een gelijkluidende motie over ingediend. Die is verworpen. Er is dus voldoende capaciteit beschikbaar. Ik moet deze motie ontraden.
De motie met letter F verzoekt om een evaluatie in juli 2025 van de impact van deze wet op biologisch-dynamische bedrijven. De appreciatie van die motie is dat alle soorten bedrijven bijdragen aan de mestproductie. Ik ga daarom geen aparte evaluatie uitvoeren van de effecten op deze bedrijven in relatie tot deze wet. Het is in die zin een beperkt wetsvoorstel, dat het voorziet in de transactie van rechten. Alle bedrijven vallen onder de maatregelen om de productie te verlagen. Dat is een bewuste keuze, dus ook deze motie moet ik ontraden.
De motie met letter G gaat over het krimpen van het aantal dieren. De motie verzoekt om het aantal dieren fors te beperken. Ik moet ook deze motie ontraden, omdat de inzet van dit kabinet conform het regeerprogramma niet gericht is op krimp van de veestapel. Die afspraken hebben we met elkaar gemaakt. Voor het huidige wetsvoorstel is het ook niet nodig, omdat we juist voor de afroming van rechten hebben gekozen. Dat zal uiteindelijk natuurlijk wel tot minder rechten in de markt leiden, wat uiteindelijk resulteert in minder dieren. Maar dat is geen doel op zich. Het doel is het nakomen van afspraken met de Europese Commissie.
De motie met letter H is er een van Forum voor Democratie, om de meetgegevens te corrigeren. Op grond van de Nitraatrichtlijn is Nederland verplicht om volgens die bepaalde methodieken, waar we het zojuist ook over hebben gehad, op verschillende meetdieptes de waterkwaliteit te meten. Hierbij wordt in Nederland gebruikgemaakt van enkele meetnetten, waaronder het LMM. Deze metingen bieden een representatief beeld en worden in rapportages aan Brussel overhandigd. Er zijn geen andere inzichten die leiden tot andere meetmethodieken en de mogelijke aanpassing van meetgegevens. Dus ik moet deze motie ontraden.
De heer Dessing i (FVD):
Ik probeer het nog één keer. De meetpunten worden aangepast ten opzichte van een systematiek die daarvoor een andere meetmethodiek was. Daaruit volgt een verslechtering, maar dat is dus een vervuiling. Het is gewoon een feitelijke statistische constatering. Dus ik begrijp echt niet waarom de minister niet meegaat in het verhaal dat het vervuiling van de gegevens is en dat je dat dit dus feitelijk zou kunnen en moeten repareren.
Minister Wiersma:
Zoals aangegeven, is voor mij geen punt van twijfel dat de methodiek op systematische wijze correct wordt gehanteerd. Dit is de wijze waarop wij de meetgegevens aanleveren. Ik herken dus niet het punt dat u noemt. Dat er verschillende meetnetten worden gebruikt, kan er wel toe leiden dat er andere meetpunten zijn. Maar dat is niet van invloed op een ander beeld van de waterkwaliteit. Wij rapporteren gewoon de daadwerkelijke gegevens aan Brussel. Dat wordt zorgvuldig gedaan, via een protocol, zodat het juist steeds over eenduidige gegevens gaat. Dat is de reden waarom ik deze motie toch moet ontraden.
De heer Dessing (FVD):
Ik probeer het nog één keer. Door de onderzoekster is aantoonbaar geconstateerd dat die andere meetpunten juist meetpunten zijn die op een heel ander diepteniveau meten dan de andere punten. Dus er is een verklaarbare afwijking die ervoor zorgt dat er een vervuiling van de statistiek is.
Minister Wiersma:
Ik blijf bij mijn antwoord. Ik begrijp dat het niet het antwoord is dat u graag wilt krijgen. Ik kan het nog een keer herhalen, maar ik sta achter de systematiek die nu wordt toegepast. Ik heb op dit moment geen twijfel en niet de neiging om daar verandering in te brengen. Ik ontraad dus de motie.
Dan hebben we nog motie … Y, denk ik.
De voorzitter:
Motie I van Izaak.
Minister Wiersma:
Motie I van de heer Dessing gaat over het opschorten van de derogatiebeschikking en het terugvallen op de voorwaarden van de vorige derogatiebeschikking. Dat is geen optie. Ik kan de derogatiebeschikking niet opschorten, want dat wordt met expliciete toestemming van de Europese Commissie geregeld via het hele proces dat we zojuist bespraken, via het Nitraatcomité. Dat is eenzelfde procedure als waar RENURE nu in zit en waarvan ik het proces geschetst heb. We zouden uiteindelijk ook niet terug kunnen vallen op de vorige beschikking, omdat die niet meer bestaat. Die is namelijk afgelopen. We hebben onder de huidige voorwaarden een verlenging gekregen. De nieuwe derogatiebeschikking is verleend onder de voorwaarde dat er aanvullende voorwaarden, die in de derogatiebeschikking zijn opgenomen, geïmplementeerd zouden worden. Daarmee is ons in 2022 dat afbouwpad gegeven. Ik kan het niet eenzijdig opzeggen, want dat zou betekenen dat ik eenzijdig de afspraken met de Europese Commissie niet nakom. Gezien alle onderwerpen die we daar nog hebben te bespreken, lijkt me dat niet verstandig. Deze motie moet ik dus ook ontraden.
De voorzitter:
Maar de heer Dessing geeft niet op. De heer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Ik ga het inderdaad nog één keer proberen; u kunt het wel raden. Als het afschaffen van die derogatieregeling een dusdanig effect heeft op de boeren in Nederland dat hun bestaanszekerheid voor een groot deel echt in gevaar komt, dan kunnen we toch niet zeggen: de EU heeft het nu eenmaal zo bepaald? Dan moeten we toch vechten voor onze boeren? Dan moet zeker deze BBB-minister toch gaan vechten voor onze boeren, naar de EU gaan en zeggen dat we dit gewoon niet gaan doen omdat dit ons onze boerenstand kost, onze boeren die zo'n goed werk doen? Dan gaat de minister daarvoor toch in Brussel met haar vuist op tafel slaan?
Minister Wiersma:
Ik ben het in de basis met u eens, want ik vind ook dat een derogatie, of eigenlijk een generieke norm in heel Europa, niet gewenst is. In Nederland kennen we namelijk andere omstandigheden. De Nitraatrichtlijn kent ook uitzonderingen. Dat zijn drie punten die je dan moet onderbouwen. Op dit moment is het echter zo dat de derogatie aflopend is. Ik heb de onderbouwing en ook de overtuiging dat er wat mogelijk is. Over de Achterhoek is net een publicatie verschenen waaruit blijkt dat emissiereducerende maatregelen eigenlijk op alle fronten milieutechnisch kunnen bijdragen bij de toediening van mest op bepaalde bodemsoorten en bij bepaalde gewassen, met behoud van de kwaliteit van het water. Dat is ook waar ik voor pleit. Ik vind dat we dat heel goed kunnen onderbouwen. Dat is ook waarom ik echt geen afspraak in de EU mis. Ik wil hierover het gesprek aangaan. U vraagt mij om eenzijdig de aflopende beschikking die wij van de Europese Commissie ontvangen hebben, op te zeggen. Als ik dat nu doe, denk ik dat dat de kans verkleint om weer nieuwe goeie afspraken te kunnen maken. Ik acht het risico zeer groot dat daardoor de inzet die we nu voor de middellange en de lange termijn doen, tenietgedaan wordt. Het is ook niet aan mij om die beschikking eenzijdig op te zeggen.
De heer Dessing (FVD):
Heel kort. Als minister had ik zelf dat risico toch wel genomen. Laten we dat dan … Het is wat het is. We komen daar denk ik niet uit. Maar we gaan het volgende week laten bepalen door de motie.
Minister Wiersma:
Het risico nemen leidt ertoe dat de derogatie per direct voor Nederland afgeschaft wordt. Daarmee worden het plaatsingsprobleem en de druk op de mestmarkt in één klap nog veel groter. Er is mij alles aan gelegen om ervoor te zorgen dat we gaan naar een perspectief, zo veel mogelijk maatregelen implementeren en voor de middellange en de lange termijn de contacten in Brussel aanhalen. Ik geloof er oprecht in dat we daar, met een nieuwe Commissie en een nieuwe wind die daar waait, een goed verhaal te vertellen hebben.
Dit was de laatste motie, voorzitter. Ik ben aan het einde van mijn tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor dat er volgende week over het wetsvoorstel wordt gestemd. Ik stel voor dan ook over de ingediende moties te stemmen. Aldus besloten.
Dan zijn we hiermee gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden, de bewindspersonen, de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt en de aanwezigen op de publieke tribune voor hun komst naar de Kamer.